De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 22 april pagina 1

22 april 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

N°. 8389 Zaterdag 22 April A°. 1922 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF j Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam INHOUD: 1. Politieke taken en vooruit zichten, door Prof. I. P. de Vooys. Tijdgenooten door Dr. W. G C. Bijvanck. De Chineesche Jona over boord, door H. S. M. van Wickevoort Crommelin. 2. Weer in de politiek, teekening van Jordaan. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. Ellis Eiland, door J. van Hinte. 3. Spreekzaal. Een oer-hollander, door R. P. J. Tutein Nolthenius. 4. Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 5. Voor Vrouwen: De Kus sens, door E. M. Rogge. Bijkomstigheden, door Annie Salomons. De Ned. Vereeniging van huisvrouwen, door A. H. Loeft?Bokma. Uit de Natuur: Een Hekatombe, door Jac. P. Thijsse. 7. Der Passion te Erl, door Dr. N. J. Singels. Boekbespreking, door B. M. Noach. Over de verwoesting van het Nederlandsen, door Dr. Ch. F. Haje. 8. Oogol-Moessorsgki, door Dr. J. C. Hol. Schilderkunstkro niek, door A. Plasschaert. Kololonië'n : Naar den Tangkoeban Prahoe, door Dr. J. S. S. J. Ratu Langie. 9. Financieën en Economie, door Paul Sabel. 10. Ruize-rijmen en Charivaria, door Charivarius. Uit het Kladschrift van Jantje. Taktiek, teekeningen van B. van Vlijmen. Leekenspiegel. 11. Rijmkronyck en 't Schietgat, door Melis Stoke, met teekeningen van Is. van Mens. Buiten!, humor, door Charivarius. 12. Schaakrubriek, red. Dr. A. O. Olland. Omslag: Het familiestuk, door Ellen Forest. Bijvoegsel: Het Duitsch-Russisch verdrag, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiii POLITIEKE TAKEN EN VOOR UITZICHTEN DE KIEZER BUITEN DE PARTIJEN. In een verkiezingsjaar als 1922 moet ieder burger en thans ook iedei burgeres, die ten minste een kwart eeuw levenservaring achter den rug heeft, zich met de politiek bezig houden. Voor velen is het een welkome sensatie, hetzij om een partij te prijzen, een andere te bestrijden, of het ge h a K en getak aan te zien, misschien nog liever aan te hooren. Er zijn echter ook velen, die er den neus voor ophalen. De demogagie, de kiezersmisleiaing, het allooi der strijdmiddelen staat hen tegen. Of erger, de politiek zelve in haar hoofd lijnen en afgezien van verkiezingsmanoeuvre's heeft hen zoo herhaalde lijk teleurgesteld, dat zij er niet de minste belangstelling meer voor over hebben. Men moet echter wel onderscheiden. Van de" politiek, dat is van de toe passing der politieke organisatie van ons Nederlandsch staatsleven kan met recht veel kwaads gezegd worden. Op grond daarvan elke politiek of politiek in 't algemeen te veroordeelen is onjuist. Een demokratisch bestuui, dat ieder op prijs stelt en niemand wil missen, is onbestaanbaar zonder politiek. Ook zij die spreken van een vuile boel" of van mislukt parlementarisme" voeren een politiek. En wel een onbewuste, reclelooze en onvruchtbare, eldt dit leeds in 't algemeen, de ernst van deze vergissing is des te dieper waar in dit jaar en bij deze komende verkiezing groote belangen op 't spel staan. Tegen ieder kan men zeggen: Het gaat om uwe zaak. De wereld is geheel in de war en deze verwarring heeft ook ons volksleven zoo aangegrepen, dat[geen burger of burgeres er door onbe roerd blijft, nu niet, en niet in de eerst komende jaren. Daarvan is wel ieder overtuigd, hetzij door werkloosheid, door malaise in zaken, door 't belasting biljet, door verliezen of wat ook. Doch wat is de consekwentie ervan? Is het dat ieder zich er terdege rekenschap van geeft hoe hij of zij het stembiljet zal invullen? Dat toch schijnt te beteekenen dat er gekozen wordt voor de een of de andere partij. En hier ligt de reden voor veler moedeloosheid. Overal is teleurstelling over en gebrek aan ver trouwen in de politieke partijen. Be doelingen en daden, beloften en ver wezenlijking zijn door diepe kloven van elkaar gescheiden. En wat er thans in verkiezingsprogramma's aan be doelingen en beloften wordt voorgelegd, is zoo gecompliceerd of zoo vaag.dat geen geestdrift kan opkomen, want geest drift eischt allereerst een ongeschokt vertrouwen. Het laat zich dan ook aanzien, dat de omvang der kleurfooze midden stof" groot zal zijn. Onder die kleur looze middenstof verstond men toch vroeger de kiezers die tot geen partij behoorden, en die al naar de omstan digheden hun stem uitbrachten. Aan gesloten bij een partij is slechts een klein percentage der kiezers, en in theorie is dus de kleurlooze midden stof zeer groot. De vroegere verkiezin gen wezen echter uit dat practisch een groot aantal kiezers zonder vaste aan sluiting toch als in een sleur de aanwij zingen van partijen volgden. Maar evenzeer wezen de vroegere verkie zingen uit dat ei een onpolitieke kleur looze middenstof overbleef en dat deze van bijzondere politieke beteekenis was. Door haar invloed werd bij elk der opeenvolgende verkiezingen het zittende kabinei omver geworpen. Door haar uitte zich de ontevredenheid over regeeringsbeleid. Uit angst voor haar stomme wilsuiting moesten regeeringen en partijen meer rekening houden me de" partij. Dit behoort echter tot het verleden. Niettegenstaande de politieke betee kenis der kleurioozen, en zonder herin nering aan het feit dat elke partij of partijcombinatie op haar beurt door den steun van deie middenstof eene overwinning behaalde, hebben de on dankbare partij-politici van alle rich tingen nooit anders dan minachting voor haar gehad. En zij hebben kans gezien gezamentlijk naar invloed uit te schakelen door de theoretisch zoo aanlokkelijk, maar in ander op zicht zoo verderfelijke evenredige ver tegenwoordiging. Doordat ons land belangrijk meer dan twee partijen kent, is het niet meer mogelijk dat de kleur looze l iezer zich tegen een bepaalde, en vór een andere evenzeer bepaalde regeering uitspreekt. De burger kiest een partij en een partij programma en daarmee uit. De partijen maken onder ling uit welke regeering er zal komen. IIUIttlltimHUmmillI iiitiiitiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiitiiiimiiiiiH TjyDGENCDf EN: ANDRÉS ALM ON ui Wij staan bij den ingang van La nègresse du Sacre Coeur; niets hindert ons binnen te komen noch bij den dwazen Philistijn met zijn planters- en zeemans-man i en, noch bij den onbezonnen heilige. Het eerst zoeken wij Médéric Bouthor op, in zijn struiken- en onkruid-terrein, ter wildehoogte van het uiterste Montmartre. Hier heeft hij zijn tent opgeslagen, hier is zijn museum van alle mogelijke curiositeiten der tropen. Krissen vindt men daar, assegaaien, schil den, bogen, pijlen, boemerangs^ maskers maskers met buffelhorens, zwarte houten maskers met wollen baard grimmende cu lachende fetischen, of in hout met schrille kleuren gesneden afgoden, schrikmousters en schutgeesten, en nog veel meer: een enorme zeeschildpad, een nauwe canoe van hippopotamusvel, een reusachtigen pompoen, een opgezetten condor van de Andes. Allerlei quasisouvenirs zijn het van tochten in Zuid Amerika, inderdaad, niet zonder zekeren flair bijeen verzameld waar men van alles vindt, op de markten van Parijs en zijn voorsteden, en een reden van grootschheid voor den be zitter wiens fantazie als veroveraar rondgaat in de afgelegenste wereldstrekcn. Wat is het anders, dat baroke brie a brac, te zaam gegaard op die armoedige, onzalige plek, dan een onzamenhangende droom van verlangen ? Een droom zooals hij ons kan over vallen op een dag wanneer men zich eenzaam voelt in den vreemde, in zijn hotelkamer met het uitzicht op zee. Het gezicht leun l tegen het venster en, met een k.iortsigen wil, zou het verwachten de.i nevel op het watervlak te doorboren en het zonlicht te zien; tegelijk kent de geest zijn oustilbare verveling, zijn angst, zijn heimwee, zijn brandende zucht. Er is iets onzegbaars kleins en kinderachtigs, even goed in de voorstelling van zoo'n museum als van onzx' eigen gewaarwording. Gebroken en verwrongen zien wij ons bestaan, maar laat de levensdrang met de vlucht van zijn vleugels ons even aanraken en uit de melancholie rijst de vruchtbare scheppende verbeelding. Die planter, die Médéric Bouthor met zijn over den grond sleepende fantasie, is niet veel waard, zal nooit veel waard worden, toch mag de artist hem niet geheel verachten. Zie daar komen de artisten. Den avond van den dag, als de planter" zijn collectie heeft opgesteld en zorgzaam zijn afgodsbeelden bij elkaar heeft geplaatst als vormden zij een soort van Olympus tot be scherming van ziji? dak, kloppen bij hem aan twee kunstenaars van den Montmartrekring. Het zijn Sorgue, een schilder die op Pablo Picasso gelijkt, een der vooinaamsten van de jongere schilderschool, een zoeker, en Dau belle, de jonge dichter, die enkele trekken heeft van Gmllaiinie ApolliiKiire. Sorgue was dadelijk vol belangstelling voor de primitief gesneden telisehen. Hij nam de kaars van de tafel op met zijn linkerhand ei1 hield het licht boven de rij van afgoden, zoo als hii gewoon was 's nachts te werken aan zijn schilderstukken, en hij genoot van de direct door den iulander gegeven expressie. Ze zijn mooi !" zei Médéric, gestreeld in zijn ijdelheid als collectioiineur, en ii; zijn meegevoel met zijn goden. Er kwam niet veel antwoord op dan een knikje. Médéric haastte zich nog meer kaarsen en met welk program. De partijen heb ben het heft in handen en dwingen (kiesplicht) den kleurlooze voor n van haar kleur te bekennen. Weliswaar kan de kiezer van partij wisselen, en zelfs een nieuwe partij oprichten, maar als partijlooze zijn stem in de weegschaal der algemeene verkiezingen te leggen is onmogelijk en zijn vroegere, in 't algemeen heilzame en opfrisschende invloed op de regeering en het regeeringsbeleid, is daardoor opgeheven. Bovendien hief de evenredige vertetegenwoordiging nog iet? anders op: den invloed van den kleurioozen kiezer op de persoonlijkheden der volksver tegenwoordigers en .op de behartiging van plaatselijke belangen. Beide waren dingen, die den onpolitieken, partijloozen burger zeer ter harte gingen. Noch hij zelf, noch zijn stad of streek heeft meer door een afgevaar digde een stem of steun bij de landsregeering. Uit den aard der zaak heeft de ongeorganiseerde middenstof tegen hare uitschakeling uit de practische politiek niets gedaan en niets kunnen doen. En zij kan dat ook thans niet, ondanks het feit dat haar omvang door uitgebreide ontevredenheid moest toe nemen. Zij heeft wel getracht erop te reageeren door de eenige middelen, die tot hare beschikking stonden, n.l. zich te organiseeren. Vandaar bij de vorige en nog meer bij de aanstaande verkiezing het verschijnsel der vertegen woordigers van beroepsbelangen en der kleine nieuwe partijtjes. Doch beide middelen hadden en zullen steeds hebben een desorganiseerende strekking voor het parlementarisme. Bovendien zijn beide in hunne beteekenis besnoeid door de neiuwe wijziging der kieswet, ten bate van de volgorde der candidatenlijsten. Heeft de kleurlooze middenstof deze nederlaag zonder het triomfeerend par tijwezen verdiend? Ter beantwoording van deze vrnag hebben de- partij-politici sterke troeven in hun hand. De de mocratie eischt organisatie der kiezers, eischt partijen, en wel sterke partijen die een krachtige regeerende meerder heid en een liefst ook een verbonden oppositie mogelijk maken. Het laatste om bij 't gebleken falen der meerderheid een overname der regeering door de oppositie in 't vooruitzicht te stellen. Volgt dan niet daaruit dat het een eenvoudige burgerplicht is partij te kiezen, en dat een partijlooze eigenlijk te kort schiet ? Deze gevolgtrekking is minstens te haastig. Want al worde zonder eenige terughouding toegegeven, dat er partijen en zelfs sterke partijen noodig zijn, daarom is een correctief op de gebreken van dit partijwezenstelsel nog niet overbodig, vooral niet wanneer die gebreken de deugden over woekeren. Onze taal heeft naast het woord partijloos nog een andere scha keering voor het zeitcle begrip dat er beter uitziet, n.l. on,,partij"dig. Orga nisatie is noodig en goed, maar behoef t daarom den kiezer niet zijn individu aliteit te ontnemen, en tot een onder deeltje eener partijmachine te verlagen. Er kunnen omstandigheden zijn, dat de onpolitieke kiezer van de kleur looze middenstof grondige reden van bestaan heeft. En die omstandigheden zijn er thans. Zoowel vanwege de drei gende gevaren voor ons volksleven, al ook door de tegenwoordige zwakte van ons politieke j partijwezen. I. P. D E VOOYS DE CHINEESCHE JONA OVER BOORD De vrede in het verre Oosten is behouden. De storm is bedaard, de Stille Zuidzee is weer pacific. Want de Chineesche Jona i? over boord geworpen. Het is te vreezen, dat hij door den Japanschen walvisch wordt opgeslokt. Toen besloten was dat het JapanschEngelsche verbond carte blanclie aan Japan gegeven om in China zijn gang te gaan zou worden uitgebreid tot een viervoudige overeenkomst, kon men zeggen, dat de zoo ernstig bedreigde vrede verzekerd was. Dat was vredes laatste troef geweest. Dat ontnam aan Japan elke denkbare reden ten oorlog te gaan, daar het zonder oorlog veel meer won dan het reeds bezat of zou kunnen verwerven. Maar wat was de prijs? China werd op zij gezer. Het maakte geen deel uit van de contracteerende partijen, die het eens waren geworden over zijn levens belangen. Het moest zijn geschillen met Japan maar in een afzonderlijke conferentie beslech ten. Hetgeen niets anders beteekende dan dat de Chineesche Jona hulpeloos in zee werd gegooid. Wat zou er gebeuren met Siantoeng? Waar was de bezorgdheid ovcr-Mandsjoerije ? Waar de verontwaardiging een veront waardiging al van ouden datum over de beruchte 21 e'schen door Japan aan Clrna gesteld? Van den irtslag der afzonderlijke Ch'neesch-Japansche conference vernam men zoo goed als niets. Het scheen dat China wel een groot brok van zijn gebied terug kreeg; Japan zag --- op papier van al zijn voor rechten in Sjantoeng af. Maar niets wordt gemeld over den spoorweg, die zulk een belang rijke rol speelt in de heele kwestie. Het is re mee als met de vlootvacantie: zekerheid voor de toekomst ontbreekt. Men is plechtig overeengekomen, dat de pénétration pacifiquc waarvan China (van de zijde van Japan) te lijden had, even erg is als annexatie. Die zal dus niet meer worden geduld ! Vroeger gaf Engeland die belofte, ?- want heette liet Japansch-Engelsche ver bond niet gesloten tot waarborging van de eenheid van China en de politiek der open deur? --- thans waarborgen zij het met hun vieren. Doch het belangrijkste punt, de Sjantoeng-kwestie, werd al dadelijk terzij gelegd. De mogendheden, zoo wordt gezegd, konden de Sjanfoengkwestie niet bespreken omdat die reeds te Versaiiles geregeld was ; een regeling welke heelemaa! niets uitmaakte of besliste. De reden die werd opgegeven om China buiten de quadrtiple-entente te houden, was curieus: het zou onlogisch /.iin. China's medeonderteekening te vragen voor een over eenkomst waarbij o.a. zijn eigen onschend baarheid verzekerd werd. De heele zaak moest het karakter behouden van een daad van zelfverloochening der mogendheden, een af spraak, China te ontzien. Elke reden is blijk baar goed genoeg", schreef de K/>bc Clinniicte, ,,om aan China een stem in zijn eigen zaak te ontzeggen". Het was een levensbelang voor China, dat uitgemaakt werd of de verdragen, die ge grond zijn op de befaamde 21 punten, geldig zijn of niet. Erkende de conferentie van Washingthon die geldigeid, dan ware zijn lol bezegeld. Weigerde zij dit dan was een conflict met Japan te duchten. Zij heeft dit dilemma trachten te ontwijken door de kwestie te beschouwen als alleen Japan en China onderling rakende. Dat was even erg als een erkenning van den toestand. Onder die omstandigheden ware het voor China beter geweest indien het geen vertegen woordigers had gezonden. De tien wenschen, die het onder Amerikaansche suggestie op stelde, werden door alle delegaties aange nomen om 't beginsel. Waarbij het bleef. Bisinarck's stelsel om in de practijk te wei geren wat hij in beginsel aanvaardde is in de diplomatie vrijwel gemeen goed geworden ! De houding van de Ver. Staten is niet begrijpelijk, tenzij men aanneemt, dat Ame rika alles heeft overgehad voor het bewaren van den vrede. Hetgeen bij de sterk-pacifistische stroomingen in de Unie niet zoo on aannemelijk is als het bijv. zou zijn in Enge land, waar men spoediger de grenslijn trekt van eer en levensbelang. ; The immediate duty of the Western powers is to undo all that has been done to weaken China" 1) Zoo schreef wijlen sir Claude Macdonald, die Britsch gezant te Peking was van 1898 Mt 1902 en ambassadeur te~Tokio van !902 tot 1912. Die plicht was een groot Amerikaansch belang. Voor den handel van het Western stond de deur in China al sinds lang niet meer wijd open, maar nu is de kans groot dat ze geheel wordt dichtgeworpen. In strategisch opzicht is de positie van Japan zoo-sterk, dat het voor geen enkele mogenheid uit den weg behoeft te gaan voor zoover zijn Chineesche politiek betreft. En tactisch is het door de te Washington vastgestelde vlootverhouding van 60 pet, gevrijwaard tegen alle ongewenschte adviezen. Maar van hoe groote beteekenis ook voor het Westen de handel op China is, men wil er blijkbaar geen oorlog voor wagen. Althans op dit oogenhlik niet. Misschien hoopt men ook dat de 3 deelgenooten in de Quadruple Entente den vierde binnen de perken van geoor loofde adspiraties zullen weten te houden. Misschien heeft Balfour hun dat alleen maar weten te suggereeren. Waarmede hij dan een zeer grooten dienst bewezen heeft aan Japan, welks positie geweldig wordt versterkt. Was dat onvermijdelijk? Het is dunkt mij zeer juist wat de heer Nath. Peffer in de .\'ution2) van 22 Febr. opmerkt: dat men Japan veel meer had kunnen doen teruggeven 3) en althans een begin kunnen maken met de instelling van een nieuw regime in het verre Oosten. In dat opzicht is de conferentie te Washington ver achter gebleven bij hetgeen zij had kunnen doen. Waarom? Terzake van de vlootbeperking wist de Amerikaansche delegatie wat zij wilde en kreeg dat. Ten aanzien van de ver-Oostersche politiek had zij geen Oostersche politiek, had zij geen omlijnd program en was zelfs ten opzichte van Engeland (dat de Ver.Staten naar de oogen zag) haar houding verwonder lijk slap. Mag men Peffer gelooven, dan zijn er invloeden aan 't werk geweest om 't Japan niet te moeilijk te maken en om Britschc be langen in China te ontzien, een en ander onder den schijn, dat aldus ook voor Ameri kanen de weg geëffend werd, om er in de toe komst ]'csted intcrests te verkrijgen. Vrij scherp verwijt Peffer den Amerikanen, het doel waarvoor zij de conferentie hadden bijeen geroepen, te voren niet behoorlijk te hebben overdacht. En dit lijkt mij een juister standpunt dan dat van den Engelschen admiraal lord Wester Wemyss, die in de Niiieteenth Ceiiinry van Maart den Ver. Staten een groot succes aanwrijft, misschien alleen om deze Iriiuiifiliunt issii"" vervolgens te kunnen toeschrijven aan de ,,nii»!« liearted co-operation" van (ir. Britannie en de groote opofferingen die dat edelaardige koninkrijk zich voor de zaak getroostte. De zaak is, dat Engeland te Was hington precies gekregen heeft wat het wilde: een middel om van het verbond met Japan los te komen, zonder daar uit te tieden en toch Amerika tevreden te stellen. Tengevolge waarvan het vrij kon doen wat het wilde ten opzichte van al de andere onderwerpen 1) De naaste plicht der Westersche mogend heden is alles ongedaan te maken wat \ erricht is om China te verzwakken. 2) Amerik. 3) De schrijver gebruikt het teekenachtige woord to disgorge. IIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIHMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII voor den dag te halen en plaatste hen als illu minatie in zijn galerij. De goden gingen elkan der toelachen en toegrijnzen en pr,nikten met hun schelle kleuren. Dat is Churonepenteck, de Mexicaansche beschermer van den oogst", declameerde de eigenaar, beleerend met waardige zelfvol doening. Daubelle, de dichter, begreep dat het oogenblik was gekomen om zijn kunsttheorie te luchten; hij nam het monstertje met zijn korte gedraaide beentjes, zijr buik als een doedelzak en zijn langwerpig, ernstig ge/icht dat alleen met een paar trekken \\as aangegeven, in handen en sprak het toe: ,,Mijn lieve Churcntje, ik houd \\el veel van ie. De man die je uit het hout van een baobab heeft gesneden, geeft ons een flinke les. De heele kunst die wij kunnen bereiken, ligt die niet voor u, Sorgue, en voor mij en misschien voor onzen gastheer, in de strenge economie van deze platte tacie die een minimum heeft van plans en toch uitkomt meteen rijk relief?" .,Het staat heel mooi voor dit ovaal dat het geen gezicht is, maar een spiegel die de gelij kenis geelt van een gezicht. Een spiegel ' Men moet er in kunnen lezen. Dat is de zaak. Wanneer ik me zelf in een spiegel bekijk, dan zie ik daar nog te veel patina's van een wijdloopigen roman; het spiegelportret van Churonepenteck daarentegen is een heilii'e snmnrere voorstelling die de pla.its inneemt van alles en geheel vervult". Maar het is geen Churonepeiiteck", zei Sorgue, de schilder, druogueg; hij had geen lust op dal ougenblik met een literator over kunst te dispnteere.i ; ,.en hei is evenmin Mexicaanse!], het is een betrekkelijk moderne etisch van Dahoiney . . . . " Méiicnc's gezicht betrok, er kv.;.m een paar tranen van verslagen trots bij hem op die hij met moeite terughield. ,,Betrekkelijk modern, /eg ik", vervolgde Sorgue om den gastheer in zijn teleurstelling i 'tiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii te troosten, ,,maar daarom niet minder mooi, van een aanpakkende schoonheid. Er is van dat soort nog maar n :n Europa." De harmonie was daarmee hersteld. Al< de nacht was gevallen en men genoeg had van den cognac van den ,,planter", kwam het plan op om van het terras b.iven de Sacr Coeurkerk te gaan genieten van een aanblik van Parijs. Voor den Parijzenaar is het zijn Eeuwige Stad. Duisternis omhulde de ruimte aan de voeten van de beschouwers. Zij had haar loome oog leden gesloten over liet schelle electrisclie licht; alleen enkele gaspitjes spikkelden het zwart en toonden een abstract Parijs, het idee van de Stad, /ooals zij was geweest onder Henri IV en nog vroeger, zooals zij nu \\as, zooals zij over een paar eeuwen zou zijn. Een kinde-i'soi! ven i r rees voor de verbeel ding van den dichter, zoo iets heel eenvoudigs en precies zeggends, maar alleen belangrijk voor die er zich een herinnering van heeft gemaakt: de terugkomst van een rijtuig in tien vroegen morgen na een feest. Hij begon daarover te spreken alsof zijn beide gennoten in zijn gc\',/el k.inden deelen en greep in zijn enthousiasme den'arm van den reusacIHiücn Médéric. intiem met hen" doende op dat ongenhMk; het leek wel dat hij hem en hem alleen in staat rekende zijn gedachte geheel te vatten. Men heeft zulke dingen willen schilderen, mijn waarde !" yeicle Daubelle. ,J)ie heele genre-schilderkunst, iets inoi.is ! De e/els ! En Inch, ze hebben een excuus; \\ant zulke uit:gen /on HUM moeten kunnen schi'cK'ren, maar hoe? Literatuur! dal ge. t niet voldoende weer: 'net schilderen evenmin. Men moet iets vnden, iets nieuws! Sorgue zal het ontdek ken l" V'crweg schout er een vüip'streen '-n. Een brand'.-1 Nee:', liet was het dagwerk dat onder het koepelg'as van de Halles Centrales in den vroegsten morgen reeds begon. I let \\crkm de Stad ! De duisternis leefde. Er was een groot stilzwijgen, m afwachting. Een onzichtbare golf van spanning kwam over de drie, greep hen op, voerde hen weg, schonk hun een mome.it te groot voor het begrip en voor het woord, liet hen dan los, en bracht hen door een retour-stoot tot scherpe bezinning van de menschelijke onmacht om een uitdrukking te vinden voor het on besten de en oneindige. Sorgue, anders niet spoUiek, had de geheele gedachte van zijn vriend gevolgd, o< k in haar scherpen omkeei. Hij wees .in de Sacrc Coetir Kerk voor hen, n.et haar zandkleur in de Blauwende vroege morgenschemer. Het Ca sino !" z.eide hij. Zoo vat ik in een paar bladzijden een geheel hoofdstuk van AndréSalmou's roman samen en leg daarbij den nadruk, hier c/i daar nog meer dan h ij ze. ;ttet doet, op het verbindende van den gevoelsindruk, welke zijn schildering op ons nii.-et maken. Want het is a's bil zijn poëzie. Zijn personen dagen op ais uit een legende. De auteur kent hen als zijn kindersouvnir; u ij moeten trachten ons met hen te familiariseeren. Wat weten wij dan toch van den Planter"? Wat verwachten wij van zijn plantsoen? Hij staat voor ons als een motief in een muziekstuk. Op dezelfde manier hebben wij Sorgue aan te nemen als een meester onder o c schilders; maar wat uit zijn verleden waarborgt het ons? Wij moeten het gelooven. Brengt de schrijver ons dan verder en dieper in de Montmartresfeer, dan wordt het ons enger. De feiten en de gevoelens slaan ons. onverklaarbaar wreed. Laat ons hem toch onvervaard volgon !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl