De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 22 april pagina 7

22 april 1922 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

?22 April '22. No. 2339 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DER PASSION TE ERL De Passiespelen van Ober-Amrnergau die in 1920 gevierd moesten worden, zijn toen, om de tijdsomstandigheden, uitgesteld tot dit jaar 1922. Men waagde er den toorn des Hemels aan. Hef moest. Thans in dit jaar zal men de mededinging trotseeren van een oudere gegadigde. Terwijl de Ammergauerspclen dateeren van 1633, toen een zware pest de spelers op het tooneel bracht, om door de gelofte van tienjaarlijksche spelen de ziekte te bezweren, heeft Erl oudere rechten. Deze dateeren van 1565. En wanneer men denkt dan de rekening te hebben gemaakt,heeft men het mis. Men kan plaatsen in de Tiroler en Beiersche dorpen, waar voorstellingen van het Passie-spel werden gegeven in de 15e, 16e, 17 en 18e eeuw, opnoemen ten getale van 160 met een totaal van 800 voor stellingen alleen onder de regeeringen van Keizerin Maria Theresia en haar zoon Joseph De volksspeTen over het leven, den dood en de opstanding van Jezus Christus, die (practisch gesproken) in de Middeleeuwen in elke stad werden gezien, hebben zich in den loop der tijden teruggetrokken in de rustige, af gezonderde Alpendorpen. Daar hebben ze een weinig in het oogvallend en, in vele dor pen, een taai en blijvend bestaan gevonden. Die levensvatbaarheid is het best bewaard gebleven in Erl, een dorpje gelegen in een N.O. punt van Tirol, in dat land dus, waar aan het volksdrama de zuiverste en rijkste ont wikkeling te beurt viel. Het was in het dal van de rivier de Inn, dat die godsdienstige . spelen in het bijzonder tot uitbloeiing kwa men; Hall, Bozen, Eisack waren er om be roemd. Heele gezelschappen van spelers vormden zich onder boeren-inboorlingen, welke uitsluitend de vertooners waren van het Passie-spel. De schitterende opvoeringen van de Jezuïetenschool in Innsbruck waren voor de boerentheaters de voornaamste bron van dien harmonieuzen stijl, die ook in het Beiersche Hoogland zijn intrede deed. De verstoorde betrekkingen tusschen kerk en staat na de Fransche Revolutie waren de oorzaak van vele hinderpalen in de ontwikkeling van het volksdrama. De Paaschspclen die jonger zijn dan de andere Passiespelen te Erl (denkelijk beston den dezen reeds onder Maximiliaan I) zijn wat den tekst betreft een erfenis van den Meistersinger Sebastiaan Wild uit Augsburg, om streeks 1613. Zóvloeien de Beiersche en Tiroolsche spelen door hém te zamen en ver binden aldus burgerlijke en landelijke kunst. In het Passiespel te Rosenheim was deze vermengde kunst reeds in de 14e eeuw aan wezig, terwijl in Kjefersfeld, ver de Inn, de smeden en de met hen samenwerkende ijzer arbeiders uit Oostenrijk, hun spelen in 1596 begonnen. Onder het eenvoudige, bescheiden dorps volkje van Erl is het Passie-spel steeds beschouwd als het heiligste erfstuk van hun voorouders, inderdaad een vroom en opbouwend ideaal. Zij hebben zich vastgeklampt aan hun ne voorstellingen met een karakteristieke vast houdendheid, alleen aan boeren eigen, en dat ten spijt van hinderpalen en tegenwerking. Herhaalde oorlogen, tusschen de jaren 1704 en 1809, legden het oude dorp telkens in de asch en van het midden van de 18e tot in de 19e eeuw zijn tal van pogingen aangewend van regeeriiigszijde, om liet oude gebruik uit te roeien. Djch: tegenspoed en tegenstand hebben juist het tegenovergestelde bereikt van hetgeen men beoogde. Zij versterkten het volk in hun vastgewortelden wil om het oude te behouden. Ja, zij streefden er naar het spel hoogcr godsdienstig en hooger artistiek op te voeren. De eerste voorstellingen na de troebele tijden werden in schuren en loodsen gegeven ; na 1815 op den zolder in de herberg Zur Post", in 1850 in de Brausaale. Tenslotte was men in 1859 in staat een eigen klein theater te bouwen dat in 1892 en in f902 (want men heeft de 2jarcn aangenomen) te kle'n bleek te zijn. Toen zette men de timmerlieden Christus en Annas aan het werk en onder hunne leiding stichtten de boeren in het Ben eden-Inn-dal een nieu wen schouwburg van grooter bevattingsver mogen." In 1912 stroomden tientallen van duizenden vrome (en nieuwsgierige!) pel grims samen, om het godsdienstig drama bij te wonen. Gén vreemde, gén niet-Erler mag naar iets wat des Passions" is, de hand uitsteken. een spijker wordt geslagen, geen versregel gezegd, geen noot geblazen door een nietdorpeling. Dat is hun eer te na. De bewoners van dit, als een juweel in een groenfluweelen foudraal, gekoesterde dorp, (ongeveer 650 in getal) zijn eenvoudige, rechte und schlechte" menschen. Trouw aan hun land, hun geloof, hun gewoonten. Op merkwaardige wijze heeft zich de Beiersche opgewektheid in hen ge paard aan de Tiroolsche melancholie: grensbewonersvermenging, in dit gevalg een bastaardbederf. Sprekend is dit volk uitgebeeld in een krachtige schildering op hout aan n der dorpswoningen. De Tiroler kunstenaar Albin Egger gaf een realistisch Ecce Homo," ?een Verlosser aan het kruis met eenige boeren aan zijn voeten. Gestalten die van lijden en tevens van hoop spreken. De ge kruisigde is hun geen vreemdeling. Zij zijn bekend met gevaar, met lijden in hun ber gen, op hun harden grond. Maar hun leven, ofschoon een bestaan van strijd, is niet on gelukkig, want zij weten het dat Hij gezegd heeft: Komt allen tot mij." En zóis hun Passie-spel voor hen ook mér dan een voor bijgaand vermaak. De vrome boeren komen uit hun bosschen en bergweiden naar het theater te Erl om sterking op te doen in hun leed en hun dikwijls kommervol bestaan. Hun theatergang is als een opgaan ter kerke. Het Passie-spel te Erl wordt in echt landelijken stijl gehouden. Hierin verschilt het hemelsbreed van dat te Ammergau, dat zich grootsteedsche afmetingen geeft, dat mooi, prachtig wil zijn en Kunst wil geven. De spelers te Erl, met hun aangeboren eenvoud en ernst, leggen op de woorden een gewichtigen nadruk, met buitengemeene duidelijkheid. Zij kennen niet, en willen niet kennen, de fijne techniek van de tooneelspeelkunst, doch hun religieus temperament verleent aan hunne voordracht oorspronkelijkheid en gewijde stemming. De voorbereidingen geven daartoe aanleiding. Want hunne repetities worden voorafgegaan door missen, door den plechtigen dienst van de Lijdensweek, door deel neming aan het Avondmaal, door biecht. Ook plaatselijke en familie-overleveringen werken mede. Er zijn dorpelingen in wier ge slacht van ouder tot ouder een rol als erfenis overging. De Judas van dit jaar, Georg Rainer, neemt deze rol voor de vierde maal op zich. Zijn vader speelde die rol k; zijn grootvader speelde den Christus. En Kasper Pfistererheeft reeds verscheiden decaden te voren de rol van Christus vervuld, en zal het dit jaar weer doen. Hij overtreft allen met zijp Dürer-achtige verschijning en herinnert aan de beste kunst werken van dien meester. Ook de Maria's zijn trotsch op haar rol en behouden die zoo lang zij kunnen, terwijl niet uitdrukkelijk gezegd behoeft te worden dat op de mede spelers geen moreele aanmerking mag te maken zijn. Al is men te Erl vasthoudend aan het oude, dit neemt niet weg dat men met den tijd meegaat. Zoo is in 1868 afstand gedaan van den ouden tekst en een nieuwe aange nomen in niet rijmende verzen van Fr. Angeren, pastoor te Erl. De uitvoering wordt ten hoogste geroemd. Ook de begeleidende muziek is herzien en gemoderniseerd evenals de kostumes. Trots alle bezwaren wil men in dit jaar het waagstuk ondernemen van de opvoering. Men voelt wel, dat de stroom van Amerikanen, Engelschen, kortom van vreemdelingen, niet tegenstaande de lage valuta niet zal vloeien als voorheen. Zelfs kan men niet vooruit be palen welke toegangsprijzen, welke tarieven van onderkomen e.d. men zal moeten stellen. Maar juist hierdoor willen de Erlers toonen dat hun bedrijf geen koopmanszaak is, dat zij winstmaken willen uitschakelen. Hun eenig doel is: de eer der kerk. Ook in vroegere jaren diende het overschot van hunne inkomsten tot versiering van hun kerkgebouw. Thans is hun doel: een nieuwe klok. De oudeis in den oorlog versmolten. Of men bij de voorstellingen in Mei (5 in getal), Juni (6), Juli (6), Augustus (7), Sept. (4) al de plaatsen, ten getale van 1260, bezet zal zien, mag bij den tegenwoordigen staat van Europa betwijfeld worden. Veel reizigers zullen zeker in het a.s. reisseizoen den M nchener kant uitgaan en van daar reizende naar Innsbruck, Erl voorbijgaan. Of al die reizigers ernstig genoeg gestemd zullen zijn, om een hoogst merkwaardig godsdienstig volksspel te gaan z;en? Wij hopen het voor hen en voor de Erlers. Maar wij vreezen dat deze laatsten wel eeni ge ontgoochelingen zullen ontmoeten en dat menige trein met reizigers Erl zal voorbijstoomen. Hetgeen niet alleen tot schade zou zijn van de Erlers ! N. J. Si N GELS SCHEEPSHYGIENE. Academisch Proef schrift VAN DR. A. K. BOSMAN. Leiden, Gebr. Van der Hoek. 1921. Het is een zonderling feit: in Nederland, handelsstaat bij uitnemendheid, was voor ongeveer twintig jaar het handelsonderwijs nog in zijn allerprimitiefste ontwikkelingsstadium en verre bij andere landen ten achter. Haast nog zonderlinger is het, dat in het zeevarend Nederland de betrekking van scheepsdokter, die zoo geheel andere eisenen stelt dan die van geneesheer op 't vasteland, er een is, die dikwijls wordt uitgeoefend door beginnende medici, of medici, die eens wat op adem willen komen van een drukke praktijk te lande, of wat nog wel hetnoodlottigsteis,?doorart sen, die op een voordeelige wijze eens iets van de wereld willen zien. Met dezen zonderlingen toestand in overeenstemming is, dat tot dus verre, zooals de inleiding van bovengenoemd werk vermeldt, een systematische behande ling van onderwerpen, die op de scheepshygiëne betrekking hebben, met daarbij ge geven aanwijzingen, welke voor toepassing in de praktijk geschikt blijken," in de Nederlandsche litteratuur niet gevonden werd. Daarom is de verschijning van deze dissertatie, die een eerste poging bedoelt te zijn om deze ergerlijke leemte aan te vullen, van meer dan alleen zuiver-wetenschappelijkmedisch gewicht. Te meer is dit het geval, waar de schrijver, Inspecteur van den Geneeskundigen Dienst der Stoomvaart-Mij. Rotterdamsche Lloyd," beschikt over een rijpe practische er varing in deze materie niet alleen, maar ook, blijkens zijn proefschrift, verschillende ge wichtige gegevens in het laboratorium van Prof. Van Calcar te Leiden experimenteel heeft getoetst. Na de inleiding bespreekt schr. allereerst de in ons land bestaande wet telijke voorschriften der scheepshygiëne, die vaak meer draconisch dan oordeelkundig zijn en slechts ten doel hebben, de bevolking aan den wal te beschermen tegen de gevaren, welke een besmette scheepsbevolking voor haar kan opleveren," zonder omgekeerd de scheepsbe volking te beschutten tegen gevaren, welke haar van den wal uit bedreigen. Bovendien kent onze wet slechts enkele ziekten, waar tegen ze de bevolking aan den wal meent te moeten behoeden en is over het hoofd gezien, welke groote gevaren bacillendragers na een scheepsepidemie van diphteritis, typhus, enz. voor de bevolking der havensteden kunnen opleveren. Hier, als in zooveel andere in het werk genoemde gevallen, springt duidelijk in het oog, dat de scheepsdokter, tegelijk scheepshygiënist, iemand moet zijn, die naast het besef van het buitengewoon gewicht van zijn ambt, dat een bijzondere vooropleiding be hoeft, beschikt over een dusdanige speciale kennis, dat hij genoemd mag worden speci alist in veelzijdige ontwikkeling". Hoofdstuk 3 en 4, die nauw samenhangen, bespreken de Ziekten aan boord"en de Voeding, voedsel voorziening en voedingsziekten, met uitzon dering der infectieuse." Een deel der hiei behandelde ziekten zijn van algemeenen aard; ten deele echter zijn ze f min of meer spe ciale scheepsziekten" f leveren ze bij de scheepsbevolking (een groot aantal menschen, die door de betrekkelijk beperkte ruimte meer dan de landbevolking met elkaar in kontact komen) een grooter gevaar op dan op het vasteland. Uit het rijke materiaal doen we slechts een greep, als we hier wijzen op ge slachtsziekten en scorbut (?scheurbuik") in haar verscnillende vormen. Wat de eerste aangaat, wordt o.a. gewezen op den bizonderen tact, die van den scheepsgeneesheer wordt ge vorderd, die bovendien heeft rekening te houden met de eigenaardige mentaliteit der zeelui in 't algemeen en meer speciaal met die der Aziatische bemanning, die eensdeels niet altijd het gevaar der venerische ziekten beseft en bovendien, tenzij descheepsartsmet bijzonder veel beleid optreedt, allicht wan trouwend de ziekte voor hem verbergt. Bij de voedingsziekten worden o.a. zeer gemak kelijk toe te passen methoden aangegeven voor de genezing van scorbut, scheepsberi-beri e.a. ziekten, die ontstaan door de eenzijdige voeding aan boord. Buitengewoon belangrijk is het hoofdstuk Scheepsontsmetting." Het bespreekt zoowel de methoden ter vernietiging van aan boord aanwezige micro-organismen als die, welke dienen ter verdelging van ongedierten (ratten, vlooien, enz.), die dikwijls als doorgangs-dieren der bacteriën functioneeren. De zuiverings- en desinfecteeringsmethoüen, die de schrijver hier behandelt, hebben een beteekenis, die nog veel verder reikt dan de opzichzelf al belangrijke Scheepsontsmetting. Zoo wordt door den schrijver o.a. met veel nadruk gewezen op de ongemeen gunstige resultaten, zoowel bij laboratoriumproeven als ook in de praktijk der Scheepsontsmetting, verkregen bij de aanwending van cycloon" een cyaanverbinding,die ratten en de vlooien, die ze herbergen, snel en afdoend vernietigt en die ook en dit is van groot en algemeen belang gebezigd wordt voor de ontsmetting van spoorwegrijtuigen; in den strijd tegen de bladluis op hoornen en planten; bij de bestrij ding van de meelmot, die in het meelmolenbedrijf groote schade aanricht; bij de verdel ging van kleeren-motten, enz. en die oordeel kundig toegepast, in de toekomst misschien een belangrijke factor kan worden bij de pestbestrijding in Ned. Indië. In een slothoofdstuk worden behartigens waardige wenken gegeven over de kleeding der scheepsequipage en de huisvesting aan boord. Verschillende verduidelijkende afbeel dingen verhoogen de waarde van dit, ook uiterlijk goed verzorgde boekwerk, welks bruikbaarheid nog verhoogd wordt door een uitgebreid zaak- en namenregister. Ons overzicht samenvattend, stellen wij vast, dat dit werk een uiterst nuttige wegwijzer is voor aanstaande scheepsartsen, die er tegelijk door mogen worden opgewekt, in hun werk als zoodanig meer te zien dan een gelegenheidsbetrekking, en er naar mogen stre ven de wetenschap der scheepshygiëne op te werken, om haar tot dezelfde hoogte te brengen, als waar haar zuster-wetenschappen JHI reeds zijn." B. M. N o A c n iiiigiiuiiiiiuimiiiiiiiiiiiiiiiiiii Wandschildering te Erl, van den Schilder Albin Egger te Linz. J,S.MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-ÜEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND iiiiiiiiiiiiimiiiim iiiiiiiiiiiiimiim iiiiimiiiiiniiiiiiiiiiiiiii IIIIIIIH iiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiliiiiiiiiiiii ii nuittn OVER DE VERWOESTING VAN HET NEDERLANDSCH Onder de vele medestanders van Charivarius, die de slordig- en zotheden in de taal van krant en ander drukwerk pleegt te hekelen, heb ik mij voorgedaan om in de Groene een kleine plaats aan te vragen. Een enkel woord ter inleiding. Indertijd, toen ik student was in de zoogezegde Neder landsche letteren en iets voor de pers begon te schrijven, kreeg ik van Dr. Ritter, hoofd redacteur van het Nieuws, een artikel terug niet de woorden: Amice, dat is geen Hol landsen, het is duitsch". Uit gezegde deed mij een licht opgaan en ik zag overal het Nederlandsch als in een moeras verzonken. Geen hand werd uitgestoken tot Hr. -edding. De schrijvers van dien lijd zwelgden ieder in zijn eigen klanken en woordmaaksels. Elk kraste op eigen houtje. Zij waren er op uit, alle aan raking met de Nederlandsche taal teontloopen. Gén hunner stond als wachter en behoeder aan de poort van den taaihof. Zelfs de besten onder hen stelden teleur. Ktoos en van Eeden ontsierden hun proza met de grofste germa nismen. Het mindere auteursvolkje scheen een algemeene afspraak te hebben gemaakt, om de taal tot onherkenbaars toe te folteren en te verwringen. Wat het onderwijs betreft, op het Gymna sium, zoo ik achteraf bevond, had men niets gedaan aan de instandhouding van zuiver Nederlandsch. En voor de professoren in de faculteit der Letteren was het Nederlandsch een min of meer belangrijk deel van de indogermaansche taalwetenschap. Met hoeveel achting ik hen ook gedenk, de waarheid zou lijden ter wille van de kieschheid, zoo men durfde verzekeren, dat de eigen waarde en de bijzondere rechten van het Nederlandsch hun na aan het Hart bleken te liggen. Zij verdiepten zich met de studenten in de geheimen van Ablaut en Abstufung, in de Palataalwet en in die van Grimm en van Verner. Wij dienden ons te bekwamen in GothiscH, Angelsaksisch en Middelduitsch en hadden onderwijl de grootste moeite om in onze studieboekcn een regel behoorlijk Nederlandsch te ontdekken. Het hedendaagsch Nederlandsch was een veld, waarvan onze leermeesters zich op een afstand hielden en dus lieten zij ook den bedroefden staat van het Nederlandsch buiten den gezichtskring van hun leerlingen. ns volgde ik met belangstellingden college over de taai zuivering in de 17defeeuw. Maar jammer, de hoogleeraar bleef bij dat verleden"_staan en men kon den indruk ontvangen, dat^onze taal na haar herstel te dien tijde zich stevig en onaan tastbaar had gehandhaafd. Toch had een goed vervolg geëischt, dat onze kundige voorganger nu verder had aangetoond, hoe naderhand het Nederlandsch wederom geraakt was in een toestand van onzekerheid, van nevelachtig heid en ordeloosheid; hoe het opnieuw en nog veel erger dan voorheen door vreemde indrin gers was bedorven; en had hij ons wel eens kunnen verklaren, waar deze verbastering al uit bleek en met wat voor middelen zij te be strijden zou zijn. Vele jaren later heb ik tot mijn spijt leeren begrijpen, waarom een der gelijk vervolgcollege niet gegeven was, name lijk toen ik te Brussel in 1906 op een Taai en Letterkundig Congres gesproken had over de doorwoekerende verduitsching van het Nederlandsch. In het debat toch had mijn oud-leermeester slechts dit op te merken, dat het met de taal wel erg was, maar dat de spreker sterk had overdreven. Had hij als man van gezag dan zonder te overdrijven het onderwerp verder behandeld ! De zaak was dit wel waard geweest. Noch bij de schrijvers, noch bij degenen, die in hun ambt hadden moeten zorgen voor de hoogste belangen van het Nederlandsch, was dus voor een zoekende leering te vinden. Intusschen had mij het geluk gediend, aan de Haarlemsche Courant" den heer Esser te ontmoeten : Deze werd mij een gids. Werd van Ds. Laurillard gezegd, dat, waren de Bijbel boeken verloren geraakt, hij ze uit het hoofd had kunnen heropteekenen, van Esser mag worden gestaafd, dat ware de Nederlandsche taal ten doode toe verkwijnd, zij in zijn hoofd en hart bewaard zou zijn. Hoe jammer voor het Nederlandsch, dat Soera Rana met zijn teer en kwetsbaar gemoed een weerzin had van allen strijd 1). Hij bezat een hoofschheid van vormen en een gepastheid van uitdrukking, welke reeds destijds zelden meer werden aan getroffen en die in de opborreling van alwat ruig en ruw is tegenwoordig zijn verdwenen. Het was daarom een lust naar Essers op- en aanmerkingen te luisteren. Toeschietelijk was hij echter geenszins. Uit eigen beweging bracht hij bijna nooit iets in het midden. Men moest hem zoo goed als altijd zelf vragen stellen. Maar als men hem aan het spreken kreeg en hij dan zijns ondanks soms opening deed van de fijnheid zijner talenken nis en van zijn meer dan gewone belezenheid, ontwaarde men door zijn oog denT kunstigen bouw van het taalweefsel en de trillin gen der gevoelige taaizenuwen. Waartegen moet ik toch nog waken, op wat al heb ik nog te letten, zal ik wel ooit slagen? het waren stille klachten, die oprezen, als ge door een wenk van hem hadt begrepen, dat geju, hoe oplettend ge ook wilde zijn, weer eens bezon digd hadt aan eenig recht der taal. Zelf koesterde Soera Rana geen hoop meer. Gelijk zijn zoon, de heer Maurits Esser, met reden opmerkt: De Nederlandsche taal is toch verloren, placht hij te zeggen." 2) Inderdaad, hij minde zijn taal zoo weemoedig als een kind zijn gestorven moeder. Zelden kon men hem een kortstondigen troost bieden. Eens was hij bereid geweest, het manuscript van een C idsartikel te doorzien en met genoegen wilde hij toen verzekeren, dat zijn vrouw en Hij nu eens sinds vele jaren behoorlijk Nederlandsch hadden gelezen. Werkelijk was Hij hierbij ver geten, dat dit artikel zonder de correcties, die hij tevoren zorgvuldig had aangebracht, lang niet onberispelijk zou zijn geweest. Iets later, in Januari 1910, toen ik in Teyler tegen Het taalbederf sprak, zag ik Soera Ratia onder mijn gehoor. Met belangstelling volgde hij ook een schriftelijk debat, waarin zieli dr. Schepers na die lezing met mij begaf. Dr. Sche pers was - en is nog steeds - een wakker kampioen voor de vereenvoudigde spelling en hij huldigt ??meen ik de opvatting, dat alwat eenmaal gezegd en geschreven wordt, tot de taal moet worden toegelaten. Hierin was hij volkomen het tegen beeld van den stipten, waakzamen Esser. Het lot belette voortaan jarenlang, dat ik mij verder kon kwijten van mijn plicht jegens Het Nederlandsen; totdat eindelijk mij ver leden jaar aan de nieuwe R. H. B. S. te Velsen ook het onderwijs in de moedertaal werd toevertrouwd. Nu ben ik weer op den ouden, niet vergeten weg geraakt en mis schien is het vooruitzicht gunstiger dan voorheen. De jeugd immers zoekt, ondanks de toenemende vrijheid, die men haar in dezen lossen tijd meent te moeten verleenen, gerust nog naar leiding en ik voor mij duld niet, dat mijn leerlingen in den tuin der taal rondkrabbelen alsof het daar een modderhoop was, waarop alle ongerechtigheid maar kon worden neergestort. De jongelui zullen zich in hun taalgebruik moeten gewennen aan tucht en regel. Zij zullen wat de taal mis vormt en verlaagt hebben op te merken en dat zullen zij leeren schuwen.Zoo dit niet kan geschieden uit aangeboren of in hen opgewekte liefde en eerbied voor hun volkstaal, indien er uit onverschilligheid of gemakzucht nog mogen smalen: wat voor nut heeft dat allemaal"? moet het hun aan het verstand worden gebracht, moeten hun de voorbeelden in overvloed worden gegeven, dat zoo zij na afloop van den schooltijd, ieder op zijn plaats in de maatschappij het best willen slagen, ook stoffelijk vooruitkomen, zij hun taal Hebben te verzorgen als iets heel kostbaars, want dat Hun eigen voordeel er mede gemoeid is, wanneer zij hun denkbeelden, hun mee ningen, hun plannen zoo helder en zuiver mogelijk in woord en geschrift weten uit te spreken. In deze tijden van veel te snelle opkomst der lageren van beschaving en van het binnenjagen dezer in sport, volkshuishouding en staatsbestuur, ziet men de taal ter prooi vallen van nieuwe ellende. De beklagenswaarde :s in handen van het grauw geraakt. De straattaal wordt ten troon verheven. In den woordenpoel van pooiers en dieven moet het Nederlandsch worden verfrischt. Zonder twijfel waren ten allen tijde de versche vranken vrijheid in de spraak des volks onont beerlijk voedsel voor den gezonden groei van de beschaafde taal. En in de gewestspraak der Zeeuwen bijv. en in die der Saksen van Het Oosten werken nog springende bronnen van taaiversterking. Maar rampzaligerwijze geschiedt de verjonging der taal niet uit nog ongerepte gouwen, doch bezoedelt men haar bij voorkeur met drek, bijeengevaagd uit de sloppen en nachtkroegcn van Amsterdam en de Rottestad. Taalverwringing ter eene, taalvcrvuiling ten anderen. Gevolg: ontwrichting, ziekte d ren-dór. Laat ons wachtend uitzien naar een tijd waarin deze overjacht tot staan komt en rust en bezonnenheid wederkeeren. Laat ons hopen, dat alsdan Het Nederlandsche volk met droef heid en schaamte, maar ook met den ernstigen wil tot herstel, zal inzien wat er aan zijn Hoog ste goed, zijn taal, is bedorven. Dat het volk dan weder luistere naar die redenaars en schrijvers, die de taal in Hun ziel liefhebben, die haar dienen ter wille van haar zelve. Het is inmiddels een gebiedende eisch, dat er werkers opkomen, die, het oog gericht op beter dagen, trouwelijk en onbevreesd voor het bedrukte Nederlandsch pal staan. Ik zal nu met een aantal voorbeelden er eenig denkbeeld van geven, hoe ernstig de Nederlandsche taal naar lichaam en geest lijdende is. Een der voornaamste oorzaken van dit verschijnsel is deze, dat bij de groote meerderheid van ons volk het gevoel voor de taal verstompt is. Da band tusschen den Neder lander en de Nederlandsche taal is goeddeels verbroken. De Nederlander is zijn taal niet waard. Hij is blind voor haar schoonheden. Hij zou niet weten wat Hij met haar rijkdom moest uitrichten. Hij maakt haar helderheid troebel en morsig. Hij verdraait haren een voud. Hij is doof voor Haar stem. Hij vertrapt haren aard. Zelfs als hij haar kent, behaagt het hem haar te verzaken. De ondervinding leert u telkens, dat als ge iemands aandacht richt op een schromelijke zonde tegen orde of si ijl of op een roekeloos overgenomen barbarisme, Het antwoord luidt: Toon mij aan, dat het verkeerd is, bewijs het mij". Men moet dus tegen wil en dank een beetje den schoolmeester gaan uithangen. Voor ik van wal steek, uit ik de veronder stelling, dat de een of andere welwillende lezer geneigdheid zal betoonen om in discussie te treden, hetzij over bepaalde woorden en uit drukkingen, die ik zal Hebben afgekeurd, hetzij ook over mijn opvatting, die uit de voorbeelden wel blijken zal, van de rechten der laai en van haar wezen. Uit den inhoud van zulke te verwachten tegenwerpingen zal mij duidelijk worden, waaraan Het mijn ver klaringen mocht hebben geschort. Ik zal dan gaarne van naderen uitleg dienen. C n. E. H A.i E 1) Ik hoop, dat het nog eens tot een bijzon dere uitgave moge komen van Soera Rana's Losse opmerkingen over Taal, Stijl en Spel ling". Men vindt dit vertoog, zoo klaar van inhoud als fijn van vorm en klemmend van redenen, verscholen en waarschijnlijk wel vergeten, in Onze Letterbode, Orgaan van het Christelijk Letterkundig Verbond, het num mer van Juni 1908. Het behoorde te worden her drukt, ook ten bate van de school. Het is de belijdenis van misschien wel den warmsten en den kundigsten vriend, in wien onze taal zich injiaar bedroefden staat ooit mocht ver heugen". 2) Levensbericht van Isaac Esser, bl. 17. Levensverzekering Maatschappij H A A R L E M" Wl Isonsplel n 11 DE VOORDEELIQSTE TARIEVEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl