De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 22 april pagina 8

22 april 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 22 April '22. No. 2339 GOGOL-MOESSORSGKI De verbinding dezer twee namen geeft de oplossing van het raadsel dat de componist Moessorgski voor ons is. Eenvoudiger gezegd: zij geeft het antwoord op de vraag: waarom heeft Moessorgski niet, als ieder ander, zijn vak willen leeren? Laat ons nu eerst zien, wat Qogol en Moes sorgski met elkaar te maken hebben, dan komt het antwoord op de bovengestelde vraag van zelf. Moessorgski heeft Gogol's comedie Het Huwelijk gecomponeerd. Deze comedie was tot kort geleden voor het niet Russisch-lezend publiek niet toegankelijk, maar er is nu een Fransche vertaling door Denis Roches van verschenen. De ondertitel luidt bij Roches: erg onwaarschijnlijke gebeurtenis in twee bedrijven," en bij Moessorgski: volkomen on waarschijnlijke geschiedenis in drie bedrijven." Lit onderscheid komt hiervan, dat Qogol zijn comedie, die in 1833 klaar was, nog zes maal heeft omgewerkt, voor zij in 1842 in het theater Alexander voor het eerst werd opgevoerd. Zij sloeg toen volkomen fiasco. In 1909 bij de Qogol-feesten, naar aanleiding van Oogol's honderdsten verjaardag hij was toen al 50 jaar dood werd het Huwelijk in denzelfden schouwburg te Petersburg en natuurlijk met schitterend succes opgevoerd. Wat de critiek van 1842 en vroeger, vooral op het werk tegen had, dat de handeling zoo onwaarschijnlijk was, heeft Gogol in den onder titel aanvaard. Nu moet men toegeven, dat Gogol s comedie inderdaad hoogst ongerijmd is. Vat men haar echter niet als comedie, niet als spiegel der werkelijkheid, maar als een klucht op waarin op de wijze der Italiaansche geïmproviseerde comedie (Commediadell' arte) alles sterk overdreven wordt, om op de groote menigte te werken, dan is alles in orde. Want met de commedia dell' arte hangt, langs Goldoni en Molière, Gogol's Huwelijk zeker te zamen. De handeling is in 't kort deze: Podkolessin, hofraad en regeerings-ambtenaar, wil op zijn ouden dag nog trouwen. Maar hij is even traag van geest als van lichaam. Bovendien heeft hij als 't er op aankomt huwelijks-vrees, zoodat de huwelijks-makelaarster, die nu al drie maanden bij hem aankomt, niet met hem opschiet. Hij ligt maar 't liefst op zijn canapéte rooken, bestelt nieuwe rokken en nieuwe laarzen, kletst den heelen dag over zijn huwelijk, maar 's er niet toe te bewegen, met de hem door Fiokla, de makelaarster, toe gedachte schoone ook maar even te gaan kennismaken. Terwijl Fiokla vergeefs haar welbespraaktheid aanwendt, komt Podkolessin's vriend Kotcha'ref naar binnen. Deze bruist eerst op als hij merkt dat Podkolessin zoo in 't geniep, zonder er hem in te kennen, op een vrouw wil uit gaan. Maar ten slotte zal Kotcharef toch, energiek als hij is, den steen aan 't rollen brengen. Met rooskleu rige voorspiegelingen van het huwelijksgeluk en ook met ongeloofelijk grove beleedigingen krijgt hij Podkolessin zoover, dat deze met hem de deur uitstapt: naar de jonge dame toe. Dat is het eerste bedrijf. Het tweede bedrijf speelt, gelijktijdig met het eerste, bij Agafia, die de kaart legt over haar toekomstigen vrijer. Zij is koopmans dochter, maar wil geen koopman hebben, omdat die een baard dragen waarlangs bij het eten de soep siepelt. Dan komt Fiokla, die Agafia ook te hulp heeft geroepen, en somt de pretendenten op. De eerste is arrogant en brutaal; de tweede te mager; de derde heeft geen meubels; de vierde draagt den belachelijken naam Omelette en is een dronkelap. Dus blijft alleen de vijfde over, Podkolessin, Fiokla's bijzondere beschermeling. Maar die is, zegt Fiokla, moeilijk in beNAAR DEN TANGKOEBAN PRAHOE (Teekeningen van den schrijver) Het was een jeugdblonde morgen, toen de zonnebal even boven de kam van gebergten zich had verheven en haar zachte koesterstralen over de hoogvlakte van Bandoeng heen liet glijden, dat onze auto de kronkelende steilten van den Lembangweg opklauterde. Grimmig brommend, als geirritcerd door de steile hellingen van den weg, werkte de car zich de hoogten op, bestuurd door de vaardige hand van een onzer metgezellen. In een groot half uur waren we in Lembang, vijf honderd meter boven Bandoeng, het plaatsje door de onverzoenelijke" Zuid-afrikaanders ontdekt" en tot bloei gebracht, thans de groente- en bloementuin en melk producent voor de steeds in omvang toene mende stad daar beneden. In het mondaine" hotel Lembang, welks mondainiteit hoofdzakelijk hierin bestaat, dat er een pendoppo-imitatie met den mondainen naam bar" gedoopt werd, vormden wij het plan-de-campagne om hooger op te gaan en den krater van den Tangkoeban Prahoe te zien. Ingewonnen informaties luidden, dat de tocht ongeveer twee uren zou duren te paard. Wij deponeerden onze auto bij een kennis en vingen den tocht aan op kleine berhpaardjes, die aanvankelijk ons geen vertrouwen in boezemden, maar die later wonderbare pres taties van uithoudingsvermogen en handig heid te aanschouwen gaven. De weg voerde eerst langs een paar boer derijen en inlandsche kampongs, maar heel spoedig hadden wij de grens van het geculti veerde gebied overschre den en aanschouwden een vegetatie, waarin natuur zelf haar regelen had gesteld. Hoogopgeschoten grassoorten in dichten groei overdekten den grond; hier en daar verspreid, als zeldzame kleinoodiën in het groene veld, stonden roodlila bloemetjes, tot ruikertjes saamgegroeid. Langzaam, stap voor stap maar zonder op houden, zwoegden de kleine paardjes de hei weging te krijgen: Agafia moet hem eenige avances" doen. Er wordt gebeld: de huwelijks-candidaten komen een kijkje nemen. Groote conster natie. Agafia is nog in négligéen de kamer niet gedaan. Gauw een schoon tafelkleedje en Agafia gaat zich kleeden. De pretendenten worden binnen gelaten en ook Podkolessin wordt door Kotcharef naar binnen gesleept. De heeren praten en kibbelen wat; tenslotte kijken allen n voor n door het sleutelgaatje om te zien hoe Agafia een andere japon aan doet. Dit heeft men terecht als al te onwaar schijnlijk gelaakt. Dan verschijnt Agafia. Maar als zij ten slotte haar voorkeur moet zeggen, wordt ze bleu en holt weg. Haar tante Arina vliegt haar achterna, wat weer heel onwaarschijnlijk is, want ze laat de gasten heelemaal alleen. In het laatste bedrijf vinden wij dan Agafia met Podkolessin in tête-a-tête. Hij zegt helaas niet veel, louter onnoozelheden, krijgt dan weer trouwvrees en loopt ten slotte weg. Maar Kotcharef, de onverbiddelijke, brengt Podkolessin terug en steekt de liefdesverklaring voor hem af. De trouwpartij zal dadelijk beginnen, Kotcharef heeft het diner al besteld en de gasten genoodigd. Maar op 't laatste oogenblik word 't Podkolessin toch weer te machtig.Hij springt uit 't venster. Deze handeling heeft Gogol met tal van zotte invallen en geestige dialoogjes door weven, zoodat Moessorgski hier werkelijk een tekst onderhanden had, dien men een lotje uit de loterij mag noemen. Want in Boris Godoenoj is te weinig handeling en in de Kovantchina, Moessorgski's andere opera, heerscht te veel de politiek. Trouwens, Dargomieski en César Cui hadden Moessorgski bei den Gogol's Huwelijk warm aanbevolen. Wat doet nu Moessorgski? Hij componeert het eerste bedrijf, en blijft dan steken. Dat een nationaal onderwerp als Poechkin's Boris Godoenoj hem aantrekt, is begrijpelijk. Maar als dat werk af is, waarom keert hij dan niet naar Gogol terug, in plaats van andere dingen en op 't laatste nog de Kovantchina te gaan componeeren? Als hij in 1873, acht jaar voor zijn dood, dit fragment van het Huwelijk aan zijn vriend en lateren biograaf Stassof ten geschenke geeft, en het dan het werk van een scholier noemt, is dat toch maar een doekje voor het bloeden. Het heeft hem, Moessorgski, aan energie en volharding ontbroken om het zoo goed begonnen werk te voltooien. Wat Moessorgski van ogol's comedie ge componeerd heeft is werkelijk meesterlijk en in geen ander groot werk is hij zoo geheel zich zelf, zoo consequent in het toepassen van zijn beginselen als in deze opéra dialogné,ge\\\k hij deze comedie in zijn brieven noemt. Men leze deze brieven aan Cui, aan Stassof, om te zien hoe hoogelijk ingenomen Moessorgski zelf met het reeds gecomponeerde was, en hoeveel hij van de praegnante motieven, die hij geheel als leidmotieven behandelt, voor de latere bedrijven verwachtte. En het zijn niet eens deze markante motieven (voor Podkolessin's traagheid bijvoorbeeld, of voor het vleiend bekoorlijke der bruid) die deze muzikale comedie in aansluiting aan Dargomieski's Steenen Gast tot een mijlpaal in de geschie denis der Russische muziek zouden hebben CADILLAC Hei Meesterstuk der Autotechniek Importeur: K. LANDEWEER, UTRECHT lingen op, aangevuurd op zware gedeelten door hun drijvers, met een lang uitgehaald Awas Tempo ! Awas Tikoes", al naar den naam van de viervoeters wicn het gold. Even voor wij het woud ingingen, maakten wij halt. Een der tochtgenooten wilde in grondverf het panorama vastleggen. Ver beneden ons, als onbereikbaar ver, roodden'de daken van Bandoeng in de groene omlijsting der sawahs; nog verder op: Tjimahi als Neurenbcrger speelgoed op grasveld. Wij zagen de hoogvlakte van Bandoeng in haar heele uitgestrektheid omringd door den ge sloten keten van bergen en gebergten, de Malabar massief silhouetteerend tegen den zuidelijken hemel. Dichter bij ons lag Lembang met het meertje en de witte huisjes in de ochtendzon. Beneden ons de u.tgestrekte vlakte met kleine verhevenheden en in alle kleurnuancen van groen; boven ons de strakblauwe hemel, waarin slechts hier en daar grijswitte vlekjes zweefden, en tegen de berghellingen eenzame woningen en kampongs. Wij maakten ons los van de werkelijkheid, onderdrukten de ge dachte aan de nijvere menschenhanden die gindsch gewroet en geploeterd hebben om ten slotte de sawahs en huizen tot stand te brengen; onderdrukten ook de gedachte aan de minder sublieme tendenties, die wij daar beneden ken nen, maar dachten ons het /.iepbare als gescha pen dooreen meesterhand.Hetiseen magistrale compositie van blijde levensvreugde ; liet is de natuur, die hoopvol oplacht, die vertrouwensvol uitschalt het lied van het groote leven. Het is de natuur waarvan iedere nerf trilt van levenslust en levensdrang. Dit was de impressie. Wij reden verder op den bochtigen weg thans het woud in. Hoe verschillend echter de omgeving: zooeven neg de blijde schater lach van het leven, nu niets dan sombere levensernst. Ernst in de oude hoornen, waar omheen zich lianen als vlechtwerk ge slingerd hebben, ernst in de half vermolmde, dikke boomstammen die over den weg ge vallen ons dwongen tot een onnvegje, ernst PIET MONDRIAAN exposeerde op de, ter gelegenheid van zijn vijftigste n verjaardag ingerichte, tentoon stelling van den Hol!. Kunstenaarskring onder andere bovenstaand zelfportret. gemaakt. Het is de overbluffende soepelheid waarmee Moessorgski de intonatie en de spraakmelodie van het gesproken woord muzikaal heeft weergegeven. Zeker, de mu ziek is hier en daar even uitgelaten, even onwaarschijnlijk als de tekst zelf; zoodat Rimski Kosakof meende er flink wat in te moeten veranderen, vór het onvoltooide werk gedrukt kon worden. Maar als wij bedenken wat voor dolle situaties in de twee laatste bedrijven nog volgen en hoe Moessorgski's onuitputtelijke verve die in muziek zou hebben gebracht, dan huilen wij bijna van spijt, zooals wij,, had Moessorgski zijn werk voltooid, het zeker van 't lachen zouden hebben gedaan. En waarom heeft Moessorgski nu zijn werk niet afgemaakt? Echt Russisch, meneer", zei een Rus met wien ik erover sprak, ,,geniaal, meneer, maar geen volharding. Het nieuwe lokte hem aan, het oude bleef liggen." Wellicht was het ook onzekerheid en gemis aan zelfvertrouwen, die hem het bijltje er bij neer deden leggen. Dat Moessorgski bij het spelen een er symphonie van Schumann vór de doorvoering ophield, zeggende: nu begint de rekenkunde, dat is zijn zaak. Niemand had van hem kunnen of willen vergen, dat hij nog syrnphonieen naar het oude recept zou schrijven. Maar het had Moessorgski toch geen kwaad gedaan, wanneer hij gewoonweg een beetje geblokt had, zooals ieder ander, zelfs Beethoven nog bij Haydn en Schenk, dat heeft gedaan. Het zou zijn instinct onzeker hebben gemaakt, zoo zegt men. Waar was dan de zekerheid van zijn instinct als mu zikaal baanbreker, toen hij Gogol's Huwelijk in den steek liet? Want in al Moessorgski's werken, in Bons en vooral in de Kovanlschina vindt men naast het nieuwe veel ouds; ook Moessorgski's liederen zijn meerendeels een compromis. Maar de onvoltooide muziek van het Hnw'elijk heeft iets heel aparts; dat is zuiver Moessorgski; dat kón toen alleen Moes sorgski. Het ware daarom wel te wenschen dat dit schitterende muzikale foedraal voor Gogol's onverbleekbaren humor eens door een vaardigen componist met gebruik van Moessorgski's motieven werd afgemaakt. Tot het zoover is, kan men zich met het uit treksel*) van het eerste bedrijf aan de piano Biekjes die geen vertrouwen inboezemden. .... de paardjes vechten...." ook in den weg dien wij volgden, en die eigen lijk niets anders was dan een rivierbedding, bezaaid met rotsblokken waartusschen door de paarden zeldzaam vaardig laveerden. Het was ook of de omgeving op onze drijvers inwerkte. Het vroolijk geroep, waarmede in het open veld de paarden werden aangezet, maakte plaats voor een ernstig manen tot voorzichtigheid. En deze werkten zich zonder weifelen door haast onmogelijke moeilijk heden heen. Zoo heb ik het in den bioscoop nog nooit gezien", was de typeerende uitroep van een der tochtgenooten. Een engelsch ren paard zou al lang alle vier pooten of den nek gebroken hebben", vulde een ander aan. Wilde balsemicnen langs den we,> en af en toe orchideeën in fantastische kleuren, door het bladerdak schemerend, alles accentu eerde des te meer de haast deprimeerende somberheid van het woud. Geleidelijk veranderde de plantengroei ; vuurroode paddestoelen als bloeddruppels op grüenzijden mostapijt gloeiden ons in donkere hoeken tusschen vermolmde stnnken tegen ; meer en meer kregen de overhand boomvarens, omhangen met een _ goudbruin gewaad van dorre bladeren, als m de kleur- en lijnphantasieën van den inystischen schil der de Winter. >/<t'l ,. ,.. i/// Een fijne v^/ ' ' doordringende O*. zwavel l ucht ^^ verried de na '?/ ? bijheid van den krater. /// /' Nog eenigen tijd rijdens en 1,1 na een boschje te zijn door ty gegaan'.waar alle boomgroei is op f g e hou den en vermaken, zooals Moessorgski dat met zijn vrienden tallooze malen heeft gedaan. Over het gedrukte pianouittreksel maken wij ons echter wel wat ongerust. Rimski Korsakof heeft het namelijk bewerkt en deelt de ge zichtspunten mede, van waaruit hij zijn ver anderingen heeft aangebracht. Meestal geeft hij deze door een sterretje te kennen ;maar ten slotte heeft hij nog zonder het te vermelden, de schrijfwijze zuiverder gemaakt, en de stemvoering duidelijker." Dat zijn ruime be grippen, waarbij men zich heel wat veroor loven kan. Soms voegt Rimski er ook iets aan toe (bijv. op blz. 49, 50, 56) en dat is te veel. Moessorgski's muziek is zeer rank en luchtig,nooit verdrukt zij den tekst; zoodoende komen er nog al eens algemeene pauzen voor, gedurende welke de muziek geheel zwijgt. Dat mag niet, zegt Rimski Korsakof. Dit doet me aan een der prachtige parket^ van Genève denken, vroeger een landgoed en nu stedelijk eigendom. Naast het woonhuis was daar een open plek met heerlijk uitzicht, waar de kin deren speelden. Op een mooien zomer-ochtend om zeven uur waren ze bezig met bric-abrac van rhododendrons en waaierpalmen daar een perk op te bouwen. Ja wel meneer, dat doen we voor de eerste maal," zei droevig de oude tuinman, die in dienst van de stad was overgegaan. Men kon het meer nog maar even zien en de lichte lijnen-gracie van den acacia naast het huis was ook verbroken. Het komt mij voor dat Moessorgski, kon hij het gedrukte piano-uittreksel van het Huwe lijk nog in handen krijgen, vaak net zoo'n meewarig gezicht zou zetten, als de oude tuinman. Maar waarom heeft hij dan ook zijn vak niet beter geleerd? Er is nu bijna geen werk van Moessorgski zonder verbeteringen van Rimski-Korsakof verschenen. En Rimski heeft, voor zoover men het kan nagaan, lang niet altijd ongelijk. DR. J. C. HOL *) Met Franschen en Russischen tekst /erschenen bij Bessel & Co. te Petersburg; in iépót bij Bre'tkopf en Hartel. Huize l. ZOMEIDIJK BU5SINK PaviljofinVondelparüel.Ziiid4190 en 5795 Restaurant a la carte Lunch-Afternoon-tea,Diners en Soupers Dagelijks muziek door het Huis-orkest iiimiiiiiiiniMtiitiiiiMiiiM iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiim SCHILDERKUNST-KRONIEK HOLLANDSCÜE KUNSTENAARSKRINO, AM STERDAM, l Zoo de tentoonstelling van den Hollandschen kunstenaarskring ons niets gebracht had dan het werk van Matt/üeu Wiegman ware zij al de moeite waard geweest van een aan dachtige beschouwing. Wiegman, deze Wiegman, is inderdaad een schilder van talent; vaneen niet voorbij te gane innerlijkheid. Hij doet ons dat op de meest belangrijke manier zien in zijn Maria en Elisabeth, een modern godsdienstig werk, dat over tuiging, grootheid en levende kleur bezit. Hij is in den Barmhartigen Samaritaan, en, ietwat zwaar, in Adam en Eva's van overeen komstige sterkte. Maar naast deze schilderij en teekeningen, waar de figuur de hoofdzaak is, verheugt hij ons, die zoo tuk zijn op verheugende schilder kunst, door een reeks landschappen, geschil derde zoowel als geteekende, waar de vorm groot is maar lenig bleef, waar het licht door speelt, en waar een vreugd in is, die we niet altijd in hern vonden. Er is in deze reeks landschappen iets losgelatens, iets dankbaars tegenover de natuur, een uitdeinen van de persoonlijkheid in die natuur, wat ik in dezen belovenden, en zijn beloften verwerke l ij ken den jongen schilder niet nog vond. Er is een natuurlijke eenvoud hier, van iemand, die zich in blijdschap liet gaan. J. LAVERY (hij Kleikamp) Het is misschien voor Lavery niet noodig zijn roem in Holland te verzorgen. Wanneer de schilder van dat standpunt is uitgegaan, kunt ge deze tentoonstelling begrijpen; zij vertoont dan 's schilders onverschilligheid ten opzichte van de Hollandsche meening o\er hem. Gedeeltelijk zal dit de waarheid zijn in dit geval. Maar toch maar gedeeltelijk. Een schilder, die zulke werken maakt als Lavery hier laat zien, is nooit een werkelijk groot schilder. Hij is een dier schilders, die, aangelegd voor het mondaine portret (en voor het mondaine landschap) de waarheid duidelijk maken, dat deze schilders dikwijls niets zijn dan talenten met een begin van oppervlakkigheid dadelijk in zich, welke oppervlakkigheid met het klimmen van 't getal der werken, breeder en breeder wordt, en ten slotte in een conventie geworden schilderwijs oppervlakkige wezens (en landschappen) ons laat zien. Zóvind ik Lavery hier: onbe langrijk voor ons, ons niets leerend; niets ons duidend; ons geen schoone innigheid noch weidschheid noch perfecte schilderkunst brengend. FLORIS VERSTER (karakteriseering). Er zijn van die meeningen, die met moeite ont staan en met hartstocht dan verdedigd, een hardnekkig leven krijgen, dat door zijn hard nekkigheid verwondert. Zoo 'n geval vinden wij bij het werk van Floris Verster, wat de schilderijen en de teekeningen aangaat in hun onderlinge verhouding. Er bestaat nog steeds een groep, aangevoerd door een bekend docent, die de teekeningen verdedigt ten koste van de schilderijen. Deze verdediging berust op een verkeerd inzicht in het wezen van Verster's werk, en zeker op een verkeerd in zicht in de teekeningen. De teekeningen van Verster zouden grooter zijn dan zijn schilde rijen, zóze van een beschouwenden synthetiseerenden geest de getuigenis waren. Maar ze zijn dat niet. Ze missen de zalige openheid van Vermeer's werk; de teekeningen van Verster zijn bits-bedwongen hartstocht. Ze zijn dikwijls een noodzakelijke factor gebleken in het werk van Verster natuurlijk zijn ze dat maar ze zijn daarom niet zijn grootste werk. Het grootste werk van een persoonlijk heid als Verster is dat werk, waar de hartstocht het meest bloeiend, broeiend en brandend is. Daar wordt door den schilder alles meegesleurd wat hij bezit; daar wordt zijn kleur soms tot een ongekende kracht in Holland. Daar is de werkelijke volledig-gegeven Verster; daar is de schilder Verster met den meest eigen, diepsten trek; daar is hem in zijn diepten geen geweld aangedaan. Het verst van deze uitingen staan de zorgvuldig-gedétailleerde teekeningen af. Deze teekeningen zijn een schoon werk van geduld; ze zijn, ik herhaal het, niet saamvattend, niet beschouwend; ze openbaren dus geen eigenschap, die grooter kon zijn, dan de hartstocht is in Verster. Tusschen deze twee uitersten is een midden. Het zijn die schilderijen, waar de hartstocht betoomd werd, waar meer vorm kwam, dan ge vindt in de werken vol van de drift der kleur. Hier zijn werken te vinden, die een schoonheid vertoonen, die te miskennen dwaasheid is mits ge ze houdt op de plaats, waar ze hooren, en niet, verwarrenderwijs, hun elementen toe-dicht, die ze niet bezitten. P L A S S C H A E R T , . ...UHUMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM slechts heesterachtige planten hier en daar het grijze zand groenplekten,?en wij waren aan den rand van den krater. Ver beneden ons in een dal, changeanteerden groen-geel de twee vulkaanmeertjes, gescheiden door het voetpaadje naar den anderen kraterrand. Troosteloos grijs-grauw zand, verkoolde boomstammen, af en toe loodzware wolken, die door de kom heenschoven, op enkele plek ken van den Westelijken wand smeulende, rookende zwavel het was een aanblik van verlaten doodschheid. De struikachtige, dungezaaide poesta's, ze zijn als eenzame schildwachten van het Leven, voorloopers en pioniers in het gebied van den dood, teekenen tevens, dat als na jaren en jaren de geheimzinnige krachten inwendig uitgewerkt hebben, ook hier het leven de zege zal behalen. Wij dachten aan de landschappen van Osian, den apocrieven schilder van legendarische landschappen, wiens werken wij eens in enève uitgestald zagen. Het is het landschap, waaraan onze oriëntatie vreemd is geworden. Wij daalden af in den krater, waartoe wel eenige gemzenvoetvastheid vereischt werd, volgden het voetpaadje tusschen de vulkaanmcren naar den overkant en bevonden ons weldra voor een rotswand, waaruit glashelder ijs koud water stroomde. Vreemde sensatie, in de omgeving waar woed, dood en verderf hebben ge water ; dit borrelende kristalheldere eenvouis het wonder dat de de mystiek dige kinderen des lands p | e k j e? aanvoelen in dit water des Tjikahiroepan" of bron in den levens" heet deze derdaad het zal volksmond. In- worden van leven het middelpunt die voet na voet zulen vegetatie, ren op de dorre grijze len verove hejd Van den krater. Het verlaten ,ms duidelijk, waarom in werd algemeen bronnen als gellet wijde, heilige plaatsen werden beschouwd. Een windvlaag uit het Zuiden hulde ons in een dikke, mistige wolk, die haai waterdampen tot stroomen regen verdichtte. Een regen in het Preanger hooggebergte is niet een regen van grootere of kleinere druppels van min of meer verstoven waterstralen, maar men staat in het water dat ncergudst. In dezen dichten waternevel" zochten wij ons den weg opwaarts, maar dat ging niet zoo mak kelijk ; het voetpaadje was een bruisend stroompje geworden. Af en toe een schrilhelle bliksemflits, waar bij wij ons plat tegen de kraterhelling aan legden, en die ons voor eenige oogenbiikken verblindde. Na een uur van bovenmenschelijke in spanning, ons opsjorrend en ophijschend aan uitstekende rotspunten, beieikten wij den rand. Het achter gebleven van het ge schap, met de en de paar echter ner wij besloten te aan vaarden het nabijgele wel vonden op ons Maar in De deel zeldrijvers den, was ens te zien; terugtocht Per pedes. In gen boschje evenwij de expeditie's wachten. welk een toestand ! lichte zomertoiletten der dames waren tot formeele zwempakjes verregend ; de hoeden van Maison Eemina (de Bandoengsche Hirsch, Amster dammers !) waren tot een onooglijk strooknoedeltje op het hoofd vast geplakt. Zoo gauw mogelijk naar beneden", luidde de raad van hem, die zich opge worpen had als leider in het moeilijke oogenblik. Hieraan werd voldaan ; echter was dit niet zoo eenvoudig. Ook hier was de weg een rivier, waarin de paarden tot den buik in het water zakten. Maar ik zal niet uitwijden over dezen tccht van ongelooflijke situatie's. Hier zagen wij een der reisgenooten bij het struikelen van het rijdier een salto maken en met de beenen in de lucht hangen in het struikgewas. Ginds balanceerde een der dames op den nek van haar ros, terwijl dit een eleganten knieval deed als een goed ingereden Bedouinenpaard bij de finale van een phantasia. Weer iets verder liepen de paarden niet meer, maar gleden zij de helling af, terwijl de berijdsters zich krampachtig aan staartriemen en manen vasthielden. Toen wij in Lembang aankwamen, had de regen reeds opgehouden. Het was het uur dat Lembangs vacantiegasten de spelonken der hotels verlieten om de middagwandeling te doen. Thuis gekomen, in een makkelijken stoel met een warm glaasje bowl voor ons, nadenkend over den tocht, waren wij tevreden. Het koudwaterbad moge het enthousiasme tijdelijk ietwat bekoeld hebben, gebleven is de impressie van den blijden vreugdlach van de Bandoengsche hoogvlakte in de milde ochtendzonnestralen. Navoelen kunnen wij den soirberen ernst van het woud en de troostelooze vervallenheid van het kraterdai. En.... hier tusschendoor bleef ons bij de herinnering aan het bescheiden klateren van de bron des levens" als het zachte, eeuwige lied van het Leven in de omgeving van den Dood. Dr. J. S. S. J. R A T u L A N c i E

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl