De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 6 mei pagina 2

6 mei 1922 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 6 Mei '22. No. 2341 VRAAOTi SI-FA-KO S IQ ARC. N Hot voornmmmmto Sorlomork die zich opdringen, niet gezien worden als uitingen, van nzelfde organisch samenhan gende verslapping van ons volksleven, doch elk op zich zelf bekeken en bedokterd worden. Zoo allereerst de bezuiniging. Het motief ervoor isde verminderingderstaatsinkotnsten, maar de ware oorzaak ligt in de maatschap pelijke malaise. Opheffing van die malaise is het voornaamste, daar dan van zelf de staatsihkomsten zich herstellen. Het eischt echter inspanning van den staat. Hetzelfde geldt voor de doelmatige leniging van den nood. Geld is noodig voor opheffing uit de ver arming. Krimpt de Staat zijn uitgaven in, dan is het onmogelijk dat krachtige maat regelen getroffen worden om het bedrijfsleven te herstellen. Daartoe heeft de staat bekwame ambtenaren en middelen noodig, die de bezuiniging aan de regeering onthouden wil. Zoodra dit verband goed wordt ingezien, krijgt de bezuiniging een geheel ander karakter. Het gaat er niet orrt de staatsuitgaven per se te verminderen,. maar het doel moet zijn staatsgeld vrij te krijgen voor het dringend noodzakelijke door het te onthouden aan ver kwisting, aan het overbodige, en zoo noodig zelfs aan het nuttige maar niet urgente staatswerk. Zoo ook de werkloosheidsbestrijding. De eenige aanvaardbare vorm daarvan is onder de dreigende algemeene inzinking herstel van 't bedrijfsleven. Daarom moeten deze twee steeds in den innigsten samenhang bezien worden, en de motieven die in 't algemeen bij bestrijding van de gewone en zelfs van crisis werkloosheid gelden, dienen snel, op nieuw en ernstig onderzocht te worden en getoetst aan de thans dreigende gevaren van volksvcrval. In de tweede plaats is o.e malaise-politiek meer dan onvoldoende omdat de fout die onze Nederlandsche politiek maar al te dikwijls aankleeft, zich weer erbij herhaalt. Zij is namelijk dogmatisch en schematisch, inplaats van reëel en levend. Zoo is de bezuini ging al druk bezig een posten-schrap-dogma te worden, dat volgens foruuile's en schema's toegepast zijn doel voorbij schiet. Niet enkele bepaalde soorten ambtenaren, die overbodig werk doen of voor hun werk onbekwaam zijn, maar alle ambtenaren worden als bureaukraten gedoodverfd, en om dat te verbeteren, wordt een goede kracht, die geen waardeering of voldoening vindt en daarom eruit loopt, naar vaste regelen vervangen door een hangengebleven, overbodigen slechten ambtenaar. Zoo'n bezuiniging is echter werkelijk een ver kwisting.Dit is slechts n voorbeeld, hoe de poitiek een zuinig beleid door schematiseering tot een paskwilkan maken.Penny-wise and poundfoolish is de bekende uitdrukking daarvoor. Ieder behoort te weten dat zuinig zijn zonder schriel en bekrompen te worden een zeldzame kunst is en niet een toepassing van formule's en schema's ten opzichte van de staatsadmi nistratie die juist nu tot een groote taak geroepen wordt. Een ander voorbeeld voor het dogmatisch en schematisch karakter dat de malaisepolitiek reeds nu vertoont, is de vorm waarin de strijd tusschen protectie en vrijhandel is opgezet, n.!, met volkomen dergelijke argu menten en historische voorbeelden als dit vroeger geschiedde. Algemeene maar grauwe theorie neemt de plaats in van feitelijke en zakelijke onderzoekingen voor eiken bedreigden bedrijfstak. Bovendien geschiedt het theo/etiseeren op grond der veronderstelling alsof de keuze gaat tusschen goed en kwaad, zonder ria te gaan of niet het geval zich voordoet dat er tusschen een minder en een erger kwaad te kiezen is. Ten slotte brengt het dogma mee dat er schrik bestaat voor qu-alificatie's. De n vreest protectionist, de ander reactionnair genoemd te worden, en tracht voor ver schillende maatregelen een mooier naam in gang te doen vinden, inplaats van te zoeken naar helderheid en zuiveiheid van doel en middelen. In de derde plaats is de bemoeiing der poli tiek met de dreigende gevaren meer dan on voldoende, omdat zij dank de antithese opvoeding erop uit is zoo spoedig mogelijk geschil en dus strijdpunten te vinden. De onderlinge kamp der partijen voor de verkie zingen zoekt voedsel in belangen die de kie zers ter harte gaan. Wat de een aanprijst noemt de ander ondeugdelijk. Op zichzelf is daar niets tegen, indien de politici van alle partijen te voren de gestelde problemen en de politieke oplossingen ernstig hebben onderzocht. En wat thans aan de orde is, eischt dit bovenmate. Hiermede nadert van zelf de hoofdvraag: wat de politieke taken zijn, die door de drei gende gevaren naar voren worden gedrongen, m.a.w. wat is de plicht der politici in dezen donkeren tijd? Na te gaan is wat de staat kan doen ot wat hij moet laten, om het be drijfsleven te helpen herzien, opvoeren en ontwikkelen .Van wegen de ernst der omstandig heden, niet oppervlakkig, maar grondig en degelijk. Daartce is noodig dat de toestanden en vooruitzichten, de omvang en de beteekenis van eiken bedrijfstak worden bestudeerd, opdat kennis worde verkregen van de bedrijven, die noodig zijn en dieontwikkelingskansen bieden. Onze bevolking moet in die bedrijfstakken met de hoogste efficiency" werkzaam zijn en blijven. Eerst na zoo'n onderzoek kan buiken wat de staat kan doen om te helpen, zij het dan liquideeren of opbouwen. Indien nu blijkt ciat de politici deze taak niet kunnen vervullen, en dat zij missen de daarvoor noodige bijzondere kennis en bekwaamheid, dan moeten zij dit niet verdoezelen, doch erkennen en aan de kiezers duidelijk maken. En wel opdat de bekwameren gerechtigd zijn het werk aan te vatten. De staat moet zich niet alleen bezuinigen maar reorganiseeren. Slechts daardoor kan de zware taak worden aanvaard de gevaren te weren. Kennis en bekwaamheid, practische zin en snel aanpas singsvermogen /.ijn niet te vervangen door wat dogma's en schema's opleveren, zoodra die worden toegepast door een geplaagde en verzwakte bureaukratie of omkomen in ecu strijd van theorieën. Het welvaartsproblcem vraagt niet maar tijdelijk en zijdelings plaats in oe politieke programma's zooals die nog altijd overladen zijn met ouden voor-oorlogskost. Zoodra naar diepen ernst wordt gestreefd, zal ieder dit moeten inzien. Want welk onderwerp men ook uitkiest, ot het is defensie, liet koloniaal en buitenlandsch beleid, dan wel de behar tiging van onderwijs, kunsten en weten schappen, of eindelijk de wijze waarop de staat invloed wil uitoefenen op de samenstel ling der maatschappij en op de verdeeling van het maatschappelijk inkomen, steeds weer ligt er onder elk probleem een nieuwe grond slag. Het is niet meer als voor den oorlog een volk dat door eigen kracht en inspanning toe neemt in gezondheid, kracht, welvaart, zelf bewustzijn en ontwikkeling; het is een volkdat ernstig bedreigd wordt zoo als een boom in zijn wortels, door een gevaar van teruggang en verval. Wat men ook voor plannen maakt op een van die genoemde gebieden, steeds moet daarbij de vraag gesteld worden of en hoe het de welvaart weer kan herstellen. Al wat daaraan schadelijk is, hoe nuttig en aan bevelenswaardig op zichzelvc, moet in de toepassing verdorren en verschrompelen. Zelfs alles wat ten opzichte van de welvaart neu traal staat kan door opslurping van energie en middelen belemmerend werken, want thans is het de tijd alle krachten te concentreeren en te bezuinigen op elke inspanning om de beschikbare hoeveelheid daarvan voor het dringendste belang aan te wenden. Dat zijn de dringende politieke taken. Wat voor vooruitzichten biedt ons politiek leven, dat deze politieke taken aanvaard wor den en welke vooruitzichten dat dit geschiedt met inzicht en bekwaamheid, met kracht en voortvarendheid, met den ernst dien het lot van ons volk vergt? I. P. DE V o o v s AAN DEN RIJN Wie Duitschland langs het grensstation Elten binnenkomt, krijgt geen grootschen indruk van de organiseerende kracht van de jonge Duitsche republiek. De vertrekken, IIMIIIHMIIlltlllllltmiMMIltimillllllllllMmmilllll'MIIIIIIIIIIMIIIIIIIimiMHIIMMIlmiMIHm POLITIEKE KANTTEEKENINGEN De politiek is dood, leest men in sommige bladen, d: inlandsche beweging is vastgeloopen. De schwung van de jaren 1917 en 1918 is verloren geraakt, gesmoord in de verschillend; processen tegen de leiders der volksbeweging. JDju^es Dekker heeft zijn jaar u'tgediend" en zwijgt vjjrlojp'.g; S-.iard.ie zijn drie maan den en zivij^t; en o.)!< zij d'e niet gediend" hebben zwijgen vojrloopig; allen zijn gedach tig aan de wj:>rd:n van Dr. R vai in den volk;raad uitgesproken, dat in dezen tijd van klopjacht op indische iiatuj.ialiste.ii het paro3l zij: individueele propaganda. Van huis tot huis maet men gaan en van man tot man luide de bjudichap: ontwaak, werk mede aan di herrijzenis van het Indische volk, houd U gereed voor den dit;, die komen zal, waarin geappelleerd zal worden op U.ve liefde voor den grond onzer voorouders. Z'et, zoDver is het geko.nen, dat een man als Dr. Rivai, fanatiek maar van een scherp zinnige intelligentie als g'en enkele der Indische academïderis, deze vlammende woor den moet slingeren onder het Indische volk. Onder het Indische volk, zeggen wij, want over de hoofden der raadsleden heen, die, d; een met verbeten woede, de andere me.t flikkering van sympathie in de oogen, zwijgend zijn indrukwekkende rede aanhoor den, richtte deze staatsman zich tot zijn volk. De inlandsche. pers zorgde voor een trouwe vertaling van zijn pjlitieke rede en zoo behïsrscht de geest van Rivai eigenlijk de heele volksbeweging van heden. Individneele pro paganda ! Wij fubben reeds vroeger opgemerkt, dat de tijd van associatie-sentimentaliteiten voorbij is; dat men tot het klare besef is gekomen dat in de antithese van overheerscher en overheerschte geen midden weg is, dat de een slechts iets zal winnen waar de andere iets prijsgeeft. Inderdaad voelen de progressisten wel de harde hand van den meester; de censuur heeft overal haar voelhorens uitgestoken, en de vangarmen der justitie zijn in voortdurende activiteit. Processen over spreek- en schrijf delicten komen herhaaldelijk voor. R. M. A. Sosrokardono, eens een politieke figuur van beteekenis, broeder van een regent, mag in de mijngangen van SawahLoentoe over zijn politieke Afd. B-zonde nadenken; Marca heeft twee jaar tijd gekregen om zijn zenuwen tot bedaren te brengen in de een of andere gevangenis; Tjokroaminoto zelf, de leider van den Sarikatlslani.de man, die de congressen vau de S. I. wist te bezielen door zijn gloedvolle woorden, die met zijn figuur en zijn stem de volksbijeenkomsten eens beheerschte en fascineerde, zit nu in preven tieve gevangenschap. Zoo wordt geleidelijk de Indische beweging ontmand. De meesterlijke zet van Engelenberg om het behoud te organiseeren in den Politiek Eeonomischen Bond met zijn partijmeerderheid in Volksraad en vele locale raden, sa menwerkende met het Indo Europeesch Verbond, dat de formule beeft uitgevonden: Wij Iiidü-europeanen staan en vallen met het Nederlandsen, gezag," dit alles werkt er toe bij o:n de inlandsche beweging zelf, de beweging die de urllioenen en nogmaals m'llioenen beroert, op den achtergrond te dringen. De politiek van de gepantserde vuist, waarop het behoud reeds lang aandrong, heeft de beweging in den toestand van kopschuwheid gebracht en in stille propaganda, intrige en conspiratie zal de eenmaal breedopgezette geestelijke emancipatie zich voort planten. In de rede van Rivai lezen wij de zinsnede: De ethiek is thans door de poli tiek van gebalde vuist en knallende zweep, van klopjacht (op inlandsche nationalisten. R.) en bezuinigingswoede verdrongen. Wagen wijd blijft voor de inianders de deur der gevangenis opengehouden". Inderdaad kan men zeggen dat er een klop jacht wordt gehouden onder de inlandsche volksleiders. Njg geen week geleden is R. M. A. Soerjoepranoto, de stakingskoning, de Sultan" van het arbeidsleger, in Djocjacarta teruggekomen na 14 dagen op staatskosten in een der gmverneinentshotels gelogeerd" te hebben, eveneens wegens persdelict. Zijn terugkeer in de Sultanstad is een ware blijde inku.nst;; hij werd door tallooze belangstel lenden tegenuet gereden waaronder niemand minder dan de vorst van Pahoe-Alam. Daar is echter teekening en lijn in de ge beurtenissen, zoowel links als rechts, al is zij niet makkelijk te onderkennen. De geproclameerde staking van het pandwaarin de controle der passen en de vfsitatie van de reizigers en van hun bagage plaats heeft, zijn een schande voor den staat, die ze voor een dergelijk doeleinde aanwendt. Het minste Nederlandsche plattelandsstation is een paleis, vergeleken bij de voorhal, waarmede men het Duitsche rijk betreedt. Alles schijnt hier provisioneel en bij toeval en op goed geluk neergezet; het schijnt nauwelijks de moeite te loonen hier iets definitiefs te construeeren. Steekt er geen symboliek in dezen haveloozen voorhof van wat eens het trotsche en machtige Duitsche rijk was? En datiseigenHjk nog niet eens het ergste. Eigenlijk nog smartelijker is de indruk van onwezenlijkheid, die het Duitschland van deze dagen op den buitenlandschcn bezoeker maakt. Uiterlijk is er natuurlijk nog niet veel veranderd, maar wie wat verder en vooral wat dieper ziet, constateert overal van die schrijnende tegen stellingen, die den stempel dragen van onwe zenlijkheid, soms zelfs van onoprechtheid en onwaarheid. Hoog op zijn reuzenpaard, geleid door een kolossale Victoria zit de oude Keizer Wilhelm, den wapperenden pluunbos op den helm, aan de samenvloeiing van de Moezel met den Rijn; nog schijnt zijn vorstengestalte stad, rivier en land te beheerschen. Maar vlak tegenover hem wappert van het eenmaal zoo geduchte Ehrenbreitstein de Amerikaansche vlag. Fier, de gelauwerde keizerskroon in de linkerhand, de rechter op het zware slagzwaard geleund, staat daa'r nog de geweldige Germania van het Niederwald, als een dreigende wacht aan denRiin, gereed den erfvijand te verjagen. Maar vór haar ligt Bingen, dat een Fransen garnizoen heeft. Tegenstellingen, die wij onmiddellijk met onze zintuigen waarnemen, zonder dat wij ze onmiddellijk in onzen geest en vooral in ons gemoed kunnen verwerken. Wij zien een regiment Fransche poilus, nog met de oorlogshelm op het hoofd, niet volle muziek door de straten van Wiesbaden trekken. Het station te Duisburg is bezet door Belgische infanterie; een'Belgisch stationskommandant deelt hier zijn bevelen uit. In Nassau vinden wij zouaven ingekwartierd in het oude paleis der vrijheeren van Stein: het monument van den bekenden Pruisischen staatsman, den laalsten van zijn stam, wordt bekeken door Fransche soldaten. Op het oorlogsmonument te Eins worden Fran sche overwinningen ingebeiteld. In Coblenz waait van de meeste openbare gebouwen het zijn er vele in de hoofdstad van de Rijnprovincie een vreemde \ lag, de Fransche, de Engelsche, de Amerikaansche, ook de Belgische. Dat alles is vol tragische tegen stellingen, die ten slotte onwezenlijk aandoen. Onwezenlijk is ook de ge heele omgeving van menschen en dingen. Vór 1870 reisden steeds veel Franschen aan den Rijn; na dien tijd vermeden zij de geliefde rivier. Maar thans schijnen de toestanden van vór 1870 terug gekeerd; de Franschen blijken hun schade te willen inhalen. Opvallend groot is het aantal Franschen in alle steden en plaatsen aan deu Rijn; veelal hoort men meer Fransen dan Duitsch spreken. Steden als Coblenz, Mainz en Wiesbaden maken den indruk van Brussel of liever van Antwerpen, waar de landstaal natuurlijk nog: wel wordt gesproken, maar sterk op den achtergrond gedrongen wordt door het F.ansch. En men krijgt den indruk, dat ook hier meteen bepaalde politieke bedoeling wordt gewerkt. De Franschen gaan natuurlijk niet in de bevolking op, maar zijn tegenover deze voorkomend en beminnelijk. Wat men van de Fransche officieren te zien krijgt, gaat geheel in dezelfde richting; zij DEGRUYTER&Co. DEN HAAG AMSTERDAM ARNHEA Internationale Verhuizingen ? weten allercharmantst met kinderen om te gaan en winnen daardoor natuurlijk de ouders. ? Over de vreemde bezetting in het algemeen hebben wij eigenlijk geen andere klacht gehoord dan dat de soldaten zoo moeilijk zijn te verstaan; men vreest dat de vreemde militairen daardoor een verkeerden indruk krijgen van de bevolking, wat men allerminst wenscht. Er zullen natuurlijk wel ongeregeldheden en zelfs ongerechtigheden voorkomen ; in welk ecnigszins groot garnizoen kan men ze niet constateeren?'Dat men zulke gevallen uit politieke overwegingen tot ge weldige feiten opblaast, is begrijpelijk en kan men daar in de politiek nu eenmaal veel ge oorloofd is ook billijken. Op rekening van de politiek moet het ook wel worden geschre ven,dat men steeds van zwarte troepen spreekt, alsof het Rijnland bezet is door ongeregelde horden negers.Welnu, wij hebben geen enkelen neger gezien. Wel staan aan den Rijn Alge rijnen en Marokkanen, Zouaven en anderen, wier kleur afwisselt tusschen donkerbruin en bijna blank, zooals Frankrijk ze in alle oor logen heeft gebruikt. Van ongeregeldheden hebben wij niets gezien of gehoord.'In iedere willekeurige Nederlandsche garnizoensstad ziet men des Zondagsavonds meer dronken sol daten dan wij in Ems met zijn sterke Fransche bezetting waarnamen. Wel doet zich ook hier het algemeene verschijnsel voor, dat de uniform de Afrikanen zien er in hun khaki kapot jas en roode fes lang niet kwaad uit het vrouwelijk geslacht bijzonder blijft boeien. De Fransche uniform moet ook wel aan trekken, nu de Duitsche zoo goed als geheel' ontbreekt. Een enkele maal'ziet men een officier van de riiksweer in zijn eenvoudige, haast Engelsche uniform, maar dat is dan ook alles wat van de kleurenpracht van het vroegere Duitsche leger is overgebleven. Met het Pruisische militarisme is ook de bontheid van het openbare leven verdwenen. De trotsche generaals, de kokette officieren, de stramme onderofficieren, de fleurige Einjahrige hebben zich in de civiele kleedij moeten wringen, die hun voorloopig niet af te best staat. Men herkent deze oud-Pruisische mili tairen dan ook gemakkelijk; ook hun burger pakje heeft iets onwezenlijk*. Onwezenlijk reu slotte in de hoogste mate zijn de prijzen, die in dit irreeële land moeten worden betaald. Men went er wel aan, maar onwezenlijk blijft het, wanneer men steeds met een'klein kapitaal in den zak loop* t.n niet de veelvouden van marken om zich heen strooit als een tooverprins. Men deukt onwillekeurig aan de ver halen van de Duizend-en-een Nacht, waar de khaliefen en de koningen aan hun gunste lingen bij de geringste aanleiding beurzen met duizend dinaren in den schoot werpen. Alleen met dit verschil, dat deze dinaren zeerreeele goudstukken waren, terwijl Duitsch land het doet met den fictieven rijkdom van baukpapier. Beneden tien mark is nauwelijks iets te koop en biljetten van duizend mark gaan even ving door de vingers als ten onzent die van tien gulden. Het zou belachelijk zijn, als het niet zoo droevig was. Maar "het "is vooral in de hoogste mate onwezenlijk; ten slotte maakt natuurlijk de duurte volstrekt niet den indruk van rijkdom. En nog heeten in het bezette gebied de algemeene toestanden beter dan in het overige Duitschland. Het .spreekt van zelf, dat zulk een onwe zenlijke toestand on den duur niet zal kunnen blijven bestaan. Om slechts daarbij te blijven, wat zal duurzaam het lot zijn van het schoone Rijnland? Het land hangt altijd nog wat slap aan Pruisen en dus aan Duitschland. De Rijnlanders zijn nooit anders dan Muszpreussen" geweest. Ook nu nog worden in een cabaret hatelijkheden op Berlijn en zelfs op de groote aanvoerders in den wereldoorlog luid geapplandisseerd. Wat daartegenover van officieele zijde met hooge woorden wordt gezegd van de eeuwige trouw aan Pruisen, is natuurlijk \olstrekt niet waardeloos, maar moet toch ook weer niet al te zwaar worden genomen. .Aan den anderen kant voert Frankrijk blijkbaar aan den Rijn een stille maar daarom niet minder krachtige propaganda. Men is hier toch ook waarlijk op oud en bekend terrein. Mainz is stellig de zetel geweest van den primaat van Duitschland; de dom spreekt hier nog de imposante taal van de Duitsche midDUYS BLIJFT DUYS ,,De Heer J. W. Duys, het socialistisch! Kamerlid, gebruikte dezer dagen de lunch bij den ex-kroonprins in diens woning op Wieringen". (Stads-Editie) Duys, de groote menschentrooster, Is naar Wieringen gegaan, En de vriendelijke Kroonprins Bood hem er een Innchje aan. Ja\ hoe moet ik je nu noemen?" Vroeg de ronde, roode man.... Hohenzollern zei goedmoedig: Zeg maar Willem, beste Jan.'' Na een lekker hapje eten Met een glaasje gerstebier, Nam Jan uys een sigaretje En hij zei: 't Lijkt me hier". Als ik ook werd ajgewimpeld" ,,En ik Prins was van Zaandam," Meen ik dat ik voor mijn bestwil'' Ook naar Wieringen toe kwam." Willern ging toen zitten staren Met zijn voorhoofd in zijn hand En hij zuchtte: Ik zat liever" In mijn arme Vaderland." Niet zoo droevig", zei toen Jantje, Houd den kop er bovenop \" En hij tapte als dessertje Camv 'n Tweede Kamer-mop. Kom, 'n ritje rond het eiland," Spring eens op d? motorfiets," Neem me op de duo-zitting," Al dat klagen helpt \e. nii'ts." Nee, in Duitschland is 't treurig," Wees maar blij dat je hier zit," Laat je natnralisecren En wordt Tweede Kamerlid". Willem tras maar niet te troosten, Jan ging naar Zaandam, naar huis, En hij peinsde bij zich zclven: Ik ben toch maar liever Duy;". J. H. SPE E N H O F F MiiiiiMiimiiiMiiiiMiiMiiiiiiiHitii iiiiMiiiiiiiiiiiimiiiiimiiimiiiiiiiititM UNIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWLJK, DENHOTJT, LOCHEMenBORCÜLO. Agentschappen in Indië: BATAVIA, SUERABAYA, SEMARANG, BANDOEiNG, MEDAN en WELTEVREDEN lltlMIIHIItllllllMIMII deleeuwen. Maar datzelfde Mainz was ook in later tijd de hoofdstad van het departement Mont-Tonnerre. In Coblenz verdringen Oermaansche en Romaansche herinneringen el kander. Vór de Castorkerk staat een monu ment, ter herinnering aan den Russischen veldtocht van Napoleon opgericht door den prefect van het departement Rhin et Moselle. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat Rijnland Fransen is, maar alleen, dat de Franschen hier niet voor het eerst zijn. En ook dit, dat de kwestie van den Rijn, die van de natuur lijke grenzen, nog altijd aan de orde is. Ten slotte"dit, dat ook die onzekerheid den indruk der onwezenlijkheid zeer versterkt, dien de aandachtige reiziger onvermijdelijk in Rijn land ontvangt. H. B R u u M A N s h.iispersoueel werd finantieel en moreel ge steund d:>or bijna alle georganiseerde in landsche vereenigingen. Waarom? Omdat m;n in den strijd zag een strijd tegen den werkgever, tegen den heierscher en tegen den westerling. Want deze drievoudige antithese is het d.Mirneercnde moment van haast elk openbaar conflict. De aanleidig tot de hierboven genoemde staking van het panJhuispersoneel was futiel: een iiilandsche beambte Bawadi vond het beneden zijn waardigheid om een pak van de bewaarplaats naar de verknopplaats te dragen; er ontstond een woordenwisseling met den europeeschen dief, met 't gevolg schorsing van den iuland;clieii beambte. In korten tijd werd het conflict tot een beginselquestie en een nusenquestie gemaakt, l let Bawadiconflict was enkel de ontstekende eleetrische vonk in een nrmte met explosief ga< gevuld. De politiek van de ij/eren vuist door den Gouverneur-Generaal aangekondigd in een zijner redevoeringen, de krachtdemonstratie's van h et reactionaire bloc, zich uitende in wapeuteesten, oprichting van burgerwachten met het parool geweer aan deu voet" ouder leiding van deu lieer Berrety, deu directeur van Aueta, provoeeerende stukken in Onze Vloot" met zinsneden als ..Wetende dat de tegenwoordige politiek van lijdelijk toezien naar deu afgrond voert, is het somwijlen te wenschen dat de rand van deu afgrond reeds bereikt was, want dan kan men weer eens uitroepen: Compagnie Swart voor", tle dage lijks iu de curopeesche pers voorkomende grievende en kleiueerende bespreking van de inlandsclie beweging en hare leiders, dat alles heeft elementen van verbittering op elkander gestapeld. Is liet wonder, dat ten slotte een der meest bezadigde voormannen van de Boedhi Oetomo uitriep: Waartoe dat alles dienen moet, weet God alleen l Maar toch zal eens de tijd komen dat wij het debet en credit kunnen opmaken en God verzachte dan ons gemoed opdat wij het hebraische leerstuk van: oog om oog en tand om tand, niet in een oostersche interpretatie gaan toepassen". Waardig is hetwoord van de Soeara Boemipoetra: Ons wapen zij: de waarheid, overtuiging en geloof in God. Wanneer men aan den over kant het geweer wil laten spreken, het zij zoo; maar onze Heer de Almachtige is de verper soonlijking der rechtvaardigheid, de waarheid is een vaste burcht l" In deze zinsnede is geformuleerd het alge meene standpunt dat de volksleiders ten op'.'chte van het kraehtsvertoou der reactie innemen. Men kan zeggen wat men wil, maar dit antwoord der Soeara Boemipoetra getuigt van meer politieke bezonnenheid en geeste lijke kracht dan het wapengekletter aan den anderen kant. Resinnecreiide /ij het volgende gezegd: de \eratuiering van deu politiekeii koers der regeering, aangekondigd in een der eerste redevoeringen van den Gouverneur-Generaal l;ock, st,muieerde tot de dikwijls na onderzoek ongemotiveerde gebleken vervolging der inlandsche p ditieke propagandisten wegens spreek- ot schrijfdelicten: de psychologische proiecl'c h'ervan op liet europeesche publiek is: het politieke kracht- en inachtsbewustzijn van de reactiona;reu. die gesteund door de europeesche pers een campagne zijn begonnen tegen de inlandsclie nationalisten. Wetend de re geer i lig en de daadwerkelijke macht achter zich, slaat deze campagne dikwijls over in een hooueii en u'.ttarteii van het inlandsclie nat;oualisme, om de orde te handhaven". De weerslag van deze activiteit aan de andere zijde van de scheidingslijn is besloten in het parool van Rivai : afwachten, kalm maar onbevreesd zijn, in stille individueele propagan da deu geest van emancipatie verbreiden; er zal eens een gunstiger conjunctuur komen voor de bruine rassen. lul zoo is tenslotte de Indische politiek ge komen in het stadium, waartoe het eens onver mijdelijk had moeten komen, dat de blanke heerscher staat tegenover den bruinen overheerschte. De antithese die men zoo dikwijls heeft willen wegdoezelen en wegredeneeren, opeii' baart zich thans als een element, essentieel behoorend bij den psychologische1!! ondergrond van het politieke gebeuren in Indonesië. De actie voor autonomie heeft weder een bewijs geleverd voor bovenstaande bewering. Nadat eenigen tijd twijfel bestond omtrent de reactie der politieke organisaties op den oproep van het comité' voor autonomie, is er eindelijk klaarheid gekomen. Het comitéwordt gesteund door alle in landsclie nationale orgaiiisties; de politieke groepeeringen ouder de eiiropeaneu ontzegden er alle steun en sympathie aan. Ook hier dus weer de groote tegenstelling in willen tusschen den blanken heerscher en den bruinen overheerschte. De actie werd op touw gezet door eenige europeanen van vrijzinnigen huize en drie regenten, waaronder de bekende Djajadiningrat, regent van Se rang; den 28sten December werd een vergadering belegd ten huize van den regent van Bandoeng. Doch reeds een week daarna liet de regeering weten, dat het der reg'eeriug niet welgevallig was, dat de regenten in het comitézaten en dezen trokken zich terug, slechts n van de drie, Djajadiningrat deed dit onder protest. Het inlandsche publiek veroordeelt in deze niet de regeerini* maar de regenten; het is het goede recht der regeeriug een beweging sympathiek te vinden of niet, maar deze mannen, die zich opgewor pen hebben als voorvechters voor de vrijheid van hun vaderland, die zich par droit de naissance ook hiertoe geroepen gevoelden, van hen kon en mocht verwacht worden dat ze de ingenomen stellingen niet zonder strijd zullen prijsgeven. Nagenoeg aldus sprak een inlandsche Onderwijzer op een propagandavergaderiug, en hij voegde er sarcastisch aan toe, of het den boepatis alleen maar te doen was om een beetje op den voorgrond te treden. Het uittreden der regenten gaf de reactie een gereede en gerechtvaardigde aanleiding om op de ongeschiktheid van het indisclue volk te wijzen voor zelfstandigheid, daar zelfs zijn voormannen niet genoeg karakteren beginselvast waren om voor hun beginselen te strijden. Ook wij veroordeelen de handel wijze der drie regenten, ook wij zijn van meening dat zij meer ruggegraat hadden moeten toonen, maar aan den anderen kant weten wij, dat de hand van den meester zwaar kan neer komen. Intusschen heeft het Comitéde leeggekomen plaatsen aangevuld en de samenstelling is een der vele indicatie's, dat alle kracht in de toekomst zal uitgaan van een nationale demokratie. De inlandsche adel als zoodanig zal gén leidende functie innemen in de staat kundige en cultureele ontwikkeling van het wordende liidié'; op het laatste Boedi Oetomo congres in Soerakarta is wel wederom een po ging gedaan om in deze vereeniging den adel een groote rol te laten spelen (o.a. is een prins van den bloede voorzitter geworden) maar deze zal automatisch van het publieke leven teruggedrongen worden. Kunstmatige schep pingen als het Java-instituut, voornamelijk het werk van Europeesche vrienden der inlanders, zullen hieraan niets veranderen. De algemeene teiidenz van de ontwikkeling in Indié' is in deinokratische richting, omdat alle krachtige figuren hierin door traditie en geboorte demukratisch zijn. DR. R A T u L A N a i E Bandoeng, Februari 1922.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl