Historisch Archief 1877-1940
6 Mei '22. No. 2341
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
???*/
J
IL
Afb. 1. De kerk in haar tegenwoordigen toestand.
BOUWKUNST
EEN MONUMENT DOOR EN VOOR Dr. CUYPERS
Hoe zal de nagedachtenis van Holland's
grootsten Bouwmeester der 19dc eeuw op
waardige wijze geëerd kunnen worden?
Ziedaar de vraag, die ongetwijfeld bij vele
intellectueele Nederlanders, van welke over
tuiging zij ook mogen zijn, menigmaal moet
zijn opgekomen.
Dat de bespreking dier vraag tot heden in
de groote pers niet krachtiger op den voorgrond
trad, dient voorzeker aan de huidige maat
schappelijke toestanden van onzekerheid en
algemeenen druk te worden geweten.
Reeds sedert lang toch bestaat er een sterke
strooming, om al wat voor het uitsluitend
materieel bestaan niet direct noodzakelijk
is, zoo lang mogelijk uit te stellen, op den
achtergrond te schuiven of te verdoezelen.
Dit zér tot schade van geheel ons ideëele
leven.
Dit droevig algemeen verschijnsel is maar
al te goed bekend. Arme tijd, waarin aan
Kunst en Wetenschap niet voldoende aan
dacht geschonken wordt. Armelijke tijd,
waarin wél de noodige middelen worden
gevonden voor uitspattingen en afwijkin
gen op elk gebied van spel en sport, maar
waarin den besten uitingen van Wetenschap
en Kunst de allereerste bestaans
voorwaarden onthouden worden.
De oorlog maakte den groo
te n hoop nog grover,
materialistischer en cynischer dan hij
reeds was. Ziedaar een zijner
gruwelijkste gevolgen.
Doch laat ons niet te pessi
mistisch zijn. Want steeds
heerscht wisselwerking in de
natuur, stroom en tegenstroom,
en zoo zijn er teekenen, erop
wijzend, dat er kentering in
deze al te materialistische, min
derwaardige bestrevingen komt.
Als er ooit een ongezochte
gelegenheid bestond tot het
stichten van een waardig mo
nument voor de nagedachtenis
eens kunstenaars, dan geldt dit
ongetwijfeld voor Dr. Cuypers.
Want een zijner voornaamste
scheppingen hierte lande wacht
reeds jaren lang met smart op
haar voltooiing.
Hoe zou men zijn nagedachtenis beter
kunnen eeren, dan door den afbouw van
zijn reeds voor 50 jaar begonnen werk?
Het is de St. Willibrorduskerk aan den
Amsteldijk te Amsterdam, een van 's Bouw
meesters eerste en meest indrukwekkende
scheppingen.
Wat het uitwendige betreft, is dit voorname
bouwwerk nog slechts een onaanzienlijke romp,
daar de torens dit zijn z'n kronen er
steeds nog aan ontbreken.
Dat dit monumentale werkstuk door het
niet beschikbaar zijn der noodige middelen
tot heden niet voltooid werd, betreft niet
louter een rcligicuse kwestie, neen, het is
er een van algemeen belang en algemeenen
welstand.
Dit kerkgebouw (Cathedraal mogen we
welhaast zeggen), gelegen aan den
onvergelijkelijkcn Amsteloe'ver, vraagt, ja smeekt
als 't ware, om zijn voltooiing. En dit, aller
eerst om de voorname plaats, die het in ons
stadsbeeld bekleedt. Mér dan woorden dat
vermogen, zullen de hierbij gereproduceerde
afbeeldingen dit ten duidelijkste aantoonen.
Want, zooals het bouwwerk door 't ontbreken
der torens zich nu nog voordoet, moet het
uiterlijk ervan helaas nog weinig aantrekkelijk
genoemd worden. Het vormt een nog te weinig
sprekende, eentonige, afgeknotte massa. Be
ziet men de afbeeldingen echter aandachtig,
dan zal men ontwaren, hoe geheel anders
het zich na zijn voltooiing op deze plek
vertoonen zal, en hoe een welkom, ja onmisbaar
gezichtspunt, een prachtig ,,Point de Vue",
het voor den langgestrekten rechter
Amsteloever wezen zal.
Afbeelding l toont het bouwwerk in zijn
Afb. 2. Ontwerp van Dr. Cuypers
MATERIE, ETHER EN ZIEL
Af b. 4. Ontwerp met middentoren.
tegenwoordigen toestand.
Afbeelding 2 geeft het monument gelijk
Dr. Cuypers zich dit oorspronkelijk na de
voltooiing dacht. Deze afbeelding werd
genomen naar een Scpia-teekening van Dr.
C. zelf, e 11 dateert uit het allereerste stadium
van het werk, dus van omstreeks 1870.
Afbeelding 3 doet het ontwerp kennen vol
gens een perspectief, dat verscheiden
jaren later bij den 2den afbouw >n opdracht van
Dr. Cuypers door v. d. Pavert vervaardigd
werd. Hier is het geheel in duidelijker vormen
dan op het vorig perspectief uitgewerkt.
De beide torens naast den hoofdingang, dus
naar de Ceintuurbaanziide, vertoonen zich
echter bij deze uitwerking te verbrokkeld
en te onrustig.
(Dit was ook het oordeel van Dr. C. zelf.
Hij was namelijk van meening, dat deze bij
latere uitwerking gewijzigd dienden te worden).
Naar bekend is, schonk onlangs een
kunstzinnig ge ver de som van ?50.000 voorden
afbouw van den grooten middentoren ; waar
door de afwerking van dit voorname deel alvast
verzekerd werd. ken schitterend begin voor
waar, aansporend tot navolging!
Hoe het bouwwerk zich vertoonen zal na
deze uitbreidni!.1., toont de 4de afbeelding.
Zij is genomen naar een schets van den
zoon en den kleinzoon van Dr. C., de archi
tecten Joscph en Pierre.
Wat mij in deze schets echter vór alles
treft, is, dat toren en spits hier veel lager
buiken dan bij de beide oorspronkelijke
ontwerpen: welke indruk door de acht hooge
hoekpmakels, welke hoog boven den onder
kant van den middentoren uitsteken, nog
versterkt wordt. (Nadere hestiideering en uit
werking zal dit euvel ongetwijfeld verbeteren).
Het groote nut dezer schets is echter, dat
zij duidelijk aantoont, hoe nog te weinig
monumentaal deze middentoren zich zal
voordoen zonder de hem omkranzende vier
hoektorens. En
helder blijkt er
tevens uit, hoe
noodzakelijk
gelijktijdige vol
tooiing dezer
laatste is; al
thans, wil men
niet wederom
op half werk
stuiten blijven.
Afbeelding 5.
Deze afbeel
ding, tenslotte,
geeft het bouw
werk weer, zoo
als het zich aan
't oog zal voor
doen, zoodra de
hoofdtoren met
zijn
omkranzing voltooid
zal zijn.
(leen nader
betoog behoeft
het, hoeveel
schooner en
machtiger dit
kunstwerk-zelf,
maar vooral
ook, hoe veel
aantrekkelijker
het vergezicht
op den Amstel
er door worden
zal.
En niet uit
sluitend archi
tecten en deskundigen zullen
hiervan overtuigd zijn. Ook alle
kunstlievenden, oog hebbend
zoowel voor stadsschoen als
voor architectuur, móeten deze
meening deelen.J
Met het bovenstaande hopen
we m 't kort te hebben aange
toond, hoe noodzakelijk het is,
dat dit monument voltooid.
worde. We vragen nogmaals:
hoe zou de nagedachtenis van
onzen grooten Bouwmeester
beter kunnen geëerd worden,
dan door den afbouw van een
zijner eerste en voornaamste
scheppingen?
Nooit weer zal een zooschoone
gelegenheid zich daartoe voor
doen. En niet alleen Katholie
ken, doch ongetwijfeld ook vele
andersdenkenden niet ruimen
blik, wetend wat geheel Neder
land op 't gebied der
hedcndaagAfb. 3. Ontwerp in opdracht van Dr. Cuypers door V. d. Pavert vervaardigd
sche architectuur-ontwikkeling aan dezen
bouwmeester te danken heeft, zullen het
hunne daartoe bijdragen ! Het is tot deze
laatstcn voornamelijk, dat we ons hier
wenden. Want overbodig zal het zijn, er op te
wijzen, dat hier allerminst bedoeld wordt
religieuze propaganda te voeren.
Doel dezer beschouwing is: er een aansporing
toe te zijn, opdat zich weldra een Algemeen
Comitévorme ter bevordering van den
verderen afbouw van dit monument.
De stoot daartoe werd door de bekende
bijdrage reeds gegeven. Dat vele Nederlanders,
oiider wie de Amsterdammers op de eerste
plaats, spoedig volgen !
H. J. M. WALENKAMP Cz.
KUNSTHANDEL
JACK HIEKERK */h Chef Goupil 4 Co.
23 & 25a Lange Houistr. 's-Gravonhage
HEESTERWERKEH VAH DE
17e EEUWSCHE, HAAGSCHE
EU FRANSCHE SCHOOL
Naast en buiten de onder het bereik onzer
zinnen vallende materie stond langen tijd de
ether.
Deze laatste, die als het medium beschouwd
wordt waardoor het licht zich voortplant van
zon tot aarde, van ster tot ster, is in alles
en overal aanwezig. Zij is het, die liet
schaduwwerpen van anders geheel onzichtbare in
wendige deelen van ons lichaam mogelijk
maakt (X-stralen).
Dit met recht mysterieuse medium is echter
op zichzelf noch te zien, 1e hooren, te voelen
of te wegen en blijft geheel buiten ons direct
zintuigelij k waarnemingsvermogen.
In dezen beperkten zin, dat zij alle direct
waarneembare stof-attributen mist, zou zij
dus onstoffelijk kunnen genoemd worden.
De buitengewone moeilijkheid, om niet
te zeggen onmogelijkheid, om licht en
electriciteits-verschijnselen langs anderen weg te
verklaren, dwingt ons echter liet bestaan van
dit fluïdum als hoogstwaarschijnlijk te er
kennen.
Door het onderscheid van zintuigelijke
waarneembaarheid eenerzijds en het aan
onzedirecte waarneming ontvliedende anderzijds,
stonden stof en ether geheel apart en in ze
keren zin tegenover elkaar.
Te verwachten was evenwel, dat de
experimenteele wetenschap er eens in slagen zou
deze kloof te dempen. En dit is inderdaad
gebeurd. De onderzoekingen op de materie
in haar uiterste verdeeling hebben ons recht
streeks op het terrein van de ether gebracht.
Wij denken ons de stof verdeeld in moleknlen,
de molekulen onderverdeeld in aluinen en
deze laatste, althans ten deele, weer opgebouwd
uit electronen.
De electronen zijn dus wel als de kleinste
verdeeling en bonwsteenen der stof-lichamen
te beschouwen.
Nu gaan er honderden electronen in een
atoom en inillioenen atomen in een dobbel
steen, terwijl wij voorts de onderlinge afstan
den als betrekkelijk groot mogen beschouwen.
Waaruit volgt, dat de stof moet zijn als een ijl,
ragfijn weefsel in den ether-oceaan.
Het zijn de electronen, die de brug vormen
tusschen stof en ether.
Wat is n.l. een electron?
Het centrum eener ether-beweging al of
niet behept met stoffelijke massa.
Nemen wij voor een oogenblik het laatste
aan. Electronen beschouwen wij dus als niets
anders dan centra van ether-bewegingen. En
denken wij ons verder de atomen eens opge
bouwd uit enkel electronen.
Het atoom wordt dan een complex van
louter ether-bewegingen, zoo ook het
molekuul, zoo ook de onder hel bereik der zinnen
komende stof. Zoo wordt, op den keper be
schouwd, ook ons lichaam niets dan een har
monieus geconstrueerd bewegingscomplex, een
samengestelde vibreerende ether-bouw van
myriaden trillingen. Die, om hem eens met
andere, grovere en minder stabiel ingerichte
verschijnselen te vergelijken, ons kan doen
denken aan een cycloon in den dampkring of
een draaikolk in een waterpoel.
En stof zou niets anders zijn dan, door
haar bewegingsvorm, tot zintuigelijke waar
neembaarheid gekomen ether; ether wordt de
op zichzelf niet waar te nemen materie.
Deze voorstelling berust echter op de ver
onderstelling, dat atomen geheel zijn opge
bouwd uit electronen, en dat deze verder geen
stoffelijke massa meer hebben en louter als
centra van ether-bewegingen mogen beschouwd
worden.
Blijven wij vasthouden aan een principieel
ondeiseheid tusschen slof en ether, dan blijft
onze voorstelling nog ten deele waar; men
moet zich dan in het stelsel van ether-bewe
gingen nog een fijn weefsel van stof-massa
denken; de electronen blijven dan toch oe
schakel tusschen de twee materie-vormen:
stof en ether.
Materie is al wat ruimte beslaat.
Deze materieele opvatting van de ether
of etherische opvatting der materie werpt
op heel wat verschijnselen een verklarend
licht, ook al moet uit den aard der zaak hier
het fijnere mechanisme ons nog ontgaan.
Zoo' is de, invloed van sommige stralingen
op chemische omzettingen, op den groei van
plantaardige en dierlijke weefsels bekend
genoeg.
Ligt het hier met voor de hand om aan te
nemen, dat bepaalde ether-bewegingen, want
als zoodanig worden deze stralingen beschouwd,
het ontstaan in de hand werken van
andereblijkbaar meer gebonden, binnen zekere
perken vastgelegde?
Chemische verbindingen ontleenen haar
karakter zoowel aan den aard der samenstel
lende elementen als aan de struktuur of on
derlinge bouwschikking der atomen.
In het licht onzer beschouwing beteekent
dit, dat de struktuur of opbouw van een
stelsel van ether-bewegingen, dit stelsel voor
omvangrijke organismen min of meer for
midabel kan maken. Zoo kunnen kleine hoe
veelheden van zekere stoffen, die door den
bloedsomloop of anderszins gemakkelijk ver
spreid worden, een in het oog vallende en op
het eerste gezicht sterk bevreemdenden in
vloed uitoefenen. Wij denken hier aan de
werking van vergiften, die in zeer kleine doses
de levensbewegingen van ons lichaam kunnen
doen ophouden. Aan vitaminen, wier aanwezig
heid in zeer geringe hoeveelheid den groei
moet bevorderen. Aan katalysatoren, die de
chemische omzettingen versnellen enz. Deze
stoffen doen ons hier denken aan kleine
cyclonen, diéden voortgang van grootere
bewegiiigscomplexen zonden kunnen bevor
deren, bestendigen of te niet doen.
Onze indrukken en gewaarwordingen en de
Afb. 5. Hoofdtoren met bijtorens.
llllllllllllllllllltllllltllllllllllllllllltlllHIIIIIIIIII
gedachten of herinneringen, die zij opwekken,
denken wij ons gepaard met bewegingen in
ons zenuwstelsel. Vanzelf sprekend zullen dit
bewegingen zijn in de zenuwcellen.
Is liet echter na het voorgaande niet aan
nemelijk , dat deze bewegingen nog vergezeld
kunnen gaan van speciale ether-beroeringen,
die zich ook buiten ons lichaam zouden kunnen
uitstrekken?
Hoe gemakkelijk brengen b.v. reuk-in
drukken ons herinneringen, beelden, zelfs
stemmingen uit het verleden terug.
Hier behoeft de prikkel of sensatie niet
eens dezelfde te zijn. Ook andere toevallig
heden, een vraag, een gezicht kunnen het
zelfde effekt te weeg brengen, stukken uit
ons vroeger leven terughalen, ons hetzelfde
om zoo te zeggen opnieuw laten doorleven.
Is het nu verwonderlijk, om aan te nemen,
dat er naast de eigenlijke sensatie van den
prikkel in ons nog iets gebeurt, dus beweegt,
of wel, dat er door de sensatie, er naast of
er na, een e andere reeds vroeger voorgekomen
beweging wordt opgeroepen?
Wij schreven terloops, dat deze bewegingen
zich misschien ook buiten ons lichaam zouden
kunnen uitstrekken.
Blondlot meende dit indertijd in zijne
N.-stralen op te merken.
Hij werkte met een phosforesceerend scherm
en beweerde waar te nemen, dat de
lichtuitstraling hiervan door zenuwstralen versterkt
werd. Het meerendeel zijner collega's ont
kende echter deze waarneming of nam de
vrijheid deze toe te schrijven aan halluci
natie of suggestie.
Hoe het hiermede gesteld zij: de mogelijk
heid van het bestaan dezer bewegingen wordt
door haar onwaarneembaarheid nog niet te
niet gedaan. En het getal dergenen, die in den
laatsten tijd aan dergelijke bewegingen bui
ten die der grovere materie zijn gaan gelooven,
zal zeker niet gering zijn.
Wij raken hiermede vanzelf verzeild op het
terrein der spiritistische en theosofische denk
beelden.
Hier treffen wij het astraal-lichaam als
tusschenschakel tusschen stof en geest, lichaam
en ziel.
Komt er nu door de voorgaande beschouwing
bij de aaneenschakeling tusschen stof en
ether een plaats open voor een dergelijke
half-stoffelijke substantie?
De fundamenten dezer beschouwing zijn
en blijven hypothetisch. De ether is op zich
zelf niet waar te nemen. Haar bestaan, hoe
waarschijnlijk ook, blijft eene veronderstelling,
geen zekerheid.
Zoo ook haar verband met de wel waar
neembare stof. En op dit hypothetische fun
dament nieuwe veronderstellingen op te
bouwen, staat natuurlijk aan iedereen vrij.
Men kan dat nu eenmaal doen tot in het on
eindige en niemand kan de onmogelijkheid
van dergelijke phantasieën bewijzen.
Voor mij persoonlijk is een astraal lichaam
niet aannemelijk.
Hoe meer ik mij ether en stof vereenzelvigd
denk, des te geringer ik de mogelijkheid van
een half-stoffelijk nevenlichaam vind. Het
wordt voor mij des te meer n ding: materie.
De mogelijkheid van bewegingen buiten de
waarneembare materie van vaste lichamen,
vloeistoffen en gassen ontken ik natuurlijk
volstrekt niet. Evenmin hare inwerking op de
grovere materie, dus hare indirecte waarneem
baarheid. Echter zijn en blijven dit voor mij
zuiver materieele verschijnselen. Een tus
schenschakel tusschen geest en stof, ziel en
lichaam vind ik hierbij dus niet. De ziel ge
loof ik mij geheel vrij, aan tijd noch ruimte
gebonden en met geen experiment te bereiken.
Eene volkomen immaterieele substantie, een
geheel vrij en op zich zelf staand iets, dat
als zoodanig de volle verantwoordelijkheid
van ons doen en laten dragen kan en blijft.
W. TOMBROCK