Historisch Archief 1877-1940
T l
(
Zaterdag ld Mei
DE
AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP
Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. De bezoldiging van rijks
ambtenaren, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp.
Politieke taken en vooruitzichten, door
Prof. I. P. de Vooys. Tijdgenooten, door
Dr. W. O. C. Byvanck. 2. Quo Vadis?
teekening van Jordaan. Koloniale politiek,
door S. Ritsema van Eek. Krekelzang,
door J. H. Speenhoff. Keynes' nieuwe
boek, door I. J. Brugmans. ? 3. Geloof en
poëzie, door Dr. F. van Eeden. ? 5. Voor
Vrouwen (red. Elis M. Rogge): Intern.
Vrourenraad, door Joh. W. A. Naber. Kunst
voor kinderen door kinderen, door J. v. d.
Bergh v. Eysinga-Elias, met teekeningen
van Theo Bennes. Uit de Natuur:
Boschbescherming, door Jac. P. Thijsse. 6.
Hamlet, tooneelteekeningen van B. van
Vlijmen. Bijkomstigheden, door Annie
Salomons. Limb. typen, door Dr. Andr
Schillings. ? Ary Prins f, door Top Naeff.
7. Op den Econ. Uitkijk, door Jhr. Mr.
H. Smissaert. 8. Jan Steen,
Paardenmarkt. Nieuwe Fransche boeker, door
J. Oreshoff. Verzen, door Peerke den
Belg. Het politieke weerhuisje, teekening
van Oeorge van Raemdonck. Feuilleton :
Oost en West, door Ellen Forest. 9.
Nederland?België 1-2, teekening van J"h.
Braakensiek. Ruizerijmen, Charivaria en
Buitenl. hnmor, door Charivarius.
Spreekzaal, door Dr. Freci. van Eeden. 10. Uit
het Kladschrift van Jantje.
Ontcijferkunst, door Frima. Rijm-kronyck, door
Melis Stoke. Biljartrubriek, door B.
De Martelaar der Wetenschap, door Melis
Stoke, met teekeningen van Is. van Mens.
Bijvoegsel: Het bezoek van het Engelsche
Koningspaar aan België, teekening van
Joh. Braakensiek.
iiiiiiiHfiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii minimum
DE BEZOLDIGING VAN
, RIJKSAMBTENAREN
Van de ambtenaren wordt tegen
woordig weinig goeds gezegd.
Het is mode geworden hen als een
soort van parasieten te beschouwen,
die leven ten koste van de nijvere
burgerij.
Zij woekeren maar voort en worden
hoe langer hoe slechter, naarmate hun
aantal toeneemt.
Mr. S. van Houten sprak in een zijner
Staatkundige Brieven van de
uitzuigerij van ons volk door de eigen
ambtenaarsklasse" en maakte zich ook
met deze woorden tot tolk van een ordi
nair soort van ontevredenheid.
Van een ontevredenheid in elk geval,
die zich tegen een verkeerd object
richt. Want al moge het waar zijn, dat
het aantal ambtenaren door allerlei
wetten, en vooral door die met een
sociale strekking, op schrikbarende
wijze is toegenomen, niet hen, die een
door deze wetten voorgeschreven werk
zaamheid hebben te verrichten, moet
men zijn misnoegen daarover laten
ontgelden.
Wie de ambtelijke bemoeienis met
het maatschappelijk bedrijf uit den
booze achten, zullen gewoonlijk niet
veel waardeering over hebben voor hen,
die krachtens hun plicht den neus in
andermans zaken moeten steken; maar
de billijkheid eischt dan toch, dat zij
dezen menschen een behoorlijke be
zoldiging gunnen.
Nu is ontegenzeggelijk de antipathie
tegen deze soort van ambtenaren een
der redenen, waarom velen het heele
korps van ambtenaren minder genegen
zijn en er weinig voor gevoelen, hunne
levensomstandigheden te verbeteren.
Maar het is niet de eenige reden.
De geweldige druk der belastingen en
de economische crisis, die wij door
maken, doen iedereen naar bezuiniging
van de Staatsuitgaven verlangen; een
vermindering van de tractementen der
ambtenaren schijnt een der gemakke
lijkst toe te passen vormen van bezuini
ging; hebben bovendien niet eenige
jaren, geleden de ambtenaren een ver
hooging van jaarwedden gekregen, die
toen misschien gerechtvaardigd was
door de stijging der kosten van levens
onderhoud, maar die niet gehandhaafd
behoeft te worden, nu de duurte is
verminderd?
Zoo redeneert menigeen; en uit het
geen de Minister van Financiën in de
Eerste Kamer heeft gezegd, bij de be
handeling der pensioenwet voor de
burgerlijke ambtenaren, moet men af
leiden dat ook de Regeering het voor
nemen heeft, tot een verlaging der jaar
wedden over te gaan.
In de kringen der ambtenaren is
daardoor ongerustheid gewekt; men
begint zich daar te roeren; een onlangs
verschenen artikel van den heer Th. C.
Geudeker, getiteld: De bezoldiging
der rijksambtenaren" (Vragen des Tijds,
Mei 1922) levert een krachtig pleidooi
voor de stelling, dat ook na de jongste
regeling de ambtenaarstractementen
nog beneden het peil zijn gebleven,
waarop zij behoorden te staan.
De heer Geudeker geeft o.a. een over
zicht van de jaarwedden van het per
soneel bij de Departementen van Alge
meen Bestuur (de ministeries), zooals
die vastgesteld waren bij K.B. van
31 December 1874 en zooals zij geregeld
zijn bij het thans geldende Bezoldigings
besluit.
Daaruit blijkt, dat voor de verschil
lende categorieën van ambtenaren aan
deze ministeries de jaarwedde, verge
leken bij 1874, thans is gestegen met
het volgende percentage:
Referendaris met
Hoofdcommies
Commies
Adjunct-commies
Klerk
Kamerbewaarder
Congierge
Bode
Vaste knecht
iiiilllllliiiiiiiiiim iitiiiiini
58"
85"
65
57
110
122"
100"
250"
VOLHOUDEN!
Het was den 31en Maart HU8 dat Korpo
raal Oatidy en zijn vijf man de order kregen
om in het kasteel van Mont-Renaud de
wacht te houden en er den langen nacht door
brachten, gedrukt onder de mysteries van
de duisternis en van het onbekende.
Maar nu, eindelijk, brak het daglicht door,
zij hadden er naar uitgekeken als naar de
bevrijding van een nachtmerrie. Zij konden,
sluipend orn geen aandacht te trekken, het
terrein gaan verkennen; eerst echter dienden
de twee wachtposten, den vorigen avond
uitgezet, te worden afgelost en gehoord over
hun bevinding.
Er was niets voorgevallen.
Waar bevonden zich de vijanden? Men
had niemand gezien. Er moesten er toch
wezen. Zeker hadden zij de dependance
bezet, die zich evenwijdig met het kasteel
op een afstand van vijftig meter uitstrekte,
haar vensters, waar achter men niets kon
vermoeden, zagen als dreigende oogen het
hoofdgeboviw aan.
Misschien hadden de Boches zich ook ge
nesteld in de kapel van het kasteel. Maar
evenmin was daar een spoor van hun aan
wezen te bekennen. Stilte, onheilspellend,
omlegerde de mannen op de hoogte geplaatst,
vereenzaamd, afgesneden en wellicht in het
naaste oogenblik verloren.
Waarom was het kasteel, dat bloot lag
voor de beschieting met bommen, tot nu toe
gespaard gebleven? Vensters waren vernield,
en dat was alles. Wist men dat een paar man
het bezetten? Vragen, waarop geen antwoord
was te geven !
Het vertrek dat den nacht te voren de
poilus had ontvangen bij hun intreden in het
kasteel, vertoonde zich overdag als een
gaanderij waar, langs den muur, de familie
portretten hun plaats hadden gevonden. Drie
of vier eeuwen van menschengeschiedenis
keken op de vreemde gasten neer.
Markiezinnen uit den tijd van Madame de
Pompadour verspilden hun glimlach aan de gebaarde
indringers, zwierige hovelingen zagen met
verbazing heen over de hoofden der ruwe
soldaten, toch was het alsof men zich over en
weer met het geschilderde gezelschap meer
thuis begon te voelen.
In de aangrenzende kamer had men, op
stoelen gezeten, den dag afgewacht, daarbleek
in het daglicht een salon te wezen met sier
lijke meubels ; op de tafel lagen albums en
nummers van tijdschriften. In de lade van een
bureau werd een bundeltje brieven ontdekt.
De grappenmaker van den troep, want na
tuurlijk was er een bij die de rol van hansworst
vervulde, maakte zich meester van de brieven
en begon er in te snuffelen en te meesmuilen.
Of hij niet genoeg fatsoen in zich had,
vroeg hem de korporaal die zijn waardigheid
als chef wilde ophouden, om te begrijpen, dat
brieven heilig waren.
Och, zei de ander, het zijn geen geheimen
maar de ontboezemingen van een meisje
in een brief naar huis, dat zij zoo verlangt
terug te wezen, omdat hier alles vrede ademt.
Die had ook niet gedacht dat de toekomst
haar op zoo'n manier in de rede zou vallen !
Een tweede avond viel, een tweede nacht
kwam aan, men kan niet zeggen dat hij rus
tiger was dan die van gisteren. Steeds bleef
de vraag voor de gedachte staan, waarom
men hen niet aanviel, wat er .eerst diende
Zooals te verwachten was, zijn de
percentages der stijging van jaarwedde
het hoogst voor de categorieën der
lagere ambtenaren en beambten; in de
hoogere rangen bedraagt de stijging
gemiddeld 65 %.
Volgens den heer Geudeker onder
scheidt deze regeling voor de ambte
naren aan de ministeries zich nog
gunstig van de regelingen, die voor
andere categorieën van Rijkspersoneel
gelden.
Voor ne categorie kunnen wij dit
uit eigen ervaring bevestigen; zoowel
de aanvangs- als de eindjaarwedde der
hoogleeraren bedraagt volgens de rege
ling van thans slechts 50 % meer dan
het bedrag, waarop zij 45 jaar geleden
waren gesteld.
Strekt men de vergelijking uit over
een grooter aantal jaren, dan blijkt bij
sommige categorieën nog duidelijker,
dat de verhooging van jaarwedde vol
strekt niet overeenstemt met de ver
meerdei ing der kosten van het levens
onderhoud. In 1823 werd het
aanvangstractement der commiezen op / 1800
bepaald; in 1922, dus een eeuw later,
bedraagt het ?2800. De meeste lezers
zullen wel willen gelooven, dat men in
1823 met / 1800 een eind verder kwam
dan in 1922 met ?2800.
De zaak is deze, dat bij de jongste
salarisregeling de jaarwedden der rijks
ambtenaren niet gebracht zijn op het
peil, waarop zij behoorden te staan;
reeds vór den oorlog, en geheel afge
scheiden dus van de crisis-toestanden,
waren voor de meeste categorieën van
ambtenaren de jaarwedden niet, of
slechts ternauwernood voldoende; de
tractementsvermeerdering ten gevolge
van de duurte heeft hen niet in beter
toestand gebracht, omdat hunne uit
gaven naar evenredigheid meer stegen
dan hun inkomen; eerst thans, nu de
prijzen beginnen te veniiïnderen, zijn
een aantal categorieën van ambtenaren
niet alle, niet de hoogstbezoldigde
in iets beter conditie geraal t dan
waarin zij vór den oorlog verkeerden.
Doch daarbij vergete men niet, dat de
tractementsregeling van vór den oor
log aan tal van categorieën van ambte
naren slechts een zeer sober bestaan
verzekerde.
En men houde tevens in het oog, dat
de ambtenaren, wier tractement bij
de jongste regeling slechts met 50 of
60 % verhoogd werd, ook nu, zelfs
nu de prijzen beginnen te dalen, er nog
slechter aan toe zijn dan zij vór den
oorlog waren.
Daarom is het te hopen, dat de Re
geering slechts in den uitersten nood zal
besluiten tot een vermindering der
jaarwedden.
Zeker, de ambtenaren hebben altijd
een paar dingen voor boven hen, die
hun bestaan vinden in het vrije bedrijf.
Zij zijn verzekerd van hun ambt en de
daaraan verbonden jaarwedde; zij ge
nieten een pensioen en hunne weduwen
en kinderen blijven niet geheel onver
zorgd achter.
Die bestaanszekerheid is een kostbaar
bezit; in tijden als deze zal het nog meer
dan anders op prijs worden gesteld. Vier
of vijf jaren geleden was de
ambtenaarscarrière niei in trek; jongelui, waar wat
bijzat, hadden toen de eerzucht om een
van Aalst of een Kröller te worden;
jonge meesters in de reenten haalden
den neus op voor een ambtenaars
betrekking en gingen allen in het vrije
bedriji", het liefst naar Kantoor of
bank. Die tijden zijn voorbij; ze komen
vermoedelijk ook niet spoedig terug.
Maai tegenover het voordeel van een
vast jaarlijksch inkomen staan voor
den ambtenaar ook nadeelen.
Zoo hij vijtmaal zoo bekwaam is als
zijn collega, hij krijgt er niet vijfmaal
zooveel tractement door; bizondere
verdiensten worden in de ambtenaars
wereld niet beloond, althans niet mei
geld. Gelukkig behoeven vele menschen
niet den prikkel van het winstbejag om
zoo goed te werken als zij kunnen; zij
doen dit uit een besef van plicht, of
omdat zij er plezier in hebben, of uit
eerzucht misschien in elk geval om
dat zij niet anders kunnen of willen.
Maar wanneer zooals meer dan eens
gebeurt bij de bezoldiging van amb
tenaren de bestaanszekerheid hoog in
rekening wordt gebracht, dan mag toen
niet worden vergeten, da. voor den
ambtenaai OOK deze zekerheid is weg
gelegd, dat, hoe voortreffelijk zijne
werkkracht ook zij, zijn inkomen nooit
zal stijgen boven een beperkt bedrag.
Intusschen, wij willen de groote
waarde van de bestaanszekerheid niet
wegredeneeren. Maar hoe hoog men die
ook moge aanslaan, wat baat de zeker
heid, indien het bestaan voortdurend
zorgen oplevert?
Naar onze meening is voor een groot
aantal categorieën van ambtenaren de
jaarwedde nog niet op zulk een bedrag
gesteld, dat zij, tenzij de nood dringt,
verminderd mag worden.
Bezuiniging zoeke men in de eerste
plaats in beperking van Let aantal, ver
der in verhooging van de eischen, die
men aan de bekwaamheid en de werk
kracht van de ambtenaren stelt. Voor
alle hoogere ambtenaren, die een aan
tal ondergeschikten onder zich hebben,
is hier een taak weggelegd; zij hebben
niet alleen het voorbeeld van de meest
stipte plichtsbetrachting te geven, maar
dienen ook te zorgen, dat niet meer amb
tenaren aangevraagd worden, dan voor
den dienst bepaaldelijk noodig is;
alleen door hunne medewerking kan
bezuinigd worden zonder dat men be
hoeft over te gaan tot een veilaging der
tractementen.
Indien het echter, wanneei alle ande
re middelen zijn aangewend, bovendien
nog noodzakelijk blijkt op de grootte
der jaarwedden te bezuinigen, dan
moge de Rcgeering zich hare taak niet
al te gemakkelijk maken door eenvoudig
alle jaarwedden met hetzelfde
peicentage ce vermindeten, maar houde zij
rekening met de zeer uiteenloopende
percentages, waarmede bij het jongste
Bezoldigingsbesluit de jaarwedden zijn
gestegen.
KERNKAMP
IIIIIMIIIIIIIIIII iiiiiiiiiiiiimitiiiiiMiiiiiimiiiiiiiiiHimiiiiiiiiimtiiiiiMii
POLITIEKE TAKEN EN
VOORUITZICHTEN
IV.
DE ZWAKTE VAN HET PARTIJWEZEN.
Ministerie en volksvertegenwoordiging dan
ken in ons land aan de traditie een gezag,
dat zij niet gemakkelijk zullen verliezen.
Ministers en Kamer genieten in alle
volkskringen een respect dat onafhankelijk
van hun persoon of samenstelling en bijna
onaangedaan door hun daden en tekort
komingen bestaat. Dat is voor de stabiliteit
onzer regeering van groote beteekenis. Want
het partijwezen, waarop het parlement en
het kabinet berusten, is van een zwakte, die
vooral daarom thans onrustbarend is, daar
er juist nu van het staatsbestuur een zware
taak gevergd wordt. Maar juist ook daarom
is het van beteekenis de oorzaken der zwakte
van het partijwezen scherp en klaar aan te
wijzen.
Sedert de groote liberale partij van het
midden der vorige eeuw af ons land met
succes stuurde in eene richting tot ontwikke
ling van onzen handel en daardoor ook in
direct van onze industrie, en sedert het gelukt
was van ongeveer 1890 af land-en tuinbouw
op te heffen uit eene inzinking, scheen een
eigenlijke welvaartspolitiek voor ons land
overbodig. Geheel waar was dat niet, want
eigenlijk valt er een tekortkoming te
constateeren in de voortvarendheid en de breedheid
van inzicht, waarmede tijdens een periode
van bloei openbare werken voor het verkeer
tot stand kwamen. In elk geval bloeide het
bedrijfsleven uit zich zelf, en kon derhalve
de politiek zich anders oriënteeren. Tot groote
schade van ons land gebeurde dit in twee
richtingen tegelijk. Tot schade, want daardoor
werd het volk steeds naar twee kanten ge
trokken, en was de uitspraak der verkie
zingen nooit van een helderheid, die de
politiek en het gevolgde staatsbeleid klaar en
doorzichtig maakte. Eenerzijds veroorzaakte
de reactie tegen het liberale onderwijsbeleid
in den schoolstrijd een clericale politiek.
Anderzijds brachten de sociale stroomingen
in Europa, en de langzaam groeiende macht
der arbeiders eene scheiding tusschen de
vooren tegenstanders van maatregelen ten bate
der werklieden. Ofschoon het vooral door de
groote gaven van Dr. A. Knyper gelukte de
clericale antithese een overwicht te bezorgen
op de sociale groepeering der kiezers, waaraan
Dr. Kerdijk en Mr. Troelstra hun beste krach
ten hebben gewijd, moest toch de behartiging
van h;t arbeidersbelang een ontbindende en
verzwakkende kiem brengen in de clericale
politiek. Doch voor het zoo ver kwam dat
de kerkelijke scheidingslijn in het volk door
het beëindigen of verloopen van den school
strijd verbleekte en de klassen- of belangen
tegenstelling de overhand kreeg, kwam de
oorlog en zijn gevolgen.
Nieuwe politieke taken var, veel wijdere
en diepere strekking ais vór dien gezien
waren , moesten zoowel de clericale als ook de
sociale problemen op den achtergrond drin
gen. De nieuwe tijd en de nieuwe taak vond
een verward en ontzenuwd partijwezen. De
gedaan om den aanval af te weren. Dat was
een zorg om de granaten bij de hand te hebben
waarmee men den vijand van zich af kon hon
den, een telkens onderzoeken of de geweren
nog perfekt gehoorzaamden, een opschrikken
wanneer een vuurpijl of een granaat den hemel
verlichtte, een bedenken wat er nog te doen
stond ter beveiliging!....
In de boekerij van het kasteel had onze
korporaal een boek opgespoord over de ge
schiedenis van Mont-Renaud; daaruit had
hij geleerd dat het een middeleeuwsch klooster
had vervangen. De kelders waren daarvan
nog over; de provisies voor een beleg werden
daarin bewaard. Een geheime gang voerde
van daar naar de put in het park. Dat moest
worden geëxploreerd.
Den volgenden dag ging het aan een onder
zoek. Ja, men vond de kelders, maar verdergeen
uitweg. Hier zouden wij ongestoord kunnen
slapen ! merkte Biget.de hansworst, op.Ja, ver
maande hem zijn korporaal, en ongestoord
blijven slapen, wanneer men het kasteel boven
onze hoofden in stukken schoot. Ik zoek de
gang, waardoor men bij de put in 't park
uitkomt. En ik den wijn, waarvoor de kelder
gemaakt is om hem te bergen, plaagde Biget.
Maar geen van beide vond wat hij zocht.
Toch was een aanvulling van den drank
zeer gewenscht.
Want het eten dat eens per etmaal werd
gebracht, smaakte niet meer. Het lauwe vocht
dat bouillon was gedoopt, werd on verdragelijk.
Mismoedigheid maakte zich meester van de
mannen. Men zat den heelen dag voor zich
uit te staren op den canapéen te rooken zonder
een woord uit te brengen.
Alles goed en wel, barstte er een van de
manschappen los, maar ik wou dat men ons
kwam aflossen !
De korporaal richtte het hoofd op en zag
de mannen aan, zij waren vermagert! als spo
ken en moe alsof er geen beweging meer in
hen zat. En toch, hij wist wel dat geen van
hen ook maar 't minst zou tegenstribbelen
wanneer hij tegen den nacht naar zijn een
zamen wachtpost werd gedirigeerd.
Een oogenblik had hij, de chef van de kleine
sectie, zijn lusteloosheid van zich kunnen
zetten, toen hij, van een officier die's nachts
op inspectie kwam, hoorde dat er spoedig
een gevecht zou plaats hebben om die uiterste
linie waarop men stond iets te verbreeden;
maar die hoop was bijna dadelijk vervlogen : de
beweging van de troepen was uitgesteld.
Hoe lang duurde nu toch de oorlog !
En hij dacht daarbij niet aan het geheel van
den krijg, maar hij rekende enkel met de dagen
dat men laatst was opgetrokken. Ieder etmaal
viel zwaarder dan de vorige. Men ginggebukt
onder een gewicht van lood. Niet dat men wel
eens een minuut had om een oog dicht te doen,
maar de verantwoordelijkheid was zoo groot.
De zenuwen rankten uitgeput....
Daar op een dag verbeeldde hij zich stappen
te hooren in het vertrek naast waar hij zat.
Op de teen en ging hij naar de galerij. De
wacht stond op zijn post en wenkte met de
hand denzelfden kant uit van waar hij onraad
had vernomen; hij mocht zijn plaats niet
verlaten. Het geluid werd sterker, een stoel
werd verschoven, het plankier kraakte. Door
de opening van de deur wordt een hoofd
gestoken.
De korporaal is versteld. Na eenig aarzelen
herkent hij het gezicht van den aalmoezenier
van het regiment.
,,En hoe maakt ge het hier?" vroeg hem de
priester. Ik ken dit kasteel niet, maar ik
dacht u wel te kunnen vinden".
Heeft men u dan niet gewaarschuwd?
Voor het donker is kan men hier niet komen.
De mitrailleuses van den omtrek bestrijken
het plein".
,,Ze hebben ook op mij geschoten, maar te
laat; ik was al bij a en ingang".
De korporaal op den grond kruipend om
veilig te zijn voor het geweervuur van tic
dependance, ging den priester voor en bracht
hem in hun vertrek. Hij nam daar plaats in
een fauteuil, te midden van de drie soldaten.
Vrienden", zeide hij hun, gij hebt hier
een eerepost, daarom zoek ik u op".
Heel vriendelijk van u, mijnheer de aal
moezenier, wij zijn u hoogst dankbaar".
Maar", voegde een der soldaten er bij, het
heeft een haar gescheeld of ge waart hier
niet gekomen."
De priester lachte hartelijk, de anderen
lachten mee. Men was blij over afwisseling;
men deed zijn best om te praten....
Maar hij, de priester, trok zijn gezicht weldra
in een ernstigen plooi, hij sprak over het
leed dat de soldaten moesten doorstaan,
zonder te klagen. Zij moesten zich toch niet
alleen voelen. Er ging bewondering en er
gingen gebeden voor hen op. Was er somtijds
niet een vlaag van geestdrift die hen steunde
in hun leed? Ja, wat menschen noemden hun
grootste verdriet, dat zij niet meer zouden
genieten van het leven, hij kwam hun daarvoor
troost brengen, want met zich voerde hij het
eeuwige licht in het onvernietigbaar leven.
Binnen weinig tijd", besloot de domini
caner monnik zijn aanmaning, zal het
Paschen zijn, ge zult hetjniet thuis kunnen mee
vieren, laat ons hier tezamen het gedenken !"
De korporaal, het dichtst bij, verborg zijn
hoofd aan de knieën van den priester, na hem
kwamen de anderen, ongeloovig misschien,
maar getroffen. Als het u pleizier kan doen,
mijnheer de aalmoezenier!" zegt een van de
soldaten en zij ontvangen uit zijn hand de
communie.
Dan blijft hij nog wat spreken, drukt hun
allen de hand en zoo snel hij kan vlucht hij
naar de loopgraaf van de eerste linie.
Drie weken later trof hem een bom.
W. O. C. B v v A N c K