Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13 Mei '22. No. 2342
(Teekeningen voor de Amsterdammer" van B. van Vlijmen)
SHAKESPEARE'S HAMLET
(opgevoerd door Die Haghespelers in 't Voorhout")
-toyj: {>.
'^?\W' H
Pollonius (Eug. Qilhuys)
Ophelia (Else Mauhs)
tllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIIHHHIIIIIIIIIIImimillllllHIIIIIIMIIIIIIllllllll
Koning Claudius (Alb. v. Dalsum)
iliiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiimimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiliiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiHi «iiimiiimifi «umi ti iiiiiiiiiiiiiiiiin
BIJKOMSTIGHEDEN
XXVI.
De wonderlijkste gast aan de tatel van het
Leven is de Dood.
Hij ontbreekt nooit, en hij zwijgt altijd.
In den loop van de maaltijd hebben vele
anderen zich hun geheim laten ontfutselen,
maar hij troont in ongerepte majesteit, en
niemand weet, welke gedachten er leven achter
de diepe holten van zijn oogen. Het eenige,
dat vaststaat is, dat hij het laatst zal blijven
van alle gasten; dat hij nog aan den verlaten
disch zal staan, wanneer alle anderen zijn
weggevoerd.
Maar omiat hij nimmer spreekt, vergeten
wij hem gaarne en gemakkelijk; we kijken
langs zijn beenigen schedel heen; wij klinken
en lachen en schreien, alsof hij niet bestond,
tot hij plotseling opstaat, en zijn arm,
dien niemand kan weerstaan, n oer onzen
wegdraagt van het lichte en roezige feest,
de leege, onbekende duisternis in. Dan vallen
alle andere belangstellingen van ons weg;
dan lokken ons vergeefs de zoete tonen van
liefde en vreugd; er is in ons maar n begeeren :
het mysterie te doorgronden van den sterken
man met de zeis.
Wie voor het eerst iemand heeft verloren,
die hem lief was, die hem zoo vertrouwd was
ais zijn eigen handen ; die begrijpt ook voor
het eerst den zin der woorden, die hem van
zijn jongste jaren af, als leege klanken waren
voorbijgesuis:!: de hoop op een eeuwig
leven"; ,,het vertrouwen op een weerzien".
ledere groote liefde bouwt voor zijn ge
storvene een paradijs; iedere groote liefde
troost zich met het woord; wij zullen gauw
hereenigd zijn", en wie aan een doodsbed
heeft gestaan en heeft gezien, hoe
angstigverlaten dat lichaam neerlag; hoe alles, wat
hem maakte, tot wat hij was, de blik van
zijn oogen, de klank van zijn stem, het glij
dende van zijn gebaren, verdwenen is, die
heeft ook gevoeld, dat dat wezen ergens-heen
moet zijn gevlucht.
,,In paradisum deducant te Angeli".
Wie onze kerkhoven betreedt, krijgt weer
een beetje vertrouwen in de menschheid en in
onze samenleving. Als we loopen door die
monsterlijke opeenhoopingen van valesteenen,
die onze steden zijn geworden; als we staren
naar schuttingen met smakelooze
aanplakbilletten, naar bioscooppaleizen, of
guidensbazars met pronkjes" voor huiselijk gebruik,
dan kan ons de beklemmende gedachte
overvallen, waarom wij, die eens de aarde
woest en ledig" ten geschenke kregen, en er
alles van maken mochten, wat we wilden,
er nu juist dit allerleelijkste en
allertroostelooste van hebben gefabriceerd.
Maar een kerkhof is een lieve en veilige
wijkplaats; we stapelen onze dooden niet op elkaar,
zooals we het onze levenden doen; maar we
hebben voor hen, in lieve piëteit, de laatste
parken en plantsoenen bewaard, die ons nog
ARY PRINS t
resten. We bedden hen onder groene boomen,
waar ieder voorjaar de vogels komen zingen, en
hun graf is voor ons als het eigen tuintje, waar
in on ze kinderjaren ons hart aan hing... . Want
voor hun verzorging hebben we ons laatste
restje kinderlijkheid, en ons laatste restje
romantiek gespaard; een begrafenis is niet
practisch" of oeconomisch" ingericht: zelf«
de pomneuze begrafeniswagen metdeomkleede
paarden en de koetsiers met de huilebalken
hebben we uit een romantischer tijdperk
behouden; in een tijd, dat op alles bezuinigd
wordt, bedelven we een lijkkist onverminderd
oncier geurende bloemen; en dat laatste uur,
Gat ons gegeven wordt, het uur aan het.ge
opende graf, is zoo vol van gespannen toe
wijding, van laatste en opperste
gevoelseenheid met den doode, dat het ons altijd bij
blijft, niet alleen als de sluitsteen, maar ook
wezenlijk als de bekroning van een diepe ge
negenheid.
Wie, na zoo'n extase van verzonken
grenzen" tot de wereld terugkeert, ziet zijn
haastende, lachende, vertwijfelde of booze
medemenschen met verwonderde oogen aan.
Weet ge dan niet, dat dit alles slechts enkele
tientallen jaren kan duren?" wil hij zeggen.
Weet ge niet, dat steeds de dood tusschen
ons rondgaat?" Eu hij prevelt onwillekeurig
de woorden van den grooten Pascal: Onze
verbeelding vergroot dusdanig het heden, door
er steeds mee bezield te zijn, en verkleint
zózeer de eeuwigheid, door er niet over
te denken, dat wij van de eeuwigheid een niets
en van het niets een eeuwigheid maken;
en dit alles wortelt zoo diep in ons, dat onze
rede er ons niet tegen kan wapenen".
Inderdaad ook voor ons duurt het niet
lang, of het heden" vervult weer onze ge
dachten, en de vriend, dien wij verloren
hebben, leeft in onze herinnering mee zooals
hij,,vroeger naast ons ging; we hebben ver
geten, dat we door hem zoo na aan dat andere
rijk waren getreden, en zoo hunkerend naar
die donkere, gesloten poort hadden gestaard.
Onze oppervlakkigheid, die wel de
diepstwortelende menschelijke eigenschap lijkt te
zijn, doet ons ons leven nogeens gewichtig
achten, en we maken afspraken en we tobben
en nemen voorzorgen en jn zuinig en voor
zichtig, alsof we hier beneden eeuwig blijven
moesten, tot de dood opnieuw n onzer
liefsten met zijn machtigen arm omvat....
Dan bezinnen we ons, hoe hij pas geleden nog
bewoog er. sprak, als wij; hoe hij toen nog
die plannen maakte en toen nog dat had
gevraagd....; en nu toch zoo
reddeloosonbereikbaar is voor onze stem en vcor onze
liefde. F.n telkens sluit, om een graf, de kring
der overgebleven vrienden zich nauwer aan
een; en ze hechten zich hartstochtelijker aan
elkaar, om gezamenlijk de herinneringen
levend te houden aan gemeenschappelijke
jeugd en gemeenschappelijke genegenheden.
Tot eindelijk, een goeien dag, de Dood ons
zelf wegdraagt aan Jjn borst, en dan de an
deren zich verbazen : en toen /ei ze nog dat",
en toen maakte ze nog die afspraak".
Het is een heel ding te moeten schrijven
onder een naam met een kruisje.... Maar
ik zou het in deze toch ook een ander niet
gunnen. Ik heb Prins goed gekend en ben er
rnee het naast aan toe. Tusschen zijn woon
plaats en de mijne, aan weerszijden van
Rotterdam, was vele jaren, wat wij gaarne
noemden, buurtverkeer, een hartelijke gene
genheid, op litterairen grondslag, maar die
allengs in het huiselijke was opgegaan. Ik
kan mij op deze vriendschap beroepen zonder
eenige aanmatiging, Ary Prins was niet moei
lijk toegankelijk en weinig eischend voor wie
eenmaal zijn vertrouwen won, hij had graag ge
zelligheid om zich heen en dacht van ieder het
beste. Kom niet te laat", placht hijte schrijven
bij gemeld bezoek, en in zijn fraai, ceremonieel
handschrift, waaraan geen komma ooit
ontbrak, vonden we dan de vroegst mogelijke
aansluiting alreeds uitgecijferd. Dit was
de eenige wijze waarop hij iets liet
blijken. In den omgang deed hij gereserveerd,
voor wie niet beter wist, koel, ook jegens zijn
gezin, zijn kinderen, die hij, met loos vertoon
van het vaderlijk gezag, verafgoodde. Z
zijn jelui daar".... al kwam men van een
poolreis, en het eerstvolgende gold gemeenlijk
de politiek van den dag. Het zal de
fabrieksleider in hem zijn geweest, de boven honderden
geplaatste, welke zijn van nature zoo feilen
geest, zijn heimelijk week hart tot deze
beheersching toomde, doch daarnaast was het
de kunstenaar van hooge beschaving die hem
wars maakte van uiterlijke gemeenzaamheid,
van alles wat zweemde naar ostentatie en
overdrijving. De sterke goudglans in zijn
oogen, het eenige opmerkelijke aan zijn sim
pele persoonlijkheid, verried dan wat daar
vaak hartstochtelijk in hem opsloeg, doch zijn
oordeel bleef desniettemin gematigd, zijn
woord overwogen en zacht.
Het was aan elk voorwerp in zijn huis te
zien met welk een brandende liefde het was
begeerd, met welk een cultureel besef het was
gekozen, met hoe diepe gehechtheid het daar
Maar lang verbazen ze zich ook al niet;
het leven wentelt verder, en de Dood maait
verder. En op een lentemorgen speelt een
kind naast onze grafsteen, spelt moeielijk de
letters en zegt: Wat een rare naam....
Heb je daar ooit van gehoord?" En dan weet
niemand hem zich meer te herinneren.
SCHILDERKUNST-KRONIEK
werd bewaard en als het ware het dagelijksch
gezinsleven meeleefde, er wijding en opge
wektheid aan gaf.
Heeletnaal niets van een museum hadden
deze ruime huiskamers, al hingen er de schil
derijen aan schakelkettingen lijst aan lijst;
geen stuk was daar geplaatst met decoratieve
bedoelingen, met het oog op de gasten en het
effect; de meubelen voor daagsch gebruik,
de groote hondemand en de menschen ver
stonden zich met de atmosfeer van Aelbert
Cuyp, met de golven" van Mendlick, met
den gloed van Breitner, met Bauer's kathe
dralen en den geest van .Daumier, het leek
alles vanzelf om den bewoner gegroeid.
Spelenderwijs leerde ons dat huis schilderijen
zien en de schoonheid van een ding, een kastje
van Lion Cachet, het behang van
Nieuwenhuys, gevoelen. Prins vroeg nooit naar het
wat", altijd naar het hoe" in zoover
bleef hij de beweging van tachtig getrouw
classiek of modern, het was hem gelijk wanneer
iets goed was in zijn soort. Volmaakt vrij stond
zijn oordeel van anderer meening, graag ont
dekte en steunde hij een jong talent waarin
hij wat zag, zonder ook daarbij de mate
van aanvankelijke waardeering te over
drijven en zonder iemand zijn smaak op te
dringen. Gedachtenwisseling ontaardde er
nimmer in woordenstrijd, het innerlijk de
corum liet ieder in zijn betrekkelijk gelijk.
Doch uit zijn mond klonk: dat is prachtig",
een enkele maal zei hij superbe", wel zeld
zaam warm en vast, en het scheen mij in
deze, aan geen mode of strooming onder
hevige, gelijkmatige sfeer toe, dat zijn oordeel
de eeuwige waarde der dingen in het harttrcf.
E'i zoo is voor mij Prins' uitspraak over
boeken ook altijd doorslaande geweest, zijn
kantteekeningen een les. Met volle overgave
las hij, met hart en geweten voor het werk
van anderen, schreef hij - in brieven, voor de
officié'cle critiek is hij verloren gegaan ??zijn
klaar en bondig oordeel neer. Breed was het
plan van waaruit hij oordeelen kon, mud
zijn aard. Een uitgebreide boekerij, waaronder
zeldzame, of door de auteurs met een opdracht
onderscheiden exemplaren, getuigde van zijn
belangstelling in vele richtingen. Onbekende
FKEDF.UIK M u L i,i: u. Aniinnileiten-vciliiig.
2- 5 Mei.
Deze veiling was niet overladen, wat een
voordeel is. Het moois, ruim en overzichtelijk
geëxposeerd, kwam beter dan gewoonlijk
tot zijn recht. Goed vertegenwoordigd waren:
het Europeesch porselein vooral met een
Ludwigsburg-theeservies, het gekleurd
Chineesch, niet een serie provincie-wapenschotels
en een gedeeltelijk servies met Hollandschc
familiewapens gedecoreerd : het Delftsch aarde
werk met een rijk gekleurde schotel voor
Chineesch voorbeeld en een deigelijke plaque.
Een serie Brtisselsche wandtapijten had in
den loop der jaren niets van haar gaafheid
en kleur verloren.
Buitengewoon groote belangstelling ging
naar een collectie boeken. De prijzen die
werden besteed hadden niets met de malaise
te maken. Men keek vooral naar de banden
en ruggen. Speciale uitgaven van Balzac
brachten het tot / 1"0 per deel. Onder de
Hollandsche was er geen fraaier boek dan een
in verguld kalfsleer gebonden onberispelijk
exemplaar van Maria Merian : der rupsen be
gin, voedzel en wonderbaare verandering".
Van buiten en van binnen (met zijn levendig
gekleurde plaatje.-) was dit kwarto-ciceltje
een lust der oogen.
TKNÏOONS'lLI.l.IXG CKKS BOLDING CI1 |A\
VAN(J,\M;N. By l-'etter, Wettringsüiun*.
Ik zag de collectie Bolding twee keer.
De eerste maal, bij zonnig weer, bracht ze
niets dan teleurstelling; de tweede onder
het koele licht van een bedekte lucht
kwamen de vele :,p het cfïect van brar.dende
straatlantarens geinspii eerde doeken heter
tot hu,i recht. Maar Bolding geeft daarvan
te veel. Ge worilt wrevelig tegenover een
schilder die een effect te hulp roept, om een
effect te bereiken. De kaarslichten van
Schalcker.; de avondschool van Dou; de in tweeën
geknipte grachten van K'inkenberg; de opge
stapelde donderwolken zelfs van Voerman,
doen ten slotte als kunststukjes aan. Erger
is dat ge, trachtend om door deze diagen
heen te zien. bij Bolding niet veel overhoudt.
Noch zijn teekening, noch zijn coloriet (dat
vooral ir.et) geeft u de prettige verrassing
van een opkomend talent. Geen soepele hand,
geen raak/.iend oog, geen verfijnden geest, geen
bewogen gemoed heb ik kunnen ontdekken,
zelts niet in de voorstelling van een reeks
Koningin (El. Reicher)
Hamlet (Verkade)
Illllllllllllllllllllllltlllllllllllllfll
ongelukkiger!" die de dood (gelukkigerwijze)
op de h'elen zit. In een brok, de voorste man
b.v. van de nachtploeg" heb ik vaste,
gedegen schildering gewaardeerd, maar
nieuwsgierig naar ce verdere ontwikkeling
van dezen kunstenaar, ben ik vurshands
niet geworden.
Met Jan van Galen Sr. is dat anders. Hij
is frappant, soms elegant in zijn houten beeld
jes, uit eenvoudige lijnen en groote (soms
wel eens te groote?) vlakken opgebouwd.
Een dronkaard er vooral een docent heeft hij
uitmuntend getypeerd. Daar zit nog de hekel
in van de schooljaren. Hij-heeft een zuivere
visie van wat hij wil en hij bereikt dat. Binnen
zijn grenzen maakt hij den indruk van een
talent. H i: N N u s
LIMBURGSCHE TYPEN
KNOE1AERT
schrijvers-namen, meest Fransen uit den tijd
zijner vriendschap met Huysmans en diens
kring met enkelen, Lucien Descaves o.a.
correspondeerde hij nog - maar cok het beste
van Duitschland en Oostenrijk, waartoe een
veeljarig verblijf in Hamburg mede heeft ge
leid; en hoe glunder kon hij met het een of
ander vergeeld kroniekje komen aandragen,
waarin hij het bijzondere opnieuw had
doorproetd !
Wat daar (Jan soms van algemeene geschie
denis" omheen hing, vertelde hij er terloops
bij, UK-I jaar en datum, nut liet uur van zons
op- of -ondergang, wonderbaarlijk aanschou
welijk en door zijn fantasie in gloed van kleu
ren gezet. Want deze sterk gedocumenteerde
droomer over de Middeleeuwen had in de ge
schiedenissen der Ronüe Tatel, de Renaissance
en de Fransche Revolutie niet minder diep ge
schouwd, en wanneer hij zich over deze of
geene periode uitte tijd voorschrijven heeft
hij zich bitter weinig kunnen vergunnen dan
bleek eerst recht hoe dramatisch de visioenen
in hem leefden, al vór liet ,,decorum" van zijn
wezen en de bindende structuur van zijn taal
over hun bewogenheid een stiller, diep-in
flonkerend glazuur hadden gespreid.
Ary Prins sprak zelden over zijn eigen
werk, doch wanneer hij het deed, zonder terug
houding en met de overtuiging van den
eenvoudigcn vakman. Hij toonde ons dan de
verschillende staten", waarin hij het schreef,
groote .bladen ouü-HoIlandscli papier, waar
aan men zag hoe ook het schrijven - liet
ciseleeren van de letters dezen kunstenaar,
die in den tijd der gilden had moeten leven,
een stille hartstocht was. De eerste staat"
in potlood, vier, vijf verschillende omzettingen
met hier en daar een luttele doorhaling,
vór het authentiek, smetteloos vel naar den
drukker ging. Dit gekuischte. . . . hoe nauw
hield het verband met den inhoud dezer blad
zijden, waarin de rauwste realiteit uit lint
verleden werd opgeheven t>t gedicht. Sen
sueel aanschouwer, driftig doorvoeler, lag
het aanstootelijke, het onverhulde hem ver.
Heeft n Nederlandsen dichter, behalve
Vondel, een Engel" beschreven, zókuisen,
zódoorschijnend blank en los van de aarde,
Hij was liet type van een schijnheiligen
bedrieger!
Wat bij hem liet zwaarste woog de schijn
heiligheid, of de tot tweede natuur geworden
zucht tot bedriegen, weet ik niet. Een ding
is zeker: door zijn schijnheiligheid slaagde
hij er in iedereen, die hem in handen viel,
te bedriegen; en doordat ie iedereen, die hem
zijn belangen toevertrouwde, bedroog, zonder
ooit zijn vrome gebruiken na te laten, hielden
de menschen hem voor een schijnheilige.
Zijn vrome gebruiken !
lederen morgen ging ie ter kerke en zat
op dezelfde plaats in 'n harde bank, boek en
rozenkrans tegelijk in handen, neen maar! te
bidden met geheel zijn gezicht, zoodat zijn
kakement in beweging geraakte en met een
gauwte, die deed vermoeden, dat er veel
werk af moest.
Gelijk hij bad heb ik het nooit iemand meer
zien doen.
Vooral ook het rollen niet de oogen, die
dwaalden van de beelden naar de menschen,
was iets, dat me steeds meer verbazen deed.
Hij bidt Jezus van 't Kruis zeien degenen,
die nog eenig vertrouwen hadden in de waarde
en oprechtheid zijner vrome kunsten. In zijn
tuin kweekte hij schoone rozen in
grauwgroene tobbetjes. Zij waren schoon die
rozenboompjes, de ronde kruinen op de slanke
stammen met een wade van kleur en geur
bedekt. Die rozen kwamen in haar bloeitijd
jaarlijks ter kerke voor de altaarsiering en
ieder wist, dat ze kwamen van hem, den vrome,
die zich crediet bad en bloemde.
Want hij was een bedrieger!
Wat ie al niet uithaalde tegenover zijn
cliënten, je stondt er paf van, en hoe handig
hij gewezen slachtoffers weer opnieuw wist
te krijgen, om ze te villen, je stondt ernog
meer paf van. In zijn greep kwam je door
zijn vroomheid; er uit kwam je niet meer
IIIIIIIMIIIMMIIIlmMIIIIIIMIIIIIIIIHIIIimi llllllllllllllllll Illlllll III
alsdeze(blz. 130 van De Heilige Tocht")gelijk
zij aan den Knüsridderin zijn droomverscheen :
En vór den ridder daalde, omlucht
van heiiielglans, gestaltenisse van een Vrouw,
met glorie om het hoofd, die als een ring van
goud-schijn zweefde.
Het was een wonderbaar verschijnen van
heilige schoonheid-in-een-waze: zoo teer de
vormen waren, die zichtbaar door een kleed.
dat eerbaar als een hulsel was. De
ongerepthe:d plooide van blanken neveltooi, zoo licht
alsof van sneeuw geweven, om reinheid van
een wezen, dat reiner dan een maagd; en zulk
een zachte weelde in kuischheid van den lijve,
dat het geen mensen geleek. ..."
En stel dan tegenover deze lieflijkheid de
beschrijving van den Saracenen-strijd het
grauwelijk gedrang der krijgers vol moord
dadigheid", de mokerende kracht van het
vonkend, uit diepe duisternissen opgesprongen,
met ijzeren vuist bedwongen woord.
Het moet wel de sterke wil eener
nietaflatende liefde zijn geweest, die Prins tot
deze concentratie, tot dit streng geduldwerk
nog in staat stelde, na elven vaak in den avond,
nadat de lange dagtaak was volbracht. Of
het hem mogelijk zou zijn geweest deze
visioenen uit zich los te worstelen met lichter
greep, in, op het eerste gezicht, gereeder taal ?
Schoon hij in het leven alle buitennisigheid
vermeed en de vlotte stijl van zijn brieven
zich door niets bovennatuurlijks onder
scheidde, gel.,of ik niet dat hij de woorden
voor zijn kunst, die voor hem als geheime
teekenen waren van een bepaalde kleur en
vorm, anders had kunnen plaatsen dan hij
deed, ook al had hij zulks, ter tegemoet
koming aan den lezer, wel gewild. In de gees
telijke eenzaamheid, welke dezen kunstenaar
omsloot, deed een woord van verstandhouding
hem goed, en hoewel hij nooit een voet zou
verzetten om eenig eerbewijs te oogsten
en soms een heimelijk vermaak toonde
in de volslagen onbekendheid welke de schrij
ver van De Heilige Tocht" hier en daar in
de omgeving van den kaarsenfabrikant ge
noot, zoo had hij toch niet gaarne, dat men
hem in de litteratuur vergat". En het is
een deel van het leed dat wij lijden om zijn
door den langen schakel van de gemeenste
konkelfoezerijtjes, die hij smeedde, totdat
je moest aanzien, dat hij je geld opmaakte
zelfs en je afscheepte met een honderdst
van wat je toekwam en beloften, schitterende
beloften, die zijn cliënten aannamen, om niet
alles kwijt te raken.
M'n goeie man, zei ie tot de geplukten,
rn'n goeie man (onderwijl klopte ie ze op den
schouder) je begrijpt wel, dat, als je me laat
failleeren, je niks krijgt, niks, absoluut niks;
terwijl je, me sparend, groote kans hebt,
dat 't nog eens terecht komt".
Zoo werd ie gespaard jaar in jaar uit en
falseerde, altijd brutaler.
Geen memorie van successie, die ie indiende,
was in orde. Toch deden z'n cliënten den eed,
terwijl ie hen met z'n lief vroom gezicht
assisteerde.
Een valsche handteekening zette ie met
onbewogen facie. Op zijn repertoire ontbraken
altijd akten. Dan verdiende ie nog wat aan
z'n cliënten, wien ie wijsmaakte alleen de
registratierechten in rekening te brengen.
De penningen van een verkooping, die hij
deed, waren meestal verdwenen als de
afrekening plaats had en de gedupeerden,
aan wie ie de afwikkeling hunner zaken voor
'n koopje beloofd had, gingen naar huis met
de verzekering, dat alles terecht kwam.
En middelerwijl bad ie, bad ie altijd door,
zijn gelaat in druk beweeg, zoodat z'n lorgnet
wipte op de punt van zijn rijken .langen neus.
B,ij 'n enkele slechts zette zijn gedraging
wrok, die maande tot wraak over geleden
onrecht.
Die kon hem het leven wel eens lastig
maken, door uren in zijn huis door te brengen
wachtend op mijnheer, van wien de meid,
niet thuis gegeven had en die zich schuil
hield op zolder, of in kelder.
De meesten legden zich bij de voldongen
feiten neer en troostten zich de geleden ver
liezen, al zeien ze ook wel eens, wanneer z'n
naam genoemd werd:
Vaèhóje urn in de gate".
Maar eens is toch tot wrekerige gemeenheid
overgeslagen 't gevoel veronrecht te zijn van
een eenvoudig boertje.
Dat had hem dag aan dag opgezocht in
zijn huis, hem opgewacht op straat, doch
altijd zonder gevolg.
Toen hoorde ie van de kerk !
In de vroegte was hij daar al, achter 'n
pilaar verscholen.
En jawel, daar kwam Knoeiaert en viel
weer aan 't prevelen in zijn bank, de oogen star
op 'n man-grooten Christus aan 't Kruis.
De boer keek 't een paar minuten af. Toen
bedwong hij zich niet. En hem de hand op
den schouder leggend, zei ie goed verstaanbaar:
As dae d'r aafkos, dan kwaam der en
sloog dich urn dien oere'. (Als hij daar eraf
kon, dan kwam hij en sloeg U om de ooren).
A N D k F; S c n i L i. i N c s
iMimiiiimiiiMiiiiiHmiiiiiHiuMiiiiMiMmiiiiiiii
verlies, dat nu de bewondering voor zijn
onsterfelijk werk, waartoe de tijd zich meer
en meer neigt, ongetwijfeld in ruimer kring
wortel gaat vatten, hij zelf daar niet meer
van weten zal. Zoo ooit de kunst van de een
aan den ander besteed is geweest, dan mogen
wij in dit verband dankbaar Titia van Looy
gedenken, die door haar voordracht van
Sint Margareta", het vierde verhaal uit
Een Koning", bereikt heeft, dat althans
dit eene, wonderschoone mysterie voor velen,
in ons land en in Vlaanderen, nog bijtijds is
opengebloeid. En hoe diep erkentelijk de
schrijver, die, onopgemerkt en schuchter
naar zijn aard maar met een glans over zijn
gezicht, op deze avonden tusschen de toe
hoorders zat, haar was en bleef, is haar mogen
blijken toen, in perkament gebonden, de
eerste uitgave-voor-de-vrienden van De
HeiligeTocht" verscheen en dit prachtwerk
de opdracht bevatte, een opdracht als een
geschenk, Aan Jacobus en Titia van Looy".
Ary Prins is plotseling aan zijn gezin, zijn
werk en zijn vrienden ontvallen, met al wat
er geleerd en geletterd, met al wat er geest1
driftig en nobel aan hem was. Er zal wel
niemand zijn, die hem een kwaad woord
nazegt, niemand, die hem niet, ook om wat
hij in stilte voor jong en oud talent deed,
betreurt. Wij hebben hem voor het laatst ge
zien zooals hij, fijn en wit, in statie lag, in
het midden van cie kamer waar alleen het
allermooiste uit zijn huis werd neergezet.
Boven zijn hoofd hing het vrouweportret
met den kanten kraag van Van Ravesteyn
en wanneer hij zijn oogen, met dien eigen
aardig rappen oogopslag, nog eenmaal had
kunnen openen, zouden ze zijn dierbaarst
bezit: de groote Breughel, het winterlandschap
niet al het menschen- en kinderengewoel dat
hem zoo bekoorde, aan het voeteneinde
hebben gevonden. Er was aan deze kamer
niets veranderd, maar ze scheen ons in het
avondlicht zuiver en schoon als een kapel.
En Ary Prins lag daar als een vorst.
T o i' N A E i-
i-