Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13 Mei '22, No. 2342
JAN STEEN, PAARDENMARKT
fi'
t*
f
I*
't?
Bovenstaande afbeelding geeft eenigszins
den indruk van de beteekenis van het groote
doek van Jan Steen dat, met andere schil
derijen, als bruikleen is afgestaan aan het
Mauritshuis door Mejonkvrouwe Alice de
Stuers, dochter van wijlen den bekenden
Jhr. Victor de Stuers.
Het schilderij is als landschap belangrijk
en ook als figuurstuk. Een prachtige
grijswitte lucht, volgens de traditie door Steen's
schoonvader Jan van Ooyen geschilderd,
welft zich boven het drukke gedoe van een
paardenmarkt buiten een Hollandsen dorp
(vermoedelijk Valkenburg bij Katwijk). De
boomgroep rechts is prachtig gedaan en toont
weer eens, hoe knap Jan Steen ook was
in 't boomen schilderen. Hetjloont de moeite
dit stuk, de figuurtjes elk afzonderlijk, te
beschouwen. Dan eerst krijgt men een goeden
indruk van de buitengewone gave, die Jan
Steen in dit opzicht reeds vroeg bezat. Een
ontzagwekkende verscheidenheid in houding,
in kleur, in karakter, al is bij dit werk uit zijn
vroegen tijd de karakteristiek nog niet z
meesterlijk ver doorgevoerd als later.
Dit doek, hoog 112, breed 155 c.M., blijft,
met de overige schilderijen der collectie- de
Stuers nog minstens een half jaar in het
Mauritshuis tentoongesteld.
M.
Nieuwe
Fransche Boeken
JEAN VARIOT, L'Effigie de César".
La Renaissance du Livre. Paris. 1921.
Jean Variot, wanneer hij niet zijn onder
werpen kiest in den schier-onuitputtelijken
schat van legenden, die leven in zijn Elzas,
buigt zich met een diepe aandacht over de
politieke problemen die in dezen verwarden
tijd meer dan ooit en meer dan redelijk is,
beteekenis gekregen hebben. Zijn laatste boek
L'Effigie de César" is een symbolische sa
menvatting van zijn politieke inzichten, die
hem, zoo hij zich in de praktijk des politieken
levens werpen mocht, zeer zeker niet aan de
linkerzijde zouden brengen. Maar hier maken
wij ons niet warm over rechts of links; hier
bekommeren wij ons om de schoonheid
boven alles.
,,L' Effigie de César" is een symbolische
verbeelding van politieke idealen, een fantas
tische roman terzelfder tijd en het slot is een
aangrijpend tafereel van menschelijke ellende,
waardig en wijs gedragen.
' Karel de Groote, door wiens geestkracht
het machtig rijk werd gesticht en bewaard,
wiens moreel overwicht alle tegenstrijdige
krachten in bedwang hield, wiens eenvoudige
aanwezigheid vele opstandige stemmen tot
zwijgen bracht, Karel de Qroote moest ster
ven. De mare van zijn ziekte zonder uitzicht
op herstel was reeds doorgedrongen tot de
leenmannen en landvoogden, die, hopende op
verlossing uit de straffe discipline die de
Meester hun oplegde, waren toegesneld. Zij
vervulden Straatsburg met hun twisten en
getier.
Aan de sponde van Karel de Groote waakten
de twee Getrouwen, Long-Vètu, zijn
egyptische geneesheer en Maillard de Maguellon,
zijn rechterhand.
Maillard de Maguellon beheerscht met
zijn groote, grof-gehouwen statuur alle ge
beurtenissen in dit boek. Hij redt het keizerrijk
door heerschende te dienen. Er is geen hoop
meer. Karel de Groote, die het rijk bouwde en
bewaarde, gaat sterven. En zijn zoons, onder
ling in twist, zijn niet in staat, als hij,
heerscher n weldoener te zijn.
Maguellon voorziet, tot in détails, de ellenden
en vernederingen die het gevolg zullen zijn van
's keizers dood. Hij weet hoe de vazallen
hunkeren naar diens einde om eigen baat te zoeken
waar zij nu gedwongen zijn hun plicht te doen
ten bate van het gemeene welzijn. En hij wil
dat het werk van Karel bestendigd worde.
Daarom weet hij van Long-Vêtu gedaan te
krijgen dat deze gebruik maakt vaneen gehei
men balsem der egyptische priesters, opdat
het lichaam des keizers lange jaren het uit
zicht van het leven behoudt: sabouche tait
souriante, ses yeux sains, son visage de teinte
claire."
Zoo werd hij in de troonzaal in groot
ornaat en met de rijks-symbolen neergezet en
door het rijk verspreidde zich de heilmare van
's keizers genezing. Maguellon riep de vazallen
en stedehouders te samen en deed hun met een
buitengewone kracht den keizerlijken wil ken
nen en deed hun mededeeling van den toe
stand des keizers die, schoon genezen, nog
zeer zwak was en slechts door bemiddeling van
Maillard de Maguellon zou heersenen.
En de Missi Dominici, tot het uiterste ge
trouw, trokken hun zwaarden en zwoeren
trouw aan den substituut des keizers: Tu
es Maillard de Maguellon, Porte-parole de
l' Empereur. Sur la terre, nous n'avons rien
d'antre a faire que d' accompler tes ordres !"
Hiermede begint een geheel nieuwe phase
in de geschiedenis van het Keizerrijk. Maillard
de Maguellon heerscht in stede van den
dooden keizer, geheel naar diens geest en in diens
traditien, tot overgroot geluk voor de
vereenigde volken, die hij beschermt tegen den vijand
'van buiten en tegen de baatzucht der heeren.
Hij heerscht volkomen zooals Karel zou
geheerscht hebben en dat met een volmaakte
onbaatzuchtigheid. Maguellon bleef de Die
naar van de Herinnering-aan-Karel, gelijk hij
vroeger de Dienaar van Karel was. In al de
jaren dat hij onbeperkt heerschte over het
onmetelijke rijk kwam gén oogenblik in
hem op de gedachte aan eigen macht of eigen
grootheid: hij was de Kirteparole van een
Stem, die voor eeuwig gestild was.
Maar wij weten dat dit Schoon Bedrog niet
duren kan. Na den glorierijken slag aan de
We se r verschijnt Karel nog eens voor zijn
juichende troepen, en hij ontvangt zijn
rijksgrooten op de binnenplaats van het slot te
Aken. En daar plotseling gebeurt het ver
schrikkelijke, dat het einde van Maguellon's
werk, het einde van 's rijks kracht en eenheid
beteekcnt; de egyptische wonderbalsein heeft
uitgewerkt: La fête de l'Empereur se penelia
un pen vers l'épaulc gauche. Les yeux
s' enfoncérent, sa barbe et ses cheveux se
détachèrent, la couronne roula, ainsi que Ie
baton ferréet la boule a croix d'or. Les
1O cent
Sumotra
1O cent
Sigaar
HET POLITIEKE WEERHUISJE
Teekenlng voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
imiiiMiiiimiiiiimii
chairs se détachèrent par lambeaux et, durant
un moment, on put voir Ie manteau de pourpre
surmontéd'un masque de mort au nez
creux et aux dents longues. Les deux mains du
squelette mergeaient des manches. Il
chancela et l'on cntendit !e craquement de ses
os, qui tombaient un a un sous les plis
nombreux et lourds de l'étoffe, cependant qu'unc
légere poussière s'élevait de eet arnas
informe qui avait tél' Empereur d' Occident".
De vazallen en stadhouders hebben nu de
vrije hand. Maguellon, wiens macht berustte
op het keizerlijk vertrouwen, heeft alle
mogelijkheid tot verder handelen verloren.
Zoo hij al aan den dood door beulshanden
ontkomt, hij moet niettemin vluchten en hij
gaat, arm als een bedelaar, terug naar zijn
dorpje, waar niemand hem kent. Daar leeft hij,
als een wijze die weldoet in het huis zijns
vaders, waar hij aan de zielige zwervelingen
der landwegen onderdak geeft en hen verzorgt.
Op een goeden dag klopt een povere groep
bij hem aan. Hij ligt stervensziek te bed, maar
verheft zich nochtans om te openen. Is het
niet heilige plicht de deur voor de verlatenen
te ontgrendelen? Wie treedt bij Maillard de
Maguellon binnen? Karel's zoon, Lodewijk de
Vrome, vergezeld van enkele, de laatste, ge
trouwen, die uitgeput neervallen bij het
stervend haardvuur. De zwakke zoon van
Keizer Karel is door de opstandige grooten uit
het verbrokkeld rijk verjaagd en zoekt een
laatsten troost bij den man die de Eeuwige
Trouw verpersoonlijkt heelt in een leven van
abnegatie en onafgebroken arbeid. Hij wil
dat Maillard de Maguellon hem weer op den
troon zal herstellen: Reviens vers Ie tröne,
fils du teinturier ! Toi setil possèdes Ie secret
de la force, toi seul es la pensee vivante au
grand Charles; toi seul, Effigie de Cósar!"
En nog is de stervende tot dienen bereid,
maar de weg is te lang voor hem. Hij valt
in de sneeuw. De knechts van Lodewijk brengen
liet lijk naar Aken. Daar wordt het bijgezet
in de crypt des cathedraals. Aan den voet van
Karel's machtige sarcophaag ziet men een
steen en daarop staat gebeeldhouwd een Hond
als symbole de la Fidélité".
Jean Variot, die de menschen kent in al
hun baatziichtigheid, in hun behagen in
kleine twisten, in hun naijver, in hun gebrek
aan gemeenschapszin, in hun kortzichtigheid,
heeft willen aantoonen hoe trouw aan de
traditien kracht geeft tot ononderbroken
arbeid voor het heil des volks, mits deze
trouw gesteund wordt door liet onaantast
baar prestige van het door god ingestelde
keizerschap. Waar dit prestige wegvalt, ver
mag zelfs de geestkracht en de bekwaamheid
en de lange beproefde ervaring van een Mail
lard de Maguellon niet meer de ontketende
hartstochten, de drift naar goud en macht, in
te toornen. En zelfs een goedaardige
zwakkeling als Lodewijk de Vrome zou over het
rijk zijns vaders in vrede hebben kunnen
heers c hi.1 n, wanneer de Instellingen maar, door
den tijd, voldoende bevestigd waren geweest.
Maar wij moeten, om de juiste waardeering
voor dit boek te wekken, er op wijzen, met
eenigen nadruk, dat het, behalve het politiek
inzicht van den schrijver, een rijk en kleurig,
in vele spanningen verloopend verhaal bevat.
De aanvang brengt ons in dezen tijd even
vór den oorlog op een kasteel in den
Elzas. Op dit Kasteel vindt de schrijver een
oude kroniek van Jacob Twinger van
Konigshoven en daarin staat het wonderlijke
verhaal van Maillard's grootheid en ellende.
Een oopcnblik doet deze aanhef ons denken
aan de manier van Pierre Benoit. Maar Variot
boeit ons minder met allerhande avontuurlijke
capriolen, die meest nog al gezocht zijn, dan
wel met de zinrijkheid zijner verbeeldingen
en de gedacht'?-spanningen die in het gebeuren
worden gesymboliseerd. En iwiit bereikt een
Benoit de feeder-eenvondiee menschelijkheid
van die Maülard-figuur, wanneer deze in de
stilte leeft als een stille weldoener der zwer
vende verschoppelingen.
L'Effigie de 'César" is een merkwaardig en
mooi boek, ondanks liet feit, dat het in wat
achteloos neergeschreven taal is opgesteld.
|. (i K E s u o r r
VERZEN
Het woord
Zeg
mij het woord, dat ik niet uit kan
[spreken.
Zeg mij het woord, dat ik vergeten ben
Sinds langs mijn hoofd veel jaren zijn ge
lstreken,
Sinds ik de jeugd slechts door herinn'ren ken.
Ons Höfken-veur" door volle maan
[beschenen;
En alle jongens uit de buurt tesaam;
Het rits'lend loof van wingerd om ons henen ;
En Moeder, luist'rend staande bij het
[raam.
Waar is het lied, door moeder zacht gezongen,
Als ik zat 's avonds op haar warme stoof?
Waar is haar stem, die lispte: Nacht, mijn
[jongen",
Als zij 't gordijntje voor mijn bedjen schoof?
Een oude gracht met eendjes op het water.
Er heen ? heel dapper. Kort tot aan den kant.
Dan plots geschrokken van het fel gesnater.
Maar dra gestreeld door moeders teed're hand.
Als Vader uit was en mijn Moeder wachtte,
En wc eind'lijk hoorden Vaders verren tred,
Hoe Zij me omhelsde en mij tegenlachte
En vlug de Zorg" werd bij den haard gezet.
Nu ben ik oud. Herdenkend jong're dagen,
Valt stil een traan, die blijde lach verdringt.
Wat is dat? /.it ik zelf mij aftevragen.
Me ontbreekt het woord, terwijl mijn hart
[luid zingt.
Of tranen al bedekken.
Van rouwe mijn gezicht,
En langs mijn handen lekken,
De daad blijft, is verricht.
Al steek ik heel mijn leven
Mijn handen naar omhoog,
Ik kan den vink hergeven
Nooit 't uitgebrande oog.
Dat is de helsche kwelling,
De geeselroêvan 't kwaad:
Wanneer er geen herstelling
Is voor een slechte daad.
Wanneer gij u alleen bevindt
Een oogenblik, een reisjen,
En in uw borst heel zacht begint
Te deunen een vreemd wijsjen,
Dan ziet ge in ns den ommering
In liefdes röse luchten,
waarin de lach van ieder ding
Spreekt tot u zijn genuchten.
Dan, als gij zoo gelukkig zijt
Bij 't warme zonneschijnen,
Dan denk niet: Het duurt maar eeu. tijd,
Ras zal dit uur verdwijnen".
Maar drink de teug, u toebereid,
Alsof die duurde een Eeuwigheid.
PEERKE DEN BEL
Kwelling
Mij volgt een eeuwig kwellen,
Waar dat mijn voeten gaan,
Als ik niet kan herstellen
Het kwaad, door mij gedaan.
's Graveland
Een visch-kaar aan den water-kant;
Goud zonlicht op het groene gras,
Malsch, of geen herfst gekomen was;
Het loover teer in avond-brand....
't Is of de beuken weten, dat
't Misschien de laatste maal zal zijn
Van violette' en purp'ren schijn
Op menig rood, bewogen blad.
Bijna de lente; en dan de vlucht
Van broze blaad'ren, dagen lang;
Dan in de takken droef gezang
En langs den hemel vreemd gerucht.
.... Een visch-kaar aan den water-kant;
(joud-loovcr boven 't malsche gras,
Alsof geen herfst gekomen was
Over het schoone zomer-land !....
JAN J. ZELDEN T H u i s
IIIIIIIIIIIIIIIII11IIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIII1IIMIII «1111111111 l IIIIIIIIIIIHItlllllllllllllllllllllllllltlllll
OOST EN WEST
DOOR
ELLEN FOREST
Het was nog vroeg. Het scherpe, weemoe
dige fluitje van den tofuman had ze nog niet
gehoord. Toch was ze al zoover klaar met haar
werk, dat ze desnoods uit zou kunnen gaan.
Maar ze wilde tofu hebben en wat tskimono..
Ze hurkte neer op de mat en keek naar
buiten, waar in het kleine tuintje met de
miniatuur rotsjes en het kleine vijvertje,
de kerseboom biocide. Nu ze niets te doen
had, verviel ze in de gewoonte, die ze sedert
haar huwelijk had aangenomen: ze dacht.
't Was alles zoo vreemd, zoo heel anders
dan ze van klein meisje af, gedacht had,
dat het zijn zou.
Heel haar leven was geweest een voorbe
reidingtot het verdere leven van eenjapansche
vrouw. Alles bleek nu zoo onnut en haar leven,
haar vreemde leven, was haar bijna vijandig.
Ze had den vreemde getrouwd uit liefde....
Alleen, ze had nooit bedacht wat dat alles
inhield.
Haar droom was geweest, te worden opge
nomen in een lieve familie ; een goede schoon
moeder te hebben, die haar lief zou hebben
omdat ze goed voor haar zou /.orgen.
Ze had vaak, als men haar roemde voor
haar Kotospel, gedacht, hoe de familie van
haar man trotsch op haar zou zijn, daarom
en om haar smaak in het kiezen van
haai kimono's en obi's en om haar groote
vaardigheid in het bloemer^chikkeii. Echt
Japansch meisje, wist 'K best, dat alles
anders uit kon vallen en dat met een slechte
schüonnucder, haar leed niet te overzien
zou zijn geweest. Maar nu leek haar zelfo
dat begeerlijker dan haar leven 7ooals liet nu
was. Op de ngelschc- school, waar ze met meer
Japansche meisjes van haar stano de litera
tuurlessen volgde, had ze gelezen van lief
de" en met een sentimenteel verlangen
had ze daarna uitgezien voor zich.... Toen,
in haar verwarring, tussche.i al die Japansche
en Westersche druomen, was hij "rkmiKMi, de
blonde man van .het Noorden.
Wat hij tot haar sprak, leek haar de taal
van reuzen en Goden. Heel haar kleine, gave
levcnsconceptic van conventioneel meisje
werd -omgegooid. Van al de mooie dingen,
die ze jaien in ziel; omgedragen had om te
geven aan haar [apanschen man, kon ze
niets gebruiken. D-it hoefce ook niet - liij
sprak. Een andere taal dan de hare, al was
zijn (apansch ook zuiver. Vuur al haar bekende
woorden, voor toewijding, onderdanigheid,
opoffering, zwijgzame gehoorzaamheid, z.ette
hij andere. Woorden, die ze gele/en had en
dievoor haar hoerden tot de sprookjes uit liet
Westen.
Hij sprak van liefde, van strijd, van toe
komst en succes. En /ij boog haar
hooggekapte hoofdje onder het gewicht, van cien
last van zooveel schoons. Zoo werd ze zijn
vrouw en liep weg van huis, waar ze van zoo'n
huwelijk niets wilden weten. Ze trouwden tip
een consulaat en ze miste schrijnend den
bruigom in zijn statig gewaad van stijve
zwart zijden plooien, ais een voornaam beeld
uit ebbenhout. Ze miste pijnlijker nog voor
zichzelf de prachtige kimono's en het stroeve
ceremoniaal der eerste bruidsbegrncting. Maar
ze wilde dat gevoel houden en vergrooten en
hem brengen als een ofter.
Maar toen ze begon er.iver te spreken, be
greep hij niet en nam hij haar in zijn armen
en zei: .'.Ben je dan niet gelukkig?" En voor
't eerst voelde ze toen dat ze dat in werkelijk
heid niet was, omdat hij haar niet begreep.
Dat was de eerste scheur.. een heel smalle en
tóch.... nu ze daar zoo zat, in haar mooie
huis, dacht ze ook daar weer aan. De eenzaam
heid drukte haar. Familie had ze niet meer.
Haar ouders hadden haar met de eenvoudige,
grootsche hardheid, waartoe alleen Ooster
lingen in staat zijn, afgesneden. Voor hen be
stond ze niet meer. Haar vriendinnen zochten
haar niet op, bevreesd als de ouders waren dat
ook die, bij haar, misschien anderen" ont
moeten zouden. Een paar Europeesche meisjes
kwamen wel eens, maar tusschen hen was,
geen band, die kwainjn deels om 't pretje in
een (apa'isch huis te zijn, deelsom haar Christin
te maken. Het latente verweer zelfs tegen hun
aanvallen vermoeide haar en hun nieuwsgie
righeid voelde ze als een beleediging. We!
vertelde haar man van een familie, die ze had
in het verre land en die hun schreef in 't
Engelsch opdat zij het ook zou kunnen lezen ;
maar die brieven, zoo goed bedoeld, joegen
haar angst aan. Daar was een familiariteit
tesenover de onbeke.ule schoondochter, die
deze meer hinderde clan de ijzigste kou gedaan
zou hebben. En daar was k alweer de nieuws
gierigheid .... l laar man zelf was goed, maar
hij bièef een vreemde. Dat liet ze hem n iet voelen
- maar in haar hart wist ze het maar al
te goed. Eerst had ze alles aardig gevonden
wat hij deed. Zijn malle zitten op den grond,
zijn onhandige manier van eten uit de hashis,
zijn Japansch. . . .
!n de verte floot de tofu-man zijn weemoedig
deuntje; ze klapte in haar handen en gaf
de meid haar order.... Achter de amasan
schoof ;.ach!jes, door een onzichtbare hanii
netrokken, de sogi weer dicht....
Een paar kerseblnesems vielen en ze dacht
aan een graf. Van de straat kwamen kinder
stemmen die een eentonig, eeuwenoud liedje
zongen. Ze dacht hoe het geweest zou zijn als
ze kinderen had gehad . Ze zag ze, kleine
Eurasians van hem en van haar. Misschien
zouden ze zijn als hij, maar zeker nooit
heelemaal als zij. Haar denken vermoeide haar
en deed haar pijn, maar toch wilde ze het niet
opgeven. Als ze niet waren als hij en niet als
zij, maar van beiden iets hadden, zouden ze
zichzelf even weinig begrijpen als haar man
en zij elkaar begrepen .... Nu wist ze plot
seling dat ze geen kinderen verlangde, dat ook
dat voorbij was en een leegte sloeg in haar die
even deed rillen. Yuki San bracht de tofu
voor haar inspectie en zij betaalde.
Stemmen kwamen tot haar uit het tuintje
naast het hare. .. . twee vrouwen. Ze spraken
over hun mannen en klaagden elkaar haar nood.
Zij had niet te klagen niet zoo. Zij had geen
rivaliteit van geisha's te vreezen, haar man
was haar man, stil tevreden met haar bezit.
Maar ze voelde geen dankbaarheid daarom.
Ze benijdde die vrouwen. Wat, als zij zou trach
ten met haar te spreken over het vreemde leed
om niets uit te zeggen? Ze zouden haar niet
begrijpen en niet vertrouwen. Ze had immers
een Seijo jin getrouwd. De vrouwen zwegen
en de eenzaamheid sloot zich weer rond haar
met klemmende macht en in haar ziel ging het
diep en smartelijk wroeten een vreemden
Oosterschen kronkelgang. Stappen klonken. Ze stond
bedaard op en hurkte naast de sogi en boog
driemaal ter begroeting. Hij hielp haar op en
nam haar in zijn armen en voelde niet hoe ze
rilde onder die liefkozing, die juist nu zoo ver
van haar stond. Ze nam zijn jas en hoed....
Zie eens", zei hij en toonde haar een
prachtigen armband op wit satijnen fond.- 't Is van
daag twee jaar, dat we getrouwd zijn. "Ze lachte
vreemd en stak hem haar arm toe, waarom
hij den band legde met de zachtheid van een
vrouw. Ze keek tot hem open in haar yroote,
pure oogen was iets dat hem tot tranen toe
bewoog. Dadelijk was de schaamte daar om de
emotie en hij klopte haar op den schouder en
zei: Best wijfje, hoor!" Nog eens keek ze
naar den armband en glimlachte verdwaasd.
Dat was het beeld van haar leven: het vreemde
ornament dat iedere echte Japansche ontsiert.
Ze aten zij, bedienend en hij, lachend, ge
lukkig, haar bedienend op zijn beurt.
Is'er nog sake?" vroeg hij en klopte voor de
Amasan. Samen dronken ze sake, drie maal
drie koppen, als bij een Japansch huwelijk;
dat wilde hij zoo, op die tweede verjaring
van hun trouwdag. ... Ze dronken en waren
vroolijk en toen hij wegging wilde hij haar
kussen ; maar ze raapte al haar moed bijeen en
zei: Nu niet".
Hij ging. Toen hij thuiskwam, was zij uit.
Hij wachtte en wachtte. Ze kwam niet. Hij
werd ongerust en zag opeens weer haar vreem
den blik. De avond viel; zij kwam niet.
Toen de maan hoog stond bracht een kind
een briefje van haar dat voelde hij da
delijk. Ze vroeg hem te komen bij den grooten
steeneik in Harapark, waar ze zoo vaak samen
keken naar de volle maan. Hij ging met zware
gevoelens van vrees. Ze lag in het gras en
hij riep haar. Ze antwoordde niet en hij boog
tot haar over. Een klein briefje lag naast haar.
Werktuigelijk stak hij het in zijn zak, boog
weer....
Hij snelde weg en keerde terug met een paar
voorbijgangers. Samen droegen ze haar naar
huis. In den maneschijn schitterden de steenen
van den armband, in den nacht toen hij bij
haar waakte, bij zijn bleeke doode, las hij
het briefje....
Na ons Japansche huwelijk kan ik als
Japansche sterven. Vergeef me en begraaf me
met den armband".