De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 13 mei pagina 8

13 mei 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Mei '22, No. 2342 JAN STEEN, PAARDENMARKT fi' t* f I* 't? Bovenstaande afbeelding geeft eenigszins den indruk van de beteekenis van het groote doek van Jan Steen dat, met andere schil derijen, als bruikleen is afgestaan aan het Mauritshuis door Mejonkvrouwe Alice de Stuers, dochter van wijlen den bekenden Jhr. Victor de Stuers. Het schilderij is als landschap belangrijk en ook als figuurstuk. Een prachtige grijswitte lucht, volgens de traditie door Steen's schoonvader Jan van Ooyen geschilderd, welft zich boven het drukke gedoe van een paardenmarkt buiten een Hollandsen dorp (vermoedelijk Valkenburg bij Katwijk). De boomgroep rechts is prachtig gedaan en toont weer eens, hoe knap Jan Steen ook was in 't boomen schilderen. Hetjloont de moeite dit stuk, de figuurtjes elk afzonderlijk, te beschouwen. Dan eerst krijgt men een goeden indruk van de buitengewone gave, die Jan Steen in dit opzicht reeds vroeg bezat. Een ontzagwekkende verscheidenheid in houding, in kleur, in karakter, al is bij dit werk uit zijn vroegen tijd de karakteristiek nog niet z meesterlijk ver doorgevoerd als later. Dit doek, hoog 112, breed 155 c.M., blijft, met de overige schilderijen der collectie- de Stuers nog minstens een half jaar in het Mauritshuis tentoongesteld. M. Nieuwe Fransche Boeken JEAN VARIOT, L'Effigie de César". La Renaissance du Livre. Paris. 1921. Jean Variot, wanneer hij niet zijn onder werpen kiest in den schier-onuitputtelijken schat van legenden, die leven in zijn Elzas, buigt zich met een diepe aandacht over de politieke problemen die in dezen verwarden tijd meer dan ooit en meer dan redelijk is, beteekenis gekregen hebben. Zijn laatste boek L'Effigie de César" is een symbolische sa menvatting van zijn politieke inzichten, die hem, zoo hij zich in de praktijk des politieken levens werpen mocht, zeer zeker niet aan de linkerzijde zouden brengen. Maar hier maken wij ons niet warm over rechts of links; hier bekommeren wij ons om de schoonheid boven alles. ,,L' Effigie de César" is een symbolische verbeelding van politieke idealen, een fantas tische roman terzelfder tijd en het slot is een aangrijpend tafereel van menschelijke ellende, waardig en wijs gedragen. ' Karel de Groote, door wiens geestkracht het machtig rijk werd gesticht en bewaard, wiens moreel overwicht alle tegenstrijdige krachten in bedwang hield, wiens eenvoudige aanwezigheid vele opstandige stemmen tot zwijgen bracht, Karel de Qroote moest ster ven. De mare van zijn ziekte zonder uitzicht op herstel was reeds doorgedrongen tot de leenmannen en landvoogden, die, hopende op verlossing uit de straffe discipline die de Meester hun oplegde, waren toegesneld. Zij vervulden Straatsburg met hun twisten en getier. Aan de sponde van Karel de Groote waakten de twee Getrouwen, Long-Vètu, zijn egyptische geneesheer en Maillard de Maguellon, zijn rechterhand. Maillard de Maguellon beheerscht met zijn groote, grof-gehouwen statuur alle ge beurtenissen in dit boek. Hij redt het keizerrijk door heerschende te dienen. Er is geen hoop meer. Karel de Groote, die het rijk bouwde en bewaarde, gaat sterven. En zijn zoons, onder ling in twist, zijn niet in staat, als hij, heerscher n weldoener te zijn. Maguellon voorziet, tot in détails, de ellenden en vernederingen die het gevolg zullen zijn van 's keizers dood. Hij weet hoe de vazallen hunkeren naar diens einde om eigen baat te zoeken waar zij nu gedwongen zijn hun plicht te doen ten bate van het gemeene welzijn. En hij wil dat het werk van Karel bestendigd worde. Daarom weet hij van Long-Vêtu gedaan te krijgen dat deze gebruik maakt vaneen gehei men balsem der egyptische priesters, opdat het lichaam des keizers lange jaren het uit zicht van het leven behoudt: sabouche tait souriante, ses yeux sains, son visage de teinte claire." Zoo werd hij in de troonzaal in groot ornaat en met de rijks-symbolen neergezet en door het rijk verspreidde zich de heilmare van 's keizers genezing. Maguellon riep de vazallen en stedehouders te samen en deed hun met een buitengewone kracht den keizerlijken wil ken nen en deed hun mededeeling van den toe stand des keizers die, schoon genezen, nog zeer zwak was en slechts door bemiddeling van Maillard de Maguellon zou heersenen. En de Missi Dominici, tot het uiterste ge trouw, trokken hun zwaarden en zwoeren trouw aan den substituut des keizers: Tu es Maillard de Maguellon, Porte-parole de l' Empereur. Sur la terre, nous n'avons rien d'antre a faire que d' accompler tes ordres !" Hiermede begint een geheel nieuwe phase in de geschiedenis van het Keizerrijk. Maillard de Maguellon heerscht in stede van den dooden keizer, geheel naar diens geest en in diens traditien, tot overgroot geluk voor de vereenigde volken, die hij beschermt tegen den vijand 'van buiten en tegen de baatzucht der heeren. Hij heerscht volkomen zooals Karel zou geheerscht hebben en dat met een volmaakte onbaatzuchtigheid. Maguellon bleef de Die naar van de Herinnering-aan-Karel, gelijk hij vroeger de Dienaar van Karel was. In al de jaren dat hij onbeperkt heerschte over het onmetelijke rijk kwam gén oogenblik in hem op de gedachte aan eigen macht of eigen grootheid: hij was de Kirteparole van een Stem, die voor eeuwig gestild was. Maar wij weten dat dit Schoon Bedrog niet duren kan. Na den glorierijken slag aan de We se r verschijnt Karel nog eens voor zijn juichende troepen, en hij ontvangt zijn rijksgrooten op de binnenplaats van het slot te Aken. En daar plotseling gebeurt het ver schrikkelijke, dat het einde van Maguellon's werk, het einde van 's rijks kracht en eenheid beteekcnt; de egyptische wonderbalsein heeft uitgewerkt: La fête de l'Empereur se penelia un pen vers l'épaulc gauche. Les yeux s' enfoncérent, sa barbe et ses cheveux se détachèrent, la couronne roula, ainsi que Ie baton ferréet la boule a croix d'or. Les 1O cent Sumotra 1O cent Sigaar HET POLITIEKE WEERHUISJE Teekenlng voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck imiiiMiiiimiiiiimii chairs se détachèrent par lambeaux et, durant un moment, on put voir Ie manteau de pourpre surmontéd'un masque de mort au nez creux et aux dents longues. Les deux mains du squelette mergeaient des manches. Il chancela et l'on cntendit !e craquement de ses os, qui tombaient un a un sous les plis nombreux et lourds de l'étoffe, cependant qu'unc légere poussière s'élevait de eet arnas informe qui avait tél' Empereur d' Occident". De vazallen en stadhouders hebben nu de vrije hand. Maguellon, wiens macht berustte op het keizerlijk vertrouwen, heeft alle mogelijkheid tot verder handelen verloren. Zoo hij al aan den dood door beulshanden ontkomt, hij moet niettemin vluchten en hij gaat, arm als een bedelaar, terug naar zijn dorpje, waar niemand hem kent. Daar leeft hij, als een wijze die weldoet in het huis zijns vaders, waar hij aan de zielige zwervelingen der landwegen onderdak geeft en hen verzorgt. Op een goeden dag klopt een povere groep bij hem aan. Hij ligt stervensziek te bed, maar verheft zich nochtans om te openen. Is het niet heilige plicht de deur voor de verlatenen te ontgrendelen? Wie treedt bij Maillard de Maguellon binnen? Karel's zoon, Lodewijk de Vrome, vergezeld van enkele, de laatste, ge trouwen, die uitgeput neervallen bij het stervend haardvuur. De zwakke zoon van Keizer Karel is door de opstandige grooten uit het verbrokkeld rijk verjaagd en zoekt een laatsten troost bij den man die de Eeuwige Trouw verpersoonlijkt heelt in een leven van abnegatie en onafgebroken arbeid. Hij wil dat Maillard de Maguellon hem weer op den troon zal herstellen: Reviens vers Ie tröne, fils du teinturier ! Toi setil possèdes Ie secret de la force, toi seul es la pensee vivante au grand Charles; toi seul, Effigie de Cósar!" En nog is de stervende tot dienen bereid, maar de weg is te lang voor hem. Hij valt in de sneeuw. De knechts van Lodewijk brengen liet lijk naar Aken. Daar wordt het bijgezet in de crypt des cathedraals. Aan den voet van Karel's machtige sarcophaag ziet men een steen en daarop staat gebeeldhouwd een Hond als symbole de la Fidélité". Jean Variot, die de menschen kent in al hun baatziichtigheid, in hun behagen in kleine twisten, in hun naijver, in hun gebrek aan gemeenschapszin, in hun kortzichtigheid, heeft willen aantoonen hoe trouw aan de traditien kracht geeft tot ononderbroken arbeid voor het heil des volks, mits deze trouw gesteund wordt door liet onaantast baar prestige van het door god ingestelde keizerschap. Waar dit prestige wegvalt, ver mag zelfs de geestkracht en de bekwaamheid en de lange beproefde ervaring van een Mail lard de Maguellon niet meer de ontketende hartstochten, de drift naar goud en macht, in te toornen. En zelfs een goedaardige zwakkeling als Lodewijk de Vrome zou over het rijk zijns vaders in vrede hebben kunnen heers c hi.1 n, wanneer de Instellingen maar, door den tijd, voldoende bevestigd waren geweest. Maar wij moeten, om de juiste waardeering voor dit boek te wekken, er op wijzen, met eenigen nadruk, dat het, behalve het politiek inzicht van den schrijver, een rijk en kleurig, in vele spanningen verloopend verhaal bevat. De aanvang brengt ons in dezen tijd even vór den oorlog op een kasteel in den Elzas. Op dit Kasteel vindt de schrijver een oude kroniek van Jacob Twinger van Konigshoven en daarin staat het wonderlijke verhaal van Maillard's grootheid en ellende. Een oopcnblik doet deze aanhef ons denken aan de manier van Pierre Benoit. Maar Variot boeit ons minder met allerhande avontuurlijke capriolen, die meest nog al gezocht zijn, dan wel met de zinrijkheid zijner verbeeldingen en de gedacht'?-spanningen die in het gebeuren worden gesymboliseerd. En iwiit bereikt een Benoit de feeder-eenvondiee menschelijkheid van die Maülard-figuur, wanneer deze in de stilte leeft als een stille weldoener der zwer vende verschoppelingen. L'Effigie de 'César" is een merkwaardig en mooi boek, ondanks liet feit, dat het in wat achteloos neergeschreven taal is opgesteld. |. (i K E s u o r r VERZEN Het woord Zeg mij het woord, dat ik niet uit kan [spreken. Zeg mij het woord, dat ik vergeten ben Sinds langs mijn hoofd veel jaren zijn ge lstreken, Sinds ik de jeugd slechts door herinn'ren ken. Ons Höfken-veur" door volle maan [beschenen; En alle jongens uit de buurt tesaam; Het rits'lend loof van wingerd om ons henen ; En Moeder, luist'rend staande bij het [raam. Waar is het lied, door moeder zacht gezongen, Als ik zat 's avonds op haar warme stoof? Waar is haar stem, die lispte: Nacht, mijn [jongen", Als zij 't gordijntje voor mijn bedjen schoof? Een oude gracht met eendjes op het water. Er heen ? heel dapper. Kort tot aan den kant. Dan plots geschrokken van het fel gesnater. Maar dra gestreeld door moeders teed're hand. Als Vader uit was en mijn Moeder wachtte, En wc eind'lijk hoorden Vaders verren tred, Hoe Zij me omhelsde en mij tegenlachte En vlug de Zorg" werd bij den haard gezet. Nu ben ik oud. Herdenkend jong're dagen, Valt stil een traan, die blijde lach verdringt. Wat is dat? /.it ik zelf mij aftevragen. Me ontbreekt het woord, terwijl mijn hart [luid zingt. Of tranen al bedekken. Van rouwe mijn gezicht, En langs mijn handen lekken, De daad blijft, is verricht. Al steek ik heel mijn leven Mijn handen naar omhoog, Ik kan den vink hergeven Nooit 't uitgebrande oog. Dat is de helsche kwelling, De geeselroêvan 't kwaad: Wanneer er geen herstelling Is voor een slechte daad. Wanneer gij u alleen bevindt Een oogenblik, een reisjen, En in uw borst heel zacht begint Te deunen een vreemd wijsjen, Dan ziet ge in ns den ommering In liefdes röse luchten, waarin de lach van ieder ding Spreekt tot u zijn genuchten. Dan, als gij zoo gelukkig zijt Bij 't warme zonneschijnen, Dan denk niet: Het duurt maar eeu. tijd, Ras zal dit uur verdwijnen". Maar drink de teug, u toebereid, Alsof die duurde een Eeuwigheid. PEERKE DEN BEL Kwelling Mij volgt een eeuwig kwellen, Waar dat mijn voeten gaan, Als ik niet kan herstellen Het kwaad, door mij gedaan. 's Graveland Een visch-kaar aan den water-kant; Goud zonlicht op het groene gras, Malsch, of geen herfst gekomen was; Het loover teer in avond-brand.... 't Is of de beuken weten, dat 't Misschien de laatste maal zal zijn Van violette' en purp'ren schijn Op menig rood, bewogen blad. Bijna de lente; en dan de vlucht Van broze blaad'ren, dagen lang; Dan in de takken droef gezang En langs den hemel vreemd gerucht. .... Een visch-kaar aan den water-kant; (joud-loovcr boven 't malsche gras, Alsof geen herfst gekomen was Over het schoone zomer-land !.... JAN J. ZELDEN T H u i s IIIIIIIIIIIIIIIII11IIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIII1IIMIII «1111111111 l IIIIIIIIIIIHItlllllllllllllllllllllllllltlllll OOST EN WEST DOOR ELLEN FOREST Het was nog vroeg. Het scherpe, weemoe dige fluitje van den tofuman had ze nog niet gehoord. Toch was ze al zoover klaar met haar werk, dat ze desnoods uit zou kunnen gaan. Maar ze wilde tofu hebben en wat tskimono.. Ze hurkte neer op de mat en keek naar buiten, waar in het kleine tuintje met de miniatuur rotsjes en het kleine vijvertje, de kerseboom biocide. Nu ze niets te doen had, verviel ze in de gewoonte, die ze sedert haar huwelijk had aangenomen: ze dacht. 't Was alles zoo vreemd, zoo heel anders dan ze van klein meisje af, gedacht had, dat het zijn zou. Heel haar leven was geweest een voorbe reidingtot het verdere leven van eenjapansche vrouw. Alles bleek nu zoo onnut en haar leven, haar vreemde leven, was haar bijna vijandig. Ze had den vreemde getrouwd uit liefde.... Alleen, ze had nooit bedacht wat dat alles inhield. Haar droom was geweest, te worden opge nomen in een lieve familie ; een goede schoon moeder te hebben, die haar lief zou hebben omdat ze goed voor haar zou /.orgen. Ze had vaak, als men haar roemde voor haar Kotospel, gedacht, hoe de familie van haar man trotsch op haar zou zijn, daarom en om haar smaak in het kiezen van haai kimono's en obi's en om haar groote vaardigheid in het bloemer^chikkeii. Echt Japansch meisje, wist 'K best, dat alles anders uit kon vallen en dat met een slechte schüonnucder, haar leed niet te overzien zou zijn geweest. Maar nu leek haar zelfo dat begeerlijker dan haar leven 7ooals liet nu was. Op de ngelschc- school, waar ze met meer Japansche meisjes van haar stano de litera tuurlessen volgde, had ze gelezen van lief de" en met een sentimenteel verlangen had ze daarna uitgezien voor zich.... Toen, in haar verwarring, tussche.i al die Japansche en Westersche druomen, was hij "rkmiKMi, de blonde man van .het Noorden. Wat hij tot haar sprak, leek haar de taal van reuzen en Goden. Heel haar kleine, gave levcnsconceptic van conventioneel meisje werd -omgegooid. Van al de mooie dingen, die ze jaien in ziel; omgedragen had om te geven aan haar [apanschen man, kon ze niets gebruiken. D-it hoefce ook niet - liij sprak. Een andere taal dan de hare, al was zijn (apansch ook zuiver. Vuur al haar bekende woorden, voor toewijding, onderdanigheid, opoffering, zwijgzame gehoorzaamheid, z.ette hij andere. Woorden, die ze gele/en had en dievoor haar hoerden tot de sprookjes uit liet Westen. Hij sprak van liefde, van strijd, van toe komst en succes. En /ij boog haar hooggekapte hoofdje onder het gewicht, van cien last van zooveel schoons. Zoo werd ze zijn vrouw en liep weg van huis, waar ze van zoo'n huwelijk niets wilden weten. Ze trouwden tip een consulaat en ze miste schrijnend den bruigom in zijn statig gewaad van stijve zwart zijden plooien, ais een voornaam beeld uit ebbenhout. Ze miste pijnlijker nog voor zichzelf de prachtige kimono's en het stroeve ceremoniaal der eerste bruidsbegrncting. Maar ze wilde dat gevoel houden en vergrooten en hem brengen als een ofter. Maar toen ze begon er.iver te spreken, be greep hij niet en nam hij haar in zijn armen en zei: .'.Ben je dan niet gelukkig?" En voor 't eerst voelde ze toen dat ze dat in werkelijk heid niet was, omdat hij haar niet begreep. Dat was de eerste scheur.. een heel smalle en tóch.... nu ze daar zoo zat, in haar mooie huis, dacht ze ook daar weer aan. De eenzaam heid drukte haar. Familie had ze niet meer. Haar ouders hadden haar met de eenvoudige, grootsche hardheid, waartoe alleen Ooster lingen in staat zijn, afgesneden. Voor hen be stond ze niet meer. Haar vriendinnen zochten haar niet op, bevreesd als de ouders waren dat ook die, bij haar, misschien anderen" ont moeten zouden. Een paar Europeesche meisjes kwamen wel eens, maar tusschen hen was, geen band, die kwainjn deels om 't pretje in een (apa'isch huis te zijn, deelsom haar Christin te maken. Het latente verweer zelfs tegen hun aanvallen vermoeide haar en hun nieuwsgie righeid voelde ze als een beleediging. We! vertelde haar man van een familie, die ze had in het verre land en die hun schreef in 't Engelsch opdat zij het ook zou kunnen lezen ; maar die brieven, zoo goed bedoeld, joegen haar angst aan. Daar was een familiariteit tesenover de onbeke.ule schoondochter, die deze meer hinderde clan de ijzigste kou gedaan zou hebben. En daar was k alweer de nieuws gierigheid .... l laar man zelf was goed, maar hij bièef een vreemde. Dat liet ze hem n iet voelen - maar in haar hart wist ze het maar al te goed. Eerst had ze alles aardig gevonden wat hij deed. Zijn malle zitten op den grond, zijn onhandige manier van eten uit de hashis, zijn Japansch. . . . !n de verte floot de tofu-man zijn weemoedig deuntje; ze klapte in haar handen en gaf de meid haar order.... Achter de amasan schoof ;.ach!jes, door een onzichtbare hanii netrokken, de sogi weer dicht.... Een paar kerseblnesems vielen en ze dacht aan een graf. Van de straat kwamen kinder stemmen die een eentonig, eeuwenoud liedje zongen. Ze dacht hoe het geweest zou zijn als ze kinderen had gehad . Ze zag ze, kleine Eurasians van hem en van haar. Misschien zouden ze zijn als hij, maar zeker nooit heelemaal als zij. Haar denken vermoeide haar en deed haar pijn, maar toch wilde ze het niet opgeven. Als ze niet waren als hij en niet als zij, maar van beiden iets hadden, zouden ze zichzelf even weinig begrijpen als haar man en zij elkaar begrepen .... Nu wist ze plot seling dat ze geen kinderen verlangde, dat ook dat voorbij was en een leegte sloeg in haar die even deed rillen. Yuki San bracht de tofu voor haar inspectie en zij betaalde. Stemmen kwamen tot haar uit het tuintje naast het hare. .. . twee vrouwen. Ze spraken over hun mannen en klaagden elkaar haar nood. Zij had niet te klagen niet zoo. Zij had geen rivaliteit van geisha's te vreezen, haar man was haar man, stil tevreden met haar bezit. Maar ze voelde geen dankbaarheid daarom. Ze benijdde die vrouwen. Wat, als zij zou trach ten met haar te spreken over het vreemde leed om niets uit te zeggen? Ze zouden haar niet begrijpen en niet vertrouwen. Ze had immers een Seijo jin getrouwd. De vrouwen zwegen en de eenzaamheid sloot zich weer rond haar met klemmende macht en in haar ziel ging het diep en smartelijk wroeten een vreemden Oosterschen kronkelgang. Stappen klonken. Ze stond bedaard op en hurkte naast de sogi en boog driemaal ter begroeting. Hij hielp haar op en nam haar in zijn armen en voelde niet hoe ze rilde onder die liefkozing, die juist nu zoo ver van haar stond. Ze nam zijn jas en hoed.... Zie eens", zei hij en toonde haar een prachtigen armband op wit satijnen fond.- 't Is van daag twee jaar, dat we getrouwd zijn. "Ze lachte vreemd en stak hem haar arm toe, waarom hij den band legde met de zachtheid van een vrouw. Ze keek tot hem open in haar yroote, pure oogen was iets dat hem tot tranen toe bewoog. Dadelijk was de schaamte daar om de emotie en hij klopte haar op den schouder en zei: Best wijfje, hoor!" Nog eens keek ze naar den armband en glimlachte verdwaasd. Dat was het beeld van haar leven: het vreemde ornament dat iedere echte Japansche ontsiert. Ze aten zij, bedienend en hij, lachend, ge lukkig, haar bedienend op zijn beurt. Is'er nog sake?" vroeg hij en klopte voor de Amasan. Samen dronken ze sake, drie maal drie koppen, als bij een Japansch huwelijk; dat wilde hij zoo, op die tweede verjaring van hun trouwdag. ... Ze dronken en waren vroolijk en toen hij wegging wilde hij haar kussen ; maar ze raapte al haar moed bijeen en zei: Nu niet". Hij ging. Toen hij thuiskwam, was zij uit. Hij wachtte en wachtte. Ze kwam niet. Hij werd ongerust en zag opeens weer haar vreem den blik. De avond viel; zij kwam niet. Toen de maan hoog stond bracht een kind een briefje van haar dat voelde hij da delijk. Ze vroeg hem te komen bij den grooten steeneik in Harapark, waar ze zoo vaak samen keken naar de volle maan. Hij ging met zware gevoelens van vrees. Ze lag in het gras en hij riep haar. Ze antwoordde niet en hij boog tot haar over. Een klein briefje lag naast haar. Werktuigelijk stak hij het in zijn zak, boog weer.... Hij snelde weg en keerde terug met een paar voorbijgangers. Samen droegen ze haar naar huis. In den maneschijn schitterden de steenen van den armband, in den nacht toen hij bij haar waakte, bij zijn bleeke doode, las hij het briefje.... Na ons Japansche huwelijk kan ik als Japansche sterven. Vergeef me en begraaf me met den armband".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl