De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 20 mei pagina 1

20 mei 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 20 Mei DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, FREDERIK VAN EEDEN, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Arasterdam Advertentiën Ï0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten | INHOUD: 1. 21 Mei 1572, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp. Tijdgenooten: Volhouden, door Dr. W. G. C. Byvanck. Politieke taken en vooruitzichten, door Prof. I. P. de Vooys. 2. Genua, door Prof. Dr. H. Br"gmans. De voetbal-rage, teekeniog van Jordaan. Duizend en n mark, door H. G. Cannegieter. 3 Diphtherie en de bestrijding er van, door Dr. J. Kuyper. Doelmatigheid, door Dr. Frederik *an Eeden. 5. Voor vrouwen: Vrouwen van den Internationalen Vrouwenraad, door Elis M. Rogge, met teekenicgen van B. van Vlijmen. Uit de Natuur: Ahorn. door Jac. P Thijsse 7. Bijkomstighedeo, door Annie Salomons. Een nieuw denkdialect, door H. Bax. Opvoeding, teekening van George van Raemdonck. Boekbespreking, door Prof. Dr. J. Prinsen JLzn. 8. Reizende bibliotheken, door B. Bijoiholdt. Leekenspiegel. Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 9. Financien en Economie, door Paul Sabel. Schilderkunstkroniek, door Mr. M. F. Hennus. 10. Ruizerijmen, Charivaria, Buitenl. Humnr en Grappen plagiaat, door Charivarius. Uit het Kladschrift van Jantje. 11. DeCandidaatsstelling voor de Tweede Kamer, teekening van Joh. Braakensiett. Rijm-kronyck en t Schietgat, door Melis Stoke, met teekeningen van Is. van Mens Omslag: Feuilleton, Militaire Begrafenis, door r. P. Vollgraff Bijvoegsel: Het einde van de conferentie te Genua, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiiiiiiiitiiiiiiiii 21 MEI 1572 Van alle gebeurtenissen uit onzen opstand tegen Spanje is de inneming van den Briel door de Watergeuzen het diepst in de herinnering van ons volk ingeprent. Van haar dagteekenen wij het alge meen verzet tegen de tirannie van Alva. Maar ook hier verschilt de traditie van de werkelijkheid. Voor de Hollanders van 1572 was de vestiging der Geuzen aan den Maasmond niet het sein tot het afschudden van het juk; zelfs de overgang van Vlissingen naar de zijde van den Prins, enkele dagen na den eersten April, bracht in Holland de burgerij nog niet in beweging. In zeeschuimers wat anders waren de Watergeuzen geweest? stelde men geen betrouwen. Zij roofden den varensman het brood uit den mond; sinds .hunne rooftochten de Noordzee onveilig maakten, lag de koopvaardij voor een groot deel stil; door het uit blijven van de schepen, die het koren uit de Oostzee aanbrachten, heerschten duurte en gebrek. Zoolang de Prins van Oranje zijne roepstem niet liet hooren, zou de bur gerij van de Hollandsche steden het niet wagen, den strijd tegen de Span jaarden aan te binden. Hij leefde toen, als balling, in Dillenburg. Vier jaren geleden, in 1568, was hij met een leger in de Zuidelijke Neder landen gevallen en had ons volk opge wekt met hem de wapenen ter hand te nemen om met rechtvaardige nood weer der Spanjaarts geweldige dwinge landij tegen te staan". Niemand had zich geroerd; de inval was jammerlijk mislukt. Twee jaren later, in 1570, toen Alva begon met het vorderen van den tienden penning, richtten zoowel de uitgeweken Nederlanders als zij, die in het land waren gebleven, zich tot Oranje. Naar hem zagen zij op om uitredding: ,,is er hoop, dat mijnheer de Prins weer in het veld zal komen?" Neen, liet hij weten, niet voordat de Nederlanders getoond hebben zelf iets over te hebben voor de vrijheid; niet voordat zij het noodige geld voor de werving van soldaten hebben 'opge bracht. Zijn eigen middelen waren uit geput. Van Dillenburg kwamen in het ge heim zendboden naar ons land, die van stad tot stad trokken om geld in te zamelen bij de vrienden van de vrijheid. De oogst was schamel; lieden van gering of middelbaar inkomen toonden zich goedgeefsch; onder de rijken waren velen, die, nu hét op geven aankwam, schielijk arm waren ge worden; de rijke Dortenaars scheepten den Prins af met 30 of 40 gulden. Toch werd een plan tot opstand be raamd: er zou een aanslag worden ge daan op de Maas- en IJsel-steden, en van Kampen uit op Enkhuizen en Hoorn. Zoo goed als niets kwam er van; deels door de tegenwerking der elemen ten de Allerheiligenvloed over stroomde het land heinde en ver, een zware storm teisterde de Geuzenvloot, en daarna vroor zij vast maar aller meest door gebrek aan durf bij de burgers, die medewerking hadden moe ten verleenen. Maar geheel vergeefs] was het niet, wat in 1570 tot bevrijding van het landwas beproefd. De leiders van de tot opstand geneigde burgerij en de Prins waren in nauwer aanraking met elkaar gekomen. Het plan, dat in 1570 nog mislukte, kon in 1572 tot uitvoering geraken en grootendeels door dezelfde personen. Toen Oranje het bericht kreeg van de inneming van den Briel, was hij aanvankelijk verstoord. Andere voor nemens van hem werden er door door kruist. Maar zij, die hem boodschapten wat de Geuzen aan den mond van Maas en Schelde verrichtten, konden hem tevens mededeelen, dat het land nu rijp was voor den opstand. De her nieuwde poging tot het invoeren van den tienden penning een tijd lang was de belasting afgekocht had allen, die handel dreven of nering deden, tegen Alva in het harnas gejaagd. Ka tholieken en Protestanten verfoeiden gelijkelijk het regeeringsstelsel van den hertog; overal hing een stemming van verzet; het kwam er slechts op aan, dat een kleine, maar vastberaden min derheid het sein tot den opstand gaf. Nu liet Oranje zijne roepstem hooren. Den 20sten April schreef hij, uit Dillenburg, aan de steden, met wier burgers hij reeds in 1570 verbinding had aan geknoopt; hij verklaarde zich bereid opnieuw lijf en goed te wagen, indien zij hunne steden door zijn krijgsvolk wilden laten bezetten. Maar onmiddellijke uitwerking had den deze brieven niet. Men bleef af wachten o, die te allen tijde zoo talrijke groep van afwachters", die eerst in beweging geraakt, als een ander het goede voorbeeld geeft ! men gunde aan zijn buurman de eer om het eerst de vaan van liet oproer op te steken. II1UIIII Illlllllllllllll III1I1IIIIIIIIIIIII Illl Illl VOLHOUDEN! III. De dag van de communie was de laatste, betrekkelijk rustige dag, die het bescher mende dak van het kasteel aan de poilus van het 57e schonk. Iedereen is wel eens bang geweest, en ik erken, dat ik dikwijls door vrees werd be vangen, zegt de korporaal aan wien wij de souvenirs danken van de avonturen door hem en zijn vijf man op den Mont-Renaud ondervonden, maar erger geschrokken ben ik nooit dan toen ik even met een kameraad de kamer verlatend waar wij zaten, op niets verdacht, plotseling een geweldig ra telend leven achter mij hoorde en bij mijn omdraaien bemerk dat alles in het vertrek door een bom was vernietigd. Een seconde langer daar gebleven, zou ik vermorzeld zijn geweest. Zoo bij volle bewustzijn den dood vlak in de nabijheid te zien, geeft een koude rilling. Een nieuwe rateling volgde in den anderen vleugel van het kasteel. Het bombardement was begonnen. De korporaal ging uit op inspectie van de wachtposten. Juist toen hij bij Biget was, men herinnert 't zich wel, hij was de grappen maker van het kleine troepje kwam aaar een bom aan. Biget stond er voor gedekt, hij beknorde het monster dat het geen ma nier was om met zulk lawaai in een deftig huis zijn entree te maken. Maar manier of geen manier, de korporaal vond beter, de drie man die geen wachtpost hadden, een beschutte plaats buiten het kasteel te geven. Hij zelf bleef bij Biget, die het meest was geëxponeerd. Tegen den avond luwde de bombardeering en hield op. De mannen verzamelden zich weder in het kasteel. Het had geweldig geleden. Alles lag dooreen gesmeten, groote bressen waren in muren en wanden gemaakt. De markiezinnen en de edellieden in de schilderijengalerij hadden het moeten ontgelden. Het ging den mannen aan 't hart. Zij begonnen zich te installecren voor den nacht. Alles wat versleepbaar was, werd voor de openingen gesteld om den tocht buiten te sluiten ; daar kwam de order van hun aflossing. De kapitein wacht u in zijn kwartier om u zijn bevelen te geven, zeide de aflossende korporaal aan Gaudy, den chef van de sectie der vijf man. Het kapiteinskwartier was een uitgegraven hol van twee meter bij drie, waarin men niet rechtop kon staan en dat men op handen en knieën door een modderige gang bereikte. Ge weet, zoo ontving de kapitein den korporaal, dat wij morgen den vijand aan vallen, om het terrein hier te verbreeden, want het is te eng om zich te laten verdedigen. Wij moeten de Duitschers van den rand van het bosch verwijderen. Ik wist daar niets van, zeide Gaudy. Dan hoort ge het nu. Om 4.58 staat ge klaar met uw vijf man, om 5 uur stort ge u op den vijand met andere secties. Ge hebt nog tijd om even te rusten. Hij reikte hem de hand. De korporaal zocht zijn manschappen bijeen en deelde hun de boodschap mee. Zij begrepen natuurlijk wat zij inhield: het gevecht van man tegen man; maar niets anders kwam van hun lippen dan een: C'ekt bon, c'est bien, (a va"\ Ik zou wel wat willen slapen, zegt een van de mannen. Slapen ! Er is alleen modder om hen heen. Ten hoogste kan men leunen tegen den wand van de loopgraaf. Maar er komen oogenblikken voor, waarin men onverschillig is voor alles wat ons overvalt. Iets meer of iets minder, wat beteekent het? Leven en sterven zelfs, het heeft geen zin meer. Vijf uur! Dat is de grens waarnaar men uitziet, Iets anders bestaat niet. Het is de roem van Enkhuizen, dat het in 1572 het sein tot den volks opstand in Holland heeft gegeven; zijne burgers heschen den 21 sten Mei de Prinsenvlag op torens en poorten; door hun moedig voorgaan volgden straks Westfriesland en het heele Noorderkwartier. Reeds bij de poging van 1570 was het vooral om Enkhuizen te doen ge weest. Men had er reeds toen een nieuw-Rochelle" van willen maken, een bolwerk voor de zaak van den Nederlandschen opstand, zooals la Rochelle dat voor de Hugenoten was. Het was een stad, rijk aan schepen en varensvolk, gelegen aan het smalste deel van de Zuiderzee, zoodat van Enk huizen uit de koopvaardij van Am sterdam, dat trouw aan den Koning van Spanje bleef, kon worden vernietigd. Binnen Enkhuizen had de Prins sinds 1570 verstandhouding, zelfs met een enkel lid van de regeering, maar het meerendeel daarvan bleef, als elders, getrouw aan Bossu, den stad houder van Holland in naam van den Koning. Ook Bossu begreep de beteekenis van Enkhuizen's ligging; door zijn viceadmiraal Boshuizen liet hij er een aan tal oorlogsschepen verzamelen; ook trachtte hij bezetting binnen de stad te brengen. Sinds het begin van Mei geraakte Enkhuizen in rep en roer. Toen het aan de regeering door een list gelukt was de bezetting in te laten, joegen de burgers de soldaten weer uit de stad; zij namen Boshuizen gevangen en pro beerden zijne schepen in hunne macht te krijgen, maar de regeering wist de laatste te doen ontsnappen en gaf ook aan Boshuizen de vrijheid terug. Van weerskanten werd liet uiterste ver meden; geen van beide partijen durfde nog toeslaan. Totdat, op last van Bossu, de regeering den knoop doorhakte. Bossu wil weten, zoo zeiden burge meesteren, wie zijn vriend, wie zijn vijand is; alle burgetVmoeten trouw zweren aan Alva als landvoogd en Bossu als stadhouder; wie dit weigert, heeft de stad te verlaten. Toen maakten de Prinsgezinde bur gers zich gereed tot den strijd; maar er behoefde niet te worden gevochten; de schutterij liet de regeering in den steek; zonder bloedstorten werden de burgers meester van het stadhuis; een nieuwe regeering werd gekozen; Enk huizen verklaarde zich voor den Prins. Van Enkhuizen uit werd Medemblik bezet; door toedoen van Enkhuizen ging ook Hoorn over, straks gevolgd door Alkmaar en de kleinere steden van het Noorderkwartier. De bevol king van het platteland was den Span jaarden liet slechts gezind ; toen Bossu in de dorpen van Waterland de trom liet roeren om manschappen voor zijn vloot te werven, was niemand bereid om dienst te nemen, zelfs niet tegen een hoog handgeld; maar, zoo schrijft hij, als de Geuzen er 1000 man willen werven, kunnen zij ze krijgen. Uit Bossu's brieven aan Alva blijkt, voor welk een groote ramp voor de zaak van den Koning hij den over gang van Enkhuizen naar de zijde van den Prins aanziet; het behoud van het land", zoo schrijft hij, hangt er van af, of wij Enkhuizen kunnen hernemen". Maar de landvoogd kon hem geen troepen daartoe beschikbaar stellen. Reeds was Lodewijk van Nassau met een afdeeling Hugenoten in Hene gouwen gevallen en Bergen door hem veroverd. Van die zijde dreigde het grootste gevaar; Alva ontblootte daar om Holland zoo goed als geheel van troepen en verzamelde al de beschik bare macht voor den veldtocht in het Zuiden; niet alleen de troepen, die bij Bergen op Zoom waren samengetrokken om Vlissingen te hernemen, maar ook die, welke Bossu in Rotterdam en om geving had gelegerd, kregen bevel naar het Zuiden te trekken. Zoo kon de opstand zich ook in het eigenlijke Holland, in Zuidholland, uit breiden. De steden, die in Juni of Juli zich voor den Prins verklaarden, waag den reeds veel minder; voorloopig had den zij geen aanval van Alva's troepen te vreezen; de Prins zelf kwam toen ook in het veld; men mocht hopen dat straks ook in de Zuidelijke Neder landen een'opstand zou uitbreken. Maar toen Enkhuizen op den 21 sten Mei zich aan Alva's gezag onttrok, had Lodewijk van Nassau zich nog niet van Bergen meester gemaakt, bestond er nog geen uitzicht, dat de Prins spoedig te velde zou trekkenen was er dus nog niets voorgevallen van al die gebeurtenissen, die het voor de afwachters" minder gevaarlijk maakten, kleur te bekennen. De burgerij van Enkhuizen heeft de vermetelheid gehad, zich aan de zijde van den Prins te stellen, toen zij er nog op moest rekenen, dat haar dit straks het leven zou kunnen kosten. Zij heeft veel gewaagd maar ook veel gewonnen. Zij heeft West-Fries land partij doen kiezen voor de zaak van den opstand; wie zal zeggen of zonder dit voorbeeld de afwachters" zich zelfs door den opmarsch van den Prins nog uit hun veilige tent hadden laten lokken? Daarom verdient de 21ste Mei 1572 te worden herdacht als een der be langrijkste gebeurtenissen uit dat jaar, als een gebeurtenis, door haar onmid dellijke gevolgen gewichtiger dan de inneming van den Briel door de Water geuzen. Het overgaan van Enkhuizen naar de zijde van den Prins was het begin van den opstand in Holland. Van den w/Asopstand: burgers en schamele gemeente verklaarden zich tegen Alva, vór Oranje; de beschrij ving der gebeurtenissen, die in de Mei maand van 1572 te Enkhuizen voor vielen, ontlokt aan Hooft in zijne Nederl. Historiën de erkenning, dat men hier te lande de magliti'gste ver anderingen by aanstichting oft immers dapper toedoen des gemeenen mans heeft zien invoeren". K c R x K A M P POLITIEKE TAKEN EN VOORUITZICHTEN v POLITIEKE VOORUITZICHTEN Het dreigende gevaar voor volksverval en de dringende eisen een zaakkundige ernstige welvaartspolitiek in te leiden, eenerzijds, en daartegenover de onrustbarende zwakte van het politieke partijwezen anderzijds, maken hèt vooruitzicht donker. Maar ook in hèt donker zijn er schakeeringen van zwart. Zooal niet het beste, dan toch het minst slechte moet opgespoord worden. En daarom is het geen wonder, dat er uitgezien wordt naar een nieuwe groepeering van partijen, die meer leven en kracht kan vertoonen dan de te genwoordige. Niet alleen leven en kracht eener behoorlijke regeerende meerderheid, maar ook bij de minderheid als oppositie. Want voor eene behoorlijke werking van het demokratisch parlement zijn beide even noodig en kunnen beide even nuttig zijn. Het is een bewijs van onjuist inzicht in het parlementarisme, indien alleen gelet wordt op wat eene regeerende meerderheid tot stand kan brengen. Juist omdat de taak van eene meerderheid scheppend is, en al hare aandacht in beslag genomen wordt door de inspanning van het tot stand brengen en doorvoeren der maatregelen, juist daarom mist zij kritiek en aansporing om veelzijdig te zijn. Een loyale oppositie, loyaal omdat en zoolang hare kritiek vrij blijft van kleinzielige tegenwerking en partij-haat kan dikwijls evenveel aanspraak-maken het landsbelang te dienen als de regeering. Laat haar omvang dan maar klein zijn. Is er nu eene nieuwe com binatie mogelijk, die groepen vormt geschikt voor regeering en voor oppositie? Herhaalde lijk is reeds gewezen op een samengaan van de katholieke staatspartij met de sociaal-demokraten. Daartegenover zouden dan christelijk-historischen en liberalen elkaar de hand reiken, terwijl anti-revolutionairen, vrijzinnigdemokraten en eventueele andere partijtjes, die het tot een vertegenwoordiger weten te brengen, dan maar moeten uitmaken aan welken kant zij zich stellen en handhaven. Ongetwijfeld zou een nieuwe combinatie rood-zwart die al reeds als 't nieuwe monster verbond werd aangeduid, de kans bieden op een numerieke meerderheid in de Tweede Kamer. Dat zou op zich zelf niet voldoende zijn. In de sociale politiek ware stof te vinden voor een, zij het tijdelijk, regeeringsprogram. Het voornaamste is echter thans geworden of er eenheid denkbaar is ten op zichte van een nieuwe welvaartspolitiek. Dit is het voornaamste, omdat de welvaarts kwestie niet naast maar onder alle andere politieke vragen ligt. Alle eensgezindheid over de sociale politiek, dat is over lotsverbetering van arbeiders, helpt niets indien het bedrijfs leven in elkaar zinkt. Nu is het merkwaardige, dat zoowel de katholieke als de sociaal-dernokratische partij haar sociaal-politiek program uitbreidde tot eene bemoeiing met de kern, dat is met het meest eigene leven der bedrij ven. Doch hoewel zoowel van de katholieke ,,bedrijfsorganisatie" als van de socialisatie" der S.D.A.P. een verbetering en verheffing der bedrijfsresultaten beloofd wordt, is er toch eenige twijfel of die beide middelen in de tegenwoordige omstandigheden als een tooverstaf tegen werkloosheid en kapitaalverlies snel genoeg kunnen werken. Vandaar dat ook aan de orde is gesteld de bescherming van het tegenwoordige bedrijfs leven, zOoals het thans reilt en zeilt, dus zonder onteigening, en zonder onderschikking aan een bedrijfsraad. Op de aanvaarding van die bescherming komt het aan, en ook daarover schijnt een rood-zwarte eensgezindheid niet uitgesloten. Dat de katholieken die bescher ming allereerst zien door een wacht aan de grens, d.w.z. door invoerrechten en ten koste der consumenten, terwijl de S.D.A.P. in haar onschokbaar vertrouwen op den onuitputtelijken inhoud derschatkist deze voor premiën en credieten wil aanspreken, is wel een lastig meeningsverschil, doch alles en alles bezien schijnt eene samenwerking der IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIICIIIIIIIII1III1III1IIIIIIIII Ze zijn klaar de mannen: als n man vliegen zij uit de loopgraaf heen en bij den boschrand' gekomen zien zij den verrasten vijand wegkruipend vluchten door het struik gewas. En dat is pas een begin van den dag. Geen oogenblik wordt den overwinnaars ge laten om van hun triumfgevoel te genieten, dadelijk moeten zij zich voorbereiden op den tegenaanval. Het reglement zegt: De soldaat moet vechten en arbeiden. Wanneer hij alleen op zijn geweer rekent om een stuk gewonnen terrein te verdedigen, komt hij verkeerd uit. Hoe vermoeid hij ook is, zijn eerste gedachte moet zijn dadelijk den grond op te gaan scheppen, om zich een toevlucht te ver schaffen tegen het vuur van den vijand." De korporaal Gaudy kende zijn reglement. Geen minuut ging te loor of de soldaten waren aan 't werk om een beschutting te maken en gaten te graven voor de loopgraaf. - Flink aan den gang, jongens, moedigt hij hen aan; want van nature bestaat de neiging om na het succes even uit te rusten en de morgen nevel verhindert nog vijanden iu de buurt te zien. Daar klinkt een kreet, een schot is gevallen. Bij het opkijken ziet de aanvoerder van de kleine sectie een van zijn manschappen, die den schop uit handen laat vallen, een geheele omwenteling om zich zelf beschrijft en op zijn rug neerkomt. Een paar trekkingen en de getroffenen ligt stijf op den grond. De anderen met open mond staren het aan en staken even hun werk. Instinctief gaan zij op hun buik liggen; zij speuren dat het schot uit een loopgraaf is gekomen op tachtig meter aistand. Vandaar houdt men hen in 't oog. Op handen en voeten gaat de korporaal naar den gesneuvelde. Bloed is er niet te zien, de bloeding was intern, en het gezicht was zóbleek, zóbleek ! - Met de linkerhand zocht hij de plaats van het hart; het sloeg niet meer. Op zijde liggend om geen mikpunt te geven aan den vijand in de loopgraaf, zette men het werk met den schop voort; het was uiterst vermoeiend, want liet heette dat een tegenaanval in 't zicht was, en waar zij waren gevestigd, was het meest blootgestelde punt. 't Is een viiilaardig hoekje hier !" zei de grappenmaker. Maar /-ij brachten er verder het leven af. Den volgenden dag echter toen werd het meenens. De vijand scheen niet te willen dulden dat de Mont-Renaud bleef in handen der Franschen. Er werd een bombardement, tegen uitgevoerd, als of de hel was losgebroken. Nog stond het kasteel, gewond maar toch rechtop. Nu moest het van de aarde worden gedelgd. In de loopgraaf van den korporaal voelde men de trillingen van den grond en moest men zich dekken tegen den regen van steen en. Het was volstrekt onnoodig daar te blijven. De vier soldaten wilde daarom de korporaal naar een veiliger plek /enden. Zelf mocht hij den hem aangewezen post niet eigenmach tig verlaten. Zij gingen aarzelend, maar de potsenmaker Biget verklaarde den koiporaal niet alleen te zullen laten in het vtiilaardige hoekje." En machtig blij was deze dat er ,iog iemand was om de tragedie van dien dag met hem te dragen. Want het was een bijna onduldbaar schouwspel om het trotsche gebouw dat hun gastvrijheid had verleend en hun zijn inti miteit had geopenbaard, eerst ontmanteld te zien, dan afbrokkelend en neerplompend als slachtoffer van matelooze woede. Biget begon met zijn grappen, maar hoe langer het duurde, hoe bleeker hij werd. Eindelijk werd het -zoo'n opschudding dat de korporaal het noodig vond, als aanvoerder te toon en hoe hij zijn zinnen bij elkaar had. Hij bood den kameraad een sigaret aan en begon te lezen in een Latijnsch boek van het kasteel meegenomen. Op dat oogenblik kwam een kameraad, ongerust geworden, naar hen kijken, maar trok zich terug, als hij hen zoo moedig, en zoo rustig zag zitten.' Zómoedig waren zij nu niet. Het kasteel werd geattakeerd, alsof men de steen en fondamenten te pletter wilde slaan, boom stammen kwamen in de loopgraaf neer, eindelijk werden vuiirbommen afgeschoten, het ging al wilder en wilder dnor elkaar. Er was geen sprake van zijn plaats te be houden. Van onder een stortvloed van gruis zag de korporaal zijn kameraad voor den dag komen, bebloed en aan de knie, in de zijde. gewond. Nu moogt ge niet langer hier blijven, zeide hem Gaudy. Hij pakte den man op, als hij weerstand bood, verbond hem ruwweg en duwde hem voort. Maar waar moet ik naar toe? vroeg Biget de grappen maker. Nog een kansje rest je, gilde de korporaal als een waanzinnige hem in de coren. Hier in allen geval ben je verloren ! Hij zag hem heengaan. Alleen gebleven hield hij het in de verschrikking niet uit. Wie zou ook bij die onweersbui van explosies het oog houden op de kleine loopgraaf! hij wilde met de kameraden meevechten als hij hen kon terugvinden. Hij zocht hen in een opwinding van vertwijfeling en ja, hij trof ze aan en, zonder om iets te geven, zonder om iets te denken, losten zij in een roes hun schoten op de stormende aanvallers, die afdeinsden. De slag hield op; dadelijk was het: werken aan nieuwe loopgraven ! Tegen het vallen van den nacht waren zij gereed. De korporaa! met zijn overgebleven drie mannen haalde het gebeurde van den dag op. Daar klonk op eens een stem achter hen: Bravo, kerels! Je hebt flink gewerkt. Ik feliciteer je !" Het was Biget. Hij zag er uit in de schemering als een lijk. Zijn evacuatie-fiche droeg hij op zijn borst, maar hij had geen gebruik willen maken van de Amerikaansche lastwagens, hij moest eerst van de kameraden afscheid gaan nemen. Zoo ondanks pijn en vermoeidheid was hij naar boven gestrompeld. Ook een held ! W. G. C. B Y V A N C K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl