Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
20 Mei '22. No. 2343
DE VOETBAL-RAGE
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
H A
t,*;
l».
De moderne atlas
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiminiini
katholieke en sociaal-demokratische partijen
zakelijk en rationeel niet onmogelijk.
Kan dit dus als een politiek vooruitzicht
gelden?In waarheid was het niet veel meer dan
een schemer. Het katholieke episcopaat heeft
zich voor eenige maanden scherp ertegen
uitgesproken. En geen wonder. De bisschoppen
letten toch van zelfsprekend op hunne directe
kerkelijke omgeving. Hoe zou een aanprijzing
der zoo felbestreden socialen en revolutionai
ren in de hoofden en harten der getrouwsten
ontvangen worden?
Bovendien toonde het optreden der agrarische
en conservatieve groepen in de katholieke
partij, dat reeds de gedachte aan een coalitie
met sociaal-demokraten een naar splitsing
dringend verzet verwekte. De nieuwe katho
lieke staatspartij verjoeg den opkomenden
schemer.
Ook de sociaal-demokraten behielden zich
een uitspraak van de geheele partij voor en
bovendien van haar aanhang, de
vakvereenigingen, aleer zij in een nieuwe
regeeringscombinatie traden. Ook die beslissing was nog
verre van verzekerd, en zou zeer afhangen van
de voorwaarden.
Gesteld al, dat nu of later de beide partijen
het gevaar wilden loopen, de katholieken
om conservatieve, de sociaal-demokraten om
radicale elementen te verliezen, als gevolg
van een regeeringsbeleid dat van hunne com
binatie te verwachten is dan nog zouden de
onderhandelingen over eene eventueele sa
menwerking buitengewone moeilijkheden op
leveren. Want zulke onderhandelingen zou
den niet zoo oppervlakkig en lichtvaardig
gevoerd worden als in de laatste jaren bij de
clericale coalitie het geval was. In een ver
trouwen dat het wel zou gaan, uit oude
gewoonte en aanhankelijkheid berustte het
verbond op al te losse grondslagen, zólos,
dat de regeering klap op klap kreeg en aldoor
verzwakte.
Een behoorlijk accoord over verschillende
punten, die elke regeering voor zich ziet, en
niet ontwijken kan, is onvermijdelijk. Zoo'n
accoord over de bezetting van het kultureele
ministerie, over benoemingen, over houding
bij werkstakingen, over buitenlandsch en
koloniaal beleid, over defensie, over ambte
naren en rijkswerklieden, enz. is niet zoo een
voudig. Een compromis of een formule wreekt
haar voosheid, zoodra het op toepassen aan
komt. De schemer van het verbond is dan ook
zózwak, dat hij alleen bestond en zichtbaar
werd door het duister van andere vooruit
zichten. Slechts dan wanneer de verkiezingen
een volslagen donker zouden opleveren, met
.geen enkele kans om een andere combinatie
te vormen, slechts dan meende men dat heel
veel aarzeling overwonnen zou worden.
Zijn er andere combinatie's, behalve die der
bestaande coalitie? Is het denkbaar dat wat
men de linkerzijde noemt, zich weer concen
treert". Gesteld al dat de Vrijheidsbond erin
geslaagd zou zijn door vage formuleering van
beginselen en taktiek, het schisma van links
en rechts tegen te houden, dan is er geen
enkele grondslag denkbaar voor een com
binatie met vrijzinnig- en sociaal-demokra
ten (die onderling ook sterk uit elkaar gaan),
piet te vergeten: een grondslag voor sociaal- en
welvaartsbeleid. Zullen anti-revolutionnairen,
christelijk-historischen en liberalen zich zoo
kunnen samensluiten dat zij een deel der
katholieke en socialistische kiezers naarzich
toe lokken voor het voeren van een
zuinigheids- en welvaarts-politiek? Wanneer zoo'n
samensluiting nog vór de verkiezingen niet
door het evenredig kiesrecht werd onmogelijk
gemaakt, en wanneer zooals vroeger zoo'n
combinatie en met zoo'n nieuw" geluid op
een districtsverkiezing kon inwerken, dan ware
de veronderstelling niet geheel af te wijzen.
Thans echter is er geen spoor, geen schijntje
lichtschemer in die richting te onderkennen.
En zoo blijft het vooruitzicht dat ons partij
wezen in staat is om ons door de komende
DUIZEND EN EEN MARK
Onze nuchtere tijd zwelgt in wonderen.
De onzekerheid van het bestaan heeft der
romantiek nieuwe kansen gegeven. Men spreekt
veel over het weder ontwaken van den gods
dienst, en wanneer inderdaad het gevoel van
volstrekte afhankelijkheid godsdienst is, is
onze tijd bovenmate godsdienstig. Onze
godsdienst is die van Hanna, welke zingt:
De Heer maakt arm en maakt rijk; hij doodt
en maakt levend; hij doet ter helle nederdalen
en hij doet weder opkomen. Hij vernedert en
verhoogt; hij verheft den geringe uit het stof
en den nooddruftige verhoogt hij om te doen
zitten bij de Vorsten, dat hij ze den stoel der
eere doe beerven. Die verzadigd waren hebben
zich verhuurd om brood, en die hongerig
waren zijn het niet meer".
Onze nuchtere tijd is weer de tijd van het
sprookje. De betoovering van de Duizend en
n Nacht gaat in vervulling.
Er leefde een arme visscher, Dsjoedar
genaamd. Hem hadden de Maghribieten
gunst beloofd. Zij wezen hem den weg naar
het land der wonderen, en leerden hem het
geheim, uit een ledigen mantelzak veertig
verschillende feestspijzen te tooveren en door
het wrijven van den ring zich een lustslot
te doen bouwen. Er leefde een man van het
sjofele gild der intellectueelen, neergekwakt
in het stof en door de handwerkers vertreden.
Maar de Maghribieten gaven hem de macht
over den geheimzinnigen Dienaar, die den
arme op zijn rug neemt en hem neerzet in
het vreemde land, waar de penning, hem door
de schuldeischers barmhartig gelaten, ver
andert in zuiver goud. Keur van spijzen,
lieflijke geuren, dansende nymfen, muziek,
bloemen, buigende slaven omringen den
nieuwbakken prins in zijn tooverpaleis. De
Heer verheft den geringe uit het stotenden
nooddruftige verhoogt hij om te doen zitten
bij de vorsten.
Doch helaas, de overgevoeligheid van den
intellectueelen decadent! Zijn geweten is te
teer en zijn smaak te fijn om de hem bewezen
gunst naar behooren te genieten. Het land,
waarin de Maghribiet van de Mark den scha
mele tot vorst heeft verheven, ligt zwart van
schaamte, honger en ellende. De voeten
van vreemde verwinnaars treden den bodem;
vijandige vlaggen tarten de kathedralen en
burchten der oude rijkssteden en tot slaaf zijn
getemd de zelfbewuste vaderlanders.
Wie, die ook maar een weinig aan fijnzinnig
heid lijdt, kan zich de hem geboden weldaden
laten smaken temidden van een ontberend
volk? Wie kan met rijksdaalders smijten te
midden van winkeltjespelende kinderen, voor
wie een halve stuiver reeds een kapitaal
vertegenwoordigt? Wie kan als volwassene
hun spelletje misbruiken door met zijn prot
serig goud hun stalletjes leeg te koopen en
als een roover met buit beladen huiswaarts
te keeren?
En toch, men doet hun plezier, door als
groot mensen mee te spelen en vooreen paar
dubbeltjes in hun auto of spoortrein te rijden;
voor een kwartje te smullen van hun wijn en
gebraad en voor een stuiver of wat naar hun
opera-muziek te liggen luisteren en hun spel
en dans te liggen aanschouwen. Waarlijk,
men doet hun pleizier, door hun nijvere han
den aan 't werk te houden en hun den afval
van hun eigen arbeidsvruchten te gunnen.
Ach, onze overgevoeligheid, die ons ver
drietig stemt, als we vuile ventjes in slordige
jassen de wacht zien houden aan hun
trotsche rivieren; als zoo'n slonzig stoetje Belzen
in 't aangezicht van den Drachenfels slentert
over de brug van hun Rijn; als de kwieke,
keurige Tommies paradeeren ten overstaan
van hun Dom.
Wat moet er wel omgaan in 't gemoed van
deze vaderlanders, wier nationalistische ro
mantiek onvernietigbaar voortblocit in 't
diepst van hun ziel? Want verstolen in een
hoekje van de qelagkamer staat het beeld
van den Keizer en ten krans van verdroogde
blaren donkert er om heen. Maar gekleurde
ballonnetjes in den krans verradende
heiligenvereerin», die zal opstralen als straks, in
vertrouwelijke beslotenheid, het electrische
licht den krans tot een bont aureool zal heb
ben gemaakt. Bismarck's forsche gestalte,
een beeld hier, een buste ginds, bronzen
statuën overal. De machtige ruiterstandbeel
den, die de Rijnbrug bewaken; de koningenen
keizers alom, maar ook de gekerfde gelaten
van studenten en scholieren, nog als van
YKAAOTi
SI-FA-KO
S IQ ARE M
Hot voornmmmmto
verkiezingen een krachtige en bekwame re
geering te brengen, dubbel donker. Donker
door de gevaren, donker pok door de politiek.
Dat moet op de verkiezingen van 1922 ont
moedigend werken. Eén mogelijkheid was er
nog geweest voor een opleving. Indien n.!.
het zittende kabinet na zijn laatste reorgani
satie zooal geen geestdriftwekkend program
van nieuwe beginselen dan toch een'opwekkend
pittig aanpakken der tijdsproblemen had
getoond, en alom daarvoor belangstelling
en hulp had gezocht. De bedoeling was er
wel. De'nieuwe minister van finantien zou de
kern vormen voor het beleid van berouw.
Want aan finantieel en economisch beleid
had het ministerie zich heel weinig gelegen
laten liggen. En geen grooter ijver dan bij
ernstig berouw. Maar wat er ook gebeurt, pit
tig en pakkend is het niet. Het schijnt wel
alsof het ministerie zich rustig erbij neerlegt
dat alom in den lande een nieuw kabinet na
de verkiezingen wordt verwacht. Het schijnt
alsof de ministers wel den ernstigen wil toonen
in de bezuinigingslijn te loopen, doch overigens
dat loopen in de lijn richten naar het doel van
een vrij spoedig afbreken der taak. Zoo een
voudig en zoo gemakkelijk is het echter niet
om het staatsbeheer tot het hoogstnoodige te
reorganiseeren, en het bedrijfsleven nieuwe
moeden nieuwe kracht te geven. Dat geschiedt
niet bij wijze van een afspraakje op de vloer
mat vór het vertrek. Maar bovendien ge
schiedt het ook niet zoo straklijnig. Dat is
goed voor een liquidatie. Maar zoo ooit dan
blijve ons land bewaard voor eene bezuini
ging naar liquidatie-methoden,waarbij snel het
beste verdwijnt en de rommel-rcst blijft
hangen.
Hoe het zij, door een practisch voorbeeld
van regeerkracht, al ware het dan zonder
beginselvertoon, is ons land niet getroffen
geworden. En dat is eigenlijk van zelfsprekend.
Sterke regeeringen komen op uit sterke poli
tiek. En die is er niet. Maar erger, die is niet
in het zicht.
I. P. DE V o o YS.
GENUA
Bedriegen niet alle voorteekenen, dan zal
Genua in de geschiedenis van onze dagen
een mijlpaal, een keerpunt worden. Evenwel
in geheel anderen geest en op geheel verschil
lende wijze dan men vrij algemeen had ver
wacht en gehoopt. De conferentie te Genua is
bijeengeroepen onder de leuze van den
economischen wederopbouw van Europa. Met
die bedoeling was zij ook zeer grootscheepser!
opgezet. Niet alleen de leden van den Volken
bond werden opgeroepen daar te verschijnen,
maar ook de door den oorlog geslagen volken,
met name de Duitschers, werden
uitgenoodigd: Rusland werd niet ter zijde gelaten,
hoewel men nauwelijks weet, in hoeverre de
sovjet-regeering het Russische volk kan ver
tegenwoordigen; op de tegenwoordigheid van
vertegenwoordigers van de Vereenigde Staten
meende men te kunnen rekenen. In breede
kringen, ook in ons land, werd gaarne geloofd,
dat een conferentie van de bloem der
Europeesche en andere ministers, staatslieden,
economisten en financiers het middel zou
weten te vinden om het diepgezonken Europa
uit het moeras te helpen. Uit Genua hoopte
men ook zou de dag der verzoening dagen,
die aan het in zich verdeelde en van wan
trouwen vervulde Europa den waren, den
innerlijken vrede zou hergeven. Daar ook zou
Koninklijke M e u b e 11 r a n s p o r (-Maatschappij
DEGRUYTER&Co.l
DEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Bergplaatsen voor Inboedels |
de zoo langverbeide algemeene ontwapening
een feit worden.
Die hooge verwachtingen zijn niet uitge
komen en konden ook moeilijk worden ver
wezenlijkt. En daarbij behoeft men nog
niet eens te denken aan de diepe teleur
stelling, die het wegblijven van Amerika van
de conferentie van zelf moest brengen. Dat
was stellig niet de hoofdzaak; het is zeeer
de vraag, of met de medewerking van Amerika
de conferentie veel beter zou zijn geslaagd.
De fout lag van het begin af in de geheele
structuur der conferentie zelf. Men behoeft
zich waarlijk niet te herinneren, dat een
vergadering in geestelijke, ook praktische
beteekenis gaat verliezen, naarmate zij
grooter wordt en dat een bijeenkomst van eenige
honderden verstandige mannen nog weinig
waarborgen geeft, dat ook verstandige
besluiten worden genomen. Een wandelclub
moet wel gelijken tred houden met den
langzaamsten wandelaar, wil zij bij een blij ven.
Maar dat bezwaar geldt van alle ver
gaderingen, conferentieën, congressen, par
lementen, die altijd op hun best zijn, wanneer
zij alleen maar hebben te luisteren. Maar wat
hier dadelijk trof, was het feit, dal al deze,
ongetwijfeld knappe, ervaren en verstandige
mannen waren bijeengeroepen tot een taak,
die niet alleen ver boven hun krachten ging,
maar waartegenover zij zelfs grootendeels
geheel vreemd stonden. Hier waren de
eerste staatslieden van Europa aan het werk
en vooral aan het woord. Nu zijn politiek en
maatschappij twee geheel verschillende zaken,
twee ver uiteenliggende gebieden van denken
en handelen. Dat dat zoo is, kan men dagelijks
waarnemen, wanneer men slechts de
binnenlandsche politiek van een willekeurig land
volgt. Overal blijkt de wetgever gaarne de
begeerige hand uit te strekken naar de
organisatie van het maatschappelijk leven;
dat dat overal op teleurstelling en erger,
op ontwrichting van de sociale verhoudingen
is uitgeloopen, begint men nu langzamerhand
wel in te zien. Voor iedere regeering is tegen
woordig de maatschappelijke kwestie een
vraagstuk in de meeste letterlijke beteekenis
van het wo.ird; het is meer een stuk van
vragen dan van antwoorder.
Maar nu de binnenlandsche politiek reeds
zoo vast zit met de maatschappelijke
euvels, hoe kan men dan verwachten, dat de
samengekomen regeeringen de ontwrichte
Europeesche samenleving weer in de haken
zullen zetten. Reeds staat vrijwel iedere
regeering hulpeloos tegenover de eisenen
van dezen tijd; hoe zullen zij dan gezamenlijk
een taak kunnen aanvaarden, waartoe zij
evenmin geroepen als bekwaam zijn. Geboren
uit politieke behoeften, beschikken zij alleen
over politieke machts- en hulpmiddelen; wan
neer zij samenkomen, kunnen zij eigenlijk
alleen politieke zaken behandelen en poli
tieke tractaten sluiten. Tot veel meer zijn
zij niet in staat. En daarbij komt nog iets
anders. Politiek is altijd een zaak van com
promissen, van geven en nemen, van het laat
ste niet het minst. Dat geldt nog meer voor
de buitenlandsche dan voor de binnenlandsche
politiek. De diplomaten ter conferentie aan
wezig, zijn natuurlijk tot samenwerking
bereid; maar zij vertegenwoordigen in de
eerste plaats hun eigen land, waarvan de
belangen hun zijn toevertrouwd. Dat is
altijd zoo geweest en te Genua was het niet
anders. Welnu, nergens misschien botsen de
belangen der verschillende landen zoo hevig
op elkander dan op het economische gebied.
Dat dat nog steed: zoo is, bewijst al reeds het
feit, dat verreweg de meeste staten van de
wereld zich nog met een hoogen muur van
in- en uitgaande rechten omgeven. Wanneer
de Volkenbond inderdaad iets beteekende,
zou hij hebben moeten beginnen met een
tolverbond te vormen; er is nog geen spoor
zelfs Van een streven naar iets van dien
aard te bekennen. Tot de conferentie van
Genua is een welsprekend manifest gericht,
met het betoog, dat de wederopbouw van
Europa moet beginnen met overal den vrij
handel te proclameeren ; men is ten opzichte
van dit stuk overgegaan tot de orde van den
dag.
Dat sprak van zelf; het kon niet anders, zoo
lang de regeeringen alleen aan de belangen
van hun eigen staten denken en ook moeten
denken. Het duidelijkst blijkt dat bij het zoo
fel uitgebroken geschil tusschen Frankrijk
en Engeland. Dat geschil, dat misschien een
hevige strijd zal worden, ligt zoo voor de
hand, dat het eerder te verwonderen is, dat
beide landen nog steeds samengaan dan dat
zij niet reeds lang uit elkander zijn gegaan.
Politiek kunnen Engeland en Frankrijk soms
samengaan: tegen een continentale macht
ouds met pleisters en watten gedecoreerd.
Maar ook de trouwe hondenblik van een
gebaarden Beier, die als van ouds aan de
biertafel politiseert. En de heimelijke belang
stelling van vrouwen vooral in ieder die
komt uit het land van Doorn: ,,ls het
waar, dat de keizer weer trouwen gaat?"
Zelfs geen wereldoorlog wijzigt de ziel van
een volk. Dit volk snakt naar romantiek; zijn
rivieren en bergen, zijn burchten, heel de
natuur zijner omgeving vraagt er om; en
als de romantiek de voordeur is uitgesmeten,
sluipt zij de achterdeur weer binnen. Geen
douaniers, geen bezettingstroepen houden
deze smokkelaarster tegen.
Er is een verdrietiger bezetting dan die
van de soldaten. De Belgen houden een stukje
bezet; de Engelschen een ander stukje, maar
de Hollanders bezetten gansch Duitschland.
Dat Duitschland deze bezetting verdraagt,
stempelt het tot een braaf en duldzaam volk.
Want erger vernedering zelfs dan de zwarte
troepen zijn de Hollandsche tafelschuimers.
Zij bezetten de hotels en de restauratie-wagens,
de cabarets en de winkels en loopen den Dom
voorbij om valuta-koopjes te ontdekken. Hun
biefstuk-wangen en biefstuk-lippen, hun
biefstuk-ooren en biefstuk-nekken steken uit de
duurste fauteuils en hun vette peenvingers
hanteert n het kostbaarste tafelzilver. Zij
zijn de ware overwinnaars; de victorie glanst
van hun peenhaar en van hun gulzige kaken
die driemaal achtereen de spijs- en wijnkaart
afwerken. In het aristocratische heiligdom der
internationale hotels hoort men zijn moeder
taal spreken gelijk Justus van Maurik haar
hoorde in de Jord'aan. Daar klinkt boven
zijden blouses het lady-like woord:
,,Bijjebelazerd !" en men schaamt zich Hollander te
zijn.
Mijn God, waar moet dit heen, als straks het
zomer-seizoen aanbreekt ! Als ,,Santfoort an
de Seei" verplaats' wordt naar Bonn, en
Wiesbaden het Kalfje zal zijn geworden ! /on
tegen dien tijd de zweep zijn gevonden, welke
het werkende paard van de steekvliegen
verlost, die parasiteeren op zijn zweet?
Want Duitschland werkt, uit is het wonder,
dat het gesmade, vernederde, hopelooze volk
onverdroten blijft arbeiden. Ha, de rookende
schoorsteenen, de gloeiende sintelhoopen, de
vlammende ovens van het Roergebied ! Ha,
de glimmende monumentale machines in de
uitstalkasten der industrieelen ! De nieuwe
huizen-complexen, de herbouw, de herleving.
De trots in het hart van den eerste den beste,
van den kellner, den aapjes-koetsier, den weg
werker: dat Duitschland niet dood is.
O zeker, er is veel leed, niet alleen over 't
verleden, maar ook om de toekomst. De
danshuizen openbaren de wanhoop van het eten
en drinken en vroolijk zijn, want morgen ster
ven wij. Men danst op den Vulcaan, die
schittert van bloedroode en fel-okere kleuren.
Alles danst en men doet niets dan dansen.
Voor geen andere vertooning heeft men oog en
oor dan voor het wulpsche wringen van half
naakte lijven. Een wulpschheid, die zich voort
zet tot in den dood. Er was, na Tiefland, een
première in de opera te Keulen. Mohammed de
profeet was de hoofdpersoon: een kalkoensche
haan, die zich opblies om zijn kippetjes na te
zetten. Mohammed danste, zijn kippetjes
dansten, de derwishen dansten, de woestijn
danste. Het was een schitterende pracht
waarin ze dansten en dansend kwam de beul
om een kippetje te vonnissen, dat zich ver
grepen had met een anderen haan. Roode
beulen sneden met een koperdraad den haan
den kop af, gelijk men een ketelkoek doorsnijdt.
Zwarte beulen smoorden het kippetje onder
een lijkkleed. Juist had Pcdro Sebastiano
den strot afgebeten.
Maar tangoen fox-trot zijn slechts de
sinisierste openbaring der wanhoop, die in de
gedweëe oogen van het moede volk minder
onsmakelijk zich uit. Het volk werkt, ondanks
zijn moeheid: het werkt geduldig, het werkt
gedwee. Het hart der natie is ongerept ge
bleven: zelfs aan de biertafel treffen
moedgevende spreuken. ,,Krin Weiser setzt sich
hin, Verlorenes zu bejammern; nein, er sucht
mitfrischem Mut es wiedcreinzubringen", ver
maant het kartonnetje onder mijn pul. En
het nieuwe muntstuk, dat in Hollandsen
geld nog gv'cn halve cent waard is, draagt tot
devies: ,,Sich regen bringt segcn". Nog staat,
vierkant van spierkracht, de nijvere arbeider
klaar; hoe wazig de toekomst mag zijn, een
toekomst is het immer. Er is een eeuwigheid,
die verleden en toekomst omsluit.
Er zijn eeuwige dingen, die uitrijzen boven
heeft Frankrijk den steun van Engeland noodig
en omgekeerd is een getrouwe schildwacht op
het vasteland voor Engeland van groote
waarde. Wanneer wederzijds wat
concessiën worden gedaan, loopt de zaak wel;
in de achttiende en de negentiende eeuw
staan beide landen' van tijd tot tijd gaarne
bijeen. Maar als het om economische be
langen en vooral wenschen gaat, wordt
het moeilijker; op dat punt verstaan de
regeeringen moeilijk scherts. De proefsteen
van de deugdelijkheid en de hechtheid van
de Engelsch-Fransche alliantie was de Rus
sische kwestie. In de Duitsche kwestie is
Engeland tot dusverre na lange aarzeling
ten slotte toch altijd weer met Frankrijk
meegegaan, omdat hier het politieke belang
van Engeland te duidelijk sprak. Maar in de
verhouding met Rusland spreekt vooral de
eccnomische factor, die de beide
bondgenpoten onverbiddelijk, haast automatisch
uit elkander drijft. Frankrijk met zijn groot
bezit aan Russische schuld moet wel in het
belang van zijn eigen welvaart er op staan,
dat die schuld wordt erkend, voordat eenige
concessie aan ae sovjet-regeering wordi ge
daan. Engeland daa.entegen, dat als koopman
groote belangen in Rusland heeft, wenscht
niets liever dan de oude, gewichtige handels
betrekkingen weer aan te knoopen; om aie
mogelijkheid te openen, is het bereid tot
allerlei concessiën en staat het niet al te sterk
op de erkenning der oude schulden. De
rentenier kan zijn inkomsten niet misse.i:
de koopman schrijft zijn kwade posten een
voudig af en opent een nieuwe rekening.
Zoo heeft Genua de scheiding van Engeland
eu Frankrijk in het volle licht gebracht.
Dat is het belangrijkste, door velen zeker niet
verwachte resultaat van de conferentie.
Maar het lag voor de hand en het moest wel
zoo komen. Het feit is van het grootste ge
wicht voor geheel Europa, ook voor ons.
Als Engeland en Frankrijk uiteengaan, is
meteen aan den Volkenbond de ruggegraat
gebroken. De Volkenbond is tot dusverre nog
niet vee! anders geweest dan een vergroote
en vermeerderde Entente, hoezeer hij zich
ook internationale manieren gaf. Dat is zoo
waar, dat een breuk tusschen Frankrijk en
Engeland van zelf een scheu.ing in den Vol
kenbond moet teweeg brengen. Dan staan
alle leden van den Volkenbond voor de vraag
of zij zich willen orienteeren naar Engeland
of naar Frankrijk. Het is niet twijfelachtig,
welke keuze in dat geval de meesten zullen
doen.
Men kan niet ontkennen, dat de Russen in
Genua zeer handig hebben gemanoeuvreerd
om het latente geschil tusschen Engeland en
Frankrijk in een acuut stadium te brengen.
Het blijkt, dat deze communistische wereld
hervormers met het woord, inderdaad handige
en geslepen diplomaten zijn. Zij hebben hun
principieelen ballast in Moskou achterge
laten en genieten in Genua van het goede der
aarde. Tschitscherin tafelt met den koning
van Italië en wordt straks door den Paus
ontvangen. Hij blijkt de internationale si
tuatie te kunnen overzien en daarvan een
voor zijn vaderland nuttig gebruik te kunnen
maken. Niemand kan dat hem en zijn
genooten euvel duiden. Maar waarschijnlijk
vergeten zij daarbij; als ook andere menseden
van hun geestelijk slag, n ding: alleen
met slimheid en handigheid is ook in de
politiek ten slotte nog nimmer iets
duurzaams bereikt, al heeft het er soms den schijn
van. In de politiek is het als in den handel;
zonder een groote mate van onderling ver
trouwen zijn geen van beide mogelijk. Welnu,
door hun bedriegelijke kunstgrepen hebben zij
M III III III MIH
UNIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAVENHAGE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWIJK,
UDENHOUT, LOCHEM en BORCULO.
Agentschappen in Indië:
BAT A VI A, SOERABAYA,
SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en
WELTEVREDEN
de warreling eener in elkaar stortende be
schaving. Boven het gebonk en getjingel
van trams, boven het gekrijsch en geblaf
van auto's klinkt, vredig als het gelui van een
dorpstoren op Zondag, het machtig gebrom
van de Domklokken neer uit de wolken. Als
een schimachtig gevaarte verliest dit wonder
van bouwkunst zich in den mist. En daar
binnen is, gelijk wierook, iets blijven hangen
van den geest, waaruit de middeleeuwen dit
heiligdom hebben geschapen. Wat is het geheim
waardoor technisch zoo onvolmaakten met
zoo ontoereikende hulpmiddelen de woonstede
Gods op aarde stapelden tot aan den hemel,
terwijl wij....
Is 't niet de centrale gedachte, de kracht
van het gemeenschappelijk middelpunt, die
ons, hulpeloozen, ontbreekt? Is 't niet de
massale toewijding aan een massale taak?
Is 't niet het allen te zamen schragend geloof
in denzelfden onschendbaren God?
Iets van dit alles biedt nog dit arme land,
welks tragische roeping zoo dikwijls doet
denken aan dien lijdenden dienstknecht,
waarvan het klassieke woord spreekt: Zie,
mijn dienaar zal voorspoedig zijn: hij wordt
verhoogd, verheven en zeer verheerlijkt. Gelijk
veien zich over hem ontzet hebben: zoo mis
vormd was zijn uiterlijk geen mensch meer,
en zijn voorkomen hij geleek geen
menschenkind; zoo zullen vele natiën bij zijn aanblik
ontroeren, koningen den mond sluiten...."
Duitschland, Oostenrijk, Rusland! Mark,
kroon, roebel. ? Terwijl ik hier nederzit,
nietig stipje onder de zich in oneindigheid
verliezende koepelen van den Dom, overdenk
ik hoe beschamend het is, dat deze diep ver
nederden lafenis verschaffen aan wie het
steinreiche Holland" moeten ontvluchten.
Ach wij, als we poütiseeren, critiseeren en
profiteeren, bedenken wij wel genoeg, hoe
nok van deze doodbloedende naties geldt,
wat Jezaia van het volk Israël deed getuigen:
dat ze doorwond zijn om onze misdrijven;
verbrijzeld om onze ongerechtigheden. De
kastijding die wij verdiend hadden, was op
hen. Za! door hun striemen ook ons genezing
worden?
Keulen, April 1922.
H. G. CANNEGIETER