De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 20 mei pagina 7

20 mei 1922 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

20 Mei '22. No. 2343 DE AMSTERD'AMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN XXVII. Alweer een angstwekkend bewijs voor de oppervlakkigheid van ons oordeel: We zien een weinig sympathiek portret en eenige karikaturen; we hooren een paar gevleu gelde woorden" als ein frischer,f iröhlicher Krieg"; we zeggen elkaar na, dat hij zelfs" in Duitschland niet populair was, en daarmee heeft zijn figuur voor ons afgedaan; daarmee hebben wij, alle weldenkende menschen" bij elkaar, het moreele doodvonnis uitge sproken over een jongen man, die droomend van een toekomst van macht en glorie, plotseling op een verlaten eiland is te land gekomen, waar het eeuwige waaien over de groote eenzaamheid" het eenige geluid is. Voor de oude keizerin, ziek, trouw en be rustend, hadden we nog wel sympathie; zelfs den keizer konden we in onze zachtmoedige buien, een zwaar-getroffene" noemen; maar wie had voor den kroonprins iets anders over, dan het meedoogenlooze grapje over het toppunt van verstrooidheid, om, als je op weg bent naar Parijs, op Wieringen te land te komen." Ja, de mensch is wél een kuddedier, en eendrachtiglijk maken we de reputatie van vorsten en groote mannen, die dikwijls op niets anders berust dan op de samenwerking van ons aller fantasie. Wie neemt de moeite na te gaan, of de woorden, die den kroon prins in den mond werden gelegd, ook wezen lijk authentiek zijn? Wie geeft er zich reken schap van, dat het feit, dat hij zelfs" in Duitschland niet populair was, wel eens niet te wijten kon zijn aan het feit, dat hij te veel met den sabel rammelde, maar eenvoudig hieraan, dat hij zich telkens tegenover den keizer stelde, den Keizer, die als een godheid werd ontzien en verheerlijkt! Ik denk, dat deze weken, toen de N. R. C. fragmenten uit de mémoires van kroonprins Wilhelm" publiceerde, menigeen zich ver baasd heeft afgevraagd, of dit nu dat monster van wreedheid moest zijn, die cynische duivel, die rücksich'.slose vechtjas, die hier het woord voerde?.. Al was het slechts om deze ne alinea, waarin hij spreekt over de houding der troepen, toen de oorlog op zijn eind liep: ,,... .Verlies, overal waarde vijand aanviel. Alsof onze mannen, nadat zij jets hadden gehoord van een wapenstilstand en van op til zijnde onderhandelingen, geen kracht meer voelden om te vechten. Hier en daar ook, alsof zij niet meer wilden. Maar waar was in de door honger, ellende en ontbering verwarde hoofden van deze mannen, die dui zend keer hun leven dapper voor het vader land op het spel hadden gezet, nu de grens tusschen kunnen en willen. Stempelt n keer, de laatste maal, te kort schieten, den afgebeulden man, die honderden malen bewezen had een held te zijn, tot een lafaard? Neen ! Slechts n ding heeft het hem ont nomen : den prijs, waarvoor hij honderden malen zijn leven waagde." En nu zullen waarschijnlijk de hoofden der politici, (wanneer dergelijke hooge heeren zich tenminste in een verloren oogenblik ooit met Bijkomstigheden" inlaten,) al lang meewarig zitten te schudden, omdat die juffrouw met haar goedgeloovige, sentimenteele hart er blijkbaar zoo deerlijk ingeloopen is; en ze zullen verzekeren, dat deze ,.m moires" niets dari een politieke truc, niets dan een speculeeren op het meegevoel en de teerhartigheid der menigte zijn; dat de kroon prins ze bovendien niet eens zelf heeft ge schreven, en dat ze niet meer waarde hebben, dan het eerste het beste journalisten-ver haaltje; maar ik geloof, dat ik me dan toch deze keer niet door hun wijze voorzichtigheid ?zal laten imponeeren. Want met wantrouwen, en met slimmigheidjes, om te trachten te ontdekken, dat een mensch iets anders meent dan hij zegt, zijn we niet verder gekomen, noch in Genua, noch in het gewone leven. Als we iets van de menschelijkheid van een ander willen begrijpen, doen we het best, hem met belangstelling en ernst tegemoet te treden. Wie zoo. zonder vooroordeel, naar de stem van deze mémoires luistert, wordt telkens getroffen door een accent van onmis kenbare echtheid. In het begin van deze maand ben ik een paar dagen aan wal geweest. In O verveen bij den tandarts Schaefer, die mij heeft behandeld. Ik zou het nooit voor mogelijk gehouden hebben, dat men zich zoo kan verheugen op de bescheiden genoegens, die een tandarts kan bieden met al zijn kleine folterwerktuigen. Zoo lekker heb ik achter over geleund in den mooien stoel eens wat anders als daar op Wieringen. Dit uitgangetje is sedert geruimen tijd de eerste vacantie in de gelijkmatige stilte en eenzaamheid van het eiland geweest. En het heeft juist in dezen somberen tijd, waarin het groote verweiken de laatste liefelijkheid van het armzalige landschap doet verdwijnen en de herfststormen beginnen te waaien, mij eenigszins verzoend met de gedachte dat ik nu weer een Lngen, moeilijken, donkeren winter moet doorbrengen in deze eenzaamheid en in dit kleine huis, ver van het vaderland en van de mijnen." En de man, die dit schreef, heeft eens ge meend de kroon van het Duitsche rijk te zullen dragen ! Ik zou graag meer willen ,citeeren, omdat telkens een kleine opmerking dezen mensch typeert, die onder de beproevingen niet moedeloos terneer ligt, maar die, op het kleine lapje grond, waar hij zich bewegen moet, even ijverig, even energiek en systematisch is blijven doorwerken, als toen hem een grootsche toekomst wachtte.... Maar de moeilijkheid zou zijn dan ergens met aanhalin gen op te houden. De kroonprins vertelt hoe de eerste maanden dat hij op het eiland woonde, de bewoners schuw voor hem op zij gingen, omdat ze in hem slechts de Boche, de moordenaar van Verdun, de vrouwengek" zagen. Eerst later werd het beter. Ik denk dat hij er zich mee vleien kan, dat, sinds ze iets uit zijn mémoires" hebben gelezen, vele Hollanders-van-het-vasteland zich voor het eerst hebben gerealiseerd, dat die balling daar in het Noorden een mensch is als zij zelf, met gevoel en begrip en ver langens, als zij zelf; en met een moed, die grooter is dan ue meesten van ons bezitten. Het is een schrale troost, die ik hem bied. Maar iemand, die zelfs van een bezoek aan zijn tandarts een feest kan maken, zal haar weten te waardeeren. ANNIE S A L o M o N s iiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiminiiiiiiiiiii i EEN NIEUW DENKDIALECT Niet altijd beseft de mensch, dat het leven beweging is: soms lijkt het hem stilstand. Er zijn tijden dat men voldaan is - of schijnt. Maar de moderne mensch is het niet. Hij weet zich in beweging. De beweging nu beseft hij hieraan, dat er een rust is verstoord. De rust, die verstoord is, is niet slechts de uiterlijke, maar vooral de innerlijke. Kritiek en wijsbegeerte hebben het gebouw der oude gedachte gesloopt, de schijnbaar schoone wereld van verstandelijke geloofszekerheid. Deze woorden uit Vergezichten" van Bierens de Haan komen onwillekeurig in de ge dachte bij het lezen van Das Reisetagebuch eines Philosophen" van graaf Hermann Keysérling en nog sterker bij Paul Feldkeller's studie 1) over genoemd Reisetage buch. Feldkeller wil aantoonen, dat Keysérling intuïtief een nieuwe denkmethode heeft toegepast, die alleen, nu het oude denken evenmin meer bevrediging kan schenken aan den modernen geest als de verbroken kunstvormen, het menschelijk gemoed weder in evenwicht zal kunnen brengen. Overal is het een zoeken naar een nieuwe synthese, in maatschappijleven, in opvoeding en onder wijs, in de verschillende takken der kunst en ook het denken, het filosofeeren wacht op een nieuwe geboorte. Wie den geest in zijn ontwikkeling en groei volgen wil, moet het ontluiken van het nieuwe leven in al zijn uitingen met teedere oplet 1) Paul Feldkeller, Graf Keyserlings Erkenntnisweg zum Uebersinnlichen. Otto Reichl Verlag, Darmstadt. tendheid bespieden. Maar "niet volledig zal zijn medeleven zijn, wanneer hij het terrein van het denken aan zijn aandacht laat ont glippen. Groot is de belangstelling, die men toont voor de nieuwe vormen der kunst, der opvoedingsleer, maar wij meenen goed te doen om -daarnaast ook hier eens de aan dacht te vestigen op dit nieuwe streven van het denken en doen dit aan de hand van ge noemd boekje. Feldkeller vergelijkt Keyserling's nieuw denkdialect met de expressionistische schil derkunst. Bij deze schilders beteekent de zinnelijke voorstelling op zich zelve niets; zij dient enkel om iets, dat zich niet voor stellen laat, tot uitdrukking te brengen. De kunst beoogt iets aan gene zijde van alle voor stelling, men schildert, componeert en danst wereldbeschouwingen. In den grond der zaak heeft alle groote kunst dit gewild; expressionisme is dan eigen lijk ook niets anders dan impressionisme, alleen een bewustzijnsgraad hooger. Het ex pressionisme heft de objecten uit de sfeer der zinnelijkheid tot in een wereld, die niet meer met de zintuigen te benaderen is. Deze transvisueele synopsis vereischt echter gaven, die slechts een klein deel der menschheid bezit, waarom expressionisme nimmer volkskunst zal kunnen worden. Om expressionistische kunst te verstaan mag de beschouwer het visueele niet meer ernstig nemen, daarin niet langer zijn behagen zoeken. Wij hebben iets uitvoeriger bij het expres sionisme in de schilderkunst stil gestaan, omdat, wanneer men in 'het bovenstaande het woord schilderkunst vervangt door filo sofie, het wezen van Keyserling's denkdialect feitelijk is aangeduid, zooals aanstonds zal blijken, wanneer wij de vergelijking een weinig verder uitwerken. Gelijk de zinnelijke voorstelling voor den expressionist op zich zelf niets beteekent, maar enkel een middel is om aan het onzien lijke uiting te geven, zoo zijn bij Keysérling begrippen, gedachtenstelsels, wereldbeschou wingen op zich zelve niets; hij beschouwt ze als teekens voor iets, dat er achter ligt. Het begrip wordt eigenaardig, daarom niet onjuist, het manifeste kruisingspunt van ver borgene, doch meer wezenlijke gebeurte nissen genoemd. Wie zich aan bepaalde be grippen, aan bepaalde stelsels bindt, sluit daardoor zijn ziel voor de kennis van het we zenlijke, dat zich nimmer in begrippen laat grijpen. Feldkeller drukt zich op dit punt al zeer sterk uit. Zoolang de ideoloog, zegt hij, niet weet, dat ideeën en begrippen wapenen zijn, voor de menschheid oneindig veel ge vaarlijker dan geweren en kanonnen, zoolang zij daarin iets geestelijks, iets ideëels ziet, kan het nieuwe denkdialect niet doordringen. Elke eisch tot militaire ontwapening der volken moet schaden, zoolang deze den blik van de eenige noodzakelijk moreele ontwapening en zuivering naar uitwendig heden afwendt. De volken en de klassen stellen de ideeën ter bescherming voor zich en hun materieele belangen. Juist wat het sociale en religieuze elkaar verstaan betreft, om van de metaphysische kennis maar te zwijgen, heeft de ideëenproductie van scholen, kerken en universiteiten, van vereenigingen en partijen oneindig veel nadeel berokkend. Eeuwenlange ondervinding heeft katholie ken en protestanten, filosofen en theologen niet doen inzien, dat hun begripsarbeid het begrijpen van mensch tot mensch moei lijker maakt. Zalig daarentegen zijn de aan begrippen armen, de aan liefde en verstaan rijken. Zijn alle begrippen dan waardeloos, vraagt men allicht. In Keyserling's School der Wijsheid" te Darmstadt komen menschen van allerlei overtuigingen richting; niemand wil men er iets ontnemen,een ieder iets geven. De impressionistische schilder, die tot de expressionistische uitdrukking»wijs overgaat, behoeft zijn oude voorstellingen niet over boord te gooien; alleen gebruikt hij ze voort aan anders, kent er andere waarden aan toe. Evenzoo moet men de begrippen leeren haniiMiiiiiiiiiimi iiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiHiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiim CHARIVARIUS, Ruize-rijmen, 5 Bundels a f O 65 Charivaria, 3 Bundels f 0.65 - Uitgave H. 'D. TJEENK JWILLINK & Zn. Haarlem OPVOEDING! Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck ,,Te koop gevraagd een kinderwagen van nette, rijke familie" (Adv.) Een ontwerp van de firma George van Raerjndonck voor nette, rijke families MI minimi WMliiiluu/tf IMIKII teeren, alle standpunten kunnen beleven, met de gedachten rythmisch spelen, van den eenen denktoonaard in de andere overgaan, steeds iets anders en iets dicpers zeggen, gelijk Beethoven in tonen dichtte. Meester Eckehart vermocht dit eens; hij wist te spelen met de dogma's en christelijke leerstellingen en smolt zelfs de gelijkenissen van Christus nog eens om, d.w.z. nam ze niet als ernst op in haar historischen zin. De ziel mag zich niet vastleggen in het historisch gewordene, maar moet steeds nieuw leven voortbrengen, de waarheid al door dieper en intenser benaderen. De abso lute waarheid is voor Kcyscrling dynamisch, en niet statisch, daarom niet te binden aan bepaalde gedachten of stelsels. Hier komen wij van zelve terug op de geciteerde woorden van Bierens de Haan, dat de moderne mensch, die zich in beweging weet, geen rust meer vindt in de oude stelsels, zooals een ieder om zich heen kan waarnemen. Maar zij, die met het oude hebben afgedaan, vonden nog geen nieuw steunpunt voor hun denken, vandaar dat de groote meerderheid in hopelooze oppervlakkigheid is vervallen, terwijl kleine groepen hun toevlucht zoeken in mystiek, occultisme enz. Keysérling nu meent het moderne bewust zijn, dat in beweging is, den weg te kunnen wijzen door het een nieuw denkdialect aan te bieden, dat zelf beweging is. De daarvoor noodige plasticiteit der ziel vereischt echter twee vermogens, die schijn baar tegenstrijdig zijn. Men moet alle stand punten objectief op zich laten werken en tegelijk er zoo hypercritisch tegenover staan, dat men in geen gevangen blijft. Evenmin als velen de expressionistische ischilderkunst in staat zijn te waardeeren, :zal deze rustelooze dialectiek der standpunten ^oor menigeen gemakkelijk in toepassing gebracht kunnen worden, maar wie haar beoefent, zal ervaren, dat zij den geest be vrijdt van de historische, biologische en zelfs ?wetenschappelijke gebondenheid, dat de geest .zijn soevereiniteitsrechten herkrijgt. Wanneer wij hier spreken van bevrijding ook der wetenschappelijke gebondenheid ver eischt dat tot slot nog een kleine aanvulling van Keyserling's houding tegenover de moderne wetenschap, want niet onmogelijk zou het zijn, dat men uit dit gezegde gering schatting zou distilleeren. Het tegendeel ;is echter het geval; alleen verwacht hij van haar niet, wat zij niet geven kan. Het ideaal ?der wetenschap is volgens hem volkomen ervaring, maar metingen en waarnemingen, ?en voorstellingen en begrippen, voor zoover .zij in dienst daarvan staan, brengen ons niet tot de waarheid, maar geven ruimtelijke en zakelijke oriënteering, hetgeen iets geheel anders is. Van de wetenschap mogen wij derhalve geen wijsheid verwachten. Het nieuwe denkdialect leert den mensch schouwen in de kern van zijn eigen wezen, d.w.z. plastisch de volheid van het zijn te zien inplaats van enkel dit of dat aspect ervan. De mensch leert dan inzien, dat hij door elke nieuwe wetenschap wel beter georiënteerd, maar in wezen niet wijzer wordt. Zou een Boeddha, zou een Plato wijzer zijn geworden door kennis van de relativiteits-theorie? De wetenschap kan slechts indirect een hooger zijnsniveau, waarheen de menschheid op alle gebied streeft, bewon deren, maar in zijn inhoud ligt dit niet besloten. H. BAX «iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiifimiiiuiMi! iniiimiii nu IIIIIM J,S.MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-ÜEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND IIIIIIIIMttllllllllll iiiiimiimmiiiiiiiimiiiiliiiiiimiimiiumiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Souterliedekens, een Nederlandsch psalm boek van 1540 met de oorspronkelijke volksliederen, die bij de melodieën behooren, uitgeg. door ELIZABETH MINCOFF-MARRIAGE. Den Haag, Martinus Nijhoff, 1922. ALICE NAHON, Vondelingskens, De Ned. Boekhandel, Antwerpen, A. W. Sijthoff's Uitg. Mij., Leiden, 1921. FRANS SMITS, Het huis der Smart, Antwerpen, De Sikkel; Amsterdam, Em. Querido, zonder jaar. In 1540 verschenen de Souterliedekens, ghemaect ter eere Godts op alle die Psalmen van David." De vertaler, vermoedelijk de Utrechtsche jonker Willem van Zuylen van Nijevelt, plaatste naast zijn niet bijzonder vloeiende en melodieuze berijming den Latijnschen tekst uit de Vulgaat; de zangwijze gaf hij bij lederen psalm geheel volledig in muzieknoten aan; die wijzen waren ontleend aan soms uiterst wereld'sche liederen. Zoo z.ou de 52ste psalm gezongen worden op de wijze: Ie heb een wijf ghetroudt, God weet oft mij bsroudt", de 26ste op ,,!c weet een vrouken amoreus, si heeft mijn harte bevae-n"; andere op Vrou Vernis ghi syt soe schoonen wijf", op?Surlepontdavignon"etc. Terwijl de mu ziek volledig aangegeven was, werden van de wereldsche liederen enkel de beginwoorden vermeld. De uitgave had de volle goedkeuring der keizerlijke regeering te Brussel. Deze zag er blijkbaar niet de minste uiting in van de ver derfelijke doctryne van Luthcr, al heeft me-n vroeger wel verondersteld, dat de vertaler de wereldsche melodieën koos bij wijze van camou flage: wie zoo zijn psalmen zong, werd niet zoo gauw gesnapt. Er is niets tegen om aan te nemen, dat de auteur geen andere bedoeling had dan hij aangaf in zijn prologhe : Daar men dan daghelijcx (God betert) siet, ende hoort, dat den eerwaerdigen naem Gods, in lichtveerdige, ijdele liedekens, so dickmael bi den menighen ontheylicht cnde inisbruyct wort, so zijn dese Souterliedekens met grooten arbeyt ende neerst'ghcyt vergadert, om d t quaet te verhoeden (so vele aist moge l ij c zijn sal) ende die ionghe iuccht een oorsake te ghevcn om in die plaetse van sotte vlecschelike liedekens wat goets te moghen singhen, daer God doer gheëert ende si doer ghesticht mogen worden." Trouwens in de 15e eeuw had men hier al psalmen gezongen op wereldsche wijze en als ik het wel heb, werkt het Leger des heils op het oogenblik ongeveer nog naar het zelfde systeem. Wie enkel den titel van het boek van Mevrouw Mincoff-Marriage leest, kon een moderne uit gave van het oude psalmboek verwachten. Het boek is niet wat de titel aangeeft. Van de psalmen zelf zijn hier in een register alleen de aanvangsregels te vinden. Het doet eenigszins onaangenaam aan en getuigt van gebrek aan inzicht in de cultuur-historische waarde van het oude boekje, dat Mevrouw Mincoff met onverholen geringschatting van die psalmen zelf spreekt. Zij noemt ze moreele pillen, die door de wereldsche zangwijze moesten verguld worden; ,,de suiker ging er in en de pil nam men erbij in, zelfs de katho lieken maakten er gebruik van." Natuurlijk, het was voor hen bestemd hoogstwaarschijnlijk en wie belette hen desverkiezcnde de suiker" alleen te nemen? Zouden de Soiiterliedekens, als men er niet door gesticht werd, 31 drukken beleefd hebben? Ik stem gaarne toe, dat ons thans deze psalmvertaling niet treft door bijzondere schoonheid; maar voorde menschen die deze liederen indertijd gezongen hebben en er zullen er velen van de nieuwe leer bij zijn geweest waren ze stellig geen moreele pu ien". Tijd en omstandigheden maken ook dezepsalmen voor ons eerbiedwaardig. Mevrouw Mincoff schuift ze met dédain ter zijde en richt zich enkel tot de muziek en de woorden van de wereldsche wijze. En daar heeft ze onbetwistbaar een bijzonder nuttig en verdienstelijk werk verricht. Wat toch was de opgave? We hadden hier dus de volledige muziek van een schat van oude liederen en dansen, bijna eeuig in West-Europa; maar de wereldsche tekst moest nu volledig bij iedere melodie opgespoord worden. Reeds Florimond van Duyse heeft dit beproefd, het laatst in zijn standaardwerk Het oude Nederlandsche lied." Mevrouw Mincoff heeft heel het terrein, waar mogelijk iets gevonden kon worden, op nieuw doorzocht; zij brengt het aanmerkelijk verder dan Van Duyse, doch ook haar is het niet gelukt alle liederen te vinden; volledig heid is op dit gebied ook wel niet mogelijk. Door haar speurzin, geleid door grondige kennis, bezitten wij thans ecu bundel oude Nederlandsche liederen met hun muziek dien althans Frankrijk en Engeland ons kunnen benijden. 't Is al de derde druk, die mij gezonden werd, van het bundeltje verzen van Alice Nahun, maar voor mij was het nog een zoete ver rassing. Wat valt daar al dat duffe, zwaar wichtige, gewilde, aanstellerige werk van onze meeste jongeren tegen weg. Wat een heerlijke frischheid, aandoenlijke eenvoud, wat een eerlijkheid en tronwhnrtigheid in al wat daar in jeugdige natuurlijkheid teer opklinkt. Ze heeft dat alles gevonden In 't vertellen van wat wind...., 't Rits'len van de hagen...., In de kijkers van een kind...., 't Scheemrcn van de dagen...., En ook in 't eigen stil gedacht. . . . in wat bloemen-zegen." Zoo als ze hel vond in haar dichterlijk zieltje, g:if ze het met na tuurlijke gratie. Dat is eindelijk weer eens een verzenbundeltje, waarvan ik langzaam genietend en alles om me heen vergelend, bladzij na bladzij omsla, even op iedere blad/ij geboeid in stil gopi'inzen, geroerd dooreen !;-:estige wending, een helderen of somberen gevoeligen klank, een levendigen teekenzet. Er is geen bladzij die uiet iets liefs of innigs te zeggen heeft, 't Is geen geweldige, diepaangrijpende kunst, geen kunst ook van stamelende dichters, die op wereldraadselen en maatschappelijke pro blemen zitten te broeden, die voor hun geestesspiegel hun gewichtige pose staan te bespeculeeren in allerlei levens-en wereldbeschouwing. Het is innig, echt werk, hoe zwak ook nog soms hier en daar. Hier is een dichteres van nature, die leeft in de bloemen, de hoornen, velden en heiden, de wijde luchten en het trouwe, een voudige huiselijke, en wat daar rilt in haar sjcvtx'lige xiel, wordt als van zelf goed, zuiver, schoon geluid. Ze mag veel van (iezeüe houden: Daar, hoven m'n stoveke pover, Goénavond", Gezelles portret, Waarvór ik in stille devotie Wat blommen van 't veld heb gezet. Ze mag veel van hem hebben geleerd; hoor maar: Daar ligt zoo'n innigheid In 't sluim'ren der kersouwen, Die moe, bij schemertijd, Hun sterre-kroontjes vouwen En peinzen...., peinzen stil Hun broze bloemgedacht, Ginds, tusschen 't gersgeril, Aan de oude watergracht. Toch groeit in haar flink het persoonlijke; ze houdt een eigen toon, niet sterk en krachtig nog altijd, maar toch iets aparts, dat terstond treft, zonder eenige aanstellerij, vrij van alle -ismen: Ik voel mijn ziel verwant met kleine simp'e dingen, Die op ons wegen staan als bloemen van het veld. En dan dit: Ik lieve, wat des avonds in De winden hangt te neuren....; Die melodijkens zonder zin, Die lachen noch en treuren. Ja, en dan wordt ze wel eens een beetje teer verliefd sentimenteel. Dat spreekt immers van zelf en het kan geen kwaad, want ook dan blijft ze zoo echt natuurlijk en eenvoudig. Ze heeft ook getracht z'ch van haar lyriek los te maken en dingetjes te schrijven, die ze naievelijk noemt Afgeloerd." In die paar kleine stukskes bereikt ze soms iets prachtigs; Zoo van die non in den herfstigen kloosterhof: Als 'n dood' illuzie, die ze Lang vergeten had...., Viel er op lieur jonge handen, Een verschrompeld blad. En van het oude vrouwke dat haar gor dijntjes aan het verschikken is: Onder 't venster waar het miuirke Door den tijd ge bersten was, Stonden triestig te verdrogen, Uitgeblomde dahlia's. Welk een allergeestigste fijne leekening van de kinderen, die uit het ver gehucht naar school gaan in het dorp: Khkkerdeklakker", zoo kloefren de rijen Op blokskens voorbij langs de grauwe kasseien, Ik heb een dankbaar, warm gevoel voor het frissche eenvoudige werk van deze jonge dichteres. Of we er bijzonder veel bij zouden verloren hebben, als Frans Smits zijn oorlogsnovellen niet gebundeld had, durf ik nu niet zoo direct te beweren, maar het is toch wel gezond, zeer aannemelijk werk en vooral als we door de eerste heen zijn, pakken ze wel. Mij treft in al deze vijf schetsen een soms geweldige, lugubere humor. Zoo in de eerste ?i! de gruwbare bevalling van Paulien, die met de dorpelingen onder leiding van den pastoor in een bosch is gevlucht; de zenuwachtige \erlegenhejd van den pastoor en de hulp van den dorpsslachter, tevens knecht van den veearts. In Onder den grond" de tegenstelling van de schoonheid van Vlaanderenland ir zijn bloei en heerlijkheid, het frissche groen in de helle lucht en het verblijf in den kelder tijdens een beschieting, het verhaal van die twee soldaten, begraven onder de puinen van een ingestorte brouwerij, waarvan de een zich doodschiet. Hier zijn een paar pagina's die even aan Poe doen denken. In Het huis derSmarf'de Kerststemming: Minuit ! Chrétielis, c'est l'hèu re solennelle oii rHomme-Dieu descendit parmi vous" te genover het Hoch der Kaiser, de sissende ko gels die alles verpletteren en de breede schil dering van de hospitaalgruwelen, waarin telkens weer nieuwe schrijnende, ontstellende humor opduikt. In ,,Mimosa" met zijn malsche zinnelijkheid aan de Riviera en de wreede ellende van het strijdgewoel, waar het inimosatakje in het hart de voornaamste oorzaak van den dood wordt. En vooral heel sterk in het laatste verhaal, misschien het beste, Ecce HOITTO" zoo sober, knap, strak verteld, zondereenige pathetischen omhaal met al de afschuwelijke ellende in een hospitaal achter de vuurlinie; de man die zijn beenen kwijt is en al maar klaagt ,,'k H toch zukke kou voeten".... Die vergissing met kapitein Verbruggen, die met zooveel zorg behandeld wordt: Een beetje geduld, kapitein, allons, over een maand merkt men zelfs de lidtcekens niet meer." En het was waarachtig zoo'n smerige feldwebel. En de humor doet niet als iets opzettelijk gezochts aan. Dat is wel een verdienste. J. PRINSEN J.L.ZN.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl