Historisch Archief 1877-1940
20 Mei '22. No. 2343
DE AMSTERD'AMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
BIJKOMSTIGHEDEN
XXVII.
Alweer een angstwekkend bewijs voor de
oppervlakkigheid van ons oordeel: We zien
een weinig sympathiek portret en eenige
karikaturen; we hooren een paar gevleu
gelde woorden" als ein frischer,f iröhlicher
Krieg"; we zeggen elkaar na, dat hij zelfs"
in Duitschland niet populair was, en daarmee
heeft zijn figuur voor ons afgedaan; daarmee
hebben wij, alle weldenkende menschen"
bij elkaar, het moreele doodvonnis uitge
sproken over een jongen man, die droomend
van een toekomst van macht en glorie,
plotseling op een verlaten eiland is te land
gekomen, waar het eeuwige waaien over de
groote eenzaamheid" het eenige geluid is.
Voor de oude keizerin, ziek, trouw en be
rustend, hadden we nog wel sympathie; zelfs
den keizer konden we in onze zachtmoedige
buien, een zwaar-getroffene" noemen; maar
wie had voor den kroonprins iets anders over,
dan het meedoogenlooze grapje over het
toppunt van verstrooidheid, om, als je op
weg bent naar Parijs, op Wieringen te land
te komen."
Ja, de mensch is wél een kuddedier, en
eendrachtiglijk maken we de reputatie van
vorsten en groote mannen, die dikwijls op
niets anders berust dan op de samenwerking
van ons aller fantasie. Wie neemt de moeite
na te gaan, of de woorden, die den kroon
prins in den mond werden gelegd, ook wezen
lijk authentiek zijn? Wie geeft er zich reken
schap van, dat het feit, dat hij zelfs" in
Duitschland niet populair was, wel eens niet
te wijten kon zijn aan het feit, dat hij te veel
met den sabel rammelde, maar eenvoudig
hieraan, dat hij zich telkens tegenover den
keizer stelde, den Keizer, die als een godheid
werd ontzien en verheerlijkt!
Ik denk, dat deze weken, toen de N. R. C.
fragmenten uit de mémoires van kroonprins
Wilhelm" publiceerde, menigeen zich ver
baasd heeft afgevraagd, of dit nu dat monster
van wreedheid moest zijn, die cynische duivel,
die rücksich'.slose vechtjas, die hier het
woord voerde?.. Al was het slechts om deze
ne alinea, waarin hij spreekt over de
houding der troepen, toen de oorlog op zijn
eind liep:
,,... .Verlies, overal waarde vijand aanviel.
Alsof onze mannen, nadat zij jets hadden
gehoord van een wapenstilstand en van op
til zijnde onderhandelingen, geen kracht meer
voelden om te vechten. Hier en daar ook,
alsof zij niet meer wilden. Maar waar was
in de door honger, ellende en ontbering
verwarde hoofden van deze mannen, die dui
zend keer hun leven dapper voor het vader
land op het spel hadden gezet, nu de grens
tusschen kunnen en willen. Stempelt n
keer, de laatste maal, te kort schieten, den
afgebeulden man, die honderden malen
bewezen had een held te zijn, tot een lafaard?
Neen ! Slechts n ding heeft het hem ont
nomen : den prijs, waarvoor hij honderden
malen zijn leven waagde."
En nu zullen waarschijnlijk de hoofden der
politici, (wanneer dergelijke hooge heeren
zich tenminste in een verloren oogenblik
ooit met Bijkomstigheden" inlaten,) al lang
meewarig zitten te schudden, omdat die
juffrouw met haar goedgeloovige,
sentimenteele hart er blijkbaar zoo deerlijk ingeloopen
is; en ze zullen verzekeren, dat deze ,.m
moires" niets dari een politieke truc, niets
dan een speculeeren op het meegevoel en de
teerhartigheid der menigte zijn; dat de kroon
prins ze bovendien niet eens zelf heeft ge
schreven, en dat ze niet meer waarde hebben,
dan het eerste het beste journalisten-ver
haaltje; maar ik geloof, dat ik me dan toch
deze keer niet door hun wijze voorzichtigheid
?zal laten imponeeren. Want met wantrouwen,
en met slimmigheidjes, om te trachten te
ontdekken, dat een mensch iets anders meent
dan hij zegt, zijn we niet verder gekomen,
noch in Genua, noch in het gewone leven.
Als we iets van de menschelijkheid van een
ander willen begrijpen, doen we het best,
hem met belangstelling en ernst tegemoet
te treden. Wie zoo. zonder vooroordeel, naar
de stem van deze mémoires luistert, wordt
telkens getroffen door een accent van onmis
kenbare echtheid.
In het begin van deze maand ben ik een
paar dagen aan wal geweest. In O verveen
bij den tandarts Schaefer, die mij heeft
behandeld. Ik zou het nooit voor mogelijk
gehouden hebben, dat men zich zoo kan
verheugen op de bescheiden genoegens, die
een tandarts kan bieden met al zijn kleine
folterwerktuigen. Zoo lekker heb ik achter
over geleund in den mooien stoel eens wat
anders als daar op Wieringen. Dit
uitgangetje is sedert geruimen tijd de eerste vacantie
in de gelijkmatige stilte en eenzaamheid van
het eiland geweest. En het heeft juist in
dezen somberen tijd, waarin het groote
verweiken de laatste liefelijkheid van het
armzalige landschap doet verdwijnen en de
herfststormen beginnen te waaien, mij
eenigszins verzoend met de gedachte dat ik nu weer
een Lngen, moeilijken, donkeren winter moet
doorbrengen in deze eenzaamheid en in dit
kleine huis, ver van het vaderland en van
de mijnen."
En de man, die dit schreef, heeft eens ge
meend de kroon van het Duitsche rijk te
zullen dragen !
Ik zou graag meer willen ,citeeren, omdat
telkens een kleine opmerking dezen mensch
typeert, die onder de beproevingen niet
moedeloos terneer ligt, maar die, op het kleine
lapje grond, waar hij zich bewegen moet,
even ijverig, even energiek en systematisch
is blijven doorwerken, als toen hem een
grootsche toekomst wachtte.... Maar de
moeilijkheid zou zijn dan ergens met aanhalin
gen op te houden.
De kroonprins vertelt hoe de eerste maanden
dat hij op het eiland woonde, de bewoners
schuw voor hem op zij gingen, omdat ze in
hem slechts de Boche, de moordenaar van
Verdun, de vrouwengek" zagen. Eerst later
werd het beter.
Ik denk dat hij er zich mee vleien kan,
dat, sinds ze iets uit zijn mémoires" hebben
gelezen, vele Hollanders-van-het-vasteland
zich voor het eerst hebben gerealiseerd, dat
die balling daar in het Noorden een mensch
is als zij zelf, met gevoel en begrip en ver
langens, als zij zelf; en met een moed, die
grooter is dan ue meesten van ons bezitten.
Het is een schrale troost, die ik hem bied.
Maar iemand, die zelfs van een bezoek aan
zijn tandarts een feest kan maken, zal haar
weten te waardeeren.
ANNIE S A L o M o N s
iiiiiiiiiimiiiiiiiiiitiminiiiiiiiiiii i
EEN NIEUW DENKDIALECT
Niet altijd beseft de mensch, dat het leven
beweging is: soms lijkt het hem stilstand.
Er zijn tijden dat men voldaan is - of schijnt.
Maar de moderne mensch is het niet. Hij
weet zich in beweging. De beweging nu beseft
hij hieraan, dat er een rust is verstoord.
De rust, die verstoord is, is niet slechts de
uiterlijke, maar vooral de innerlijke. Kritiek
en wijsbegeerte hebben het gebouw der oude
gedachte gesloopt, de schijnbaar schoone
wereld van verstandelijke geloofszekerheid.
Deze woorden uit Vergezichten" van
Bierens de Haan komen onwillekeurig in de ge
dachte bij het lezen van Das Reisetagebuch
eines Philosophen" van graaf Hermann
Keysérling en nog sterker bij Paul
Feldkeller's studie 1) over genoemd Reisetage
buch.
Feldkeller wil aantoonen, dat Keysérling
intuïtief een nieuwe denkmethode heeft
toegepast, die alleen, nu het oude denken
evenmin meer bevrediging kan schenken
aan den modernen geest als de verbroken
kunstvormen, het menschelijk gemoed weder
in evenwicht zal kunnen brengen. Overal
is het een zoeken naar een nieuwe synthese,
in maatschappijleven, in opvoeding en onder
wijs, in de verschillende takken der kunst
en ook het denken, het filosofeeren wacht
op een nieuwe geboorte.
Wie den geest in zijn ontwikkeling en groei
volgen wil, moet het ontluiken van het nieuwe
leven in al zijn uitingen met teedere oplet
1) Paul Feldkeller, Graf Keyserlings
Erkenntnisweg zum Uebersinnlichen. Otto
Reichl Verlag, Darmstadt.
tendheid bespieden. Maar "niet volledig zal
zijn medeleven zijn, wanneer hij het terrein
van het denken aan zijn aandacht laat ont
glippen. Groot is de belangstelling, die men
toont voor de nieuwe vormen der kunst,
der opvoedingsleer, maar wij meenen goed
te doen om -daarnaast ook hier eens de aan
dacht te vestigen op dit nieuwe streven van
het denken en doen dit aan de hand van ge
noemd boekje.
Feldkeller vergelijkt Keyserling's nieuw
denkdialect met de expressionistische schil
derkunst. Bij deze schilders beteekent de
zinnelijke voorstelling op zich zelve niets;
zij dient enkel om iets, dat zich niet voor
stellen laat, tot uitdrukking te brengen. De
kunst beoogt iets aan gene zijde van alle voor
stelling, men schildert, componeert en danst
wereldbeschouwingen.
In den grond der zaak heeft alle groote
kunst dit gewild; expressionisme is dan eigen
lijk ook niets anders dan impressionisme,
alleen een bewustzijnsgraad hooger. Het ex
pressionisme heft de objecten uit de sfeer
der zinnelijkheid tot in een wereld, die niet
meer met de zintuigen te benaderen is. Deze
transvisueele synopsis vereischt echter gaven,
die slechts een klein deel der menschheid bezit,
waarom expressionisme nimmer volkskunst
zal kunnen worden. Om expressionistische
kunst te verstaan mag de beschouwer het
visueele niet meer ernstig nemen, daarin
niet langer zijn behagen zoeken.
Wij hebben iets uitvoeriger bij het expres
sionisme in de schilderkunst stil gestaan,
omdat, wanneer men in 'het bovenstaande
het woord schilderkunst vervangt door filo
sofie, het wezen van Keyserling's denkdialect
feitelijk is aangeduid, zooals aanstonds zal
blijken, wanneer wij de vergelijking een weinig
verder uitwerken.
Gelijk de zinnelijke voorstelling voor den
expressionist op zich zelf niets beteekent,
maar enkel een middel is om aan het onzien
lijke uiting te geven, zoo zijn bij Keysérling
begrippen, gedachtenstelsels, wereldbeschou
wingen op zich zelve niets; hij beschouwt
ze als teekens voor iets, dat er achter ligt.
Het begrip wordt eigenaardig, daarom niet
onjuist, het manifeste kruisingspunt van ver
borgene, doch meer wezenlijke gebeurte
nissen genoemd. Wie zich aan bepaalde be
grippen, aan bepaalde stelsels bindt, sluit
daardoor zijn ziel voor de kennis van het we
zenlijke, dat zich nimmer in begrippen laat
grijpen.
Feldkeller drukt zich op dit punt al zeer
sterk uit. Zoolang de ideoloog, zegt hij,
niet weet, dat ideeën en begrippen wapenen
zijn, voor de menschheid oneindig veel ge
vaarlijker dan geweren en kanonnen, zoolang
zij daarin iets geestelijks, iets ideëels ziet,
kan het nieuwe denkdialect niet doordringen.
Elke eisch tot militaire ontwapening der
volken moet schaden, zoolang deze den
blik van de eenige noodzakelijk moreele
ontwapening en zuivering naar uitwendig
heden afwendt. De volken en de klassen
stellen de ideeën ter bescherming voor zich en
hun materieele belangen. Juist wat het
sociale en religieuze elkaar verstaan betreft,
om van de metaphysische kennis maar te
zwijgen, heeft de ideëenproductie van scholen,
kerken en universiteiten, van vereenigingen
en partijen oneindig veel nadeel berokkend.
Eeuwenlange ondervinding heeft katholie
ken en protestanten, filosofen en theologen
niet doen inzien, dat hun begripsarbeid
het begrijpen van mensch tot mensch moei
lijker maakt. Zalig daarentegen zijn de aan
begrippen armen, de aan liefde en verstaan
rijken.
Zijn alle begrippen dan waardeloos, vraagt
men allicht. In Keyserling's School der
Wijsheid" te Darmstadt komen menschen
van allerlei overtuigingen richting; niemand
wil men er iets ontnemen,een ieder iets geven.
De impressionistische schilder, die tot de
expressionistische uitdrukking»wijs overgaat,
behoeft zijn oude voorstellingen niet over
boord te gooien; alleen gebruikt hij ze voort
aan anders, kent er andere waarden aan toe.
Evenzoo moet men de begrippen leeren
haniiMiiiiiiiiiimi iiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiHiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiim
CHARIVARIUS, Ruize-rijmen, 5 Bundels a f O 65
Charivaria, 3 Bundels f 0.65
- Uitgave H. 'D. TJEENK JWILLINK & Zn. Haarlem
OPVOEDING!
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
,,Te koop gevraagd een kinderwagen
van nette, rijke familie" (Adv.)
Een ontwerp van de firma George van Raerjndonck voor nette, rijke families
MI minimi WMliiiluu/tf IMIKII
teeren, alle standpunten kunnen beleven,
met de gedachten rythmisch spelen, van den
eenen denktoonaard in de andere overgaan,
steeds iets anders en iets dicpers zeggen,
gelijk Beethoven in tonen dichtte. Meester
Eckehart vermocht dit eens; hij wist te spelen
met de dogma's en christelijke leerstellingen
en smolt zelfs de gelijkenissen van Christus
nog eens om, d.w.z. nam ze niet als ernst op
in haar historischen zin.
De ziel mag zich niet vastleggen in het
historisch gewordene, maar moet steeds
nieuw leven voortbrengen, de waarheid al
door dieper en intenser benaderen. De abso
lute waarheid is voor Kcyscrling dynamisch,
en niet statisch, daarom niet te binden aan
bepaalde gedachten of stelsels.
Hier komen wij van zelve terug op de
geciteerde woorden van Bierens de Haan,
dat de moderne mensch, die zich in beweging
weet, geen rust meer vindt in de oude stelsels,
zooals een ieder om zich heen kan waarnemen.
Maar zij, die met het oude hebben afgedaan,
vonden nog geen nieuw steunpunt voor hun
denken, vandaar dat de groote meerderheid
in hopelooze oppervlakkigheid is vervallen,
terwijl kleine groepen hun toevlucht zoeken
in mystiek, occultisme enz.
Keysérling nu meent het moderne bewust
zijn, dat in beweging is, den weg te kunnen
wijzen door het een nieuw denkdialect aan
te bieden, dat zelf beweging is.
De daarvoor noodige plasticiteit der ziel
vereischt echter twee vermogens, die schijn
baar tegenstrijdig zijn. Men moet alle stand
punten objectief op zich laten werken en
tegelijk er zoo hypercritisch tegenover staan,
dat men in geen gevangen blijft.
Evenmin als velen de expressionistische
ischilderkunst in staat zijn te waardeeren,
:zal deze rustelooze dialectiek der standpunten
^oor menigeen gemakkelijk in toepassing
gebracht kunnen worden, maar wie haar
beoefent, zal ervaren, dat zij den geest be
vrijdt van de historische, biologische en zelfs
?wetenschappelijke gebondenheid, dat de geest
.zijn soevereiniteitsrechten herkrijgt.
Wanneer wij hier spreken van bevrijding
ook der wetenschappelijke gebondenheid ver
eischt dat tot slot nog een kleine aanvulling
van Keyserling's houding tegenover de
moderne wetenschap, want niet onmogelijk
zou het zijn, dat men uit dit gezegde gering
schatting zou distilleeren. Het tegendeel
;is echter het geval; alleen verwacht hij van
haar niet, wat zij niet geven kan. Het ideaal
?der wetenschap is volgens hem volkomen
ervaring, maar metingen en waarnemingen,
?en voorstellingen en begrippen, voor zoover
.zij in dienst daarvan staan, brengen ons
niet tot de waarheid, maar geven ruimtelijke
en zakelijke oriënteering, hetgeen iets geheel
anders is. Van de wetenschap mogen wij
derhalve geen wijsheid verwachten.
Het nieuwe denkdialect leert den mensch
schouwen in de kern van zijn eigen wezen,
d.w.z. plastisch de volheid van het zijn te
zien inplaats van enkel dit of dat aspect
ervan. De mensch leert dan inzien, dat hij
door elke nieuwe wetenschap wel beter
georiënteerd, maar in wezen niet wijzer
wordt. Zou een Boeddha, zou een Plato
wijzer zijn geworden door kennis van de
relativiteits-theorie? De wetenschap kan slechts
indirect een hooger zijnsniveau, waarheen de
menschheid op alle gebied streeft, bewon
deren, maar in zijn inhoud ligt dit niet
besloten.
H. BAX
«iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiifimiiiuiMi! iniiimiii nu IIIIIM
J,S.MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-ÜEN HAAG
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
IIIIIIIIMttllllllllll
iiiiimiimmiiiiiiiimiiiiliiiiiimiimiiumiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
Souterliedekens, een Nederlandsch psalm
boek van 1540 met de oorspronkelijke
volksliederen, die bij de melodieën
behooren, uitgeg. door ELIZABETH
MINCOFF-MARRIAGE. Den Haag,
Martinus Nijhoff, 1922.
ALICE NAHON, Vondelingskens, De Ned.
Boekhandel, Antwerpen, A. W.
Sijthoff's Uitg. Mij., Leiden, 1921.
FRANS SMITS, Het huis der Smart,
Antwerpen, De Sikkel; Amsterdam,
Em. Querido, zonder jaar.
In 1540 verschenen de Souterliedekens,
ghemaect ter eere Godts op alle die Psalmen
van David." De vertaler, vermoedelijk de
Utrechtsche jonker Willem van Zuylen van
Nijevelt, plaatste naast zijn niet bijzonder
vloeiende en melodieuze berijming den
Latijnschen tekst uit de Vulgaat; de zangwijze gaf hij
bij lederen psalm geheel volledig in
muzieknoten aan; die wijzen waren ontleend aan
soms uiterst wereld'sche liederen. Zoo z.ou de
52ste psalm gezongen worden op de wijze:
Ie heb een wijf ghetroudt, God weet oft mij
bsroudt", de 26ste op ,,!c weet een vrouken
amoreus, si heeft mijn harte bevae-n"; andere
op Vrou Vernis ghi syt soe schoonen wijf",
op?Surlepontdavignon"etc. Terwijl de mu
ziek volledig aangegeven was, werden van de
wereldsche liederen enkel de beginwoorden
vermeld.
De uitgave had de volle goedkeuring der
keizerlijke regeering te Brussel. Deze zag er
blijkbaar niet de minste uiting in van de ver
derfelijke doctryne van Luthcr, al heeft me-n
vroeger wel verondersteld, dat de vertaler de
wereldsche melodieën koos bij wijze van camou
flage: wie zoo zijn psalmen zong, werd niet
zoo gauw gesnapt. Er is niets tegen om aan
te nemen, dat de auteur geen andere bedoeling
had dan hij aangaf in zijn prologhe : Daar men
dan daghelijcx (God betert) siet, ende hoort,
dat den eerwaerdigen naem Gods, in
lichtveerdige, ijdele liedekens, so dickmael bi den
menighen ontheylicht cnde inisbruyct wort,
so zijn dese Souterliedekens met grooten
arbeyt ende neerst'ghcyt vergadert, om d t
quaet te verhoeden (so vele aist moge l ij c zijn
sal) ende die ionghe iuccht een oorsake te
ghevcn om in die plaetse van sotte
vlecschelike liedekens wat goets te moghen singhen,
daer God doer gheëert ende si doer ghesticht
mogen worden." Trouwens in de 15e eeuw had
men hier al psalmen gezongen op wereldsche
wijze en als ik het wel heb, werkt het Leger des
heils op het oogenblik ongeveer nog naar het
zelfde systeem.
Wie enkel den titel van het boek van Mevrouw
Mincoff-Marriage leest, kon een moderne uit
gave van het oude psalmboek verwachten.
Het boek is niet wat de titel aangeeft. Van
de psalmen zelf zijn hier in een register alleen
de aanvangsregels te vinden. Het doet
eenigszins onaangenaam aan en getuigt van gebrek
aan inzicht in de cultuur-historische waarde
van het oude boekje, dat Mevrouw Mincoff
met onverholen geringschatting van die
psalmen zelf spreekt. Zij noemt ze moreele
pillen, die door de wereldsche zangwijze
moesten verguld worden; ,,de suiker ging er
in en de pil nam men erbij in, zelfs de katho
lieken maakten er gebruik van." Natuurlijk,
het was voor hen bestemd hoogstwaarschijnlijk
en wie belette hen desverkiezcnde de suiker"
alleen te nemen? Zouden de Soiiterliedekens,
als men er niet door gesticht werd, 31 drukken
beleefd hebben? Ik stem gaarne toe, dat ons
thans deze psalmvertaling niet treft door
bijzondere schoonheid; maar voorde menschen
die deze liederen indertijd gezongen hebben
en er zullen er velen van de nieuwe leer bij zijn
geweest waren ze stellig geen moreele pu
ien". Tijd en omstandigheden maken ook
dezepsalmen voor ons eerbiedwaardig.
Mevrouw Mincoff schuift ze met dédain ter
zijde en richt zich enkel tot de muziek en de
woorden van de wereldsche wijze. En daar
heeft ze onbetwistbaar een bijzonder nuttig en
verdienstelijk werk verricht. Wat toch was de
opgave? We hadden hier dus de volledige
muziek van een schat van oude liederen en
dansen, bijna eeuig in West-Europa; maar de
wereldsche tekst moest nu volledig bij iedere
melodie opgespoord worden. Reeds Florimond
van Duyse heeft dit beproefd, het laatst in
zijn standaardwerk Het oude Nederlandsche
lied." Mevrouw Mincoff heeft heel het terrein,
waar mogelijk iets gevonden kon worden, op
nieuw doorzocht; zij brengt het aanmerkelijk
verder dan Van Duyse, doch ook haar is het
niet gelukt alle liederen te vinden; volledig
heid is op dit gebied ook wel niet mogelijk.
Door haar speurzin, geleid door grondige
kennis, bezitten wij thans ecu bundel oude
Nederlandsche liederen met hun muziek dien
althans Frankrijk en Engeland ons kunnen
benijden.
't Is al de derde druk, die mij gezonden werd,
van het bundeltje verzen van Alice Nahun,
maar voor mij was het nog een zoete ver
rassing. Wat valt daar al dat duffe, zwaar
wichtige, gewilde, aanstellerige werk van onze
meeste jongeren tegen weg. Wat een heerlijke
frischheid, aandoenlijke eenvoud, wat een
eerlijkheid en tronwhnrtigheid in al wat daar
in jeugdige natuurlijkheid teer opklinkt.
Ze heeft dat alles gevonden
In 't vertellen van wat wind....,
't Rits'len van de hagen....,
In de kijkers van een kind....,
't Scheemrcn van de dagen....,
En ook in 't eigen stil gedacht. . . .
in wat bloemen-zegen." Zoo als ze hel vond
in haar dichterlijk zieltje, g:if ze het met na
tuurlijke gratie.
Dat is eindelijk weer eens een
verzenbundeltje, waarvan ik langzaam genietend en
alles om me heen vergelend, bladzij na bladzij
omsla, even op iedere blad/ij geboeid in stil
gopi'inzen, geroerd dooreen !;-:estige wending,
een helderen of somberen gevoeligen klank, een
levendigen teekenzet. Er is geen bladzij die
uiet iets liefs of innigs te zeggen heeft, 't Is
geen geweldige, diepaangrijpende kunst, geen
kunst ook van stamelende dichters, die op
wereldraadselen en maatschappelijke pro
blemen zitten te broeden, die voor hun
geestesspiegel hun gewichtige pose staan te
bespeculeeren in allerlei levens-en wereldbeschouwing.
Het is innig, echt werk, hoe zwak ook nog soms
hier en daar. Hier is een dichteres van nature,
die leeft in de bloemen, de hoornen, velden en
heiden, de wijde luchten en het trouwe, een
voudige huiselijke, en wat daar rilt in haar
sjcvtx'lige xiel, wordt als van zelf goed, zuiver,
schoon geluid.
Ze mag veel van (iezeüe houden:
Daar, hoven m'n stoveke pover,
Goénavond", Gezelles portret,
Waarvór ik in stille devotie
Wat blommen van 't veld heb gezet.
Ze mag veel van hem hebben geleerd;
hoor maar:
Daar ligt zoo'n innigheid
In 't sluim'ren der kersouwen,
Die moe, bij schemertijd,
Hun sterre-kroontjes vouwen
En peinzen...., peinzen stil
Hun broze bloemgedacht,
Ginds, tusschen 't gersgeril,
Aan de oude watergracht.
Toch groeit in haar flink het persoonlijke;
ze houdt een eigen toon, niet sterk en krachtig
nog altijd, maar toch iets aparts, dat terstond
treft, zonder eenige aanstellerij, vrij van alle
-ismen:
Ik voel mijn ziel verwant met kleine simp'e
dingen,
Die op ons wegen staan als bloemen van het
veld.
En dan dit:
Ik lieve, wat des avonds in
De winden hangt te neuren....;
Die melodijkens zonder zin,
Die lachen noch en treuren.
Ja, en dan wordt ze wel eens een beetje
teer verliefd sentimenteel.
Dat spreekt immers van zelf en het kan
geen kwaad, want ook dan blijft ze zoo echt
natuurlijk en eenvoudig.
Ze heeft ook getracht z'ch van haar lyriek
los te maken en dingetjes te schrijven, die ze
naievelijk noemt Afgeloerd."
In die paar kleine stukskes bereikt ze soms
iets prachtigs;
Zoo van die non in den herfstigen kloosterhof:
Als 'n dood' illuzie, die ze
Lang vergeten had....,
Viel er op lieur jonge handen,
Een verschrompeld blad.
En van het oude vrouwke dat haar gor
dijntjes aan het verschikken is:
Onder 't venster waar het miuirke
Door den tijd ge bersten was,
Stonden triestig te verdrogen,
Uitgeblomde dahlia's.
Welk een allergeestigste fijne leekening
van de kinderen, die uit het ver gehucht naar
school gaan in het dorp:
Khkkerdeklakker", zoo kloefren de rijen
Op blokskens voorbij langs de grauwe kasseien,
Ik heb een dankbaar, warm gevoel voor het
frissche eenvoudige werk van deze jonge
dichteres.
Of we er bijzonder veel bij zouden verloren
hebben, als Frans Smits zijn oorlogsnovellen
niet gebundeld had, durf ik nu niet zoo direct
te beweren, maar het is toch wel gezond, zeer
aannemelijk werk en vooral als we door de
eerste heen zijn, pakken ze wel.
Mij treft in al deze vijf schetsen een soms
geweldige, lugubere humor. Zoo in de eerste
?i! de gruwbare bevalling van Paulien, die met
de dorpelingen onder leiding van den pastoor
in een bosch is gevlucht; de zenuwachtige
\erlegenhejd van den pastoor en de hulp van
den dorpsslachter, tevens knecht van den
veearts. In Onder den grond" de tegenstelling
van de schoonheid van Vlaanderenland ir
zijn bloei en heerlijkheid, het frissche groen in
de helle lucht en het verblijf in den kelder
tijdens een beschieting, het verhaal van die
twee soldaten, begraven onder de puinen van
een ingestorte brouwerij, waarvan de een zich
doodschiet. Hier zijn een paar pagina's die
even aan Poe doen denken.
In Het huis derSmarf'de Kerststemming:
Minuit ! Chrétielis, c'est l'hèu re solennelle
oii rHomme-Dieu descendit parmi vous" te
genover het Hoch der Kaiser, de sissende ko
gels die alles verpletteren en de breede schil
dering van de hospitaalgruwelen, waarin
telkens weer nieuwe schrijnende, ontstellende
humor opduikt. In ,,Mimosa" met zijn malsche
zinnelijkheid aan de Riviera en de wreede
ellende van het strijdgewoel, waar het
inimosatakje in het hart de voornaamste oorzaak van
den dood wordt.
En vooral heel sterk in het laatste verhaal,
misschien het beste, Ecce HOITTO" zoo sober,
knap, strak verteld, zondereenige pathetischen
omhaal met al de afschuwelijke ellende in een
hospitaal achter de vuurlinie; de man die
zijn beenen kwijt is en al maar klaagt ,,'k H
toch zukke kou voeten".... Die vergissing
met kapitein Verbruggen, die met zooveel
zorg behandeld wordt: Een beetje geduld,
kapitein, allons, over een maand merkt men
zelfs de lidtcekens niet meer." En het was
waarachtig zoo'n smerige feldwebel.
En de humor doet niet als iets opzettelijk
gezochts aan. Dat is wel een verdienste.
J. PRINSEN J.L.ZN.