De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 3 juni pagina 1

3 juni 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

uni A°. 1928 't Redacteuren: . { Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetali. INHOUD: l. De memoires van den ge wezen Duitschen Kroonprins, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp. Mexico, door E. J. Dillon. Tijdgenooten, door Dr W. G. C. Byvanck. 2. Ver-?zoening", teekening van Jordaan. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. De heer Alberda over kultureele politiek, door Dr. J. van Leeuwen. Erfelijkheidsleer, door Prof. Dr. J. Boeke. 3. Schepping, door Dr. Fred. van Eeden. 5. Voor Vrouwen (red. Elis M. Rogge): Lentefeest van Ons Huis", door G. te Winkel. De vrouwl. kamercandidaten, door N. Mansfeldt?de Witt Hubers. Uit de Natuur! Vogelbescherming, door Jac. E. Thijsse. 7. Italiaansche Opera, door H. J. den Hertog, met teekeningen van Is. van Mens. Boekbespreking, door Dr. C. F. Haje. Bijkomstigheden, door Annie Salomons. 8. Schilderkunstkroniek, door A. Plasschaert en Mr. M. F. Hennus. ? Cadeaux, teekening van George van Raemdonck. ??Oostersche tafereelen, teekening van Jan Poortenaar. Leekenspieget. Feuilleton: Een jongentje aan boord, door Ges. Andreae. 9. Valuta-zwijmel, door Paul Sabel. 10. Uit het kladschrift van Jantje. Ruize-Rijm, Charivarius en Buitenl. humor, door Charivarius. 11. De herleving der lersche kwestie, teekening van Joh. Braakensiek. 't Schietgat en Rijmkronyck, door Melis Stoke. Bijvoegsel: Duitschland's toelating tot den Volkenbond, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiiMiiiimmiiiiiiiiiiiiii DE MEMOIRES VAN DEN GEWEZEN DUITSCHEN KROONPRINS Memoires van Kroonprins Wilhelm' Uit aanteekeningen, documenten, dag boeken en gesprekken bewerkt door Karl Rosner. Vertaling van O. van Lissa. ? Uitgevers-Mij. Mundus", Amsterdam. z. j. I. Toen de schilder, die zijn portret zou maken, hem een gladder gezicht wou geven, dan hij in werkelijkheid had, dreigde Cromwell hem geen stuiver te zullen betalen, als hij hem mooier maakte dan hij was. Geen rimpel mocht worden weggelaten, en vooral niet de wrat boven zijn rechteroog. De gewezen Duitsche kroonprins heeft zulke eischen niet gesteld aan den man, wien hij opdroeg zijn geeste lijke beeltenis op het papier te brengen. Welk een voortreffelijk mensch ! Met dien indruk blijven wij, als wij de laatste bladzijde hebben omgeslagen, nog een poosje mijmeren over den balling op Wieringen. Een liefhebbend en trouw echt genoot, een model huisvader; een kranig militair en moedig sportsman; en wat een dappere en gemoedelijke kerel, zoo als hij zich weet te schikken in het sombere lot, dat hem na zijne komst op Nederlandschen bod em wachtte; welk een kunstenaar ook met het woord, als hij, met een enkel trekje zijn uitstapje" naar den tandarts te Overveen, waar hij zoo lekker achterover leunde in den mooien stoel" or misère hij n, zich zoo te ku bescheiden geno. met al zijn kle kan bieden". Het is waar i ook nog. Bij al zijne eigenschappen mist de gewt pvins toch het talent om zelf te kunnen schrijven. Daarvci, hij de hulp van een vakman noi. En juist als de memoires een stui,o litteratuur" worden, bij die passages die zoo heel echt lijken, denk je even: Rosner? of Wilhelm?" Maar misschien en dat zou toch ook maar de rechtvaardige straf zijn voor het uitbesteden van het te boek stellen van je intiemste gedachten misschien doe je den gewezen kroon prins daarmee onrecht. Het is best mogelijk, dat hij zoo'n beminnelijk mensch is, als hij in zijne memoires lijkt. Waarom zou hij ook niet? En laat het portret wat geretoucheerd wezen zoo heel kwalijk kan je hem dat niet nemen. Een goede pers heeft hij nooit gehad. Wat weerga, als je altijd als een monster bent vertoond, zou je dan je natuurlijke facie niet eens mogen laten afbeelden? En is het dan zoo'n wonder, dat je den schilder niet opdraagt om vooral op de rimpels en wratten te letten? Rosner zal dus een beetje de vrije hand gehad hebben in de schildering van huiselijke tafereelen van de kroonprinselijke familie, van den genioedelijken omgang van den legeraan voerder met zijne kameraden", van instantanétjes uit Wieringen, van die soort, waarmede het boek begint. Aldus: Het is avond en nog eens weer ben ik gegaan langs de stille wegen, zonder menschen, daar buiten tusschen de drassige stukken wei, waarover de wind veegt. In schemer en donker. Geen mensch ? geen menschelijk geluid. Alleen de wind van overzee, die tegen mij opdringt en mij door de Weeren beet pakt. Maartsche wind. Het moet spoedig voorjaar worden. Vier maanden ben ik nu hier ". Nu zit ik in deze kleine kamer van mijn pastorie.De petroleumlamp brandt, walmt, stinkt een beetje en in de ijzeren kachel glimt een zielig vuurtje. Geen geluid verstoort de stilte. Alleen dit eeuwige waaien over de groote eenzaamheid van het slapende eiland. Vier maanden ". Kortom, Rosner zal carte blanche gekregen hebben om van de aantee keningen en documenten" een leesbaar boek te maken: hier en daar een anecdote, een mijmerinkje, een passend citaat, zoo nu en dan een lach en een traan" en vooral: van de balling schap op Wieringen maken wat er van te maken is; dat heeft de Entente dubbel en dwars verdiend ook de Nederlandsche regeering, die zich tot cipier liet aanstellen. Maar hij zal zijne handen thuis <D A M.M E R >R NEDERLAND i G. W. KERNKAMP fOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON JLKEMA & WARENDORF Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten n houden bij die gedeel.emoires, waar de gewezen ijne meeningen over poli:ilitaire vraagstukken uit jns zal hij hier of daar een .fout van den schrijver hebben d; maar deze gedeelten van ;k zullen wel de echtste" zijn. men hier nu den gewezen kroonzelf heeft gehoord, met zoo goed .ekerheid dat een ander hem niet ifleert, dan denkt men eerst recht: .t een verstandige en knappe kerel ! > at een zonde en jammer voor Duitsch land, dat hij niet vór 1914 Keizer van het Duitsche Rijk en Koning van Pruisen is geworden ! Misschien had hij den oorlog niet kunnen vermijden, maar zeker zou die oorlog dan anders afgeloopen zijn. Zou de balling te Doorn dit ook denken, als hij het boek van zijn zoon leest? Zou hij er spijt van hebben, dat hij in November 1908 bij het rijksdagoproer teg'en den Keizer wegens de publiceering van het interview in de Daily Telegraph, toen de hand van heel het Duitsche volk op hem was geen gevolg gaf aan zijn eerste opwelling om afstand te doen van den troon? Want het is geen kleinigheid, die opsomming van de rampen, waarvoor Duitschland gespaard zou zijn gebleven, indien de gewezen kroonpiins het voor het zeggen had gehad, of indien men slechts naar hem had willen luisteren. In de eerste plaats zou de oorlog vermoedelijk niet zijn uitgebroken, om dat in het veronderstelde geval de kroonprins de lezer zal er nu van zelf wel gewezen" bij willen denken ? al lang de wereld verdeeld zou hebben tusschen Duitschland en Enge land, de beide grootste Germaansche naties, de sterkste landmacht en de sterkste zeemacht", en er dan natuur lijk voorloopig geen reden meer tot oorlogvoeren zou hebbcii bestaan; de vrede zou dan nog vaster verzekerd zijn geweest dan nu door den Volken bond. Het is waar, toen de kroonprins in 1911 hij was toen in Engeland om de kroning van koning George en koningin Mary bij te wonen dit voorstel terloops aan Sir Edward Grey deed, antwoordde deze: Engeland wil met niemand deelen, ook niet met Duitschland"; maar de Engelsche minister zou het aanbod niet voor een grapje hebben opgenomen zooals hij klaarblijkelijk deed als de man, die hem ermee aan boord kwam, geen kroonprins was geweest, d.w.z. iemand, wiens meeningen over buiten landsche politiek geen duit in het zakje leggen. De Oostenrijksche troonopvolger aartshertog Frans Ferdinand nam zijn Duitschen collega serieuzer op. On middellijk op de passage over de mislukte verdeeling der wereldheer schappij volgt toch in de memoires van den kroonprins: In Weenen sprak Frans Ferdinand zeer ernstig en vol zorg met mij over de Staats gevaarlijke Servische propaganda. Hij voorzag een spoedig Europeesch con flict, ten gevolge van deze door Rusland aangewakkerde propaganda". Ja, dat had de Kroonprins ook al lang begrepen; zijn vooruitziende blik deed hem vreezen, dat Duitschland in zulk een conflict zou worden mee gesleept door zijn noodlottige af hankelijkheid van de OostenrijkschHongaarsche diplomatie"; het liet hem geen rust meer, dat een zoo volslagen onbekwaam man als Bethmann Hollweg de buitenlandsche Staatkunde van het Duitsche Rijk leidde; als het aan hem had gelegen, zou de kanselier geen dag langer in zijn ambt gebleven zijn. Nu echter Sir Edward Grey van geen deelen met Duitschland had willen weten en de kroonprins bovendien geen gehoor vond, als hij zijne stem verhief tegen de Duitsche diplomatie in het algemeen en Bethmann Hollweg in het bizonder, brak de wereldoorlog uit. Had men tijdens dien oorlog maar geluisterd naar zijne raadgevingen, dan zou het er bij den vrede anders hebben uitgezien voor Duitschland. Zoo had b.v. de slag aan de Marne niet verloren behoeven te worden; hij is ook eigenlijk niet verloren, maar verloren gegeven"; het Duitsche leger is niet verslagen", maar door zijne aanvoerders achterwaarts gezonden": als het opperste legerbestuur toen maar niet het hoofd kwijt was geraakt, als het de situatie even juist had beoor deeld als de kroonprins en de maat regelen had genomen, die hij noodig oordeelde (?sterke concentratie van onzen rechtervleugel, versterking daar van door troepenverschuiving uit den linkervleugel": kan het eenvoudiger?), dan zou er geen vuiltje aan de lucht zijn geweest en hadden de Duitschers in September 1914 hun intocht in Parijs kunnen houden. Maar het ongeluk wilde nu eenmaal, dat niemand den kroonprins voor vol aanzag, zoodat zelfs de nuttige wenken, die hij eenige malen voor het aanknoopen van vredesonderhandelin gen gat, in den wind werden geslagen. Niet omdat ze zoo dwaas waren echter; maar er ontbrak n ding aan: de uitvoerbaarheid. Een ophitser tot het doorzetten van den oorlog zoolang er nog een sprankje hoop was, is de kroonprins niet geweest; een troonopvolger heeft dan ook meer reden dan de meesten om beducht te zijn voor het lot van dynastie en rijk; Maar evenmin was hij de gematigde man, voor wien hij in zijne memoires poseert. Wat zijne houding tijdens den oorlog betreft, valt het moeilijk te bewijzen, dat hij veel meer aan den kant der Al-Duitsche annexionisten stond, dan hij in zijn boek wil erkennen; te gissen is het echter reeds uit de klaarblijkelijke moeite, die hij zich imiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii lllllllllllllllllllii lllllllllliillllllllllllllll IIIIIIIIIIMIIIIIII HERMAN MELVILLE I. Deze Amerikaan is de schrijver van MobeyDick, den roman van den grooten walvisch. Of dit velen iets zegt, hetzij over den auteur, hetzij over zijn werk, meen ik te mogen be twijfelen. Ik zelf zou een paar jaar geleden alleen een vage heugenis hebben kunnen ophalen van een bijna geheel uitgewischte impressie ; maar daarna is er beweging ge komen in de wateren der vergetelheid die den naam van Herman Melville overdekten. Heeft men ooit een diepzee-visscherij bij gewoond? Bij het optrekken van de lijn, wanneer de vangst de oppervlakte van het water nadert, ziet men eerst een kleurverschieting, en het is alsof men een regenboog uit de diepte zal tooveren; dan boven in 't licht gebracht vertoont zich de grauwe le vende visch. Precies zoo gaat het met het redden en bergen van een literarischen schat. Men wordt door een notitie in een weekblad attent gemaakt op de ontdekking van een vergeten kunstwerk, een tweede notitie dringt aan, een artikel gaat melden dat de wereld versteld zal staan, het gaat groen en geel en blauw schitteren, een tweede artikel spreekt van een nieuwe levenswijsheid en een nieuwe levensopvatting. De verwachting spant zich. Een uitgever is gereed met een herdruk. De visch ligt voor ons. En niet alleen MOBEY DICK of de w ndervolle Walvischjacht staat op uit zijn langdurigen slaap, maar een, met meer dan zorg, met toewijding, bewerkte biographie van Mobey's auteur, vol van authentieke gegevens, plaatst het boek, nu het wat ver van ons afstaat in zijn oude omgeving en brengt het ons nader. (Raymond M. Weaver. HERMAN MELVILLE, Mariner and Mystic). Wij kunnen ons dus voor een oogenblik weer inleven in de levenssfeer van het Nieuwe Engeland der Vereenigde Staten van zeventig jaar geleden, wij herinneren ons het groepje van mystieke fantasten, Thoreau die in de een zaamheid van Walden zijn universum weerom vond, Nathaniel Hawthorne die de hel der Puriteinsche strengheid van zijn voorvaderen in zijn droomen terugvoerde.... Het zijn zoekers, lijders, zelfkwellers, eenzamen; zij hebben een wonderbare pijnlijke literatuur geschapen van pessimisme,en zij moeten daarin alle gevoelens van het eene uiterste tot het andere dooiloopen, van extase tot ellende, van verdorven heid tot zaligheid. Neem een roman uit dien kring op, ik spreek nog niet eens van Hawthorne's Schar laken letter, maar van een boek waar de constructie meer open ligt. -Kent men Haw thorne's roman van onsterfelijkheid? Septimius, de held van het verhaal, laat zich beheerschen door het verlangen naar eeuwig leven op aarde, hij ziet er de mogelijkheid van, hij gevoelt zich bestemd, - en hij moet ondervinden dat zonder levend te sterven zijn doel niet valt te bereiken. De dood, de echte vernietigende dood omringt hem. Daar hebt ge die fantasten met hun door denken van uiterste tot uiterste en hun blijven vastzitten op de plaats waar ze eenmaal zijn. Waarom haal ik deze dingen aan ? O, die Mobey Uick van Herman Meivitle is geen gemakkelijk boek. Het is amusant, meésleepend, aangrijpend, leerzaam, melo dramatisch, pathetisch, burlesk, tragisch, maar het komt uit de diepte. Het heeft het harde, wijde, in eigen recht onhandelbare van de dingen die uit den grond komen en niet heelemaal passen voor de dagelijksche ge dachten en gebruikswereld. Men behoeft er niet dadelijk op toe te vliegen om daar kennis mee ie maken. De waarschuwing luidt: de kern is bitter. Het boek heeft den zilten, wrangen nasmaak der diepzee-vertwijfeling. Een tijd lang hebber. Hawthorne en Melville elkander gekend. De een dacht van den ander dat hij hem moest begrijpen. Er bestaat een brief van Melville aan den vriend waarin het heet: Wanneer wij ooit, mijn waarde Hawthorne, in het Paradijs een schaduwrijk hoekje voor ons gevonden hebben, en het is ons gelukt een mand champagne binnen te smokkelen, want ik kan niet gelooven in een afschaffershemel, en wij zitten daar in het hemelsche gras met onze beeneu over elkander onder een tropische lucht, en wij klinken er onze glazen en onze hoofden dat ze ons een muziekconcert geven, hoe prettig en gezellig zullen wij dan discoureeren over al de menigvuldige dingen, die het leven hier zoo ergerlijk voor ons maken". 1 Maar op aarde althans, toen zij in elkanders buurt woonden, is maar zelden, de vonk in het intieme gesprek overgesprongen. Hawthorne heeft een bekentenis over zichzelf. ,,lir ligt een sluier over mijn aard", zegt hij, zonder dat ik van geheimzinnigheid of duisternis houd. Integendeel, ik beu blij dat mijn hart voor Uod openligt en dat er niets te verbergen valt voor eenig sterveling die sympathie voor mij heeft en daardoor waard is mijn diepten ti: benaderen. Maar hij mud er zijn ci^cn weg vinden, ik zeli kan hem (Itutr niet heen ^eleiüen en bijlichten". Hij had zeker nog wel iets verder kunnen gaan en van zich kunnen zeggen dal hij de deur voor anderen sloo--. Herman Melville had misschien hetzelfde van zich te openbaren. Hij kon welloskomen meerdere malen bij het verhaal van zijn avon turen op zee, maar het diepste verlangen dat hem dreef daarover was het stilzwijgen. Hij heeft zijn MOBEY DICK aan Hawthorne op gedragen en een brief van dezen daarop terugontvangen die hem diep heeft getroffen; toch bleef hij overtuigd dat de vriend niet met hem kon meegaan. Zoo is dat Amerikaansche geslacht van Nieuw Engeland omstreeks de helft van de voorgaande eeuw: iets aparts,ietsouderwetsch, iets dat wij in het licht van onzen tijd moeten opnemen om de bronnen te kunnen nagaan van het symbolisch denken der latere generatie. Herman Melville die in 1810 te New York werd geboren, was van het flinke bloed dat het Amerikaansche karakter heeft opgebouwd : Engelsch, en oud Engelsen, bloed door zijn vaderlijke afkomst, Hollandsch, in de 17e eeuw overgeplant, van moederszijde. De grootvaders hadden als militairen gediend in den vrijheidsoorlog. Er was in de familie een overlevering van oorlog. Nog was de herinnering levendig aan den strijd tegen de Indianen gevoerd voor het landbezit en er waren acten in het archief door inlandsche hoofden met hun merk geteekend. Maar de voornaamste figuur was generaal ansevoort, de vader van I iermars moeder. Hii had hem niet meer gekend; cie relieken van zijn krijgsmansieven en zijn portret waren er alleen om van den man te getuigen. Hij was cie trots v;;n den knaap, zijn ideaal. Zou «evoelde hij het eerst dat er iets was om hem van anderen te onderscheiden. Hij had gentiem.iiis bloid in zich. Wanneer hij zijn lolL'eval'icn VH-sdiniH ;>.!s liditmaUous in het vourruim, dan leeker! hij zich air: the sou d a ^(?nl/t'iinin; nooit, i:i welke omstandig heden ook geplaatst, daar gaat hij grootsch op, zonde' dat hij er zich moeite voor gaf, geeft om zich schoon te wasschen. Er zou dan ook al een mirakel gebeurd moeten zijn, want vór den oorlog voer hij wel in hun schuitje. Ook dit wil hij niet toegeven. Maar hier kunnen wij hem narekenen. En juist wat hij schrijft over sommige gebeurtenissen, waardoor hij vór den oorlog zich berucht had gemaakt, wekt twijfel aan de oprechtheid ik zeg niet: van zijn bekeering, want hij ontkent die noodig te hebben gehad, maar dan toch: aan de oprecht heid van zijn verklaring, dat hij altijd een voorstander is geweest van een gezonde ontwikkeling der binnenlandsche politiek in meer liberale richting". Daarover een volgend maal. KERNRAMP MEXICO door E. J. DILLON. Misschien zal het sommigen lezers vreemd klinken, maar het is desniettemin een feit, dat van alle landen ter wereld, Mexico het land is, dat tegenwoordig het meest merkbaar bezig is zich aan te passen aan de nieuwe levens voorwaarden, die de Wereldoorlog gescha pen heeft. Maar even als het viooltje, bloeit het in de schaduw. De Europeesche De schrijver van dit artikel volken, in beslag ge nomen door hun na tionale vraagstukken en politieke partijen, hebben tijd noch lust zich voor zijn aange legenheden,'t zij politieke of economische, te interesseeren. Vandaar dat zij dan ook onbekend zijn met den reusachtigen vooruitgang van het Mexi caan sche zakenleven sedert kort en van zijn gunstige vooruitzichten. De Mexicaansche republiek staat dan ook nog bekend bij de volken van 't oude vasteland als n van die anarchistische Zuid-Amerikaansche staten, waarmee reëele handelsbetrekkingen niet te onderhouden zijn. Ja, zoo weinig weet men van volk en land, dat veel ontwikkelde Euro peanen waaronder twee ministers van Buitenlandsche zaken van hen spreken als van Zuid-Amerikanen en ze voor echte wil den houden. En toch is Mexico wel waara, dat men het bestudeert. Heden ten dage kunnen zelfs Europeesche volken wat van die Republiek leeren. Haar laatste revolutie voor een zeer menschwaardig doel en zonder bloed vergieten verloopen was gericht tegen den revolutionairen chaos en de politieke woelin gen. Het was een revolutie tegen doellooze revoluties. En onder aanvoering van gene raal Obrégon is zij een volledig succes gewor den. Mexico's tegenwoordige president, die zelfde generaal, verdient door de heele wereld bekend te woraen, want hij is zonder twijfel de eenige werkelijke leider die er bestaat. In een tijd, dat middelmatigheid overal het heft in handen heeft en dat de omstandig erkenden de kameraden in hem een zekeren voorrang. Die eerste helft van de 19e eeuw was geen heroïsche tijd voor Amerika. De samenleving slonk tot het burgerlijk bedrijf, zij legde zich toe op handel en scheepvaart en een geleide lijke ontginning van het groote landgebied dat het werelddeel tot haar beschikking stelde. Geen machtige beweging van gedachten of van ondernemingen gaf zich te kennen. Wat er geschiedde was besloten binnen enge grenzen en droeg een provinciaal karakter. De vader van Herman Melville was een kleine handelsman, hij had een commissiezaak en moest daarvoor van tijd tot tijd reizen naar Engeland ondernemen. Peuterig correct in alle aangelegenheden, had hij niet den slag zijn firma tot bloei te brengen en liet haar bij zijn dood in vrij berooide omstandigheden achter. Zijn vrouw evenaarde hem in correctheid. Herman, de zoon, heeft als kind geen be perking gekend, het was geen ongelukkige jeugd; hij is nooit streng behandeld. Hij had zijn jongensgenoegens en hij had niet te klagen; maar er kwam geen licht over zijn bestaan. Hij leefde als onder een schaduw, geen persoonlijkheid trad bij hem naar buiten. Toen zijn vader stierf, was het noodig aan het werk te gaan. Op zijn vijftiende jaar vinden wij hem bezig als klerk in een bank, of in de zaak van een broeder als hulp, of op een school. Zijn echte leven ging naar binr.en. Hoe eentoniger de werkelijkheid, hoe schitte render zijn droomen hem een onbekend be staan voorstelden. Hii wou overzee, weg.de ruimte in, niet omdat de zee hem lokte, maar omdat hij vreemde steden wilde zien en terigkeeren als een reiziger in vreemde land m, aangestaard, een bijzonder man. Op y.'.jn zeventiende jaar, zonder voorbereiding, zot oer geld, zonder klieren ging hij plotseling op weg. W. (i. C. B v v A N c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl