Historisch Archief 1877-1940
?w VT
tf
10 Juni '22. - No. 2346
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
?v^yr WIIIIIIIM^
iiHiimimiiiiiiiMiitii
Illlllllllllllllllllllllllillllllllllllllllltllllllllllllllliii
j BERGEN BINNEN. HET HUIS DE HAEMSTEDE"
l Telefoon No. 10 1ste rangs Familie-pension
l Heerlijk voorjaarsverblijf in de onmiddellijke nabijheid van
l bosch en duinen.
ENZ.
LUXE- EN
VRACHTAUTO'S
B ENZ & Cie., Amsteldijk 10, Amsterdam.
MiiiiiiiiiiiiiiiitifiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniuiiiiiiiiiiittiiiii: iimiiiiiiiiii
LUCAS
BOLS
Dit is het portret van den stichter der
f? Lucas Bols, in den ouderdom van 57 jaar.
In de sociëteit vroeg n der leden, wiens
naam wel het meeste over de lippen was
gegaan. Een der stamgasten, een grap
penmaker, antwoordde: Lucas Bols!"
K. UNSTHA.ND WEVEN.
Geïllustreerde handleiding ten gebruike van school en huls voor het
aanleeren der technieken van Kunst- en
Spoelweven op den handweefstoel,
door ELIS. M. BOGGE en LODISE H. WILDT
Prfls, gecart. ? 1.90. Uitgave van VAN HOLKEHA & WARENDORF. A'dam
WHITE
l
uit voorraad leverbaar.
NIEUWE en GEBRUIKTE 2 TONNERS
-:- beide met volle garantie
?:N.V. Gebr. NEFKENS' Automobiel Mij.
AMSTERDAM - UTRECHT
Spoors
Mosterd
WA.spoorjr_ Cuiemborg
EENIGE SPECIALITEIT
GEZONDHEIDSONDERGOEDEREN
m
9
il
Neder!andsch Fabrikaat
l
« REG.BREESTRAAT.35
eerans ar
TRICOTHUlS
l
||
TEL. 5066 N.
CHENARD&WALGKER
N A S H M. A. N.
Automobielen en Vrachtwagens
N.V. Automobiel Mij. HET CEHTRUM"
Parkstraat 91a - 's-firavanhage
Tel. Haag 3569
Motor- en Zeiljachten
TE KOOP, In dl verse grootten en prijzen.
Lijst van In commissie staande vaar
tuigen gratis en franco toegezonden.
BlNGHAFt « LUGT
AFD. JACHT AGENTUUR
Slepersvest 1 Rotterdam
fi.
20 LEIDSCHESTRAAT 22
AMSTERDAM
TELEFOON N. 5812
HEMDEN
HAAR MAAT
FIAT AUTO'S het BEROEMDE MERK
TORPEDO'S
4 cv/.. 4 xitnl. tvoe 5O1 f
e
6
4 xitpl.
6
6
4
type 5O1 f 5.200.
505 7.000.
o S1O 9.000.
4 Sport 11.OOO.
Allo oompleet mot MICHELIH luchtnandon,
afneemb. wielen, reservewiel met band,
Snelheidsmete r.
J. LEONARD LANG :-: Stadhouderskade 114 :-: Amsterdam
IIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlllllllllHllllilllllllllllllllllllllIlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
nog steeds wat trotsch op hun werk en geven
op dit punt nog niet toe. Tenminste niet in
het openbaar. Het is natuurlijk ook niet
aangenaam te moeten erkennen, dat een
werk, dat met zoo groote moeite is opge
bouwd, reeds na enkele jaren begint te wan
kelen. Want zoo is het inderdaad met ons
kiesrecht. De eene pijler draagt al niet meer.
De tweede pijler staat scheef; alleen op den
derden pijler hangt alles nog, maar uit het
lood.
De grondwetgever van 1017 fundeerde
ons kiesrecht op drie, naar hij meende,
hechte pijlers. Het kiesrecht zou zijn algemeen,
evenredig en verplicht. Het spreekt van zelf,
dat voor alle drie van deze gronddenkbeelden
theoretisch veel was te zeggen; wanneer men
in zulke dingen alleen bepaald werd tot staats
rechtelijke bespiegeling, dan zou de verdedi
ging van deze grondbeginselen zeer eenvoudig
en gemakkelijk zijn; in een naar de zuivere
theorie opgebotiwden staat zou men der
gelijke beginselen dadelijk aanvaarden, omdat
zij natuurlijk en vanzelfsprekend zijn. Dat
niemand der burgers mag woracn uitgesloten
van het kiesrecht is in theorie even natuurlijk
als dat de eene burger door zijn stem niet
meer invloed mag hebben aan de ander; en
evenzeer moet de vertegenwoordiging de
zuivere afspiegeling zijn van het geheele volk
in al zijn geledingen en schakeeringen. Daar
is niets tegen te zeggen. En zoo voerde onze
grondwetgever het algemeen, evenredig, ver
plicht kiesrecht in.
Maar, zooals het zoo dikwijls is gegaan, oe
toepassing van deze schoone grondbeginselen
viel volstrekt tegen. De wetten gelden nu
eenmaal niet voor den volmaakten hemel,
maar voor onze gebrekkige menschenwereld,
onze oude, historisch geworden aarde. Het
bleek al spoedig, dat de grondwetgever
een te hoogen dunk van zijn volk had
gehad. Ieder kiesrecht gaat uit van de onder
stelling, dat de kiezer niet alleen kennisvan,
maar ook belangstelling voor den staat en
de staatszaken heeft. Hoe breeder grondslag
men het kiesrecht geeft, hoe moeilijker word!
die onderstelling te handhaven. Evenmin
als alle Nederlanders muzikaal zijn, evenmin
zijn r i] alle politiek geschoo'd of-gezind. Zoo
stemmen zij lukraak of zij stemmen niet,
tenzij hun belangen bij ae zaak betrokken
zijn; dan stemmen zij natuurlijk op de partij,
die hun het meeste belooft in de naaste toe
komst. Er is bij zulke verkiezingen eigenlijk
geen sprake meer van oordeel of overweging;
het gaat om geheel andere dingen dan om
's lands belang naar verschillende opvatting.
Het ligt voor de hand, dat velen zich af
wenden van wat nu eenmaal inherent schijnt
aan moderne verkiezingen op breeden grond
slag. De gevolgen doen zich reeds gelden; ons
kiesrecht is reeds bezig zich zelf te vernietigen.
Van de drie pijlers waarop het rust, is feitelijk
reeds n bezweken, de steindwang. Hij staat
nog wel braaf geregistreerd in de kieswet en
is daarin zelfs uitdrukkelijk gehandhaafd,
maar uit de grondwet is hij reeds verdwenen,
gelijk hij in de praktijk feitelijk ook nietjmeci
bestaat. De praktijk zelf heeft hem gedood.
Als in Amsterdam vijftigduizend kiezers niet
stemmen, is het voor den burgemeester
evenmin mogelijk deze nalatigen te berispe.i
als voorden kantonrechter hen te veroordeelen.
Feitelijk draagt deze pijler dus niet meer.
De tweede pijler staat geheel scheef;
eigenlijk draagt hij ook al niet meer. De even
redige vertegenwoordiging is een van de
meest treffende voorbeelden van iets, dat
in theorie voortreffelijk en aanbevelens
waardig schijnt, maar in de praktijk onhoud
baar en onmogelijk wordt. Zij wil een eerlijke
vertegenwoordiging, maar schept slechts on
zuivere verhoudingen. Zij wil ieoer tot zijn
recht laten komen, maar veroorzaakt allerlei
onrecht. Zij wil een steviger) band tusschen
kiezers en gekozenen, maar weert beide
scherp van elkander af. De evenredige ver
tegenwoordiging bracht juist niet wat zij
beloofde: een juiste afspiegeling van de stroo
mingen, die daar leven in het Nederlandsen
volk. De praktijk komt nu deze bezwaren in
het helste licht zetten. In Amsterdam alleen
zijn reeds 46 lijsten ingediend voor de ver
kiezing der Tweede Kamer. Hoc moet nu
het stembiljet er uitzien? Wie zich daarin
indenkt, zal constateeren, dat het geval prak
tisch onmogelijk gaat worden. Deze verkie
zing brengt de evenredige vertegenwoordiging
ten grave.
De derde pijler staat nog; hij draagt feitelijk
alleen het geheele gebouw. Hij is stellig de
sterkste van de drie; maar men zou zich ver
gissen, zoo men meende dat hij vastgemuurd
in de aarde stond. Daarvoor zijn de resultaten
van het algemeen kiesrecht te aanvechtbaar.
Van de voorstanders hoort men wel eens
de verzekering, dat dit alles kinderziekten
zijn en dat daarna alle j beter zal worden.
Maar kinderziekten zijn niet ongevaarlijk en
ook, als de patiënt er bovenop komt, kan hij
leelijk van de pokken geschonden zijn, zijn
leven lang. Intusschen zal het belangwekkend
zijn na te gaan, hoe de derde pijler zich houdt.
H. B R u o: MANS
SPAANSOH, EMGELSOH,
F RAUS O H, DUITS O H oio.
Borlitz-School
Hoofongraoht 4Bt H. 3286
Pract. Onderwijs door bnitenl. Leeraren
Illllll IIIIIIIIIIM
IIIIIIIIIIIIMIIIIIMIIIMIIIIIIIIIimillllllllt LEillllimillllll llllllllllllllllllllllllllllIIIIIMIIIIIIIIirilllllllllllllllllllllllllllllMllllllllllllllllllllllllllllllll
SCHEPPING
11
Het bekende woord speeling der natuur",
lusus naturae, is juist en zinrijk, mits men het
in volle signifische waarde gebruikt. Het
leeger der ongeloovigen, oer materialisten en
Darwin-epigoonen heeft het woord vermoord.
Men gebruikt het bij hen bij wijze van
spreeken"; 't is maar zoo'n gezegde, een aar
dige fraze. Maar wie aandachtig het
berkentakje" bestudeert, moet zien, dat hier iets
in 't spel is, dat zelf spel" moet heel en.
Wat zegt het woord spel"? Men kan het
aldus omschrijven : spel is die verrichting, die
doel is in zichzelf. Ais mensclien speelen, doen
ze iets, dat niet behoort tot hun naaste
di,elstelling, maar iets dat geen ander doel heeft
dan handeling, die aangenaam is. En als een
handeling aangenaam is, dan beteekent dat:
dat ze ontstaat door het voldoen aan een in
geschapen neiging. Eti die ingeschapen nei
ging heeft ook een doel, ze drijft ons tot vreug
de en schoonheid. Schiller heeft gezegd:
man soll mit der Schönheit nur spielen
und man soll nur mit der Schönheit spielen."
Daarmee drukte hij uit, dat de schoonheid
een heilig doel heeft, dat niet gebruikt mag
worden voor lage of materieelc belangen.
Men mag er alleen een heilig spel mee drijven.
En ook dit, dat het spel der mensclien een
spel van schoonheid moet zijn en geen
ander. Alleen met de schoonheid mag gespeeld
worden. En hier heeft spel" die hoogt en
heilige beteekenis, waarvan het Boek der
Wijsheid spreekt als er gezegd wordt, dat de
Wijsheid, dat is de scheppende Godheid
speelde met de kinderen der menschen".
Laat mij hier nu eerst de groote
grondwaarheid uitspreeken, waar alle verklaring
van het Leeven vanuit moet gaan. Die waar
heid is deeze: dat de dne-eenige God al het
zichtbare en onzichtbare heeft geschapen
naar Zijn willekeur.
Nog steeds hoort men de dwaze en ijdele
waorden, dat men zoekt naar de oorsprong
v;m het lecven" en naar de verklaring der
le;vens-verschijnselcn". Dit zijn inderdaad
ziuleedige termen. Men spreekt eroover alsof
men werkelijk op een schoonen dag een ont
dekking zou kunnen doen, chemisch of fysisch,
microscopisch of experimenteel, waardoor
het leeven plotseling zou begrepen worden,
en alle leevens-verscliijnseleti zouden worden
verklaard. Maar het leeven kan geen anderen
oorsprong hebben als Zijnen Schepper. Meent
men die te kunnen doorgronden of verklaren?
Men vraagt waar de eerste leevenskiemen
zijn ontstaan, en hoe die door de
waereldruimte zijn gevloogen om onze planeet te be
volken. Maar de Schepper kan overal en in
elke seconde leevenskiemen doen ontstaan.
De natuur-filosofen hebben veel gcharreward
en gekeeven oover het al of niet bestaan van
generatio spontanea". Maar hoe dwaas
klinkt dit voor ieder, die begrijpt dat het
Leeven God's schepping is. Twijfelt men
ook soms aan de spontaniteit van God?
Leevens-verschijnselen zijn als ijsbergen,
die in den oceaan drijven, het grootste deel
ervan ligt onder de oppervlakte der zee, dat
is te zeggen : buiten het bereik van ons
waarneemingsvermoogen. De boovcn-natuurlijke
waereld is oneindig veel grooter dan onze
natuurlijke waereld, en wat wij indirect
kunnen waarneemen, met behulp van kijker
en microscoop en met ten uiterste verfijnde
meetwerktuigen, dat is toch nog maar een
miniem deel van God's werkelijkheid, de
booven-natuur.
Niettemin kunnen wij wel door onze
waarneemingen en meetingen den sluyer een weinig
opligten. We kunnen verband brengen tus
schen feiten die te vooren onsamen hangend
scheenen. En we kunnen door analogiën
met de ons best bekende feiten iets beeter
en iets meer gaan begrijpen omtrent de
feiten, die ons niet, of ten deele bekend zijn.
Daarbij moet in gedachte worden gehouden,
dat de psychische feiten de best bekende zijn,
daar wij ze onmiddellijk kennen, door wat
men intro-spectie" noemt. En intro-spectie
is nog een verkeerd woord omdat het onder
stelt een werkelijkheid en een daarteegenoover
staande waarneemcr. Terwijl toch in de best
bekende feiten feit en waarnecmer n zijn.
Nu zien wij in de cosmische dingen schijn
baar doode materie. Rotsen en wolken, lucht
en water, schijnen volkoonien passief, zonder
eigen wil. Maar aangezien ze door God ge
schapen zijii, zijn ze ook uitingen van God's
wil. Ze gehoorzamen Hem en wicn Hij macht
er oovcr geeft. De natuurwetten zijn dus uitin
gen van God's willekeur. Dat ze onverander
lijk zijn, is ons een troost. Die onveranderlijke
vastheid maakt het ons moogelijk erop te
vertrouwen, en zonder dat vertrouwen was
ons leeven onmoogelijk. Maar er is een onder
scheid tusschen de onveranderlijkheid der
natuurwetten en die van den Schepper. De
eerste is lijdelijke onderwerping, volkoonien
gehoorzaamheid en ondergeschiktheid aan
de tweede, die is actief, almachtig en vrij. Als
wij iets waarneemen, dat afwijking is van de
natuurwetten, dan beteekent dat nog niet
een afwijking van de werkelijkheid of van
od's wil.
Wij spreeken dan van het wonder. En wie de
moogclijkheid van het wonder loochent, ziet
het groote onderscheid voorbij tusschen na
tuurwet en God's wil en werkelijkheid.
De natuur-filisofen, die alleen de natuur
wet aanneemen en gelooven, zien een
kleincering van het hoogste Weezen in de onderstel
ling, dat God grillig of willekeurig zou kunnen
handelen. De blinde, onveranderlijk starre
natuurwet lijkt hen verheevener.
Maar de vroom-geloovige weet, dat God is
Geest en ziel, en niet steen of water. Hij is ons
nader dan zand of lucht. Hij is een Weezen,
dat wij Vader noemen, en dus eigenschappen
heeft, die in hun uiterste verheevenheid toch
op de onze gelijken. En aan die eigenschappen
moogen en moeten wij denken, met ons gering
verstand. Zoo goed als het gaat. Wij zijn ge
schapen naar God's eevenbecld en gelijken
dus een zeer klein weinig op Hem. Het is geen
profanatic, geen kleineering als wij God min
of meer menschelijke eigenschappen toedich
ten. En in zeekere geringe mate hebben wij
ook goddelijke eigenschappen. Hoe zou er
eenige betrekking tusschen God en ons kunnen
bestaan als wij niets met Hein gemeen hadden ?
En de innigst denkbare betrekking bestaat
er tusschen ons en den Schepper: het Vader
schap en kindschap, en Zijn meest goddelijke
eigenschap: de liefde, doelen wij met Hem.
Maar wij menschen zijn weetgierige en ook
soms voorbarige en eigenwijze kinderen. Wij
blijven steeds vragen, aan de natuur, aan onze
nieede-menschen,aan God. En de vraag,dienlij,
na een lang leeven van studie en overpeinzing,
het moeyelijkst te beantwoorden scheen, is
deeze: wie is de onmiddellijke uorzaak van de
onvolmaaktheid der schepselen, onze eigen
onvolmaaktheid incluis? Van waar die
voortduurende mis-lukking, dat gestadig poogen
en beproeven, met onvoldoenden uitslag?
Waartoe hebben die geslachten op geslachten
gediend, dier- en plant-geslachten, die zijn
geschapen en weer ondergegaan? Wat was het
doel, bij voorbeeld, van die rciis-achtige mon
sters, de Sauriërs, die niillioenen jaren de
aarde hebben bevolkt, toegerust mei de ver
schrikkelijkste moord-wapenen, en die toch
nagenoeg spoorloos zijn ten onder gegaan,
na eeuwen lang elkander te hebben vervolgd
en verslonden?
Als ik deeze vraag stel, dan doe ik dat niet
omdat ik zelf het antwoord niet weet, maar
omdat ik weet, hoe dit voor zeer voelen
ornstig-denkende mensclien een hoopeloos raad
sel is. Zij kunnen niet aanneemen, dat de
Schepper die almachtig en alweetend is, met
opzet zooveel heeft geschapen wat er uitziet
ais mislukking en wat gevoeld wordt als
kwaad. Voor de vroom-geloovigen is deeze
vraag geen vraag meer, zij verstaan het ant
woord, zooals het den mensen door hoogor
voorlichting is geopenbaard. Maar de
inotytlijkheid is, dit antwoord in onze moderne
uitdrukkingswijze en met onze kennis van
natuurlijke feiten te formiileoren. Dat is
hetgeen ik hier beproef,tegemoetkoomcnd aan
het verlangen van zooveeler,, wier vrij oordeel
belemmerd wordt door een voorop-gezette
meening van wat God e:genlijk had behoorcn
te doen, naar hun opvatting van een
almachtigen Schepper. Alles wat Hij maakte, meenen
zij, zou ook terstond volmaakt moeten weezen.
Kwaad, onrecht, ellende en lijden had Hij,
als Hij zoo goed en barmhartig is, ook niet
moeten toelaten.
Ik geloof we!, dal dit bij de meeste oprechte
en goedgezinde niet-geloovigen
hetallermoeyolijkste vraag-punt is. Zelfs veele vroomen en
geloovigen hebben moeite voor zichzelvt: het
antwoord te vinden, en zich volkoomen oot
moedig en gedwee met het feit zelve te ver
zoenen. En dat toch is allereerst noodig tot
begrip. De H. geest geeft zijn oopenbaring
alleen daar waar een vruchtbare boodem is,
om het zaad te doen ontkiemen. Hoogmoed,
trots en eigendunk verhinderen het. Soms
vinden /.ij de verzoening daardoor, dat ze,
naar eii'tn inzicht en wcnsch, zich tenen vol
maakten Heemel voorstellen, waar al hun leed
rijkelijk wordt goed gemaakt, in smettelooze,
eindelooze en volmaakte vreugde. Maar dit
is niet de oplossing der vraag, noch de ware
vroomheid.
'lot de oplossing der vraag diene het vol
gende, schoon het niet meer dan benadering
is: Het is geheel ondenkbaar en belachelijk
od's werk te willen kritisceren. Eevenmin
kan men teegen Hem gaan moraliseeren.
Is er iemand, die beweert, dat hij het Heelal
met meer succes en rechtvaardigheid had
kunnen vullen en bezielen?
Inderdaad is alles volmaakt en volstrekt
onverbectcrlijk, ook al kunnen wij menschen
schijnbare fouten ontdekken en naar ons
begrip verbeeteren.
Het is juist door de onvolmaakthecdcn der
deelen, dat het geheel volmaakt is. Elke schijn
bare wanklank in het deel, brengt harmonie
in het Al. Maar er is maar Eén, die volmaakt
goed is. Hij zendt de zielen uit, toegerust met
min of meer volleedige wilsvrijheid. Door die
wilsvrijheid leeven de schepselen eerst recht
hun eigen onvolmaakte leeven. Zij worden
geschapen, uitgezonden, koomen tot bloei,
beantwoorden aan hun doel en gaan weer voor
bij om opgcnoomen te worden in het onge
schapen Weezen. Zoo is het Al van schepselen
en weezens vervuld, allen niet gebreeken, en
ook dór de gebreeken bijdragend tot de vol
maaktheid. Teegenoover den Schepper past
geen eigenmachtig verstand, maar grenzeloozc
deemoed en zelfverneedering uit liefde. De
vreugde die bevreedigt het einddoel der
schepping wordt alleen gevonden in willig
lijden. De niet menschelijke organische
plant- en dierlijke natuur is hiervan onkun
dig en zoekt in den blinde, gehoorzamend
aan ingeschapen drang. Maar de mensch
is ingelicht, zijn lijden is grooter dan dat van
dier of plant, maar zijn vreugde, uit dat lij
den gebooren, is wat hij bijdraagt tot de vol
maakte harmonie. Die vreugde is veel inten
ser en grooter dan zijn mooiste voorstelling
van smetteloos geluk. Het geluk, dat uit lijden
en liefde voorkomt, dat is wat God van hem
wil, en het einddoel, waartoe alle geschapen
weezens meedewerken.
E K L: u L: K i K v A N E L u L: N