Historisch Archief 1877-1940
17 Juni '22. No. 2347:
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
DE UITSPRAAK VAN HET EPISCOPAAT EN DE N. K. P.
Teekcntng voor ,4e Amsterdammer" van Joh. Braakensleh
DE VERDEDIGERS VAN DE
SOGIAALREVOLUTIONAIREN IN RUSLAND
Teekenlng voor de Amsterdammer" van George van Raemdonck
MIHtllllllllltlllllllllllllllllltl
NIEUWE SCHOENEN
(Voor Teun) .
Toen ik op zekeren dag na langen tijd,
?genoeg geld bijeen vergaard had bij stukjes
en bij beetjes heel zoetjesaan van al mijn
armoe, voor een paar nieuwe schoenen, toen
was ik zeer verheugd en 'k juichte inwendig
blij.
Vlug ging ik g?uw een winkel binnen en
kocht er mij een paar. Zij waren stevig sterk
en toch niet al te lomp of plomp. Zie zoo !
dacht ik heerlijk, laat het nu maar werkelijk
bar winter gaan worden, ik ben nu toch duch
tig en danig gewapend ervoor, 't Zal mij niet
kunnen deren. Ik kon nu gaan.
De verkooper beweerde, dat ik er veel wil
van zou hebben. Ik hoorde zulks natuurlijk
graag. Het was een goede koopman. Het
bleek aldra.
Ik had den laatsten tijd bij 't loopen er
.schrikkelijk voorgestaan. Het werd vaak
al te zeer.
Eiken avond keek ik angstig mijn schoenen
na, hoe ver zij ree-ds gevorderd waren in 't
vergaan. Zij minderden ziender oogen en gin
gen o ! zoo heel hard achteruit. Het was zoo
ver gekomen, dat ik mij af moest vragen,
waar 't heen zou gaan als ik mij heelemaal
op straat niet kon vertoonen. Het begon er
hard op te gelijken' Gek'hè! als je vol zorgen
zit en slechts de kommer kent, is 't of je
schoenen met opzet dubbel harder slijten.
's Nachts droomde ik er van en bij den dag
treurde ik er over.
Heel rijke menschen, met veel paar schoenen
thuis, zij zullen mij belachen, maar zij moesten
alles maar eens goed begrijpen, ik wed ze
zouden huilen net als ik.
Als ik de straat op ging, ik moest er vaak
op uit, ik waagde wind en weer, want buiten
ligt mijn brood, dan dacht ik dikwijls dat al!e
menschen zagen, dat hakken aan mijn schoe
nen ontbraken en verder dacht ik ook, plat
voeten krijg je zoo. De zolen waren door en
door en 't leer haast heel vergaan. En dan die
natte, natte voeten bij regenweer en o ! zoo
koud, al was het pas April.
Mijn sterk gestel liet mij godlof niet in den
steek en stak den draak met ziekte en zorg.
Alleen op 't lest een beetje kreupel loopen,
dat makkelijk te verdragen werd.
Ik schaamde mij het meest voor al die
vreemde menschen. Liep iemand achter mij,
ik dacht hij heeft het in de gaten, ik stond dan
stil en keek een winkel binnen of was er geen
ik keek dan naar de lucht. De straatjeugd
riep mij na op 't lest en 't deerde mij zoo zeer,
dat ik naar huis toe ging voor tijd mij riep. Ik
leed toen meer dan velen willen v\eten. De
jonkheid kent geen zorg of smart. Zij treurt
om niets.
Als ik dan 's avonds weer, behoedzaam mijn
schoenen had uitgedaan, dan dacht ik bij mij
zelf, zoo kan 't niet langer gaan en ik wist al
te wel er was geen maken meer aan.
Een oud frondje heeft mij nog vriendelijk
geholpen, langer te blijven loopen dan haast
mogelijk was. Lena, mijn oude meisje, gaf
mij den raad. Ik deelde 't frondje door twee
en zólegde ik 't in mijn schoenen.
iiiMMMiiHimiiiiiiiiiiiiiMMMmiiiiiutt iiiiiiiiiimiiiiitiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiimii IMMIIIIIMIIIHIHIIH iiiiiiiiifiiiiiiiiifiiiiiimitfimti
Nu kan mij niets meer deren, want nieuwe
schoenen zijn mijn deel. Ik loop weer heel
gewoon gelijk de rest en ga nu vroolijk verder.
Au o. VERSTRA ATEN
In den ,,schemer"
Aan Moeder.
Ik wil niet zijn als 't wiel, dat wreed den
[zandweg scheurt,
Hem groeft en grieft en toch diens pijnen niet
[betreurt,
Schoon hij het liefderijk en zonder klagen
Tot in den laten schemer voort zal dragen,
En dat, als dan de deuren open zijn gegaan
En 't onbelast in veil'ge schuur mag staan,
Die onbekommerd af zal laten sluiten
Al wordt de weg ook eenzaam buiten;
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIimilllllllllllllltlHIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIim
Want wentelde mijn onbezonnen jeugdlhaar
?»-»*«<i>"" [smart
En nooden alle, moeder, op Uw trouwe hart,
Dat droef gewond mij nog zijn_steun bleef
"-*jtofc [geven,
Ik weet te goed, dat na Uw moeielijken dag
Ik U niet troosteloos en eenzaam laten mag
In grijzen schemer van Uw harde leven.
BERT v A N " R E E s T
tiiiiiMMiimi:
IIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllllMlllllllllllllllmlIIIMIIIIIlllMIIIIIIIIII
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
iiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiliiiMiimiiiiiiiiiimmiiiiiiiiiMiMiiMMiiii
PARIJSCHE LIEDJESZANGERS
Ik woonde het volgend gesprek bij: Wat
is Parijs? De boulevard. Wel nee, de
Parisienne. Nou ja, een boulevard waar
niemand op is, is als een kerk waar de mis
niet bediend wordt, een paleis waaruit de
meubels, de tapijten en de kachels weg zijn
gedragen en in wier leegte nu een toerist
verkleumd ronddoolt. Bovendien bestaat er
.nog zoo iets als de Parijzenaar.?Die is niet
karakteristiek meer, luidde het antwoord, en
je merkt hem tusschen al het Engelsche en
Atnerikaansche gedoe ook niet op. Grill-room,
breakjast, dancing, music-halt, dat vindt je
op den boulevard. Ken ie iets on-Parijschers
dan de combinatie van piano en viool met
Saxophoon, kleppers en rinkelbom? Daarop
wordt je onder neger-geschreeuw in de
dan.cings getracteerd. Er is nog wel een omgeving
waar Oe vreemdeling den Parijschen geest kan
leeren kennen, maar dat is ver van 't centrum.
bij de liedjes-zangers in Montmar,tfe. Je
bedoelt de cabarets artistiques, die geen kroeg
jes meer zijn en waar geen kunstenaars meer
.komen ? Dat zijn schouwburgjes die niets
artistieks meer hebben en waar de burger zijn
fauteuil bespreekt. Ze ziin ook niet allemaal zoo
ver weg. Hier, Fursy, is vlak bij, aan den
Boulevard des Italiens; en aan de Porte St.
Martin is er ook een, in een kelder.?Een
sousterrain bedoel je. Ja, die zijn van Montmartre
naar beneden gekomen, en ze hebben gelijk;
het zijn deslechtsteniet. Nee.hetziindebeste.
In het Qiiï.rtier latin zijn er ook een paar; oe
Noctcimbiiles, die een arrogante reclame maken
en beweren, dat zij alleen de oude traditie
bewaard hebben. Maar dat is niets dan bluf,
De zangers aie je daar hoort, zijn van ck'
tweede rang en lijken op pikeurs, confiseurs;
kortom, geen lui waar je eens mee zoudt kun
nen praten. En dat is toch noodig, wil je
door hen den Parijschen geest leeren kennen.
Ik had genoeg gehoord en besloot een reisje
door de Parijsche cabarets te gaan maken.
De meeste zijn in Montmartre aan den
buitenboulevard. Daar is ook het eenige nog werke
lijke cabaret, dat van Aristide Bruant. Daar
dus het eerst naar toe.
Hierisietshuiselijks. M.me Bruant verkoopt
de kaartjes als de gasten gezeten zijn, en
brengt je een biertje. Een zoon en een doch
ter zijn ook aanwezig; spoedig komt de aan
staande schoonzoon.
Een oud vertrek, doorgerookt als een
meerschuimen pijp, met donkere lambriseering. Je
zit aan tafels op banken tegen de muur of op
oude stoelen. Er is ook een oude schouw, be
dekt met koperen keukengerei. Deze schouw,
als zinnebeeld der ongegeneerde gezelligheid,
vindt je ook in den Moulin de la Chanson,
minder compleet bij de Noctambules, en in
embryonalen toestand, meer als reminiscentie,
in de Baite a Fursy. Dit zijn alle drie schouw
burgen in zak-formaat, met een tooneel, en
vaste fauteuils. De Chaurnièrein Montmartre
en de Griüon in het Quartter latin hebben alleen
maar een soort podium of groote voeten bank,
waar de zanger op komt te staan. Maar wij
blijven nog een beetje bij Bruant. Hij is
gekostumeerd, een onschuldige blague: hooge
kap.laarzen, een geweldige flambard en een jas
die tot boven aan toe is dichtgeknoopt. Alles
zwart, behalve de vuurroode sjerp om zijn
lendenen. Je weet niet goed, een hidalgo of
een zeeman. Bruant ziet er ruw uit, maar
wanneer je hem aanspreekt komt er een fijne
glimlach op zijn gezicht en hij antwoordt met
een week timbre vol kinderlijke goedhartig
heid, dat ook Fursy heeft. Bruant's muren
hangen vol met teekeningen van Steinlen en
Lautrec.... in reproductie. Voorts is er
een groot gips-relief in plat en in diep relief
en enronde bosse, alles tegelijk. Het stelt een
feest op Montmartre voor, waarbij Bacchus
gehuldigd word i. Flambouwen werpen een
gloedvollen schijn in Bruant's gelagkamer en er
is geen podium. De zanger gaat midden tus
schen de gasten staan. Zoo zal het ook vroe
ger geweest zijn als schilders en beeldhouwers
en kunstenaars van het woord na gedanen
arbeid een glas kwamen drinken en elkaar van
hun lief en hun leed voorzongen.
Voor het oog is men bij Bruant zeker aan
het beste kantoor, maar je ooren moest je
thuis kunnen laten. O wee, nu de piano begint,
wanneer men dat wrak zoo noemen kan. Een
jonge kerel paukt er uit alle macht een marsch
op, voortdurend met een en hetzelfde akkoord.
Zoo'n rhinoceros ! Ecu harmonica-speler geeft
tenminste twee akkoorden, en dan nog omdat
hij er niet meer heeft. De liedjes zijn van het
zelfde allooi. Een kleennaktrtje of iets der
gelijks stort zij.", hart uit, oud-modisch gedoe,
sentimenteel, iung-ago. Ook wel
plat-bedenkelijk, zonder eeest. We hebben het drie kwar
tier uitgehouden ; ons biertje is op: bonsoir, la
compagiJc !
De volgende avond. Naar welk cabaret?
vraagt mijn vrind. Al weer? Loop naar den
koekoek '. - Goed, zegt hij, wanneer je
meegaat. En hij brengt me inderdaad naar
Lc Coucou bij de Porte St. Martin. Een een
voudig onderaardsch zaaltje; niets te zien;
noch cabaret noch artistiek. Maar de piano is
goed, en de juffrouw die er op speelt, ook. Haar
haar wil van nature niet krullen en nu dwingt
ze het buitensporig niet papillotjes en
friseertj.ng. Maar zij speelt met smaak en bege
leidt uitstekend. De zangers zijn ook voortref
felijk. Dat zijn nu de ware chansonniers.
Ik wil niet bluffen, dat ik dat dadelijk zoo
heb ingezien, maar toen een paar avondui
later in den Moulin de la Chanson precies de
zelfde zanger-hoofden n voor n kwamen
opdagen (het leek wel afgesproken werk om
ons te foppen), toen begreep ik wat het karak
teristiek van elk dier heeren was en hoe goed
dat was. Vooral toen er aan het slot eentje
kwam, die zijn kameraden n voor n voor
treffelijk na deed.
Dat wij hetzelfde zouden te hooren krijgen
hadden wij wel kunnen vermoeden,omdat beide
cabarets onder dezelfde directie staan. Een
voordeel ervan was, dat wij nu vanzelf meer
acht gingen slaan op het hoe dan op het wat,
en er zoodoende achter kwamen, dat wij bij
deze zangers met voortreffelijke vertegen
woordigers der verschillende menschentypen en
temperamenten te doen hadden. In dit op
zicht voor contrast en, om zoo te zeggen voor
complementaire eigenschappen te zorgen, is
wel de voornaamste taak van een goede direc
tie.
Zoo verscheen dan eerst een redeneerend
iemand ten tooneele, wat door zijn haar ge
groeid en phlegmatisch. Hij was op tournee
geweest en vertelde van zijn lotgevallen in
trein en logement. De cabot aan de Riviera;
je begrijpt. Geen geld, geen bed. Dan maar op
't biljart! En hij had toch geslapen. Het bewijs?
Hij was wakker geworden; en je kunt niet
wakker worden, wanneer je niet geslapen
hebt. Alles eenvoudig en glashelder, meer ge
sproken dan gezongen.
Toen kwam er een corpulent, joviaal ventje
dat graag een biertje drinkt; maar niet zoo
veel dat er wanstaltigheid van komt; geen
ton. De stem is ook nog goed; hij ontziet haar,
zingt rpet ervaring. In de grootste bedaard
heid, de onvoorwaardelijke conditie voor alle
corpulentie, gooit hij de dolste dingen in de
zaal die in gloed raakt door de genoegelijke
warmte die deze beminnelijke panniculus
aüiposus uitstraalt (zoo noemt de gewezen
snijkamer-student zijn eigen vetlaagie).
Nu liet zich iemand hooren, dien wij, zoo
lang wij Fursy niet kennen, voor het Parijsche
type bij uitnemendheid mugon houden. Hij
geeft haast geen stcniklank, maakt bijna geen
gebaren, maar articuleert zoo scherp, dat zijn
pianissimo murmiiratissimo overal verstaan
baar is. Hij is wat linksch, doch zijn gebaar is
fijn, hoewel hoekig; en delicaat buigt hij zijn
vingers. Alles met het volrnaakste iioncl'.aloir.
Hij deukt nooit : wat zal het publiek er van
zeggen ?
Nu komt Léonce Paco. Die vliegt op n
avond per taxi tusschen mir.stens urie caba
rets heen en weer en wordt ovcni! niet ge
juich ontvangen. Hij is wat men in Italië
neemt een simpaticóne, iemand die erg sym
pathiek is, vooral aan de dames. Geen mooie
jongen, maar een regelmatig gezicht, scheip
gesneden. De fijne neus licht gebogen: haar
en oogen zuidelijk; gelaatskleur vaal (rookt te
veel). Hij zingt zooals een Engelschman Fransen
spreekt, zoodat het je ooren pijn doet: 't is
soms meer krijschen dan zingen. Paco zet
daarbij oogen op en beweegt de ellebogen als
iemand die verdwaasd is en die zelf niets be
grijpt van den onzin dien hij uitslaat. Maar hij
zit vol hilariteit en deelt die onweerstaanbaar
mede. Dat hij toch cabaret" en Parijsch blijft
en nooit rnusic-hall en Amerikaanscn wordt,
ligt aan de fijne, glimlachende beminnelijkheid
waarin zijn optreden is gehuld, en aan ge
noemde komieke bescheidenheid, waardoor al
zijn grappen uit pure domheid schijnen voort
te komen. Hoewel hij de groote middelen niet
versmaadt, is er toch een intelligent publiek
voor noodig om hem te waardeeren. Paco
kan ook, wat ik alleen Fursy heb zien nadoen :
hij laat een zwart bord komen, schrijft er de
rijmwoorden op die het publiek hem toeroept,
en improviseert daar een liedje op.
Fursy overtreft hem nog in slagvaardig
heid, doordat hij ook het onderwerp van het
liedje aan het publiek overlaat. Ten deele
wordt dit kunststuk hierdoor verklaard, dat
het publiek traag reageert en erg langzaam met
de rijmwoorden voorden dag komt. Zoodoende
heeft de zanger tijd een goed deel van het
liedje te bedenken, vór hij zingen gaat.
Verder kwamen er in den Koekoek nog een
autoritair heertje (tevens artistiek leider van
een ander cabaret) en een phantastisch imi
tator die in geruiten pantalon met ongekenden
overvloed van nuancen de bewoners van een
kippenhok nadoet, met wie Clémenceau in
gesprek is. Deze en Briand moeten het in
politieke liedjes vooral ontgelden.
Wat is nu het ideaal van den volmaakten
chansonnier, dat men als resultaat van een
cabaret-reisje (ook nog naar de Hut en de
Krekel) zou kunnen opstellen,zooals Castiglione
het in zijn Li'bro dei Cortr'gïano voor den hoveling
te Urbino doet?
De liedjeszanger van beschaafden huize is
bescheiden en beminnelijk; er blijft een glim
lach om zijn lippen ook wanneer hij soms
harde waarheden zegt. Hij doet tusschen het
publiek en zich zelf een soort intimiteit ont
staan, hetgeen echter nooit ten koste van zijn
hoorders plaats heeft. Hij werpt voortdurend
opmerkingen tusschen de coupletten in, waar
mee hij om zoo te zeggen over het voetlicht
heenstapt, maar hij zal nooit zoo ver gaan als
Pisuisse bij voorbeeld, dien ik na een erg schuin
liedje zijn schaterende publiek hoorde toe
roepen : en dat jullie dat nou allemaal dadelijk
begrijpt ! Zooiets is voor een Chansonnier
ondenkbaar (wanneer hij gewaagde dingen
debiteert, is 't altijd onder den schijn en in een
houding alsof hij ze zelf niet begrijpt) en zou
door het Parijsche publiek als onduldbaar
worden beschouwd. De goede chansonnier
heeft een buigzaam lichaam doch maakt er
geen overdreven gebruik van; hij spreekt
zacht maar duidelijk, onderstreept met enkele
lichte gebaren, die den kern der aangelegen
heid naar buiten doen springen. Hij verwon
dert zich veeleer wanneer men om hem lacht,
als had hij dit heelemaal niet verwacht. Hij
pateert vooral niet zijn publiek van het be
gin af aan; opent liever met iets heel gewoons,
maar zorgt voor een crescendo. Wanneer hij
een paar bijzonder goede bons mots heeft ge
zegd, zal hij leukweg waarschuwen : de derde,
die nu komt, is veel minder goed; maar u
zult misschien zoo toegevend zijn, toch met
mij te lachen. Deze waarschuwing her
haalt hij dan voortdurend, terwijl de grappen
steeds onbetaalbaarder worden. En dit alles,
de quasi-bescheidenheid, de waarschuwingen
voor imaginaire teleurstelling, komen er
nooit onderdanig uit, nooit als een bedelen om
bijval, maar met een zeker nonchaloir, alsof
de zanger zelf er eigenlijk buiten staat.
Bij de opsomming der beste eigenschappen
van den chansonnier heb ik vooral aan Fursy
gedacht, die met zijn Boite d Fursy van Mont
martre naar den Bd-des Italiens is gekomen
en die persoonlijk en door de lui die hij enga
geert de eerste plaats onder zijn collega's
inneemt. Hij kan voor een fijner, actiever
pendant van Bruant gelden ; bij hem zit men
in de eerste, bij Bruant in de derde klas.
Ik heb echter ook aan Balder van den
Moulin de la Chanson en der Accacias ge
dacht, die een uiterst fijn imitatie-talent
bezit, maar in 't begin zoo weinig uit de
plooi komt, dat men denkt met een vervelend
heertje te doen te hebben. Tot hij in eens heel
even een Parissienne in haar salon nadoet,
zonder de minste overdrijving, maar zoo raak,
dat zijn scherpe nabootsing tot een bron der
kostelijkste vroolijkheid wordt. Door hem
leeren wij, last notjleast, als hoofdvereischte
van den perfekten chansonnier kennen:
een meer dan gewone intelligentie.
In den rnusic-hall is het juist omgekeerd.
Hier is hoe luidruchtiger en dommer, hoe
beter. Soms dringen deze elementen ook in
iet cabaret door. Zie deze meneer met bruin
vest, gestreepte broek en onberispelijke pand
jesjas (de echte chansonniers komen in een
gewoon colbertje zóvan de straat) zijn snor
is hevig opgedraaid; het is wat men noemt
een diseur a voix. Hij wil ook zijn kameraden
imiteeren, maar hij treft met veel groote ge
baren nooit het wezenlijke, dat Balder ons
zoo sober te zien gaf. Deze diseur hoort in
den rnusic-hall thuis, evenals de gelukkig
zeldzame chansonnière, die altijd verbitterd
is en nooit een uitzondering maakt op de
regel dat de vrouw, wanneer ze erg is, veel
erger is dan de man.
Wat zijn dat nu voor liedjes die men in
de cabarets te hooren krijgt? Dat is vaak het
zwakke punt. De beste zijn de politieke en
actueele chansons, hoewel die onderwerpen
overal dezelfde zijn. Maar het hoe van de
voordracht is veel gewichtiger dan het wat
van het voorgedragene. Is de melodie char
mant, insinueert zij zich altijd meer door
het refrein, dan komt de tekst er des te minder
op aan, naarmate hij beter wordt gezegd en
men is met een kleine pointe tevreden. Zeker
zou het aardig zijn wanneer in een cabaret
ook eens muzikale kunstwerkjes als de
kermis-liedjes van Cocteau en Milhoud te hooren
waren. Maar het publiek bestaat hier niet uit
fijnproevers. Hef zijn burgers en jonge lui die
eens lachen willen. Het cabaret, 'in de klem
tusschen cinema en rnusic-hall, kan zich
voorloopig geen proefnemingen met het hoogere
genre veroorloven. Het is al veel. wanneer
het zijn hoofd boven water houdt.
J o A N C. HOL
YorBchenen a
Dramatische Kroniek
Eerste, tweede en derde bundel
door
TOP NAEFF
Top Naeff geeft meer, oneindig veel
meer, en daarom is haar werk van blij
vende waarde en van groot historisch
belang voor de toekomst.
Maar wat haar werk vooral zoo ver
dienstelijk maakt, is de karakteriseering
van het stuk zelf, haar eigen persoonlijke
kijk op ieder tooneelwerk. ledere be
schouwing heeft bij haar heur eigen toon,
luchtig causeerend, breed betoogend. streng
bestraffend, fijn humoristisch.
Ing. f 2.25
...
Pr?s per bundel :
Ultg.van VAN HOLKEMA&WARENDORF
AMSTERDAM