De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 17 juni pagina 2

17 juni 1922 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 juni '22. No. 2347 DE WERELD SCHULDENLAST OF Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan FINANCIËELE RIPOLIN imiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiimiiiiiiiiiiiMiiiiimiiiiiiiii is uit den aard der zaak de tegenstelling kapitalisme-socialisme een hoogst belangrijke. En tot op zekere hoogte is ze dat ook voor hen, die voor het verkrijgen van allerlei noodza kelijke goederen afhankelijk zijn van hetgeen de onder kapitaalleiding staande voortbren ging hun leveren kan en wil en in rekening brengt. Maar de kapitaal-leiding is nog verre van algemeen. En in de onder kapitaalleiding staande gedeelten der menschelijke onderhoudsvoorziening is de '.westie der leiding en der rente- en winst-verdeeling toch slechts n der vele daarbij betrokken kwesties, een toch alleen volgens socialistische opvatting de overheerschende. Zelfs bij de aanvaaroing dezer socialistische opvatting is bovendien de overbrenging dezer, op beperkt terrein thuis behoorende tegenstelling naar het gebied van het algemeene volksleven zoo wel theoretisch dis practisch onuitvoerbaar. Als algemeen-geldende antithese is ook deze tegenstelling daarom onbruikbaar. Hetzelfde, geldt voor de tegenstelling ka pitalistenklasse-arbeidersklasse, die de tegen stelling kapitalisme-socialisme vervangen moet wanneer men de niet-socialistische, onder kapitp.al-leiding werkende arbeiders met de socialistische wil trachten bijeen te brengen, Z3oals in den laatsten tijd oe S.D.A.P. ten opzichte van de R. Kath. arbeiders tracht te bewerken. Ook de tegenstelling vooruitgang-reactie bestaat. Maar zij bestaat slechts in bijzondere gevallen en bij aanvaarding van bepaalde theorieën. Zeer duidelijk is dat bijv. gebleken bij de behandeling van de laatste wijziging der Arbeidswet. Ook voor deze tegenstelling geldt overigens wat voor alle tevoren genoemde is gezegd: als algemeen-geldende antithese voor het geheele volksleven is zij volmaakt onbruikbaar, omdat zij in den regel daarvoor ongeldig is. Al deze tegenstellingen zijn dus als alge meen-geldende antithese onbruikbaar. Onder deze omstandigheden zal het zeer moeilijk zijn, voor de naaste toekomst een goede richtlijn voor de politiek te trekken. En onder deze omstandigheden zal iedere combinatie van partijen meer kans hebben schadelijk voor die partijen te zijn dan in hun voordeel. Toch kan men reeds de kiemvormen waar nemen van de nieuwe antithese, die in de eerste toekomst het politieke leven in Nedeiland zal beheerschen. Door de inwerking van den wereldoorlog van 1914 en zijn gevolgen op de menschen en op de verhoudingen is in aller lei bevolkingsgroepen en kringen de vorm dier nieuwe antithese zelfs zeer duidelijk waar neembaar geworden. De antithese n.l.: economische-cultureele politiek. Aan de eene zijde van de scheidingslijn komen de menschen tezamen, die van oordeel zijn, dat de samenleving door middel harer staatkundige organen in hoofdzaak te zorgen heeft voor een goede regeling van al wat verband houdt met den arbeid, die noodig is voor en ten behoeve van de maat schappelijke voorziening in het levensonder houd der in haar vereenigde menschen. Aan deze zijde groepeeren zich dus de aanhangers eener economische politiek. Aan de andere zijde van de scheidingslijn komen de menschen bijeen, die meenen, dat de samenleving door middel harer staatkundige organen in hoofdzaak.te zorgen heeft voor de bevordering van het beschavingsleven deimaatschappij en van de cultureele ontwikke ling van den persoonlijken mensch. Aan oie zijde groepeeren zich dus de aanhangers eener cultureele politiek. In wezen komt deze politieke antithese overeen met de wijsgeerige antithese: materialisme-idealisme. Historisch bestaat zij sedert de menschheid, door de omstandigheden gedwongen, aan de inrichting eener menschelijke samenleving en aan de regeling van haar maatschappelijken arbeid bezig is. En tot op zekere hoogte was zij ook aan wezig in de rechts-linksche antithese. De geweldige verstoring, die de wereldoor log van 1914 gebracht heeft zoowel in de bestaande verhoudingen als in den ontwikke lingsgang daarvan, is er de voornaamste oor zaak van, dat nu op nieuw deze allesoverheerschende antithese naar voren dringt en de menschen dwingt, zich daarnaar te groe peeren. De wereldoorlog van 1914 heeft op de verhoudingen in Europa en op de daarop berustende opvattingen gewerkt als een ge weldige aardbeving op wat zich daar ter plaatse aan de aardoppervlakte bevindt. De wederopbouw van Europa moet daarom vrij wel geheel nieuwbouw worden. Opnieuw moe ten de menschen zich dus rekenschap geven van de fundamenten, die voor dezen nieuw bouw noodig zijn, en van het doel, waaraan deze nieuwbouw moet beantwoorden. Het is daarom volkomen natuurlijk, dat de wijsgee rige tegenstelling materialisme-idealisme tot nieuwe overheersching gaat komen en dat in logische aansluiting daaraan op politiek ge bied de antithese naar voren gaat dringen: economische-cultureele politiek. En evenzoo is het gansch natuurlijk, dat een geheel nieuw bijeengekomen groep van menschen, buiten alle politieke partij en partij organisaties om, op de nadering dezer anti these wijst. De politieke partijen zitten alle neg vast aan hun verleden, staan alle nog op grondslagen van vór 1914 en zijn daardoor niet in staat, de eischen van den tegenwoordigen tijd in voldoende mate te schatten, laat staan zich daarnaar te richten. Hun verkiezingsleuzen slaan op de werkelijkheid en haar groote behoeften als een tang op een varken of klinken als een kinderstem aan de kust bij een loeiende zee. Maar ook is het volkomen natuurlijk, dat bij dat opnieuw naar voren dringen dezer antiEEN VERVALSCHINGSPROGES Kort geleden heeft in München een hoogst belangrijk proces plaats gevonden, waarvan de hoofdzaak eigenlijk maar bijzaak en de bijzaak de hoofdzaak was. De bijzaak was een aanklacht wegens beleediging door den heer Fechenbach ingediend tegen de heeren prof. Coszman, hoofdredakteur van de Mün chen er Neueste Nachrichten" en nog enkele andere Beijersche journalisten. De heer Fechenbach was namelijk partikulier secretaris van Kurt Eisner, toen deze korten tijd hoofd van de Beijersche Republiek was, in den tijd van de catastrophe tijdens en na den wapenstilstand in 1918. Fechenbach werd door genoemde jour nalisten van dokumentenvervalsching" be schuldigd, door hem bedreven op last van Kurt Eisner, waardoor aan Duitschland groote schade zou zijn berokkend, aangezien de door hem op last van zijn superieur in dokumenten utt het Beijersche staatsarchief aangebrachte veranderingen, ook dienden als bewijsstukken- bij het samenstellen van het traktaat van Versailles en in het bizonder Clemenceau zich hierbij op het oordeel van Kurt Eisner nadrukkelijk had beroepen. Dit proces is voor den aanklager slecht afgeloopen ; de rechtbank sprak niet alleen de beklaagden vrij, maar op grond van de ver klaringen van een groot aantal deskundigen, die vrijwel unaniem in hun oordeel waren, stelde zij vast dat Kurt Eisner inderdaad in de door hem gevo.iden oft'ic.eele dokumenten zulke veranderingen had doen aanbrengen, dat de beteekenis ervan een gansch andere was geworden; m.a.w. dat aan die dokumenten een beteekenis werd gegeven die aan de inzichten van Eisner zélf beantwoordde, doch in strijd was met hun feitelijken inhoud. Het spreekt vanzelf, dat voor de kwestie waar het omging de zaak FechenbachCoszmann maar bijzaak werd. Hoofdzaak toch werd datgene wat indertijd door Kurt Eisner zelve daarin was gedaan, waarbij de heer Fechenbach enkel uitvoerder van den wil van een ander was. Inderdaad laat de uitspraak van de recht bank te München aan de hand van zeer uitvoerige getuigenissen van deskundigen geen twijfel over, of Kurt Eisner heeft inder tijd de dokumenten, door hem wel heel haastig in het licht gegeven, op nogal tenden tieuze wijze veranderd om het zacht uit te drukken. Hem evenwel die niet meer tot de levenden behoort, eenige bewuste vervalsching te verwijten, is onrecht doen aan deze eigenVRAAOTi SI-FA-KO S IQ AREN Hot voornmmmmto Sorlomork II**- IIHIIIIIIIII these ook de menschelijke persoonlijkheid en de persoonlijke mensch zeer sterk naar voren komen. In iedere periode van groote beroering en verandering worden aan de menschelijke persoonlijkheid bijzonder zware eischen ge steld, en wordt van den persoonlijken mensch een zeer groote mate van zelfstandig waarmemen en denken verlangd. Doorgaans kunnen slechts betrekkelijk weinigen aan deze eischen beantwoorden. En daardoor komen dan van zelf zij die oat wel kunnen, sterk naar voren. Slappe waarnemers zien daarin een soort van individualisme". Bij zuivere waarneming blijkt, dat het daarbij gaat om de formuleering der vverkelijkheidseischen door de krachtigsten. Zoo is de actie van het comitévoorde ver kiezing van onafhankelijke Kamerleden een curieus" verschijnsel voor menschen meiachtergebleven opvattingen en inzichten, ,n werkelijkheid een verblijdende uiting van een zuiver werkelijkheidsbegrip en van de begeerte om ten opzichte van de behoeften van dezen tijd zijn plicht te doen. Hoe deze nieuwe antithese in het poli tieke leven practisch zal moeten doorwerken, zal in een volgend artikel worden onderzocht. Utrecht. J. VAN LEE u w E \ ERASMUS OVER DE OORLOG In Erasmus zien we een fijn beschaafd man, terecht gekomen in een barbaarse tijd, zoe kende door de wereld naar oorden, waar zijn aestheties en ethies gevoel het minst gekwetst wordt door de vuilheid en ruwheid van zijn tijdgenoten, waar hij rustig kan leven en werken voor de mensheid en voor zichzelf; staande gehouden door zijn onwrikbaar geloof in de wetenschap en door de waar dering van de besten van zijn tijd: onbewust van langdurige miskenning door het nage slacht. Soms bespot hij de kleinheid der mensen, soms is de ellende die er uit voortvloeit zo groot, dat hij ervan walgt. In de eerste plaats verafschuwt hij de oorlog. Uit Engeland schrijft hij een brief, gedateerd 14 Maart 1513, aan Antonius van Bergen, abt van St. Bertin bij St. Omer een vriend en beschermer van hem 1). Engeland leed toen geducht onder de oorlog en hij hoopt, schrijft hij, dat Anto nius zijn invioed zal aanwenden, vooral bii Maximiliaan, om er een eind aan te maken. Dan zal hij spoedig het eiland, dat nu zo geblokkeerd wordt, dat er geen brief uit kan, verlaten om Antonius persoonlik te ontmoeten. Deze brief behelst zoveel dat voor elke oorlog met zijn naweeën geldt, dat hij door iedere staatsman in tijden van spanning ge lezen moest worden. Enige jaren later zou Erasmus hetzelfde onderwerp nog eens be handelen in zijn Querela Pacis 2). Omdat de brief ongelukkig genoeg zijn actualiteit nog niet verloren heeft, ook omdat de mening van Erasmus omtrent de verhouding van vorst en volk er eigenaardig in uitkomt hij doet ons aan Rousseau denken volgen hier enige gedeelten ervan. Ik vraag mezelf dikwils verwonderd af waardoor toch, ik zeg niet Christenen, maar mensen tot zulk een waanzin worden opge zweept, dat ze met zoveel geestdrift, zoveel ijver, zoveel risico zich opmaken om elkaar te verdelgen. Want wat doen wij anders in heel ons leven dan oorlog voeren? Niet de dieren in 't algemeen bevechten elkaar, maar slechts wilde dieren. En deze vechten niet onderling, maar met roofdieren van een andere soort; en zij bedienen zich daarbij van de hun door de natuur geschonken wapenen, niet zoals wij, van met duivelse kunst uitgedachte machineriën; en ze vechten ook niet om willekeurige redenen, maar f voor hun jongen, f om voedsel; onze oor logen komen meestal voort uit eerzucht of uit nijd of uit roofzucht of uit een dergelijke zielsziekte; ten slotte worden zij niet bij duizenden tegelijk afgericht tot wederzijds 1) Allen, Opus Epistolarum, l 552. 2) Allen, Biogr. Wb. V', i. v. Erasmus. DEGRUYTER&Co.l DEN HAAG AMSTERDAM ARNHEM Internationale Verhuizingen l verderf. Wij zijn er trots op, dat wij heten naar Christus, die niets dan zachtheid leerde en in praktijk bracht. Wij worden door dezelfde geest bezield, worden gesterkt door dezelfde sacramenten, erkennen n hoofd, zijn geroepen tot dezelfde onsterfelikheid, hopen voor ons op die gemeenschap, waarin wij n zullen zijn met Christus, zoals Christus en de vader n zijn. Moest er voor ons wel een zaak zijn van zoveel belang, dat er een oorlog uit kon voortkomen? iets zo verderfelik, zo walgelik, dat zelfs wanneer hij ten zeerste gerechtvaardigd is, toch iedere inder daad deugdzame mens er een afschuw van heeft ?" Voeg hierbij de misdaden die onder voor wendsel van oorlog worden bedreven, omdat in oorlogstijd goede wetten zwijgen; hoeveel roof, heiligschennis en andere schandalen, die we zelfs niet bij name durven noemen. Noodwendig moet deze kanker aan de zeden veel jaren duren, ook nadat de oorlog afge lopen is. Maak dan een bf.Aening van de kosten om te begrijpen. H^t ook voor de over winnaar het verlies ve;l groter is dan de winst. Immers op wriv^- waarde aan gebied kunt ge bloed en lp' en van zovele duizenden schatten? En het grootste gedeelte van de rampen treft hei;, die bij de oorlog volstrekt geen voordeel hebben, de zegeningen van de vrede komen allen ten goede; in de oorlog treurt gewoon'ik ook de overwinnaar. Hij sleept zo'n leger rampen mee, dat de dichters niet zonder reden de oorlog voorstelden als door helse geesten op aarde gebracht; om niet te spreken van de uitbuiting; van het volk, het gekonkel van de leiders, de verwarring van zaken, die gewoonlik slechts met de grootste moeite weer in orde gebracht kunnen worden. Indien begeerte naar roem ons tot oorlog drijft wat grotendeels door misdaden verkregen wordt, is niet roemvol. En van roem gespro ken, het is veel roemrijker staten te vestigen dan te gronde te richten. Nu bouwt het volk steden op, straks verwoest de dwaasheid der vorsten ze. Indien \ve door winstbejag gedreven worden, geen oorlog eindigt zo ge lukkig, of hij heeft meer kwaad dan goed gedaan. En niemand benadeelt in de oorlog zijn vijand, of hij heeft eerst de zijnen veol kwaad berokkend. En ten slotte, wanneer wij de wereldse zaken, ais het w.iter bij eb en vroed zien opkomen en vallen en dooreengemengd worden, waartoe dient het dan met zo grote krachtsinspanning een wereldrijk in elkaar te zetten, dat spoedig door het een of andere toeva! een prooi van anderen za! worden? Ten koste van hoeveel bloed is het Romeinse rijk tot stand gekomen en hoe spoedig kwam het niet tot verval?" Maar ge zult zeggen: de rechten der vorsten moeten onaangetast blijven. Het staat niet aan mij brutaalweg te spreken over de han delingen der vorsten. Dit weet ik evenwel zeker, dat het grootste recht vaak het grootste onrecht is en dat er sommige vorsten zijn. die zich eerst rekenschap geven van wat ze begeren en vervolgens een voorwendsel zoeken om hun optreden een schone schijn te geven. En wie, vraag ik, zou geen voorwendsel kunnen vinden bij de onophoudelike veranderingen in de dingen van deze wereld, bij het bestaan van zoveel verdragen en verbonden? Indien dit de voornaamste aanleiding tot geharrewar is, aan wie de heerschappij toekomt, wat voor reden bestaat er dan om zoveel bloed te vergieten? De inzet is dan n.l. niet het heil van het volk, maar de vraag of het deze of gene zijn vorst moet noemen. Er zijn pausen, er zijn bisschoppen, er zijn welberaden en rechtschapen mannen, door wie dergelijke nietige zaken in orde gebracht kunnen worden, zodat niet de ene oorlog uit de andere voort komt". Bovendien moeten wij wel weten, dat de mensen vrij zijn, bovenal de Christenen; wanneer zij lange tijd voorspoed gekend hebben onder een vorst, die zij als zodanig erkennen, welke reden bestaat er dan de wereld te verontrusten door verandering in de stand van zaken te brengen? Een vorst regeert volgens een door de tijd beproefde overeenkomst, zelfs bij de heidenen; veel meer nog bij de Christenen, bij wie het vorstzijn een kwestie van besturen, niet van eigen dom is, zodat wanneer hem een deel van de macht wordt ontnomen, dit de indruk rhoet maken, niet van een belediging, maar van bevrijding van een deel zijner lasten". Welke indruk denkt ge, dat het op de Turken maakt, wanneer ze horen, dat de christelike vorsten als razendsn elkaar te lijf gaan, slechts om de schittering van macht. Reeds is Italië aan de Fransen ontrukt. Wat is er ten koste van zoveel bloed bereikt, dan dat waar te voren de Fransman het bestuur in handen had, nu een ander het heeft? En vroeger bloeide het meer dan thans". Wat bestaat er, dat niet op de een of andere manier verdedigd kan worden? vooral daar ook de wandaden van hen die oorlog voeren door velen uit zucht tot vleierij ge prezen worden, terwijl niemand hen op hun fouten durft wijzen. Maar intussen is het wel duidelik wat weldenkenden bidden, wat zij hopen, waarnaar zij smachten. Al« ge de zaak op de keper beschouwt, zijn het meestal persoonlike aangelegenheden van vorsten, waarom een oorlog wordt ondernomen. Ik vraag u, of ge het menselik vindt, dat terstond de wereld gemobiliseerd wordt, zo vaak, om welke reden ook, de ene vorst zich aan de andere ergert of misschien ergernis veinst?" DR. K- Kooi M A N HEIJERMANS Heijermans zit in de nesten, Holland help hem uit den brand. Help, hem niet met medelijden, Maar in eens met Jan Contant! Denk eens aan de meesterwerken Die hij speelde, die hij schreef Hij verdient uw medewerking, Toe, vergader niet.... maar geef! Vijftig brave tooneelisten Hebben zware brandkast-griep Nu, door overslechte tijden. Alles met hen tegenliep. Hoe men ploeterde en reisde, Alles kwam er, maar geen kas. En die komt bij tooneelisten Ook noodzakelijk van pas. Zonder rustig onderkomen, Zonder eigen onderdak, Was 't halen, spelen, zakken. Zonder het sejour op zak. Holland help hem uit de scherven. En eens pootig meegedaan. Zorg er voor dat zijn gezelschap Hecht kan blijven voortbestaan. J, H. S P E E N H O F F llltlllllllllllllllllllllMlllllimilIllllllllillllllllflIIIHIIIIIIIIIIIIIIIHHIMimN UNIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK, UDENHOUT, LOCHEMenBORCULO. Agentschappen in Indië: BATAYIA, SÜERABAYA, SEMARANG, BANDOENG, ME DAN en WELTEVREDEN DE HAAGSCHE CONFERENTIE .... Den Haag mag geen opinie hebben .." LLOVD EORGE te Genua. Toen de conferentie van Genua zoover gevorderd was, dat de centrale leiding van het hoofdkwartier van Lloyd George zich tegen over het onmiddellijk gevaar bevond van een reeks partieele operaties van mede- en onder bevelhebbers, die den Russischen tegenstander in het bezit van belangrijke steunpunten zou stellen, werd in allerijl het signaal verzame len" geblazen, ledereen, die soldaat is geweest, weet wat dit signaal beteekent: staking van de oefening tot het houden van eene algemeene. bespreking. Maar iedereen, die het verder gebracht heeft dan soldaat, kent ook de voorbeelden van de gevallen, waarin het signaal verzamelen de redding is van eene beweging, die dreigde te ontaarden m een ernstige desorganisatie. In het geval van Lloyd George lag de red ding in eene spoedige onderbreking van de operaties, tot het houden van een bespreking, die de onder-afdeelingen in staat zou stellen elders, en in sterker onderling verband, front en stelling te kiezen. Maar vór de diverse eenheden en afdeelingen den terugmarsch naar de kwartieren aanvaardden, werd de beteekenis van de gehouden oefening hun duidelijk gemaakt, door de mededeeling, dat men haar elders, en dan in een vorm waarvoor de practijk de gewenschte en mogelijke tactiek had aange wezen, herhalen zou. Toen werd, geheel on verwachts, de naam van den Haag uitgespro ken, en Lioyd George lanceerde het woord, dat wij als motto boven deze causerie gekozen hebben ; hiermede was in den kortst mogelijken vorm het karakter tier nieuwe operaties bepaald: kalmte, zeelucht en herstel van Je geschokte ;enii\ven. Men haa zich op het exercitieterrein verder llmlIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII aardige figuur, die, in de voor D.iitschland zoo ontzettend cata'strophale dagen na 1918 plotseling een taak op zich kreeg, waar tegen zijn krachten absoluut niet opge wassen waren en waarvoor ook zijn geheele wezen zich niet leende. Prof. Hans DMbrück, die het proces en zijn beteekenis op overigens hoogst zakelijke en waardige wijze in de Vorwarts" van 12 Mei j.l. heeft besproken, noemt E:sncr een phantast" die zich nu een maal had ingebeeld dat de drie groote idealisten" Clemenceau, Lloyd-üeorge en Wilson, het Daitsche volk een behoorlijken vrede zouden bewilligen, indien het openlijk zija volle schuld aan den oorlog bekende". Dat Kurt Eisner een politikus was, in dien zin dat hij handelingen die van zeer wijdstrekkenden aard konden zijn eerst na rijp overleg deed, kan niemand beweren, die zelfs maar van uit de verte zijn gestie als Beijersch staatspresident :n de dagen van 1918-'19 ver mocht te volgen. Maar hij was nu eenmaal in de laatste jaren van den oorlog (in aen aanvang ervan was hij overtuigd van de noodzakelijkheid van het toestaan der oorlogscredieten) tot het inzicht gekomen, dat Duitschland en D.iitschland allén, de schuld droeg aan den oorlog en dit was voor hem een soort geloof geworden. Zijn tegenstanders, want de beklaagden in het proces van zijn secretaris Fechenbach waren de aanklagers van Kurt Eisner, beweerden nu dat het befaamde artikel in het verdrag van Versailles, met de passage dat de Duitsche regeering ,.bewust en weloverlegd" (consciemment et delibérément) den krijg had ontketend, daar zówas ingekomen wijl Eisner er met de door hem gepubliceerde dokumenten den rechtsgrond toe had geleverd. Ook prof. Delbrück schijnt dit te meenen, maar in een antwoord dat hem de hoofd redacteur van de Vorwarts'' Friedrich Stampfer in het nummer van 13 Mei geeft, doet deze duidelijk genoeg uitkomen, dat de vaders van den vrede van Versailles die bewijsstukken van Eisner slechts gebruikt hebben als n van de middelen, om hun reeds van tevoren vaststaande meening enkel nog iets sterker te kunnen recht vaardigen. De afloop van dit proces, dat voor de nagedachtenis van den grooten idealist, die in Kurt Eisner ongetwijfeld stak, minder verheffend kan worden genoemd, stelt weer eens voor den zooveelsten keer de jammerlijke methodes, waarmede de overwinnaars den overwonnene in 1919 hebben behandeld, in het felle licht. Dat men een vijand, dien men overwonnen heeft, straft omdat men den oor log heeft gewonnen, is niet nieuw. Maar dat men hem in een verdrag, dat men hem voor legt en waarin men alle strafmaatregelen regelt cie men tegen hem neemt, k nog dwingt te erkennen dat hij de eenige schuldige is aan het geheele geval, kan zonder eenige terughoudendheid, een zoo groote politieke immoraliteit worden genoemd, als wellicht in de gansche moderne geschiedenis in een dergelijk stuk haar weerga niet zal hebben. Eisner wilde bewerken dat het Duitsche volk boete zou doen voor den overwinnaar, maar hij wilde het toch niet vernederen. De overwinnaars echter hebben in hun over macht dit volk tot die zelfvernedering gedwongen. Niet vrijwillig, maar op de pijnbank heeft het schuld moeten bekennen. Intusschen zijn zulke middeleeuwscherechtsmethoden toch de juiste niet om de politieke waarheid eenigszins nauwkeurig vast te stellen. Men bereikt alleen met haar, dat iedere gele genheid om het nationalistisch chauvinisme opnieuw een sterken prikkel toe te dienen, met beide handen wordt aangegrepen en zoo de haat telkens nieuw voedsel krijgt. Alleen, dit misdrijf is helaas het eenige niet, dat de vaders van den vrede van 1919 begain hebben. Jos. LOOPUIT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl