De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 1 juli pagina 7

1 juli 1922 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

l Juli '22. No. 2349 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN. XXXIII. De aangenaamste en zeldzaamste menscheiijke eigenschap is zeker: tact. Zij is het, die ?de verhoudingen in het rechte spoor houdt, en ons de mogelijkheid verschaft zonder strub belingen verder te leven. Want ach, hoe Ver wikkeld en verward raken in dit verwikkelde leven de draden, die ons met onze nledeschepselen verbinden, als zij ons niet steeds waar schuwt, waar we ze aanhalen" en waar we ze vieren" moeten, leder mensen eischt een andere houding" van ons, een ander gebaar, een andere intonatie, en wie niet intuïtief de juiste vindt, verwondt of Wordt gewond, ondanks de beste bedoelingen van beide zijden. Als ik meen tegen een kellner, die op een heeten zomermiddag amechtig heen en weer draaft, en steeds slechter gehumeurd raakt, een aanmoedigend, begrijpend woord te moeten zeggen; en hij beantwoordt mijnj?min' zaam" bedoelde: Je hebt het ook drukker dan een mensen aan kan"; met een botten grijns, en de verzekering; Maar morgen heb ik m'n uitgaansavond, juffie.... wach-ie op me in de laan?" dan ben ik tastbaar in tact" te kort geschoten, en ik heb de ver houding geweld aangedaan. Als ik met onhandige nonchalance onze ouderwetsche werkvrouw een mantel voor haar dochter aanbied en zij aanvaardt hem even nonchalant, terwijl ze, wanneer ze met de ouderwetsche breedsprakigheid van :?zie je wel, hoe goed hij nog is,"iets toebedeeld krijgt, straalt van vreugde om haar nieuw beat, dan beroof ik het brave mensen van haar plezier, onder het motto, dat ik haar de be schaming van de weldaad bespaar, want zij is nog primitief genoeg, om de menschen, die haarnadrukkelijk iets geven goed" te noemen en het met dankbaarheid aan te nemen, uit domme prinzipienreiterei; uit een gebrek aan tact in deze speciale verhouding bederf ik haar stemming. O, de moeilijkheid der menschelijke ver houdingen ! Toen ik een kind was, hadden we een varkensslager, die alleen Zaterdags bij ons aanbelde, om ons wekelijks een duimstuk" te brengen. Daardoor was hij voor mij samengegroeid met mijn dierbaarste jeugd herinneringen : zijn kop niet de diepliggende «ogen en de ruigesnorbeteekenden een middag en een avond vrij, on dan nog een heelcn dag; hij beteekende' Ma.iakaakjes bij de thee, 's avonds een half uu, late. naa. bed, en den volgenden ochtend uitslapen. Bovendien was, to_en ik een_s weken lang ziek was geweest, :zijn verschijning de eerste geweest, die, in den vrede van blij herstellen, mijn aandacht weer met de buitenwereld in contact bracht.. En hij gaf wel eens een kluif aan mijn aan beden Jacky; hij had eens een oude gekke vrouw verdedigd tegen de straatjongens, en hij collecteerde in de kerk met een gerafeld boordje aan, en met griezelig-dikke, weeke vingers om den stok van het zakje Stel u nu voor, dat ik, na tien of twaalf jaar, plotseling in een andere stad, datzelfde bleeke gezicht weer zie, met de slordige snor en het rafelige boordje; en achter hem, als een visioen, al de lieve herinneringen van dien «entend, toen ik achter mijn kop bouillon met een ei tóch weer stilletjes beter lag te worden; en mijn trouwe Jack, die goeie lobbes, en de Zaterdag-middagen, als je too gezellig voor het raarn kon zitten tenten over je huiswerk, omdat het niet hinderde als je niet klaar kwam; ik had zijn dikke, weeke hand al gegrepen, vór ik me nog lieelemaa gerealiseerd had, hoe hij heette, en ik zei zoo dringend: U kent me toch nog wel, de dochter van den directeur van de gasfabriek," dat hij een barbaar geweest moest zijn, als hij me genegeerd had. Hij vroeg dan ook met bleeke belangstelling, of me pa en moe nog altijd gezond waren, en bekende, dat hij met z'n vrouw in De Haag was komen wonen, omdat Levensverzekering Maatschappij H A A B L B M" Wllsonspleln H DE VOORDEELIOSTE TARIEVEN Grand Hotel Funckler RESTAURANl HAARLEM Pension prfx-modérés Muifiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiin u iiiiimiiiMiiiiiiiiiiimii in S. P. E. BOSHOH-: Volk en Taal van Suid-Afrika. (Amsterdam, ). II. de Bussy). Met hierdie uitgebreide en grondige studie het die wetenskaplike ondersoek van die Afrikaanse taal 'n belangrijke mijlpaal bereik. Om dit te laat besef, hoef 'n mens maar net te herinner aan 'n paar momente in die voortgang van die ondersoek. Vir lange jare was daar niemand wat beswaar gemaak het teen die bewijse, wat die heer Stoffel in 1881 aangevoer het, om aan te toon dat die eienaardighede ten opsigte waarvan Afrikaans afwijk van Nederlands, te danke was aan die invloed van die Hugenote nie. Inteendeel, nog in 1896 kon 'n Nederlandse geleerde soos Prof. J. te Winkel, saam met die dilettante van die eerste Afrikaanse taaibeweging, met veel stelligheid beweer en skijnbaar bewijs, dat Dit is in elk geval zeker, geen taal heeft op het Nederlandsen in Zuid-Afrika grootcr invloed gehad, dan het -Fransch, waaraan het vooral moet worden toegeschre ven dat het op het oogenblik van ons Neder landsen meer afwijkt dan het Amerikaansch van het Engelsen". Maar toe kom die studies van Prof. Hesseling (1897 en 1899), wat die teorie van Franse invloed heeltemaal omver gooi en daar 'n nuwe tcoric voor in die plek stel: Afrikaans sou sij vorm nie aan Franse, maar wel aan Maleis-Portugese invloed, te danke hè. Hesseling krij spoedig 'n Afrikaner, Du Toit, tot agterrijer wat die bcwijsc vir sij teorie nog verder uitbrei en tog kan 'n ander Afrikaner, Bosman, daarna nog aan toon, dat die omvang waarin Maleis-Portu gees aan die Kaap bekend gewees het, deur Hesseling geweldig oordrijwe was. En nou kom Boshoff met 'n werk wat metodies vee! hoer staan as al die voorgaande. In plaas van hom te laat lei deur 'n teorie, begin hij met so ver as tnoontlik eers te ondersoek hoe die Nederlandse taal self daar in die sewentiende eeu uitgesien het, om eers daarna in rekening te bring die faktore, soos aanraking met ander taleen aanpassingaandielandsomstandighede ze niet al die wetten van de distributie 'm gek hadden gemaakt; maar ik zag aan z'n heele gezicht, dat hij niet blij was; en dat hij het alleen heel nlal van me vond. Door mijn ge brek aan tact had ik onze Verhouding gefor ceerd; als ik gönnerhaft eens had geknikt en gezegd, dat hij toch altijd zulk goed vleesch had, zou hij opgetogen aan zijn vrouw over de ontmoeting met de oude klant hebben ver teld. Maarals we clkaarnu tegen komen, kijken we allebei zorgelijk een anderen kant uit, Een verhouding, die mij speciaal Veel hoofd breken kost, maar die mij van de algemeenmenschelijke complicaties tot de particuliere ktmstenaars-moeilijkheden brengt, is de ver houding van den artiest tegenover den criticus, die een slechte recensie over zijn werk heeft geschreven. Als ze elkaar den eersten keer er na ontmoeten, springt de herinnering hier aan in beider hart op, en van een onbevan gen" begroeting kan dus geen sprake zijn. Misschien Weifelt de criticus nog even: Hij heeft het misschien niet eens gelezen," maar iets in den geforceerd-forschen handdruk, in de te joviale stem, waarschuwt hem:,,Hij verbijt iets, hij slikt iets naar beneden". f»u Maar als wij hem schichtig ontweken, zouden we nog duidelijker toonen, dat we het bittere brok niet verduwen kunnen; dus regelrecht er op af; maar als onze blik te hartelijk kijkt, verdenkt hij ons van valschheid, en als we hem te edelmoedig vergeven en vergeten" aanbieden, worden we licht belachelijk. Zou den we het dan wagen hem aan zijn jasje te trekken en te zeggen: Wat spijt hei me, dat mijn boek u zoo'n slecht humeur heeft bezorgd I" Maar zou op 't laatste oogenblik onze opstandigheid ons niet misschien toch nog parten spelen, Zoo, dat we bij ongeluk zeiden ; Wat jammer, dat uw slechte humeur mij zoo'n recensie bezorgu heeft !" Een mensch moet in dit opzicht niet te veel vertrouwen hebben op zichzelf, en een auteur, die een criticus, die hem in zijn werk heeft gehoond, rustig en open in de oogen kan zien (ik meen niet: die hem den smaad kan terugbetalen met lof en waardeering, want dat is ten slotte zoo moeilijk niit, en geeft de onmiddellijke voldoening der nobele baheerschtheid, maar ik bedoel, die zijn ziel vrij en vredig tegenover hem kan voelen, als tegenover een vaag bekende) die is inder daad een christen. A N N l li S A L U M ONS ?IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIII Illll I RUSSISCHE BOEKEN Gorki, Aufsatzeb\l Kaemmerer, Dresden. I. Een buitengewoon belangwekkend boek is zooeven in duitsche Vertaling verschenen; een reeks opstellen van Maxim den Bittere, geschreven tusschen de jaren 1905 en 1916. Om twee redenen vooral is dit boek van groote letterkundige en maatschappelijke beteekenis: ten eerste om de houding van den schrijver tegenover ToUtoj en Dostojefski en ten tweede om zijn beschouwingen over het verval der persoonlijkheid. Men dient natuurlijk wél in het oog te houden, dat hier een hartstoch telijk partijman aan het woord is,met een fanatieken haat bezield tegen den burger" in den uitgebreidsten zin. Deze haat kleurt zijn boek wel heel fel-rood en geeft zijn ge dachten een vaak eenzijdig karakter, doet overigens ook veel begrijpen omtrent zijn houding gedurende de revolutie en zijn ver houding tot zijn felsten tegenstander Meresjkofski. De heele Russische literatuur burgerlijk te noemen, alle Russische schrijvers vleiers, ja- en ameuzeggers tegenover het burgerlijk regime is toch op zijn zachtst uitgedrukt eenzijdig. wat in Suid-Afrika daarop kan ingewerk het. In nog 'n ander opsig staan die werk van Boshoff op 'n veel suiwerder metodiese basis as die van sij voorgangers. Vroeéhet die geleerdes mekaar in die hare gesit oor die vraag, watter Nederlandse dialek die grond slag van Afrikaans gevorm het. Terwijl som mige, soos Stoffel en Dr. Meyer-Benfey, gemeen het dat dit Noord-Hollands was en Dr. Viljoen selfs 'n dissertasie geskrijwe het om dit te bewijs, het andere, soos BoekenoogciijTe Winkel, Van (iinneken en Schonken, die aansprake van Suid-Hollands verdedig en partij van hulle selfs die eer wil toeken aan 'n bepaalde streek, soos die Alblasser Waard. Boshoff gaan egter die statistieke na om uit te vinde al die streke waarvandaan landverhuisers naar Suid-Afrika gegaan het en gaan dan uit van die standpunt, dat 'n mens maar net kan praat van die betreklik groter of kleiner aandeel in die Afrikaanse taalskat van die verskillende Nederlandse geweste. Dit spreek van self dat so'n studie tewens 'n belangrijke bijdrae moet wees tot die kennis van die Nederlandse taal in die seventiende eeu en die skrijwer het dan ook vir sy werk, naas eie ondersoek, nagenoeg alle beskrijwinge van Nederlandse dialekte bestudeer en verwerk. Sodat 'n mens hier nie alleen 'n bron het vir die kennis van die Afrikaanse taal nie, maar ook van die Nederlandse. Nou sal menigeen miskien geneig kan wees om te dink, dat so 'n werk alleen interessant is vir die taalkundig geskoolde, maar tog is dit glad nie die geval nie. Nie alleen is die werk geskrewe in goed stappende Afri kaanse prosa nie, maar 'n groot deel daarvan behandel sulke onderwerpe as die gesteldheid van die Afrikaanse bodem en die lotgcvalle van die verskillende clemente waaruit die Afrikaanse volk samegesteld is: Franse, Duitse en Nederlandse, en van die laaste weer die verskillende groepc, soos vrijburgers, spesiale immigrante, kompanjies-dienaars, sol date, seelui ens. En dan is ook die suiwer taalkundige gedeelte gevat in die lijs van die maatskaplike en politieke toestande. Hierdie laaste gedeelte behandel nie, soos die tietel laat verwag, al die taalverskijnsels nie, maar hou hom bijna uitsluitend besig met die woordeskat. Daarbij word agtereenvolgens behandel: A. Erfgoed, uit verskillende Neder landse groeptale; B. Eiegoed, woorde en uitdrukkinge wat op Afrikaanse bodem ont staan het; en C. Leengoed, te wete, wat Afrikaans ontleen het aan Maleis, Portugees,. Maar hoe hij tot dit vonnis komt, laat zich begrijpen. Onze heele literatuur is n hardnekkige leer van een duldende instelling op het leven, onze heele literatuur predikt lijden, dulden, afwachten. Ik heb te veel geleden en af gewacht om de prediking van het geduld nog langer te kunnen aanhooren en die twee twijfelachtige deugden: gehoorzaamheid en geduld kan ik niet leeren". Daarom staat porki wat zijn innerlijkst wezen betreft lijnrecht tegenover Dostojefski, die het lijden als de hoogste deugd heeft gepredikt (vorst Misjkien, de idioot, Djevoesjkien, de arme mensch, Marmeladof, de oud-Kapitein, Aljosja Karamazof, Sjatof uit de Demon en,om van al de lijdende vrouwe figuren te zwijgen). Werk aan je zelfvolntaking, predikte Tolstoj, verzet je niet tegen het kwaad. Voor Qorki is er iets beschamends, iets afschuwelijk-neerdrukkends in deze theorieën : machtswellust, dronken van eigenwaan en straffeloosheid heeft Rusland tot een folter kamer gemaakt. Millioenen zijn gefolterd en tot die milioenen zeggen de edelste geesten : verzet je niet ! Het terpie Kozak, atapan toedesj" is het motto geworden der slavofiele geestesrichting in leven en literatuur. Gorki, de westerling, verzet zich er tegen. Mijn Kindsheid" bewees te over, hoe zeer ook hij bij het dulden en getrapt worden was opgegroeid. Zijn grootmoedertje, die zich tot in haar ouderdom liet slaan en vernederen, hij had haar lief en in haar het Russische volk, het Russische land, de Russische ziel. Maar hij begreep ook, dat dit alles onder gang beteekende en dat die schrijvers, die het lijden verheerlijkten, sociale hansworsten en literaire waanzinnigen in het leven riepen, daar door dien ondergang hielpen bespoedigen. Er is in ons land en in dezen tijd een neiging de figuren van Dostojefski vooral te verheer lijken tot helden van diepe ntenschelijkheid. Ik zelf heb aan die verecring ruimschoots mee gedaan en ben nog altijd bereid zijn onbegrijpelijk-diepc scheppingsvermogen te vereeren, maar ook zonder zich een Batavus Droogstoppel te weten, moet eens gezegd worden, dat veel van die wezens karikaturen, monsters, duivels, heiligen zijn, zooals ze ook in Rusland niet algemeen inde werkelijk heid voorkomen, schepsels van een brein, dat ontzettend geleden had, mateloos verbitterd en grenzenloos begaan \vashict het lot Van vele vernederden en getrapten. En dit geldt niet alleen voor Demonenf Idioot, Karamazofs, ook de halve helden, de Hamlets bij Toergenjef, een Nezjdanof (uit onbetreden Land,) een Bazarof zijn als mensch, sociaal en ethisch vrijwel onmogelijk. Gorki spreekt van sociale zotskappen, geschapen tot vermaak der vermaaklustige bourgeoisie, die niet het land, noch het volk van nut zijn, maar alleen een zeker intellec tueel publiek, dat genoegen schept in de hansworsterijen van deze zwakkelingen, zelf moordenaars en onzekeren. Zeer zeker zijn al deze halve helden, van wie Onegin de rij opent en Oblonlof het meest karakteristieke exemplaar mag heeten en die nten nog terug vindt in Tsjichofs Oom Wanja, in Andrejefs Hij die de klappen krijgt belangwek kende studie-objecten, zeer zeker openen zij diepe blikken in den Russischen mensch zoowel als in den Westerschen, als we ten minste ons intellectualisme een oogenblik kunnen uitschakelen !), nlaar opbouwend zijn zij zeker niet, genezende voorbeelden voor dezen zwakken, zoekenden, falenden, ijdelen tijd evenmin. Al die Russische helden, van Onegin tot Koeprien, Tsjechof, Andrejtfs menschen toe zijn in sommige typische UTENlUtüt FOLMEI laag ?:? Huijgenspark II S PEC IALITE IT: Varhuizingon onc/tr Garantie Bergplaatsen voor lnbo*do/s NIEUWE NEDERLANDSGHE POSTZEGELS Eerlang zullen aan de postkantoren verkrijgbaar worden gesteld de hierboven gereproduceerde postzegels van een, twee, twee en een half en vier cents. De ontwerpen, waarnaar deze zegels werden vervaardigd, zijn va.i de Nederlandsche kunstenaars: M. de Klerk, die de een en twee centszegels maakte, en S. H. de Roos en N. J. van de Vecht, die respectievelijk de twee en een half en vier cents postzegels ontwierpen. Door den betrokken regeeringsdienst in den Haag was voor eenige jaren een prijs vraag voor het ontwerpen van Nederlandsche postzegels uitgeschreven, waaraan door verschillende kunstenaars werd deelgenomen. De voor die prijsvraag ingekomen ontwerpen zijn indertijd in eenige groote steden tentoongesteld, waarbij het opviel, dat de zegels waarin de beeltenis der Koningin moest worden opgenomen, niet aan de ver wachtingen voldeden. Een ander geval was dit met de cijfer-zegels; daaronder waren uitnemend geslaagde ontwerpen en het zijn die ontwerpen, die als punt 'van uitgang hebben gediend voor de tenslotte goedgekeurde zegels. Voor vergelijking diene, dat bedoelde tentoonstelling in ons blad van 16 April 1921 is behandeld, waarbij verschillende reproducties werden bijgevoegd. Welwillend stelde het Hoofdbestuur der Posterijen en Telegrafie ons in staat boven staande clichés te brengen, waarvoor wij het dank brengen. Wij voegen daaraan gaarne een woord van hulde toe voor de ontwerpers. eigenschappen juist mcf-russisch, daar zij zijn aangetast door den geest-van-het-westen, den geest van twijfel, onzekerheid, spleen ; het zijn Russische Byrons, Russische Baudelaires, maar in wie die westersche ziekte (i.e. romantisch individualisme, grooter verwoestingen heeft aangericht dan in degeesten van West-Europa, doordat de Sjirokaja natoera, de breede, diepe natuur der Russen alles feller beleeft en zonder rem der rede alle konsekwenties aan vaardt, zich vollediger overgeeft, hopeloos lijden moet in den eindeloozen strijd tusschen de beide werelden : Oost en West. Gorki geeft in zijn boek een groot en diep gaand stuk over de vernietiging der persoon lijkheid. Daar bedoelt hij mee: het failliet van het individualisme, zooals zich dat sedert de renaissance als erfstuk van de Grieken en Romeinen in West-Europa heeft ontwikkeld. Het is hier niet de plaats opkomst en bloei Van dit verschijnsel na te gaan. Ook Gorki doet het nog al oppervlakkig. Feit is evenwel, dat de westersche cultuur der 19e en 20e eeuw een tot het uiterste toegespitst, hyperindividualisme te aanschouwen geeft in veler lei hoogtepunten: in wijsbegeerte, kunst, godsdienst. Denk aan Stirner, aan Nietzsche, aan het aesthetendom der fransche deca denten, der Tachtigers, aan den oorlog ten slotte, waarin een- heel volk zijn persoonlijk heid tot massa-idool maakt en zich scherp afsluit tegen de persoonlijkheid van andere volken ! Gorki toont aan, van uit een betrekkelijk eenzijdig marxistisch standpunt wel is waar, maar toch met argumenten en overtuigingen, die uit liefde en leed zijn gegroeid, hoe weinig de menschheid als zoodanig gelukkiger ge worden is door die individualistische cultuur van bevoorrechten en hoe de persoonlijkheid ten slotte onder moest gaan in haar vruchteloozen strijd tegen de massa. Hoe meer persoonlijkheden er kwamen, hoe bitterder werd de onderlinge strijd tot handhaving van het Ik; de gemeenschap gaf het Ik geen voedsel meer, geen wilskracht, geen doel. Om de Vrijheid van het Ik" werd een uitputtende strijd gestreden, en terwijl de gemeenschap uit zich zelve telkens nieuwe krachten putte, verbleekte de persoonlijk heid", omhing zich nog met haar theorieën, maar raakte leeg en uitgeput". Veel aziatische stammen laten de persoonJ.S.MEUWSEH, Hall. A'DAM-R'DAM-ÜEN HAAG DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND 12 oent Sumatra 12 cent Sigaar lijkheid niet ongemoeid: als bij de WolgaBulgaren een man uitmunt door wijsheid, wordj hij na verloop van tijd opgehangen. Alleen in de gemeenschap ligt de kracht; de wil, de geest, de ziel van een volk kan zich openbaren in het woord van den eenling, maar d e eenling is dan als het ware het ge concentreerde volk, niet een persoonlijkheid, die zich zoo zeer heeft losgemaakt van zijn bron als de individualisten der westersche beschaving. Er ligt een diepe, zij het ook beschamende en geliefkoosde stokpaarden-omverwerpende waarheid in deze woorden van den bitteren Rus: ,,Er zijn een heele boel Manfreds geschapen en die spraken ieder op zijn manier over de zelfde kwestie, n.l. het raadsel van het eigen l k, o ver d e akelige een zaamheio van den mensch op aarde, dat klonk wel erg droevig, maar geenszins geniaal. Manfred is de gedegenereer de Prometheus der 19e eeuw, het mooi geconterfeite afgietsel van een burgerlijk individualist, die niet meer tot iets anders in staat is dan zich zelf en zijn eigen dood te ondervinden. En als hij wel eens praat over het lijden der geheele menschheid, dan weet hij geen woord over het verlangen naar ver lossing van het leed, en hij beweert maar: het leed is onoverwinnelijk! Natuurlijk! Want zijn vereenzaamde-ziel is blind voor de krachten der gemeenschap. Het Ik weet niet beter dan zijn eigen leed bezingen. Ze hebben hiervoor het woord Weltschmerz uitgevonden. Maar Welt beteekent hier niets anders dan het naakte armzalige Ik !" Dit spreekt boekdeelen tegenover het aesthetisch individualisme ! Over de zeer belangrijke hoofdstukken: Karamasovisme en Burgerlijkheid een volgend maal. De hierboven besproken stukken mogen belangstelling wekken voor dit ernstige en diepe boek. A K N O L IJ S A A L B O R N IIIIMIII IIIIIIIIIIIIIIIIH IMIIMIIIIIMIIIIIIIIIIIIMIIIIIIMIIIMI Hottentots, Kaffers, Frans, Duits en Engels. Ondanks die groot wcten.;kaplike vooruit gang wat die verskijning van hierdie hoek die bewijs van lewer, moet 'n mens darem nie dink dat nagenoeg alle kwessies met betrek king tot die geskiedcnis van die Afrikaanse taal, of selfs maar tot die geskiedenis van die Afrikaanse woordeskat, nou opgelos is nie. Om mee te begin, is die skrijwer seker nie vrij te pleit van 'n seker partijdigheid vir die Nederlandse dialekte nie, sodat hij soms al te geneigd is om die moontlike inwerking van vreemde tale te ontken, 'n Oortuicnde bewijs vir 'n uitspraak as die volgende; ,,'n Geadap teerde vorm van 'n sterk flekterende taal hoef nie 'n deflekterende neiging te vertoon nie", word ook nie gegee nie. Daar bestaan historiese aanwijsinge wat laat vermoed, dat die Hotnotstaal invloede laat geld het, wat Oeur gebrek aan bronne nou onmoontlik is om inwendig te ondersoek, sodat die skrijwer hier voor 'n ontoeganklike spelonk moes staan. Dis hier nie die plek daarvoor om die resultate te bespreek wat Dr. Bo..hoff toe gekom het bij sijondersock vanafsonderlike woorde nie. Oor die algemeen dwing sij skeipsinnigheid en belesenheid bewondering af, maar tog blij daar voorbcelde genoeg oor van woorde wat andere wellig anders sou beoordeel, en dit sal niemand verwonder nie, as ons 'n paar voorbeeldénoem van die probleme wat daarbij te pas kom: 'n Indiese woord wat vaudag nie in Nederland bekend is nie, maar in Suid-Afrika wel, kom in Neder landse reisverhale voor, lank voor die vestiging aan die Kaap in 1652 - het Afrikaans die woord gekrij, irek uit die Oos, of via die Nederlandse landstaal, of via die seemanstaal? Sou die oplossing van hierdie vraag nie te benader wees deur noukeurig die manier te ondersoek waarop al sulke woorde gebruik word nie, en deur dan op grond daarvan te bepaal of c.ie skrijwer veronderstel het, dat sy lesersdie woorde ken of nie? 'n Ander vraag: 'n Afrikaanse woord, wat vandag in Algemeen Beskaafd Nederlands onbekend is, en so ver as ons kan nagaan, nooit in Holland gebruiklik was nie, kom in die Oostelike Nederlandse streke, wat hetreklik weinig Kaapse immi grante gelewer het, vór, en ook in Duits land, wat as geheel 'n groot aantal Kaapse stamouers gelewer het het Afrikaans die woord te danke aan die Nederlandse dialekte of aan Duits? 'n Soortgelijke vraag kan gestel word met betrekking tot Franse woorde, wat in Nederland aan Frans ontleen kan wees of direk deur die Hugenote in Suid-Afrika kan gangbaar geword het. Dat daar sulke vrae oorblij, waaroor verskil van mening kan be staan, verander egter nie die feit dat Volk en Taal van Suid-Afrika" 'n buitegewoon verdienstelike werk is nie. FKEDEKIK CHASAI.LE en C. J. KELK. Lampiniis, in den wind. Amsterdam 1021. Van Munster's Uitgeversmaat schappij. Een opvallend boek; opvallend zoowel door het soort van werk dat het geeft als door de manier, waarop het wordt geboden. Die manier had gerust iets minder opvallend kunnen zijn; brommende titels en opschrif ten, als: Impromptu's", Drie kleine doodenmarschen", Romantische experimenten"doen hier wat erg precieus aan, en zoo'n gebaar van gewichtigheid was niet noodig geweest om den lezer te overtuigen, dat de auteurs met iets goeds voor den dag kwamen. Nu heeft deze geste iets hinderlijks, dat den indruk verzwakt. De bundel bevat lyrisch proza van den heer Chasalle en verzen van den heer Kelk. Vooral de afdeeling, die de eerste auteur voor zijn rekening nam, heeft mij geboeid. Er zijn blad zijden proza bij, die mooi rhythmeeren, sterk en beheerscht van cadans, goed verwoordend de smartelijke bewogenheid van de dichter ziel. Nu en dan komt in het werk een episch element naar voren, al wordt het nergens een huiten-zich-zelf stellen, een verhaal.' Ik geloof, dat de heer Chasalle, als dit ele ment zich in hem ontwikkelde, heel goed werk zou kunnen leveren. Onze tijd heeft behoefte aan boeiende epiek, en de groote schrijvers van alle tijden hebben het nooit beneden zich geacht, -er naar te trachten, boeiende vertel lers te zijn ! Het werk van den heer Kelk heeft mij minder voldaan. Ongetwijfeld weet hij met zijn Pierrot-liedjes iets te bereiken, maar zijn versvorm is mij te gebrekkig en nu en dan op het banale af. Als de heer Kelk zingt: Ik heb den dag verdroomd en gansch den dag vergeten, want in mij heeft beschroomd een lied gezeten. dan is dat gezeten" in den vierden regel bepaald afschuwelijk. Deze strophe lichtte ik uit het Liedje" op blz. 71, dat overigens met De dansers" (blz. 24) en Japansche verzen" (blz. 21) behoort tot het meest geslaagde van 's heeren Keik's aandeel. FRANS DE WII.DE. De weg door liet woud. Antwerpen 1021. Van de persen van F. Casie Claes. Meer dan de arbeid van Geert Pynenburg hebben mij de verzen van Frans de Wilde geboeid. Ik kentdezen dichter volstrekt niet, en heb nooit te voren iets van hem gelezen, maar ik heb den indruk dat hij jong is, zoowel om wat er goeds als wat er minderwaardigs in zijn werk voorkomt. Jong is het geestdrif tige,' haast naïef-idealistische, het goed-wil lende in deze verzen, jong is ook het klaar blijkelijk haastig-neergepende gerijmel, dat de goede verzen afwisselt, het door den auteur als gewichtig en belangrijk aangevoelde, dat toch, omdat het niet, of nog niet,doordrongen was van dichterlijk beleven, in zijn uiting van beperkte beteekenis bleef. Een voorbeeld van dit laatste: 'k Sta als een vreemde midden al die menschen Die zeker mij wenschen Geen kwaad, Ook geen haat Is in mij voor het werk van hun leven, hun Maar geen zoen doen. Uit de volheid van 't minnend gemoed, Als een geest'lijk verwantschap spontaan geven doet, Kan ik hun geven. Andere poëzie" dan dat het rijmt, kan ik hier niet in vinden. En zoo zijn er vele bladzijden in dezen bundel. Maar er staan ook betere dingen in, het elegische De stille gast" bijv.; daar klinkt een diepere en vas tere toon in, die pakt en den lezer aandachtig doet luisteren. Ook regels als deze: Als zachtjes gaan in zwoele zomernachten de ranke reeën naar den wel in 't woud.... bewijzen, dat hier een dichter spreekt. Het mooie is er wel in dit boek,maar we moeten er te veel naar zoeken. Toch is het een bundel, dien ik met genoegen aankondig, en het zou mij niets verwonderen als Frans de Wilde over eenigen tijd met beter werk voorden dagkwam. HE K M. MIDDENDORP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl