Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
l Juli '22. No. 2349
SCHILDERKUNST-KRONIEK
Nu ik mij weer gezet heb tot de breede her
vatting van mijn taak aan deJOroene" (werk
en moeiten verhinderden mij een tijdlang)
moet ik beginnen met een paar korte notities
over tentoonstellingen, die voorbij zijn, maar
wier waarde ik nog niet voor de Groene" heb
bepaald, noch gedefinieerd
Zooals steeds zal ik kort zijn; ieder woord
te veel is een onjuistheid, en een diefstal van
anderer tijd.
NOTITIE I. Wat in het werk van Willem
van Konijnenburg steeds trof in den laatsten
tijd, trof opnieuw in een drietal figuren in
den Haagschen Kunstkring (zee, en aarde, en
geest) en in twee teekeningen van insecten.
De figuren, waarvan de Aarde het verst gereed
gekomen was, borgen onder hun koel
kleursamenstel en in hun zeker-gemodelleerden
vorm een geestelijk geweld, dat bij zijn
bentgenooten niet te vinden is, en ge, zoekend,
nooit bij zijn leerlingen erkent. Er was, en
daarin niet alleen, iets, dat aan Michel
Agniolo deed denken. In de twee teekeningen
van de Insecten was, bij bewogener kleur, het
gevoel niet zóstraf in de hand gehouden.
Met een enkelen studiekop waren deze uitingen
de krachtigste van den intellectueelen roman
ticus.
NOTITIE II. Stelden bij Wisselingh (in
den Haag) de Bauer en de Matthijs Maris
teleur, de kracht van Fantin Latour, den
bloemenschilder en portrettist, was er open
baar, Ph. Rousseau's breedheid in een land
schap; Dijsselhoffs zich verfijnende droom
van water en visschen; Qabriël's directe zui
verheid, en de bij hem zeldzaam gevonden
muzikale melodie in het landschap met de
wolk.
NOTITIE III. De Bijbelsche tafereelen van
Van Meegeren zijn de bijbelsche tooneelen
voor een acteur, en van een acteur. Er is hier
en daar in een deel natuur een dramatisch
accent, als in het landschap achter het kruis.
Er is hier en daar iets te loven maar het
geheel nadert te gemakkelijk de illustratie (in
den zwakken zin van het woord); er is te veel
vlotheid, te weinig innerlijks, te weinig psy
chologie, te weinig eerbied, geen godsdienstig
gevoel en er is evenmin dat uitbundig
heidensch-heroïsche, waarmee Rubens een
zoodanig gegeven wilde en dorst verwerke
lijken.
NOTITIE IV. Willem de Zwart werd zestig
jaar, en te dier gelegenheid werd door Pulchri
?nmiiHluimiliiiiiiiu uu , uumii MIIMIIIIIIHIIII
Huize I. ZOMEIDIIK BUSSINK
PaviljoenVondelpa[üel.Zui[J4l90eii5ï95
Restaurant a la carte
Lunch-Afternoon-tea,Diners en Soupers
Dagelijks muziek door het Huls-orkest
.TW3DMHIY5
inpici-iTino
VOOR - MET
MEUBILEEDEh
EH VED5IEQEM
DER-WOniMG
AM5TERDAM
ponsen®-7O91113
LEIDS01E STRAAT 73
stadje en het oud ambacht typisch en typee
rend; als schilder van het water soms te
objectief of te veel uit op het détail, maar
vele keeren zuiver, zeer eigen, en kundig.
Zóvondt ge hem bij Kleijkamp, gereed
ieder ding te schilderen, alle gegevens, altijd
eenvoudig, soms iets te droog (de kunde ge
gaan boven het gevoel), altijd tot het inner
lijke en innige geneigd. Maar dit zij ter
zuiverheid van beoordeeling hier bijgevoegd
van dit alles in hem was bij Kleijkamp geen
voortreffelijk voorbeeld te zien, wel van
enkele der in hem te prijzen eigenschappen.
NOTITIE VI. Het talent van Jeanne
Stigter, een klein maar niet onzuiver talent,
is beïnvloed door de nu al niet meer moderne
franschen. Het is vrouwelijk, zoo ge daarmee
bedoelt, dat het nooit straffe modelleering
vertoont, maar wel een aarzelende fijnheid nu
en dan, als van een schuchtere bekentenis.
Paul Arntzenius, die vór haar in Pictura
tentoonstelde, is voor mij het meest te waar
deeren in zijn stillevens. Hij is iemand, die
den tijd moet hebben om te bereiken, wat
hij met alle toewijding kan bereiken; het stil
leven is daarvoor 't meest geschikt.
PLASSCHAERT
Studio een verzameling getoond van zijn
werken. Deze verzameling was geen over
zicht; de Zwart is klankrijker, forscher schilder
dan ge zoudt meenen na bezichtiging van dit
deel van zijn werken. Ge vondt hier iets wat
de meesten niet van hem kennen, een geestige
gevoeligheid in de teekening van wegwerkers;
ge vondt hier een paar goede teekeningen....
Deze tentoonstelling is elders te herhalen; al
ware het alleen als eene van Teekeningen en
Etsen. Gaarne zou ik zelf hierbij neg u een
psychologisch portret voegen van den
delicaten, ironischen causeur, die de Zwart kan
wezen, maar een andermaal zij dit voor
nemen doel van een uitsluitend over hem
handelend artikel.
Naast de werken van de Zwart was Pulchri
een gang waard door het bloemstuk van
Vaes (tnodélé, stofuitdrukking en klinkende
kleur), door het zelfportret van dezen schilder,
en door het kindje (op een Moeder en Kind
van Haverman), oud-eeuwsch door een grooten
hoed, en ook door het anaemische.
NOTITIE V. T holen (bij Kleijkamp) is de
schilder van den avond. De dingen veréncn
zich dan in een gevoelige gemeenzaamheid;
natuurlijkerwijs is dat uureen droefgeestigheid
eigen. Deze schildert Triolen, en deze kan hij
schilderen. Hij is de portrettist, wars van alle
statie, de schilder van den mensch, zooals hij
daaglijksch is en zich beweegt, van den
intiemen mensen, eveneens met melancholie
gegeven. Als schilder van kind_eren is hij zeld
zaam argeloos; als schilder" van het oude
i mm mi iiiiiiiiiiiiiiiin
JAN STEEN
(De],Satyr bij den Boer)
Geschenk van Dr. A. Bredius aan het
Bredius-Museum te 's-Gravenhage
Dit belangrijke schilderij is door Dr. Bre
dius ten geschenke gegeven aan de gemeente
's-Gravenhage en is een der vele kunst
schatten, die zijn vroegere woning, aan de
Prinsengracht no. 6, door de gemeente ge
kocht en thans tot museum ingericht, her
bergt. Gelijk bekend is, heeft Dr. Bredius,
toen hij onlangs zich metterwoon in het
buitenland ging vestigen, zijn schilderijen
niet meegenomen, maar die hier te lande
als bruikleen achtergelaten, zoodat zij voor
een ieder te bewonderen vallen,"beels in het
Mauritshuis, deels (voor zoover zij betreffen
degene, die zich in zijn huis bevonden) in het
Bredius-museum. Dit museum, beheerd door
de gemeente 's-Gravenhage, is dezer dagen voor
het publiek geopend. Het bevat in 4 kamers
en twee kleine vertrekken van Bredius'
voormalig woonhuis een keur van kabinet
stukken, die daar in de stemmige, rijke
omgeving van de 18e eeuwsche
patriciërshuizinge buitengewoon goed tot hun recht
komen. Daar is o.a. de bekende kleine Chris
tus-kop van Rembrandt, een van de meest
fijngevoelige werken van dezen schilder, en
voorts Rcmbrandts magistrale geschilderde
.......... n ...... iiiiiiinii ..... min ........ ii
Hotel Duin en Daal UL;;i;r,K
DAAL
11111 ' "" " "" "' "" ' ,?.. .,
Volledig pension met kamer v.a. ?7. p. d.
IS DE MENSCH HET BENIGE
MET REDE" BEGAAFDE
WEZEN ?
Deze vraag rees bij mij op bij het lezen
der laatste pennevruchten van twee moderne
dierpsychologen, n.l. Psychologie der Die
ren" door Dr. F. J. J. Buytendijk, Hoogl.
aan de Vrije Univ. te Amsterdam (verschenen
in de Volks Univ. Bibl. 1920), en Het
Artisboek" door A. F. J. Portielje, den bekenden
en zeer geachten onder-directeur van Artis 1),
die beiden met groote beslistheid op
bovengestelde vraag een bevestigend antwoord
geven, en in het bijzonder aan de dieren alle
intelligentie ontzeggen, en hun hoogstens een
sterk ontwikkeld associatie-vermogen toe
kennen, in nauw verband staande" met de
hun aangeboren instincten.
Zijn zij er in geslaagd dat oordeel voldoende
te motiveeren?
Alvorens deze vragen aan een nader onder
zoek te onderwerpen, dienen we ons echter
eerst rekenschap te geven wat wij verstaan
onder de begrippen instinct, associatie
vermogen en intelligentie.
Ik ben mij zeer wel bewust mij hier op uiterst
glibberig terrein te begeven, te meer waar een
artikel als dit geen plaats laat voor lange uit
eenzettingen en definities, en het hier be
grippen geldt, die ons uit de handen glippen,
op het oogenblik zelf, dat men ze denkt vast
te grijpen.
Toch houp ik weinig tegenspraak te ont
moeten, wanneer ik het begrip instinct"
definieer als een aangeboren of verworven
gewoontedrang, zoowel bij dier als mensch,
zich uitende, hetzij volkomen, zoodra de
omstandigheden dien drang wakker roepen,
hetzij onvolkomen en al leerende, door imi
tatie van het voorbeeld van ouderen.
Van het eerste vinden wij een schitterend
voorbeeld bij de bijen, die, ook wanneer de
larven zich bij het uitkomen in een leege korf
bevinden, waarin geen oudere bijen zijn, en
die enkel van een strook was is voorzien, toch
onmiddellijk met het bouwen hórer dadelijk
volmaakte cellen beginnen. 2).
Bij den mensch zien wij een dergelijk in
stinct bij de jonggeborene, die, zonder het ooit
geleerd te hebben, onmiddellijk met zuigen
aanvangt.
Van het tweede leveren ons de vogels een
voorbeeld, die zoowel het nestbouwen als het
zingen van de ouderen leeren, ofschoon de
drang er toe in aanleg aanwezig is.
Vandaar dat jonge vogels in gevangenschap
geen of slechts zeer primitieve nesten bouwen,
en dat Burton kon constateeren, hoe een aan
tal jonge in Engeland inheemsche vogels,
vandaar naar Nieuw-Zeeland getransporteerd,
daar aangekomen niet alleen minder fraai
afgewerkte nesten maakten, maar ook, hoe
deze nesten hoe langer zoo meer begonnen
te gelijken op de nesten van daar inheemsche
vogels.
Nu treffen we, zoowel bij het dier als bij
den mensch, nog twee eigenschappen aan, die
het in den strijd om het bestaan buitengewoon
te stade komen, n.l. een meer of minder sterk
geheugen, en het vermogen om in den geest
twee of meer zintuiglijke waarnemingen te
verbinden, en als gevolg daarvan een of andere
handeling te verrichten of na te laten.
Deze laatste eigenschap nu noemt men asso
ciatie-vermogen, en naar de mate dat het
geheugen meer ontwikkeld is, zal het dier
zoowel als de mensch vlugger door ervaring
wijs worden".
De snoek van Prof. Möbius, die in een
aquarium door een glasplaat gescheiden wen!
van de daarachter zwemmende voorntje?, en
eerst na 3 maanden leerde, dat het nutteloi.j
en pijnlijk was zich telkens tegen de glasplaat
te stootcn, en nu ook niet meer op de voorntjes
afschoot nadat de glasplaat verwijderd was 3),
onderging bij slot van rekening hetzelfde
geestelijke proces als het kind, dat zich, nadat
het zich nmaal aan de brandende kachel
heeft gebrand, niet meer in de nabijheid daar
van waagt, ook al brandt er geen vuur meer in.
Door dit associatie-vermogen kunnen zelfs
aangeboren instincten worden gewijzigd, en
nieuwe gewoonten zi,ch vormen. Met intel
ligentie" heeft dit alles op zich zelf nog niets
uit te staan.
Zoodra nu echter het voldoen aan dien
gewoontedrang, of het vormen van nieuwe
gewoonten of zelfs het verrichten eener af
zonderlijke handeling, als gevolg van dit
associatie-vermogen, met overleg" gepaard
gaat, hebben wij het recht te spreken van
intelligent handelen, al is dit overleg ook
nog zoo gering.
Nu kan dat overleg in het algemeen gericht
zijn op een of meer concrete handelingen of
op abstract denken.
En juist op dat eerste gebied treffen we in
het dierenrijk zoo vele grensgevallen aan, die
op het eerste gezicht den indruk van ver
standelijk overleg geven, doch die door onze
dierpsychologen alle worden teruggebracht
tot het eenvoudig in den geest verbinden van
twee of meer zintuigelijke waarnemingen.
De moderne dierpsychologie gaat blijkbaar
van de gedachte uit, dat, zoo lang verstande
lijk overleg bij dieren niet onomstootelijk kan
worden vastgesteld, het wetenschappelijker
is alle geestelijke verschijnselen te verklaren
uit vermogens, die men nu eenmaal van
het meest primitieve levende wezen af heeft
kunnen bestudeeren, en die zich bij de hoogere
dieren slechts zoo zeer hebben ontwikkeld, dat
ze het gebracht hebben tot het overzien van
ding-verhoudingen". Dat is dan echter, vol
gens hare meening, nog maar associatie
vermogen in de perfectie.
Een voorbeeld moge dit toelichten.
Een hond, die geleerd had hoe een hok te
openen, waarvan de deur van binnen door het
draaien van een hefboom kon worden geopend,
trachtte, toen men het hok 180°had gedraaid,
juist aan denzelfden kant als te voren de deur,
die zich daar toen niet meer bevond, met
zijn poot te openen. 4).
Zoo deed ook een orang-oetan, die geleerd
had een kleinere kist op een grootere te sta
pelen om zoo een vrucht te bereiken, en die nu
telkens en telkens opnieuw de kleinere kist
in de lucht hief, nadat men de grootere had
weggenomen, in de hoop om zoo toch de ver
wachte belooning te krijgen. 5).
Ditzelfde associatie-vermogen, zij het in
hooger ontwikkeling, legt nu Prof. Buytendijk
ook ten grondslag aan de handeling van een
chimpansee, die gewend was een kistte gebrui
ken om, daarop staande, een hooghangende
banaan te bereiken, en die nu, toen op een
dag de kist was weggenomen, plotseling naar
zijn nachtverblijf rent om van daar een
andere' kist naderbij te sleepen. 6).
Bij concrete handelingen is het dus zeer
moeilijkom associatie-vermogen van werkelijke
intelligentie te onderscheiden.
Heel anders zouden we er echter voorstaan,
indien abstract denken" bij dieren proef
ondervindelijk kon worden aangetoond.
Om nu niet wederom in definities te verval
len, geloof ik wel, dat iedereen het met me
eens zal wezen, als ik rekenen en lezen daartoe
reken. Maar ook hierbij moeten we oppassen.
Als mijn kindje van zes jaar leert lezen en re
kenen, dan zal het dikwijls blijken, dat ze
daar hcelemaal haar verstand" niet bij ge
bruikt. Wanneer ze b.v. een bladzijde dikwijls
'v : ft overgelezen, zal ineens uitkomen, dat
'K niet leest", maar eenvoudig zinnen uit het
geheugen opzegt, en dan wel eens woorden
opleest, die er heelemaal niet staan. Hetzelfde
kan zich voordoen bij eenvoudige rekensom
metjes.
Eerst als zij nieuwe, nog nooit geziene
zinnen zonder fouten voorleest, of nieuwe
sommen zelfstandig uitwerkt, heeft men er
het bewijs van, dat zij werkelijk leest en rekent.
En hiermede belanden wij van zelf bij de
beroemde, haast fabelachtige paarden van
Elberfeld.
Aan velen der lezers zal het geval bekend
zijn.
Nadat de Berlijnsche rentenier voii Osten
met Kluge Hans" een groot aantal proeven
had genomen, en dit paard had leeren rekenen
en lezen, werden deze proeven door den heer
Krall in Elberfeld met meer paarden
voortgezet en uitgebreid, waarvan de resul
taten in 1912 door hem zijn neergelegd in een
boek, getiteld: Denkende Tiere". Hebben
wij hier nu met zelfstandig denken te doen?
Zoowel de heer Portieije als Prof. Buytendijk
meenen dit te moeten ontkennen. En beiden
gronden hun oordeel op een in 1907 versche
nen rapport van Prof. O. Pfungst, die daarin
een vernietigend oordeel uitspreekt over de
door von Osten genomen proeven. Zoo be
roept de heer Portielje er zich op hoe Prof.
Pfungst heeft uitgemaakt, ,,dat het denken
der hier bedoelde paarden en honden, met
hun uiterst fijn waarnemingsvermogen en
zeer sterk geheugen, ten slotte op niets
anders neerkomt, dan op een bijzonder
doeltreffend associeeren van onbewuste
toestemmende gebaren en bewegingen van
menschpn" 7), terwijl. Prof. Buytendijk
schrijft: Immers, wat men het meeste zou
verwachten, ontbreekt, n.l. proeven, waarbij
de proefnemer zelf onkundig is van de
ge,,stelde vraag of althans van de oplossing" 8).
En ofschoon deze laatste zegt de protocollen
van de veel later genomen proeven van den
hr. Krall critisch bestudeerd te hebben, geeft hij
toch overal blijk ten sterkste bevooroordeeld
te zijn door het bovengenoemde rapport van
Pfungst.
In elk geval mogen we aannemen, dat noch
hij, noch de heer Portielje kennis dragen van
Maurice Maeterlinck's boek: L'Höte
Inconnu", waarin deze schrijver, in een ruim
100 bladzijden lang hoofdstuk, de indrukken
meedeelt, door hem opgedaan tijdens een be
zoek in 1913 aan den beroemden stal te Elber
feld. 9).
Voorop zij gesteld, dat men de naakte feiten,
zooals die ons door dezen even critischen als
scherpzinnigen waarnemer worden mede
gedeeld, als volkomen waarachtig dient te
aanvaarden. Immers, niets geeft ons aanleiding
aan diens wetenschappelijke eerlijkheid te
twijfelen. Over zijn conclusies kan men na
tuurlijk van meening verschillen.
En dan vinden wij, dat de door hem waar
genomen feiten en ondernomen proeven in
lijnrechter! strijd zijn met wat ons over derg.
proeven door de H.H. Buytendijk en Portielje
wordt verteld.
Ik wil mij slechts beperken tot het over
schrijven van n enkele pagina uit Maeter
linck's zoo rijke documentatie, om daarvan
het bewijs te leveren.
Op pagina 214 (fr. ed. 1920) lezen wij:
Ik bedacht vervolgens een andere, veel
eenvoudigere proef, maar die door haar
eenvoud zelf haar buiten elke ingewikkelde
verdenking stelde. Ik plaatste op een der
tafeltjes in den stal een pak cartons, ongeveer
in octavo-formaat, waarvan elk op n der
zijden een der 10 Arabische cijfers droeg.
Nogmaals verzocht ik den uitnemenden
Krall, wiens welwillendheid onuitputtelijk
is, mij all-en te laten met zijn leerling; ik*
mengde mijne cartons, en, zonder er naar
JAN STEEN, De Satyr bij den Boer.
Geschenk van Dr. A. Bredius Man het Bredius-Museum te 's-Gravenhage
studie voor een kruisoprichting. ;Üan is er
een fraaie van der Neer (ijsvermaak), een
bijzonder stemmig landschap naden Regen",
van Aelbcrt Cuyp; mooi werk van de Keijser
en Teniers; werken van Jan Steen; teekeningen
van Rembrandt en den Boeren-Brueghel,
om slechts even een greep te doen uit hei
allerbeste, In een smaakvolle vitrine is
zilver tentoongesteld, in een oude kast een
overvloed van zeldzaam purcclein, dat men
ook hier en daar op tafel en op schoorsteen
mantels smaakvol vind' gearrangeerd. Zoo
is ons land, dank zij den koop der gemeente
en het geschenk en de bruikleenen van Dr,
Bredius, een museum van beteekenis, en een
van een zeer bijzonder cachet, rijker geworden
en dankbaar begroeten wij deze aanwinst.
M.
,,te kijken, legde ik er 3 van neer op de plank
vór het paard. Er was dus op dat oogenblik
,,geen mensclielijke ziel ter wereld, die het
getal kende, dat zich aldus uitstrekte aan de
voeten van mijn makker, dien makker z
vol mysteries, dat ik het nauwlijks meer
een dier durf noemen. Zonder te aarzelen
en zonder zich te laten bidden sloeg deze
met zijn hoef het juiste getal, dat door de
cartons werd gevormd. Met Haenschen,
Mohamed en Zarif gelukte de proef even
dikwijls als ik haar wilde nemen".
En een eind verder vertelt hij hoe Mohamed
onmiddellijk de goede uitkomst geeft van
den 4den machtswor*el uit 781HJ481, welk
vraagstuk de proefnemer uit eene enveloppe
haalde zonder de oplossing te kennen.
Ik zou nog vele andere even merkwaardige
aanhalingen uit Maeterlinck's boek kunnen
doen, maar het bovenstaande is voldoende
om er twee conclusies uit te trekken.
De eerste is, dat onze Nederlandsche ge
leerden wel wat voorbarig zijn geweest, om
zich zoo maar klakkeloos, zonder eenig nader
onderzoek, op het oordeel van Prof. Pfungst
te beroepen. Mogen wij verwachten, dat zij
ter wille van de zuivere wetenschap hunne
conclusies in deze zaak openlijk zullen herzien?
De tweede is, dat wij hier met feiten te doen
hebben, die, op het eerste gezicht althans,
verre boven de gewone intelligentie uit
steken.
De 4de maclitsworteltrekking toch van een
getal van 7 cijfers uit het hoofd, en, zooals
elders wordt meegedeeld, binnen 5 o/ (i se
conden, is niet meer door verstandelijke
factoren te verklaren. Terecht trekt
Maeterlinck hier dan ook een parallel met de z.g.
wiskundige wonderkinderen.
Hoe Maeterlinck dit verschijnsel ook bij de
dieren zoekt te herleiden tot eene impul
sieve werking van datzelfde wonderlijke
onderbewustzijn, dat ook bij den mensch
dikwijls zulke wonderen wrocht, kan hier
slechts even worden aangeduid. 10).
Moet hier nu echter alle intelligentie worden
uitgeschakeld? Maeterlinck meent van niet,
immers de dresseur heeft met eindeloos
geduld aan deze dieren evenals bij een
kind de begrippen moeten bijbrengen niet
alleen van de cijferteekens, maar ook van de
verschillende operaties, die met deze cijfers
moesten worden verricht. Is het nu denkbaar
om aan een kind het begrip b.v. eener
worteltrekking bij te brengen, zonder het
aanwezig zijn van eenig intellectueel ver
mogen?
Zoo heeft Krall zijnen paarden het
worteltrekken geleerd tot den vierkantswortel
uit 144. Alle overige worteltrekkingen werden
daarna zelfstandig door de dieren verricht.
Wij staan hier voor een raadsel misschien
het grootste zielkundige raadsel, dat ooit
aan de menschheid is voorgelegd.
Maar, omdat de oplossing van dit raadsel
misschien zal moeten leiden toteene grondige
herziening van vele thans geldende opvattin
gen, daarom «aat het nog niet aan om de
oogen te sluiten voor de feiten, die aan dit
raadsel ten grondslag liggen. Want, al moeten
we aannemen, dat de hecren Buytendijk
en Portielje niet of slechts zeer onvolledig op
de hoogte zijn van de boven meegedeelde
feiten, uit hunne gretige aanvaarding van de
conclusies van Prof. Pfungst, straalt ons
maar al te zeer de vreugde tegemoet, dat daar
door hun heilig huisje, de onoverbrugbare
klove tusschen mensch en dier, tenminste
onaangetast blijft.
Nu zal niemand ontkennen, dat, ook bij
erkenning van de feiten, de afstand tusschen
deze hoogst ontwikkelde van alle dierenen de
minst ontwikkelde natuurvolken, ? ook al
hebben dezen het, zooals bij de
Boschjcsmanneii en Braziliaansche Woud-Indianen,
sog niet verder gebracht dan het 2-tallig
ntelsel, of zooals bij vele Australische stammen
tot het 3-tallig stelsel, maar die dan toch dit
stelsel zelfstandig hebben uitgevonden, en in
hun eveneens zelf vervaardigde, zij het uiterst
primitieve taal het voertuig hebben gevonden
van een rijk phantasie-leven, ontzachelijk
groot is.
Maar wat bovenstaande feiten ons wel kun
nen leeren, is, dat, hoe groot ook de afstand
zij tusschen mensch en dier, zoowel op het
raadselachtige gebied van het zoo moeilijk
te doorvorschen onderbewustzijn als op dat
der bewuste intelligentie aanknoopingspunten
worden gevonden, die ons doen vermoeden,
dat deze afstand niet langer onoverbrugbaar
is, en dat de moderne evolutie-leer, ook op
geestelijk gebied, nog wel iets meer kan blijken
te zijn dan enkel een fraaie hypothese.
Want deze uit hun geestelijken doezel van
ongetelde duizenden jaren gewekte paarden
van Elberfeld werpen een helder schijnsel
op millioenen hunner soortgenooten in het
dierenrijk, die wij thans in een ander licht
leeren bezien.
Ligt het nu niet voor de hand, om, evenals
de moderne dierpsychologie het tot nog toe
voor wetenschappelijker hield om alle geeste
lijke verschijnselen te verklaren uit ver
mogens, die men nu eenmaal van het meest
primitieve levende wezen af heeft kunnen
controleeren, indien het eenmaal mocht
vaststaan, dat ook hoogere, intellectueele
vermogens bij het dier tot ontwikkeling
kunnen komen, deze nu ook daar te vermoeden
waar eene verklaring door louter associatie
vermogen slechts noodgedrongen te aan
vaarden is?
Wie zijn de dier- zoowel als
mensch-psycliologcn, die met onvervaard gemoed, en zonder
ballast van vooroordeel, dit nieuwe groote
raadsel, dat der menschheid gesteld wordt,
onder de oogen durven zien?
L. P. A. V A N DEN B R A N D E L E K
Dombur".
]). Als mede-auteur van Het Artisboek"
wordt op den omslag nog vermeld de heer
S. Abramsz. De heer Portielje houde mij dus
ten goede, indien mijn opmerkingen niet
hém, doch zijn medewerker betreffen, of
schoon wel valt aan te nemen, dat beide
auteurs dezelfde opinie zullen deelen.
2). Zie de interessante proeven van
G. Kogevnikow en W. Buthewitsch, te
vinden in Fritz Schultze : Vergleichende
Seelenkundc" Dl II: Die Psychologie der
Tiere und Pflanzen", pag. 128.
3). Buytendijk: Psych. der Dieren",
pagina 162.
4). Psych. der Dieren", pag. 184.
5). pag. 214.
B). pag. 212.
7) Artisboek", pag. 85.
8) ,,Psych. der Dieren", pag. 195.
9). In het Ned. verschenen in 1919 onder
den titel: De onbekende gast", vcrt. van
Mevr. G. M. van der Wissel?Herderschee,
Amst. Drukkerij Jac. v. Campen". Het
genoemde hoofdstuk werd geschreven in
1913, onmiddellijk na het bezoek. In een noot
zegt de auteur niet te weten, wat er van de
Elberfeldsche paarden geworden is. Kan
iemand mij misschien daaromtrent inlichten,
en ook of derg. proeven hetzij in Duitschland,
hetzij elders, weer zijn hernieuwd?
10). Ten opzichte van wiskundige en mu
zikale wonderkinderen verwijs ik in dit
verband ook naar: De Wet der Psychische
verschijnselen", door Th. J. Hudson, uit het
Eng. vertaald door Felix' Ortt, waarin dit
verschijnsel tot dezelfde oorzaak wordt
herleid!