De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 1 juli pagina 8

1 juli 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND l Juli '22. No. 2349 SCHILDERKUNST-KRONIEK Nu ik mij weer gezet heb tot de breede her vatting van mijn taak aan deJOroene" (werk en moeiten verhinderden mij een tijdlang) moet ik beginnen met een paar korte notities over tentoonstellingen, die voorbij zijn, maar wier waarde ik nog niet voor de Groene" heb bepaald, noch gedefinieerd Zooals steeds zal ik kort zijn; ieder woord te veel is een onjuistheid, en een diefstal van anderer tijd. NOTITIE I. Wat in het werk van Willem van Konijnenburg steeds trof in den laatsten tijd, trof opnieuw in een drietal figuren in den Haagschen Kunstkring (zee, en aarde, en geest) en in twee teekeningen van insecten. De figuren, waarvan de Aarde het verst gereed gekomen was, borgen onder hun koel kleursamenstel en in hun zeker-gemodelleerden vorm een geestelijk geweld, dat bij zijn bentgenooten niet te vinden is, en ge, zoekend, nooit bij zijn leerlingen erkent. Er was, en daarin niet alleen, iets, dat aan Michel Agniolo deed denken. In de twee teekeningen van de Insecten was, bij bewogener kleur, het gevoel niet zóstraf in de hand gehouden. Met een enkelen studiekop waren deze uitingen de krachtigste van den intellectueelen roman ticus. NOTITIE II. Stelden bij Wisselingh (in den Haag) de Bauer en de Matthijs Maris teleur, de kracht van Fantin Latour, den bloemenschilder en portrettist, was er open baar, Ph. Rousseau's breedheid in een land schap; Dijsselhoffs zich verfijnende droom van water en visschen; Qabriël's directe zui verheid, en de bij hem zeldzaam gevonden muzikale melodie in het landschap met de wolk. NOTITIE III. De Bijbelsche tafereelen van Van Meegeren zijn de bijbelsche tooneelen voor een acteur, en van een acteur. Er is hier en daar in een deel natuur een dramatisch accent, als in het landschap achter het kruis. Er is hier en daar iets te loven maar het geheel nadert te gemakkelijk de illustratie (in den zwakken zin van het woord); er is te veel vlotheid, te weinig innerlijks, te weinig psy chologie, te weinig eerbied, geen godsdienstig gevoel en er is evenmin dat uitbundig heidensch-heroïsche, waarmee Rubens een zoodanig gegeven wilde en dorst verwerke lijken. NOTITIE IV. Willem de Zwart werd zestig jaar, en te dier gelegenheid werd door Pulchri ?nmiiHluimiliiiiiiiu uu , uumii MIIMIIIIIIHIIII Huize I. ZOMEIDIIK BUSSINK PaviljoenVondelpa[üel.Zui[J4l90eii5ï95 Restaurant a la carte Lunch-Afternoon-tea,Diners en Soupers Dagelijks muziek door het Huls-orkest .TW3DMHIY5 inpici-iTino VOOR - MET MEUBILEEDEh EH VED5IEQEM DER-WOniMG AM5TERDAM ponsen®-7O91113 LEIDS01E STRAAT 73 stadje en het oud ambacht typisch en typee rend; als schilder van het water soms te objectief of te veel uit op het détail, maar vele keeren zuiver, zeer eigen, en kundig. Zóvondt ge hem bij Kleijkamp, gereed ieder ding te schilderen, alle gegevens, altijd eenvoudig, soms iets te droog (de kunde ge gaan boven het gevoel), altijd tot het inner lijke en innige geneigd. Maar dit zij ter zuiverheid van beoordeeling hier bijgevoegd van dit alles in hem was bij Kleijkamp geen voortreffelijk voorbeeld te zien, wel van enkele der in hem te prijzen eigenschappen. NOTITIE VI. Het talent van Jeanne Stigter, een klein maar niet onzuiver talent, is beïnvloed door de nu al niet meer moderne franschen. Het is vrouwelijk, zoo ge daarmee bedoelt, dat het nooit straffe modelleering vertoont, maar wel een aarzelende fijnheid nu en dan, als van een schuchtere bekentenis. Paul Arntzenius, die vór haar in Pictura tentoonstelde, is voor mij het meest te waar deeren in zijn stillevens. Hij is iemand, die den tijd moet hebben om te bereiken, wat hij met alle toewijding kan bereiken; het stil leven is daarvoor 't meest geschikt. PLASSCHAERT Studio een verzameling getoond van zijn werken. Deze verzameling was geen over zicht; de Zwart is klankrijker, forscher schilder dan ge zoudt meenen na bezichtiging van dit deel van zijn werken. Ge vondt hier iets wat de meesten niet van hem kennen, een geestige gevoeligheid in de teekening van wegwerkers; ge vondt hier een paar goede teekeningen.... Deze tentoonstelling is elders te herhalen; al ware het alleen als eene van Teekeningen en Etsen. Gaarne zou ik zelf hierbij neg u een psychologisch portret voegen van den delicaten, ironischen causeur, die de Zwart kan wezen, maar een andermaal zij dit voor nemen doel van een uitsluitend over hem handelend artikel. Naast de werken van de Zwart was Pulchri een gang waard door het bloemstuk van Vaes (tnodélé, stofuitdrukking en klinkende kleur), door het zelfportret van dezen schilder, en door het kindje (op een Moeder en Kind van Haverman), oud-eeuwsch door een grooten hoed, en ook door het anaemische. NOTITIE V. T holen (bij Kleijkamp) is de schilder van den avond. De dingen veréncn zich dan in een gevoelige gemeenzaamheid; natuurlijkerwijs is dat uureen droefgeestigheid eigen. Deze schildert Triolen, en deze kan hij schilderen. Hij is de portrettist, wars van alle statie, de schilder van den mensch, zooals hij daaglijksch is en zich beweegt, van den intiemen mensen, eveneens met melancholie gegeven. Als schilder van kind_eren is hij zeld zaam argeloos; als schilder" van het oude i mm mi iiiiiiiiiiiiiiiin JAN STEEN (De],Satyr bij den Boer) Geschenk van Dr. A. Bredius aan het Bredius-Museum te 's-Gravenhage Dit belangrijke schilderij is door Dr. Bre dius ten geschenke gegeven aan de gemeente 's-Gravenhage en is een der vele kunst schatten, die zijn vroegere woning, aan de Prinsengracht no. 6, door de gemeente ge kocht en thans tot museum ingericht, her bergt. Gelijk bekend is, heeft Dr. Bredius, toen hij onlangs zich metterwoon in het buitenland ging vestigen, zijn schilderijen niet meegenomen, maar die hier te lande als bruikleen achtergelaten, zoodat zij voor een ieder te bewonderen vallen,"beels in het Mauritshuis, deels (voor zoover zij betreffen degene, die zich in zijn huis bevonden) in het Bredius-museum. Dit museum, beheerd door de gemeente 's-Gravenhage, is dezer dagen voor het publiek geopend. Het bevat in 4 kamers en twee kleine vertrekken van Bredius' voormalig woonhuis een keur van kabinet stukken, die daar in de stemmige, rijke omgeving van de 18e eeuwsche patriciërshuizinge buitengewoon goed tot hun recht komen. Daar is o.a. de bekende kleine Chris tus-kop van Rembrandt, een van de meest fijngevoelige werken van dezen schilder, en voorts Rcmbrandts magistrale geschilderde .......... n ...... iiiiiiinii ..... min ........ ii Hotel Duin en Daal UL;;i;r,K DAAL 11111 ' "" " "" "' "" ' ,?.. ., Volledig pension met kamer v.a. ?7. p. d. IS DE MENSCH HET BENIGE MET REDE" BEGAAFDE WEZEN ? Deze vraag rees bij mij op bij het lezen der laatste pennevruchten van twee moderne dierpsychologen, n.l. Psychologie der Die ren" door Dr. F. J. J. Buytendijk, Hoogl. aan de Vrije Univ. te Amsterdam (verschenen in de Volks Univ. Bibl. 1920), en Het Artisboek" door A. F. J. Portielje, den bekenden en zeer geachten onder-directeur van Artis 1), die beiden met groote beslistheid op bovengestelde vraag een bevestigend antwoord geven, en in het bijzonder aan de dieren alle intelligentie ontzeggen, en hun hoogstens een sterk ontwikkeld associatie-vermogen toe kennen, in nauw verband staande" met de hun aangeboren instincten. Zijn zij er in geslaagd dat oordeel voldoende te motiveeren? Alvorens deze vragen aan een nader onder zoek te onderwerpen, dienen we ons echter eerst rekenschap te geven wat wij verstaan onder de begrippen instinct, associatie vermogen en intelligentie. Ik ben mij zeer wel bewust mij hier op uiterst glibberig terrein te begeven, te meer waar een artikel als dit geen plaats laat voor lange uit eenzettingen en definities, en het hier be grippen geldt, die ons uit de handen glippen, op het oogenblik zelf, dat men ze denkt vast te grijpen. Toch houp ik weinig tegenspraak te ont moeten, wanneer ik het begrip instinct" definieer als een aangeboren of verworven gewoontedrang, zoowel bij dier als mensch, zich uitende, hetzij volkomen, zoodra de omstandigheden dien drang wakker roepen, hetzij onvolkomen en al leerende, door imi tatie van het voorbeeld van ouderen. Van het eerste vinden wij een schitterend voorbeeld bij de bijen, die, ook wanneer de larven zich bij het uitkomen in een leege korf bevinden, waarin geen oudere bijen zijn, en die enkel van een strook was is voorzien, toch onmiddellijk met het bouwen hórer dadelijk volmaakte cellen beginnen. 2). Bij den mensch zien wij een dergelijk in stinct bij de jonggeborene, die, zonder het ooit geleerd te hebben, onmiddellijk met zuigen aanvangt. Van het tweede leveren ons de vogels een voorbeeld, die zoowel het nestbouwen als het zingen van de ouderen leeren, ofschoon de drang er toe in aanleg aanwezig is. Vandaar dat jonge vogels in gevangenschap geen of slechts zeer primitieve nesten bouwen, en dat Burton kon constateeren, hoe een aan tal jonge in Engeland inheemsche vogels, vandaar naar Nieuw-Zeeland getransporteerd, daar aangekomen niet alleen minder fraai afgewerkte nesten maakten, maar ook, hoe deze nesten hoe langer zoo meer begonnen te gelijken op de nesten van daar inheemsche vogels. Nu treffen we, zoowel bij het dier als bij den mensch, nog twee eigenschappen aan, die het in den strijd om het bestaan buitengewoon te stade komen, n.l. een meer of minder sterk geheugen, en het vermogen om in den geest twee of meer zintuiglijke waarnemingen te verbinden, en als gevolg daarvan een of andere handeling te verrichten of na te laten. Deze laatste eigenschap nu noemt men asso ciatie-vermogen, en naar de mate dat het geheugen meer ontwikkeld is, zal het dier zoowel als de mensch vlugger door ervaring wijs worden". De snoek van Prof. Möbius, die in een aquarium door een glasplaat gescheiden wen! van de daarachter zwemmende voorntje?, en eerst na 3 maanden leerde, dat het nutteloi.j en pijnlijk was zich telkens tegen de glasplaat te stootcn, en nu ook niet meer op de voorntjes afschoot nadat de glasplaat verwijderd was 3), onderging bij slot van rekening hetzelfde geestelijke proces als het kind, dat zich, nadat het zich nmaal aan de brandende kachel heeft gebrand, niet meer in de nabijheid daar van waagt, ook al brandt er geen vuur meer in. Door dit associatie-vermogen kunnen zelfs aangeboren instincten worden gewijzigd, en nieuwe gewoonten zi,ch vormen. Met intel ligentie" heeft dit alles op zich zelf nog niets uit te staan. Zoodra nu echter het voldoen aan dien gewoontedrang, of het vormen van nieuwe gewoonten of zelfs het verrichten eener af zonderlijke handeling, als gevolg van dit associatie-vermogen, met overleg" gepaard gaat, hebben wij het recht te spreken van intelligent handelen, al is dit overleg ook nog zoo gering. Nu kan dat overleg in het algemeen gericht zijn op een of meer concrete handelingen of op abstract denken. En juist op dat eerste gebied treffen we in het dierenrijk zoo vele grensgevallen aan, die op het eerste gezicht den indruk van ver standelijk overleg geven, doch die door onze dierpsychologen alle worden teruggebracht tot het eenvoudig in den geest verbinden van twee of meer zintuigelijke waarnemingen. De moderne dierpsychologie gaat blijkbaar van de gedachte uit, dat, zoo lang verstande lijk overleg bij dieren niet onomstootelijk kan worden vastgesteld, het wetenschappelijker is alle geestelijke verschijnselen te verklaren uit vermogens, die men nu eenmaal van het meest primitieve levende wezen af heeft kunnen bestudeeren, en die zich bij de hoogere dieren slechts zoo zeer hebben ontwikkeld, dat ze het gebracht hebben tot het overzien van ding-verhoudingen". Dat is dan echter, vol gens hare meening, nog maar associatie vermogen in de perfectie. Een voorbeeld moge dit toelichten. Een hond, die geleerd had hoe een hok te openen, waarvan de deur van binnen door het draaien van een hefboom kon worden geopend, trachtte, toen men het hok 180°had gedraaid, juist aan denzelfden kant als te voren de deur, die zich daar toen niet meer bevond, met zijn poot te openen. 4). Zoo deed ook een orang-oetan, die geleerd had een kleinere kist op een grootere te sta pelen om zoo een vrucht te bereiken, en die nu telkens en telkens opnieuw de kleinere kist in de lucht hief, nadat men de grootere had weggenomen, in de hoop om zoo toch de ver wachte belooning te krijgen. 5). Ditzelfde associatie-vermogen, zij het in hooger ontwikkeling, legt nu Prof. Buytendijk ook ten grondslag aan de handeling van een chimpansee, die gewend was een kistte gebrui ken om, daarop staande, een hooghangende banaan te bereiken, en die nu, toen op een dag de kist was weggenomen, plotseling naar zijn nachtverblijf rent om van daar een andere' kist naderbij te sleepen. 6). Bij concrete handelingen is het dus zeer moeilijkom associatie-vermogen van werkelijke intelligentie te onderscheiden. Heel anders zouden we er echter voorstaan, indien abstract denken" bij dieren proef ondervindelijk kon worden aangetoond. Om nu niet wederom in definities te verval len, geloof ik wel, dat iedereen het met me eens zal wezen, als ik rekenen en lezen daartoe reken. Maar ook hierbij moeten we oppassen. Als mijn kindje van zes jaar leert lezen en re kenen, dan zal het dikwijls blijken, dat ze daar hcelemaal haar verstand" niet bij ge bruikt. Wanneer ze b.v. een bladzijde dikwijls 'v : ft overgelezen, zal ineens uitkomen, dat 'K niet leest", maar eenvoudig zinnen uit het geheugen opzegt, en dan wel eens woorden opleest, die er heelemaal niet staan. Hetzelfde kan zich voordoen bij eenvoudige rekensom metjes. Eerst als zij nieuwe, nog nooit geziene zinnen zonder fouten voorleest, of nieuwe sommen zelfstandig uitwerkt, heeft men er het bewijs van, dat zij werkelijk leest en rekent. En hiermede belanden wij van zelf bij de beroemde, haast fabelachtige paarden van Elberfeld. Aan velen der lezers zal het geval bekend zijn. Nadat de Berlijnsche rentenier voii Osten met Kluge Hans" een groot aantal proeven had genomen, en dit paard had leeren rekenen en lezen, werden deze proeven door den heer Krall in Elberfeld met meer paarden voortgezet en uitgebreid, waarvan de resul taten in 1912 door hem zijn neergelegd in een boek, getiteld: Denkende Tiere". Hebben wij hier nu met zelfstandig denken te doen? Zoowel de heer Portieije als Prof. Buytendijk meenen dit te moeten ontkennen. En beiden gronden hun oordeel op een in 1907 versche nen rapport van Prof. O. Pfungst, die daarin een vernietigend oordeel uitspreekt over de door von Osten genomen proeven. Zoo be roept de heer Portielje er zich op hoe Prof. Pfungst heeft uitgemaakt, ,,dat het denken der hier bedoelde paarden en honden, met hun uiterst fijn waarnemingsvermogen en zeer sterk geheugen, ten slotte op niets anders neerkomt, dan op een bijzonder doeltreffend associeeren van onbewuste toestemmende gebaren en bewegingen van menschpn" 7), terwijl. Prof. Buytendijk schrijft: Immers, wat men het meeste zou verwachten, ontbreekt, n.l. proeven, waarbij de proefnemer zelf onkundig is van de ge,,stelde vraag of althans van de oplossing" 8). En ofschoon deze laatste zegt de protocollen van de veel later genomen proeven van den hr. Krall critisch bestudeerd te hebben, geeft hij toch overal blijk ten sterkste bevooroordeeld te zijn door het bovengenoemde rapport van Pfungst. In elk geval mogen we aannemen, dat noch hij, noch de heer Portielje kennis dragen van Maurice Maeterlinck's boek: L'Höte Inconnu", waarin deze schrijver, in een ruim 100 bladzijden lang hoofdstuk, de indrukken meedeelt, door hem opgedaan tijdens een be zoek in 1913 aan den beroemden stal te Elber feld. 9). Voorop zij gesteld, dat men de naakte feiten, zooals die ons door dezen even critischen als scherpzinnigen waarnemer worden mede gedeeld, als volkomen waarachtig dient te aanvaarden. Immers, niets geeft ons aanleiding aan diens wetenschappelijke eerlijkheid te twijfelen. Over zijn conclusies kan men na tuurlijk van meening verschillen. En dan vinden wij, dat de door hem waar genomen feiten en ondernomen proeven in lijnrechter! strijd zijn met wat ons over derg. proeven door de H.H. Buytendijk en Portielje wordt verteld. Ik wil mij slechts beperken tot het over schrijven van n enkele pagina uit Maeter linck's zoo rijke documentatie, om daarvan het bewijs te leveren. Op pagina 214 (fr. ed. 1920) lezen wij: Ik bedacht vervolgens een andere, veel eenvoudigere proef, maar die door haar eenvoud zelf haar buiten elke ingewikkelde verdenking stelde. Ik plaatste op een der tafeltjes in den stal een pak cartons, ongeveer in octavo-formaat, waarvan elk op n der zijden een der 10 Arabische cijfers droeg. Nogmaals verzocht ik den uitnemenden Krall, wiens welwillendheid onuitputtelijk is, mij all-en te laten met zijn leerling; ik* mengde mijne cartons, en, zonder er naar JAN STEEN, De Satyr bij den Boer. Geschenk van Dr. A. Bredius Man het Bredius-Museum te 's-Gravenhage studie voor een kruisoprichting. ;Üan is er een fraaie van der Neer (ijsvermaak), een bijzonder stemmig landschap naden Regen", van Aelbcrt Cuyp; mooi werk van de Keijser en Teniers; werken van Jan Steen; teekeningen van Rembrandt en den Boeren-Brueghel, om slechts even een greep te doen uit hei allerbeste, In een smaakvolle vitrine is zilver tentoongesteld, in een oude kast een overvloed van zeldzaam purcclein, dat men ook hier en daar op tafel en op schoorsteen mantels smaakvol vind' gearrangeerd. Zoo is ons land, dank zij den koop der gemeente en het geschenk en de bruikleenen van Dr, Bredius, een museum van beteekenis, en een van een zeer bijzonder cachet, rijker geworden en dankbaar begroeten wij deze aanwinst. M. ,,te kijken, legde ik er 3 van neer op de plank vór het paard. Er was dus op dat oogenblik ,,geen mensclielijke ziel ter wereld, die het getal kende, dat zich aldus uitstrekte aan de voeten van mijn makker, dien makker z vol mysteries, dat ik het nauwlijks meer een dier durf noemen. Zonder te aarzelen en zonder zich te laten bidden sloeg deze met zijn hoef het juiste getal, dat door de cartons werd gevormd. Met Haenschen, Mohamed en Zarif gelukte de proef even dikwijls als ik haar wilde nemen". En een eind verder vertelt hij hoe Mohamed onmiddellijk de goede uitkomst geeft van den 4den machtswor*el uit 781HJ481, welk vraagstuk de proefnemer uit eene enveloppe haalde zonder de oplossing te kennen. Ik zou nog vele andere even merkwaardige aanhalingen uit Maeterlinck's boek kunnen doen, maar het bovenstaande is voldoende om er twee conclusies uit te trekken. De eerste is, dat onze Nederlandsche ge leerden wel wat voorbarig zijn geweest, om zich zoo maar klakkeloos, zonder eenig nader onderzoek, op het oordeel van Prof. Pfungst te beroepen. Mogen wij verwachten, dat zij ter wille van de zuivere wetenschap hunne conclusies in deze zaak openlijk zullen herzien? De tweede is, dat wij hier met feiten te doen hebben, die, op het eerste gezicht althans, verre boven de gewone intelligentie uit steken. De 4de maclitsworteltrekking toch van een getal van 7 cijfers uit het hoofd, en, zooals elders wordt meegedeeld, binnen 5 o/ (i se conden, is niet meer door verstandelijke factoren te verklaren. Terecht trekt Maeterlinck hier dan ook een parallel met de z.g. wiskundige wonderkinderen. Hoe Maeterlinck dit verschijnsel ook bij de dieren zoekt te herleiden tot eene impul sieve werking van datzelfde wonderlijke onderbewustzijn, dat ook bij den mensch dikwijls zulke wonderen wrocht, kan hier slechts even worden aangeduid. 10). Moet hier nu echter alle intelligentie worden uitgeschakeld? Maeterlinck meent van niet, immers de dresseur heeft met eindeloos geduld aan deze dieren evenals bij een kind de begrippen moeten bijbrengen niet alleen van de cijferteekens, maar ook van de verschillende operaties, die met deze cijfers moesten worden verricht. Is het nu denkbaar om aan een kind het begrip b.v. eener worteltrekking bij te brengen, zonder het aanwezig zijn van eenig intellectueel ver mogen? Zoo heeft Krall zijnen paarden het worteltrekken geleerd tot den vierkantswortel uit 144. Alle overige worteltrekkingen werden daarna zelfstandig door de dieren verricht. Wij staan hier voor een raadsel misschien het grootste zielkundige raadsel, dat ooit aan de menschheid is voorgelegd. Maar, omdat de oplossing van dit raadsel misschien zal moeten leiden toteene grondige herziening van vele thans geldende opvattin gen, daarom «aat het nog niet aan om de oogen te sluiten voor de feiten, die aan dit raadsel ten grondslag liggen. Want, al moeten we aannemen, dat de hecren Buytendijk en Portielje niet of slechts zeer onvolledig op de hoogte zijn van de boven meegedeelde feiten, uit hunne gretige aanvaarding van de conclusies van Prof. Pfungst, straalt ons maar al te zeer de vreugde tegemoet, dat daar door hun heilig huisje, de onoverbrugbare klove tusschen mensch en dier, tenminste onaangetast blijft. Nu zal niemand ontkennen, dat, ook bij erkenning van de feiten, de afstand tusschen deze hoogst ontwikkelde van alle dierenen de minst ontwikkelde natuurvolken, ? ook al hebben dezen het, zooals bij de Boschjcsmanneii en Braziliaansche Woud-Indianen, sog niet verder gebracht dan het 2-tallig ntelsel, of zooals bij vele Australische stammen tot het 3-tallig stelsel, maar die dan toch dit stelsel zelfstandig hebben uitgevonden, en in hun eveneens zelf vervaardigde, zij het uiterst primitieve taal het voertuig hebben gevonden van een rijk phantasie-leven, ontzachelijk groot is. Maar wat bovenstaande feiten ons wel kun nen leeren, is, dat, hoe groot ook de afstand zij tusschen mensch en dier, zoowel op het raadselachtige gebied van het zoo moeilijk te doorvorschen onderbewustzijn als op dat der bewuste intelligentie aanknoopingspunten worden gevonden, die ons doen vermoeden, dat deze afstand niet langer onoverbrugbaar is, en dat de moderne evolutie-leer, ook op geestelijk gebied, nog wel iets meer kan blijken te zijn dan enkel een fraaie hypothese. Want deze uit hun geestelijken doezel van ongetelde duizenden jaren gewekte paarden van Elberfeld werpen een helder schijnsel op millioenen hunner soortgenooten in het dierenrijk, die wij thans in een ander licht leeren bezien. Ligt het nu niet voor de hand, om, evenals de moderne dierpsychologie het tot nog toe voor wetenschappelijker hield om alle geeste lijke verschijnselen te verklaren uit ver mogens, die men nu eenmaal van het meest primitieve levende wezen af heeft kunnen controleeren, indien het eenmaal mocht vaststaan, dat ook hoogere, intellectueele vermogens bij het dier tot ontwikkeling kunnen komen, deze nu ook daar te vermoeden waar eene verklaring door louter associatie vermogen slechts noodgedrongen te aan vaarden is? Wie zijn de dier- zoowel als mensch-psycliologcn, die met onvervaard gemoed, en zonder ballast van vooroordeel, dit nieuwe groote raadsel, dat der menschheid gesteld wordt, onder de oogen durven zien? L. P. A. V A N DEN B R A N D E L E K Dombur". ]). Als mede-auteur van Het Artisboek" wordt op den omslag nog vermeld de heer S. Abramsz. De heer Portielje houde mij dus ten goede, indien mijn opmerkingen niet hém, doch zijn medewerker betreffen, of schoon wel valt aan te nemen, dat beide auteurs dezelfde opinie zullen deelen. 2). Zie de interessante proeven van G. Kogevnikow en W. Buthewitsch, te vinden in Fritz Schultze : Vergleichende Seelenkundc" Dl II: Die Psychologie der Tiere und Pflanzen", pag. 128. 3). Buytendijk: Psych. der Dieren", pagina 162. 4). Psych. der Dieren", pag. 184. 5). pag. 214. B). pag. 212. 7) Artisboek", pag. 85. 8) ,,Psych. der Dieren", pag. 195. 9). In het Ned. verschenen in 1919 onder den titel: De onbekende gast", vcrt. van Mevr. G. M. van der Wissel?Herderschee, Amst. Drukkerij Jac. v. Campen". Het genoemde hoofdstuk werd geschreven in 1913, onmiddellijk na het bezoek. In een noot zegt de auteur niet te weten, wat er van de Elberfeldsche paarden geworden is. Kan iemand mij misschien daaromtrent inlichten, en ook of derg. proeven hetzij in Duitschland, hetzij elders, weer zijn hernieuwd? 10). Ten opzichte van wiskundige en mu zikale wonderkinderen verwijs ik in dit verband ook naar: De Wet der Psychische verschijnselen", door Th. J. Hudson, uit het Eng. vertaald door Felix' Ortt, waarin dit verschijnsel tot dezelfde oorzaak wordt herleid!

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl