De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 8 juli pagina 1

8 juli 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. Ï0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën 0.75 per regel plus 20 cent disposifiekosten r INHOUD: 1. Plutarchus' troost aan ge vallen Kamerleden, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp. Tijdgenooten: Herman Melville, door Dr. W. G. C. Byvanck. Het Middelbaar Onderwijs voor meisjes, door A. Dortland?Sillevis. 2. lersche humor, teekening van Jordaan. Krekel zang, door J. H. Speenhoff.?Het eeuwfeest van den braven Hendrik, door H. O. Cannegieter. 3. Koloniale politiek, door Mr. S. Ritsema van Eek. Spreekzaal: Het dogmatische der verontwaardiging, door Mr. P. H. Ritter Jr., met antwoord van 'Cornelis Veth. 5. Voor Vrouwen: (Red. Elis M. Rogge.) Uit de Natuur, door Jac. P. Thijsse. 6. De nieuwe banderollen, ?door Theo van Reijn. Herman Heijermans' jubileum,teekeningenvanBernard van Vlijmen. Boekbespreking en Vers, door Herman Middendorp. De afbouw der St. Willebrorduskerk, door H. J. M. Walenkamp Czn, 8. Een en anderover het Uilenvolk n Artis, door A. F. J. Portielje, Op den Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. H. Smissaert. 9. Rusland's credietaanvrage, teekening van JohanBraakensiek.?Amerika's gunstbetoon aan Europa, teekening van George van Raemdonck. Stemmingsrijm, Charivaria, door Charivarius. Japansch Hofleven, door Ellen Forest. 10. Uit het kladschrift van Jantje.?Conferentiekrabbels, door Melis Stoke. Schilderkunstkroniek, door Plasschaert. Omslag: De Tooverdoos, door Alie Smeding. Bijvoegsel: De uitslag der verkiezingen, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiiiiiimilMiiiiiiiiiiiimiiMitiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiniiii PLUTARCHUS'TROOST AAN GEVALLEN KAMERLEDEN Als dit nummer van de Groene verschijnt, heeft de stembus ge sproken". Zoo luidt de gangbare term. Maar zal het wel spreken" zijn? Zal er een duidelijk verstaanbaar, of een verward geluid uit komen? Vermoedelijk het laatste. Zelfs wan neer de stemmen der drie rechtsche partijen de andere overheerschen, zal de samenklank eraan ontbreken. En in het tegenovergestelde geval zal het eerst recht een disharmonie zijn. Het nieuwe costuum van volksver tegenwoordiging, waarmede de Nederlandsche Maagd jwordt uitgedost, zal dan nog meer schreeuwen. Welk een hoofdbreken zal het dan kosten om er den passenden ministerie-hoed bij te vinden ! Maar dit is van later zorg. Voorloopig zijn wij ten minste zoo ver, dat de stembus gesproken " heeft! En onverschillig of die uitspraak u verheugt, of bedroeft, of ontzet over n ding kunnen wij allen zonder onderscheid ons verblijden: dat de ver kiezingsstrijd weer achter den rug is. De ware opgewektheid, zeggen de kenners, was er ditmaal niet. Verge leken bij vroeger denk eens aan de campagne van 1905, toen Kuyper uit het zadel moest worden gelicht ! was het een duffe boel. Het kiezers korps moge vier a vijf maal "zoo groot wezen als in die dagen, de,,aardigheid" van den verkiezingsstrijd is niet in gelijke mate toegenomen; zelfs de deelneming van de vrouwen daaraan heeft geen ongekend leven in de brouwerij gebracht. Moet men ook hierbij rekening houden met de neiging om vroeger tijden te verheerlijken ? Voor zoover er dan heerlijks" af kan stralen van een verkiezingscampagne ! Misschien. Want in n opzicht schijnen zij, die klagen over den achter uitgang van het vermogen van het menschdom om geur en kleur bij te zetten aan een Kamerverkiezing, geen ongelijk te hebben. Groote debatten worden er niet meer gevoerd. De leiders van de partijen houden geen tweegevechten meer; nu zij ongeveer het heele land moeten afreizen, ont breekt hun de tijd om een gevierd tegenstander in zijn eigen vergadering te gaan bestoken; het debatteeren blijft achterwege, of wordt aan tweede en derde-rangs krachten overgelaten. Ma.ar toch al werd de strijd over het geheel dan maar slapjes gevoerd, hij werkt toch altijd op de zenuwen van sommigen. Tegen het naderen van den verkiezingsdag bleken een aantal woordvoerders zoo goed op dreef te zijn gekomen, dat zij bijna het record hadden geslagen: het record van meester schap in de kunst om de bedoelingen van de tegenpartij verdacht te maken. En daarom is het maar goed dat de wapenen nu weer voor een tijd worden opgeborgen. Zoo de uitslag van de verkiezing u de toekomst somber doet inzien, troost u dan met de gedachte, dat gij u niet meer be hoeft te ergeren over het verguizen van uwe beginselen: de heeren nemen voorloopig vacantie. Want een mensen moet bij elk kwaad toch ook het goede opzoeken. Voor hen, die hierin tekort mochten schieten, is juist te goeder ure een boekje ver schenen, dat hun levenskunst en levens wijsheid kan leeren. Een boekje, dat 18 eeuwen geleden geschreven werd door Plutarchus, den ernstigen en zachtmoedigen zedemeester van Chaeronea, en waarvan de Leidsche oud-hoogleeraar Hartman, de kenner en bewonderaar van Plutar chus, onlangs een vertaling, een mees terlijke vertaling, het licht deed zien; de firma S.C. van Doesburgh, te Leiden, droeg keurig zorg voor het uiterlijk. In dat boekje: Over de juiste ge moedsstemming" montert Plutarchus het humeur op van een vriend van hem, die als hoofdambtenaar allerlei narigheid had beleefd door onwil en tegenwerking van zijn ondergeschikten. Het heet geschreven te zijn voor een bepaald geval, maar houdt zijne waarde voor alle tijden. Want, zooals Hartman in zijn inleiding zegt, wie toch der menschen, ook in onzen tijd, lijdt er niet wel eens aan een verkeerde e Doei. nei Kiez,eib- njui ei mei wei eens ddii een veiKeerue lllllmlIlllllmlIllllllimlIIIIIIHIIIIIMIIIIlmlIllllllllmlIIIIIIIIII. Hlllllllllllllllllll UllllllllllllllltllllllHlIllllllnll ????^^?""^?"^noBk namen persoon van het drama naderen. Mobv stemming des gemoeds, ten gevolge van ergernissen, van afgunst, van onte vredenheid met het heden, van vrees vooral voor de toekomst?" Zou hij bij die woorden eraan ge dacht hebben, dat het boekje juist tegen den verkiezingstijd zou ver schijnen? Vermoedelijk niet; maar het is toch geknipt een lectuur voor zulke dagen. Het Genootschap voor Zedelijke Volkspolitiek, dat zooveel tractaatjes uit geeft, had moeten zorgen, dat alle Kamercandidaten ook van dit tractaatje een exemplaar cadeau hadden gekregen. Ik begin hoe langer hoe meer te gelooven, dat het juist voor hen werd geschreven. Want even als kwade honden, die bij ieder geluid opvliegen, alleen door een stem, die hun bekend is, kunnen bedaard worden, zoo is het niet ge makkelijk heftige driften der ziel te kalmeeren tenzij men bij de hand heeft bekende en reeds gemeenzaam gewordene beschouwingen, waarmee men zijn onrust kan aanpakken". Wanneer de candidaten het boekje van Plutarchus over de juiste gemoeds stemming bij de hand hadden gehad en zich de beschouwingen daarvan ge meenzaam hadden gemaakt, met welk een serene kalmte zouden zij dan de buien van den verkiezingstijd over hun muts hebben laten waaien ! Zij zouden bij den wijze van Chae ronea een verdediging hebben gevonden van hun bereidheid om een candidatuur te aanvaarden: Zelfs Epicurus vindt rust niet absoluut aanbevelenswaardig: hij raadt eer- en roenuuchtigen aan, hun natuur te volgen door zich met politiek te bemoeien en de openbare zaak ter harte te nemen, daar het in hun aard ligt om door een ambteloos leven nog meer verontrust en gekweld te worden". Maar ook konden zij bij hem aan treffen een afkeuring van gelijke be reidheid bij hunne immsïs minder waardige politieke tegenstanders: in niet geringe mate fnuikt dit de wel gemoedheid, dat men zeilen gebruikt te groot voor het schip, dat is: dat men neigingen koestert, die niet passen bij de vermogens, waarover men te beschikken heeft". Zeifs practische raadgevingen voor het debat zouden zij bij Plutarchus niet te vergeefs zoeken: allereerst moet men zich hierop toeleggen en zich hierin oefenen om te kunnen spreken als die man, die een hond gooide met zijn steen, maar zijn stiefmoeder raakte: ook goed" ", zei hij". Waarmede immers indien men spreken" slechts opvat als: spreken opeen verkiezingsvergadering"?? wordt bedoeld: wanneer een candidaat van de S.D.A.P. in een verkiezingsspeecli een verwijt richt tot den Vrijz. Democr. Bond en hem wcrdt tegemoet gevoerd,, dat het door hem gelaakte feit niet door den V.D.B., maar door den Vrijheidsbond is bedreven, dan kan hij zeggen: ook goed". Maar vooral heeft Plutarchus zich er blijkbaar op toegelegd, een aantal troostredeilen bijeen te zoeken voor Kamercandidaten, die met de kous op den kop naar huis moeten gaan. Een algemeene troostreden, zooals de volgende versregels er een aan bieden: Gij moet u niet vertoornen op d'omstandigheên, Die trekken zich daar niets van aan. Een wijs gebruik Van haar gemaakt, dat is het wat geluk.u schenkt". j»En ook redenen tot verheuging bij ondervonden tegenspoed op den weg naar een Kamerzetel, die meer voor speciale gevallen schijnen te gelden, zooals deze: Zeno van Citium had maar n koopvaardijschip meer over. Toen hij vernam dat het met lading en al in den storm was omgekomen, riep hij uit gezegend ongeluk, gij drijft mij naar de verblijfplaats der wijsgeercn en hangt mij hun schamelen mantel om !"" Diogenes werd verbannen: ook goed, want eerst na die verbanning ging hij zich op de wijsbegeerte toeleggen". Hetgeen immers niets anders beteekent dan een aanmaning tot de heeren Henri ter Hall en Braat om, voor het onverhoopte geval dat het Nederlandsche volk deze corypheeën van den geest niet weder naar het Binnenhof mocht afvaardigen, zich over deze miskenning te troosten met de gelegenheid, die hun nu wordt geboden, een lang gekoesterde, maar door den dwang der omstandigheden geremde neiging bot te vieren, en kalm te zeggen ook goed; nu kunnen wij gaan Hegelen". En zoo er nog mochten zijn, die tot dusverre er niet volkomen van over tuigd waren, dat Plutarchus bij het schrijven van zijn boekje Over de juiste gemoedsstemming" zich hoofd zakelijk ten doel heeft gesteld, een hart onder den riem te steken aan teleurgestelde politici van onzen tijd, .zij zullen hun laatsten twijfel moeten laten varen tegenover een aanhaling als deze: Gij zijt candidaat geweest voor de Tweede Kamer, maar hebt een echec geleden: welnu, nu kunt gij buiten .gaan wonen en uw eigen goedje be.heeren". Gij hebt des kiezers vriendschap ge zocht, maar zijt afgewezen: welnu, dat verschaft u een leventje zonder ge varen en bezwaren". Het is waar in de vertaling van prof. Hartman staat des keizers" in plaats van des kiezers": maar dit moet een drukfout zijn. En de Leidsche oud-hooglecraar schreef ook niet: gij zijt candidaat geweest voor de Tweede Kamer", maar: gij zijt candidaat geweest voor een staatsambt". Maar ik vermoed vast, dat in den oorspronkelijken tekst voor de Tweede Kamer" staat, en dat prof. Hartman zich deze vrijheid in de vertaling heeft veroorloofd, om daar mede zijn misnoegen er over te kennen te geven, dat het Kamerlidmaatschap (/ 5000 met pensioen) een soort van be zoldigd staatsambt is geworden. Zoodat een redelijk mensch mij nu zal moeten toegeven, dat de wijze van Chaeronea 18 eeuwen vooruit heeft gezien en zijn handboekje ter verbe tering van het humeur heeft opgesteld ten behoeve van gevallen Kamer candidaten. KERNRAMP MIDDELBAAR ONDERWIJS VOOR MEISJES EN DE NIEUWE WET M. O. Veel is er in den laatsten tijd geschreven en vooral ook gesproken over de Middelbare Meisjesschool, en de vraag mag bij ons op komen of dit type school een zóbelangrijke plaats inneemt in ons M. O. dat gerechtvaar digd is dat zij zoo geheel op zich concentreert alle besprekingen over Middelbaar Onderwijs voor meisjes. Want dit moet dadelijk gecon stateerd worden: al ons Middelbaar en Voor bereidend Hooger onderwijs staat open voor meisjes en deze maken in zoo groote mate gebruik van alle typen van schelen, dat het niet mogelijk of wenschelijk is het M. O. voor meisjes los te maken uit zijn verband met het geheele M. O. Toen oorspronkelijk de algemeene scholen H. B. S. 5 j. c. en Gymnasium geen meisjes toelieten, ontstond de M. M. S. die voor dien tijd de gewcnschtc meerdere kennis aan meisjes verschafte. Evenals de H. B. S. 5 j. c., oor spronkelijk opgezet als school voor algemeen ontwikkelend onderwijs, is de inrichting der M. M. S.in den loop der jaren weinig veranderd, terwijl de H. B. S. 5 j. c. zich steeds meer in de richting der exacte vakken heeft uitgebreid, in de richting van opleiding voor ae Technische Hoogescliool. Maar in diezelfde jaren is heel veel veranderd in onze opvattingen over de middelbare opleiding van onze meisjes; en al heel spoedig voldeeo. de M. M. S. niet meer aan alle behoeften en moesten H. B. S. en Gymnasium hare poorten openen voor vrou welijke leerlingen. Hoe de verhouding is van de aantallen meisjes op de verschillende scho len vinden we bijv. voor Amsterdam over 1920 als volgt: H. B. S. 5 j.c. 322, H. B. S. 3 j. c. + H. S. 751, Gymnasium en Lyceum A. 205, M. M. S. 398. Amsterdam hield z'n M. M. S. intact. In verschillende andere plaatsen reorganiseerde de M.M.S. zich in dien zin dat zij bij gelijken onderbouw van 2 jaar zich daarna splitste in een 3-jarigen bovenbouw, in hoofdzaak den vroegeren bovenbouw der M. M. S. en een 4-jarigen bovenbouw, die voerde tot het eind examen H. B. S. 5 j. c. Hier werd tegemoet gekomen aan den wensen om de meisjes het zelfde eindexamen te laten afleggen, maar de leerstof in wat langzamer tempo te doen ver werken. En hier ontmoeten we een cardinaal punt waar telkens op terug gekomen moet worden: Is dit een wenschelijkheid alleen voor meisjes, en voor alle meisjes? L)e praktijk leert op beide vragen ontkennend antwoorden. Voor veel jongens zou ue G-jarige cursus een zegen zijn verscheidene meisjes doorloopen e 5-jarige H. B. S. zonder veel moeite. Ge rekend naar uitkomsten van psychologisch onderzoek over verschillen tusschen jongens en meisjes zal waarschijnlijk deze wenschelijk heid van een (5-jarigen cursus percentsgewijs voor meer meisjes dan jongens bestaan. Voor e meisjes staan dus op het oogenbük ae volgende richtingen open: Gymnasium A en B, 5-jange e.; 3-jarig? gemengde H. B. S., H. B. S. voor Meisjes die in 6 jaar hetzelfde eindexamen H. B. S. 5 j. c. geeft en de M. M. S. HERMAN MELVILLE VI. Drie jaren was nu de walvischvaarder onderweg; ongeveer van het Zuiden tot het Noorden waren de zeeën doorkruist; maar Moby Dick, de groote walvisch, ontsnapte telkens aan de nasporingen. Niemand had nog de gouden dubloen verdiend, door kapi tein Achab aan den mast vastgenageld. Ontmoetingen genoeg hadden anders plaats gehad,met schepen zoowel als met walvisschen, haaien en de rest van de zeemonsters. Zoo hebben wij het leven op zee leeren kennen, alsof we jaren hadden omgezworven in het sop en walvisschen hadden mee helpen vangen, en ontleden en uitkoken, totdat het zuivere product overbleef en in vaten van olie en traan in het hol van het schip werd weggestouwd. Maar niet minder gaat ons het leven op het dek interesseeren. Herman Melville weet ons een indruk te geven van den geheelen mensch in zijn eigenaardigheid en zijn ty pische gewoonten. Voor hem is niemand onbelangrijk, hij gelooft aan den kern van menschelijkheid, die in ieder huist. Even al 3 God alomtegenwoordig is, zoo is het ook de mensch. Zij staan en zij zijn als gelijken in de wereld. Hij, de schrijver, is de echte democraat. Daarom, hoe spannend zijn verhaal is, men heeft het niet in zijn geheel te lezen; men kan het opslaan waar men wil, zooals men Montaignc opneemt en ook Homerus, als men van lezen verstand heeft: de bladzijde boeit omdat ze is vol van levens wijsheid en vol van een leuk verrassend inzicht. Dit is wel het kenmerk van eep groot boek, het wordt een vertrouweling. Maar als men het geheel volgt dan voelt men, waar het op het eind gaat, den voor namen persoon van het drama naderen. Moby Dick, wiens schrikverschijning het geheel beheerscht, zal niet lang meer op zich doen wachten. Het contrast van de tropische natuur met haar liefelijk lokkend beeld van kustlandschappen in een gouden atmosfeer en haar plots opstekende vernielende taifoens kondipt den verradcrlijken vijand aan. Ook de lot gevallen en stemmingen toonen zulke tegen stellingen. Daar is een walvischvaarder in die zonnige wateren die voorbeeldeloos geluk heeft gehad op zijn tochten; rijk geladen met traan maakt zich het schip klaar voorde thuisreis, lu haar uitbundige vreugd wil de bemanning mecdeelen van haar voorspoed en zoekt den Fequod, het schip van kapitein Achab, over te halen om zijn koers te veranderen. Maar Achab is vastgebeten in zijn idee. Als hij op zee een ontmoeting heeft met den kapitein van een andereu walvischvaarder en deze bezweert hem bij al wat hem liet en kostbaar is, hem te helpen in het zoeken op den Oceaan van zijn zoon, die misschien nog in leven drijft op de golven van de zee, dan, zonder een woord te zeggen, volgt hij strikt de lijn die hij aan den stuurder heeft voorgeschreven. Zijn hardnekkigheid is daemonisch geworden. Eén van zin door den gloed van Achab's zin verlangt de bemanning geen anderen wil te kennen dan den wil van zijn commandant. Alsof de nuchter redeneerende eerste stuur man zijn verzet geheel zou kunnen staken tegen het dolle drijven van den man aan wien zooveel levens en belangen zijn toevertrouwd ! Een oogenblik is het dien Mastcr Starbuck of hij, daar in de verlatenheid van den Stillen Oceaan verplicht zal zijn de leiding van den tocht uit handen van den kapitein over te nemen. Dat zalAet kunnen gebeuren, zoolang de man leeft offen minste zich vrij zal kunnen bewegen. Er biedt zich gelegenheid genoeg aan hem uit den weg; te ruimen. Maar op het moment dat hij zou kunnen handelen, over valt hem aarzeling. 't Is niet dat hij de stemming van de be manning vreest; want hij gevoelt dat in het hart van die menschen, wellicht half bewust.., een moeheid heerscht van het lange dwalen. En dat het magnetisme van den kapitein wordt opgewogen door het heimwee naar het vaste land. Maar zijn redelijkheid komt op tegen den sluipmoord evenzeer als zijn eerbied voor de passie van den man Achab. Als het laatste bedrijf van de groote han deling gaat aanbreken is er een toenadering tusschen den kapitein en zijn stuurman. In den hardbronzen geest van den leider van den tocht schiet een ader van gevoelig heid te voorschijn die ook tot de diepten van zijn aard behoort. De mogelijkheid van een afscheid van het leven en van een killer eenzaamheid dan hij ooit heeft gekend, vertoont zich voor hem en overmeestert hem voor een oogenblik. Dat zijn verrassende momenten in het rijke en overijke boek wanneer Achab, bij het denken aan eigen huis en aan eigen kind, het kroeskoppige nikkertje bij de hand vat en den verbijsterden verstoc.teling in zijn hut opneemt en zich warmt aan de gehechtheid van het kind !.. . . Het was een heerlijke morgen, Achab die geen rust meer kent, iu koortsige afwachting van zijn kooi opgestaan, zit in de vroegte aan dek. Starbuck zag hem met zijn zwaar geploegde hoofd over de verschansing leunen en in zijn trouwe hart hoorde hij de matelooze zucht die oprees uit de diepte van de helder reine omgeving. O, Starbuck", liet de kapitein zich hooren, zoo'u dag was het toen ik achttien jaar. oud mijn harpoen uitsloeg naar mijn eersten walvisch. Veertig, veertig, veertig jaar g«leden. Veertig jaar achtereen er op uit ! Ja van die veertig heb ik er geen drie te land geleefd. Wanneer ik deuk aan de pijn van de eenzaamheid, die ik heb moeten doormaken, aan de opsluiting van den kapi tein die geen kameraadschap mag toelaten ----o moeheid en ondragelijke slavernij ! de armste landman heeft zijn frissche vruchten en zijn versch brood, terwijl wij op muffige harde korsten en gezouten vleesch motten teren ? en weg, oceanen ver van het junge vrouwtje dat ik op mijn vijftigste jaar trouwde om den volgeuden dag naar Kaap Hoorn te zeilen, met maar n deuk in mijn huwelijkskussen vrouwtje ! vrouwtje ! eerder een weduwe met haar man nog levend; en dan kwam de waanzin waarmee de oude Achab keer op keer schuimbekkend en fu rieus zijn prooi heeft gejaagd,meer een daemon dan een mensch. Ja, ja, wat 'n dwaas is de oude Achab geweest ! Waarvoor dat eeuwige jagen ? Ben ik er rijker of beter door geworden ? Zie ik er niet erg oud uit? Ik voel me zoo moe, zoo flauw tot den dood toe, zoo belast, dat het me is als was ik Adam, voortstrompelend onder den hoop eeuwen sinds hel Paradijs. Mijn grijze haren ! heb ik vreugde ;genoeg beleefd om ze te dragen. Dichter bij, Starbuck ! Laat me in een menschenoog zien: ?dat is beter dan te kijken in de zee of in de lucht, beter clan op Ie zien naar God; in dien tooverspiegel zie ik mijn vrouw en mijn kind. Neen, neen, blijf aan boord, ga niet mee in de booten, wanneer de van (iod ge merkte Achab Moby Dick gaat jagen. Neen, ?daarvoor moet ge gespaard blijven. Neen, .neen ! niet met dat verre tehuis dat ik in ;uw oog zie. ?-? Oh, my Captain : niy Captain : ti/ilik' :smil : grand okl heart, alter all : Wliy sWntld .aay unc givc chase to that luncd //.s/; : Laat ons .naar huis gaan. Laat mij den koers verande ren. Wat 'n blijheid ! -??zoo laat zich Starbuck .hooren. - Er zijn ook zulke mooie dagen in Nantucket. Gezegd, gedaan ! Kijk, kijk ! Hrt gezicht van den jongen is voor het :raam hij wenkt". Maar Achab's buk keert zich van hem af, .hij schudde als een vruchtboom door den bliksem getroffen en zijn laatste tot asch ?verteerde appel viel op den grond. Welke namelooze wreede meester com mandeert mij " roept Achab uit --- ,,dat ik roekeloos gereed sta om te doen wat ik in mijn eigen natuurlijk hart zelfs niet zou durven denken ! Is Achab wel Achab? Wie Jicht mijn arm op? Beu ik het zelf, of is het e-en ander? Maar wanneer de groote zon jiiet uit zich zelf zich beweegt, maar is als een boodschaplooper in cleu hemel; en geen enkele ster om haar as kan draaien dan door een onzichtbare macht; hoe kan dan dit ne kleine hart kloppen, dit eene kleine brein gedachten denken, als God niet dat kloppen, dat denken, dat leven voortbrengt en niet ik. Bij alle machten van den hemel, Kerel, wij worden rond en rond gedraaid in deze wereld, als gindschc windas, en het Lot is de handspaak. En aldoor die lachende lucht, en die onpeilbare zee ! Ruikt ge den wind niet? hij komt zeker van een wei op groot en afstand. Ergens op de helling van de Andes zijn ze aan 't hooien geweest en de maaiers rusten uit te midden van het pas gemaaide hooi. Zij rusten uil, zij slapen. Slapen ! ja, wij mogen ons alle moeile geven, ten slotte rusten en roesten wij op den grond". Bleek als een lijk, vertwijfelend, was de stuurman weggeslopen. Achab nu ging o\er hel dek naar den an deren kant van het schip, hij leunde daar over de verschansing en stuitte even terug toen hij, in het water twee sirakke (.ogen weerkaatst zag. Fedallah leunde naast hem, roeriros. l'edallah, de vreemdeling die Achab's eigen boot stuurde en die tot de geheimzinnige vreemdelingen behoorde van Achab's gevolg, is de daemonische dubbelganger van den kapitein, .symbool van de oerkrachUn die den gang van de wereld diijven. Hij geleidt hem in oen strijd tegen Moby Dick. Oog in oog ziet de kapitein zijn vijand. Driemaal knoop! hij den s'.rijcl met hem aan, telkens teruggeslagen, totdat hel beest zijn geweldigen rug zet onder liet schip dat breekt en zinkt. De eenige die overblijft van de bemarmiiif; is de vtrhaler. Zoo behoort het in zulke vertellingen. Zullen wij nog over het symbool der voor stelling een woord wagen? Ik denk niet dat Herman Melvüle een klaie formiileering daarvan zou heboen knnr.en geven. Het is een product van de pessimistische romantiek der Vereenigde Staten, zooais Walt Whitman den optomislischcn geest vertegenwoordigt. Ik hoop later '..p zijn andere werk terug te kunnen komen, wanneer het is herdrukt. W. <i. C. B Y V A N C K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl