Historisch Archief 1877-1940
D E
AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. Ï0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën 0.75 per regel plus 20 cent disposifiekosten
r INHOUD: 1. Plutarchus' troost aan ge
vallen Kamerleden, door Prof. Dr. O.
W. Kernkamp. Tijdgenooten: Herman
Melville, door Dr. W. G. C. Byvanck.
Het Middelbaar Onderwijs voor meisjes,
door A. Dortland?Sillevis. 2. lersche
humor, teekening van Jordaan. Krekel
zang, door J. H. Speenhoff.?Het eeuwfeest
van den braven Hendrik, door H. O.
Cannegieter. 3. Koloniale politiek, door
Mr. S. Ritsema van Eek. Spreekzaal:
Het dogmatische der verontwaardiging, door
Mr. P. H. Ritter Jr., met antwoord van
'Cornelis Veth. 5. Voor Vrouwen: (Red.
Elis M. Rogge.) Uit de Natuur, door
Jac. P. Thijsse. 6. De nieuwe banderollen,
?door Theo van Reijn. Herman Heijermans'
jubileum,teekeningenvanBernard van Vlijmen.
Boekbespreking en Vers, door Herman
Middendorp. De afbouw der St.
Willebrorduskerk, door H. J. M. Walenkamp
Czn, 8. Een en anderover het Uilenvolk
n Artis, door A. F. J. Portielje, Op
den Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. H.
Smissaert. 9. Rusland's credietaanvrage,
teekening van JohanBraakensiek.?Amerika's
gunstbetoon aan Europa, teekening van
George van Raemdonck. Stemmingsrijm,
Charivaria, door Charivarius. Japansch
Hofleven, door Ellen Forest. 10. Uit het
kladschrift van Jantje.?Conferentiekrabbels,
door Melis Stoke. Schilderkunstkroniek,
door Plasschaert. Omslag: De Tooverdoos,
door Alie Smeding.
Bijvoegsel: De uitslag der verkiezingen,
teekening van Joh. Braakensiek.
iiiiiiiiimilMiiiiiiiiiiiimiiMitiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiniiii
PLUTARCHUS'TROOST AAN
GEVALLEN KAMERLEDEN
Als dit nummer van de Groene
verschijnt, heeft de stembus ge
sproken".
Zoo luidt de gangbare term. Maar
zal het wel spreken" zijn? Zal er
een duidelijk verstaanbaar, of een
verward geluid uit komen?
Vermoedelijk het laatste. Zelfs wan
neer de stemmen der drie rechtsche
partijen de andere overheerschen, zal
de samenklank eraan ontbreken.
En in het tegenovergestelde geval
zal het eerst recht een disharmonie zijn.
Het nieuwe costuum van volksver
tegenwoordiging, waarmede de
Nederlandsche Maagd jwordt uitgedost, zal
dan nog meer schreeuwen. Welk een
hoofdbreken zal het dan kosten om
er den passenden ministerie-hoed bij
te vinden !
Maar dit is van later zorg.
Voorloopig zijn wij ten minste zoo ver,
dat de stembus gesproken " heeft!
En onverschillig of die uitspraak u
verheugt, of bedroeft, of ontzet
over n ding kunnen wij allen zonder
onderscheid ons verblijden: dat de ver
kiezingsstrijd weer achter den rug is.
De ware opgewektheid, zeggen de
kenners, was er ditmaal niet. Verge
leken bij vroeger denk eens aan de
campagne van 1905, toen Kuyper uit
het zadel moest worden gelicht !
was het een duffe boel. Het kiezers
korps moge vier a vijf maal "zoo groot
wezen als in die dagen, de,,aardigheid"
van den verkiezingsstrijd is niet in
gelijke mate toegenomen; zelfs de
deelneming van de vrouwen daaraan
heeft geen ongekend leven in de
brouwerij gebracht.
Moet men ook hierbij rekening
houden met de neiging om vroeger
tijden te verheerlijken ? Voor zoover
er dan heerlijks" af kan stralen van
een verkiezingscampagne !
Misschien. Want in n opzicht
schijnen zij, die klagen over den achter
uitgang van het vermogen van het
menschdom om geur en kleur bij te
zetten aan een Kamerverkiezing, geen
ongelijk te hebben. Groote debatten
worden er niet meer gevoerd. De
leiders van de partijen houden geen
tweegevechten meer; nu zij ongeveer
het heele land moeten afreizen, ont
breekt hun de tijd om een gevierd
tegenstander in zijn eigen vergadering
te gaan bestoken; het debatteeren
blijft achterwege, of wordt aan tweede
en derde-rangs krachten overgelaten.
Ma.ar toch al werd de strijd over
het geheel dan maar slapjes gevoerd,
hij werkt toch altijd op de zenuwen
van sommigen. Tegen het naderen van
den verkiezingsdag bleken een aantal
woordvoerders zoo goed op dreef te
zijn gekomen, dat zij bijna het record
hadden geslagen: het record van meester
schap in de kunst om de bedoelingen
van de tegenpartij verdacht te maken.
En daarom is het maar goed dat
de wapenen nu weer voor een tijd
worden opgeborgen. Zoo de uitslag
van de verkiezing u de toekomst
somber doet inzien, troost u dan met
de gedachte, dat gij u niet meer be
hoeft te ergeren over het verguizen
van uwe beginselen: de heeren nemen
voorloopig vacantie.
Want een mensen moet bij elk kwaad
toch ook het goede opzoeken. Voor
hen, die hierin tekort mochten schieten,
is juist te goeder ure een boekje ver
schenen, dat hun levenskunst en levens
wijsheid kan leeren.
Een boekje, dat 18 eeuwen geleden
geschreven werd door Plutarchus, den
ernstigen en zachtmoedigen zedemeester
van Chaeronea, en waarvan de
Leidsche oud-hoogleeraar Hartman, de
kenner en bewonderaar van Plutar
chus, onlangs een vertaling, een mees
terlijke vertaling, het licht deed zien;
de firma S.C. van Doesburgh, te Leiden,
droeg keurig zorg voor het uiterlijk.
In dat boekje: Over de juiste ge
moedsstemming" montert Plutarchus
het humeur op van een vriend van
hem, die als hoofdambtenaar allerlei
narigheid had beleefd door onwil en
tegenwerking van zijn ondergeschikten.
Het heet geschreven te zijn voor
een bepaald geval, maar houdt zijne
waarde voor alle tijden. Want, zooals
Hartman in zijn inleiding zegt, wie
toch der menschen, ook in onzen tijd,
lijdt er niet wel eens aan een verkeerde
e Doei. nei Kiez,eib- njui ei mei wei eens ddii een veiKeerue
lllllmlIlllllmlIllllllimlIIIIIIHIIIIIMIIIIlmlIllllllllmlIIIIIIIIII. Hlllllllllllllllllll UllllllllllllllltllllllHlIllllllnll
????^^?""^?"^noBk namen persoon van het drama naderen. Mobv
stemming des gemoeds, ten gevolge van
ergernissen, van afgunst, van onte
vredenheid met het heden, van vrees
vooral voor de toekomst?"
Zou hij bij die woorden eraan ge
dacht hebben, dat het boekje juist
tegen den verkiezingstijd zou ver
schijnen?
Vermoedelijk niet; maar het is toch
geknipt een lectuur voor zulke dagen.
Het Genootschap voor Zedelijke
Volkspolitiek, dat zooveel tractaatjes uit
geeft, had moeten zorgen, dat alle
Kamercandidaten ook van dit
tractaatje een exemplaar cadeau hadden
gekregen. Ik begin hoe langer hoe meer
te gelooven, dat het juist voor hen
werd geschreven.
Want even als kwade honden, die
bij ieder geluid opvliegen, alleen door
een stem, die hun bekend is, kunnen
bedaard worden, zoo is het niet ge
makkelijk heftige driften der ziel te
kalmeeren tenzij men bij de hand heeft
bekende en reeds gemeenzaam
gewordene beschouwingen, waarmee men
zijn onrust kan aanpakken".
Wanneer de candidaten het boekje
van Plutarchus over de juiste gemoeds
stemming bij de hand hadden gehad en
zich de beschouwingen daarvan ge
meenzaam hadden gemaakt, met welk
een serene kalmte zouden zij dan de
buien van den verkiezingstijd over
hun muts hebben laten waaien !
Zij zouden bij den wijze van Chae
ronea een verdediging hebben gevonden
van hun bereidheid om een candidatuur
te aanvaarden: Zelfs Epicurus vindt
rust niet absoluut aanbevelenswaardig:
hij raadt eer- en roenuuchtigen aan,
hun natuur te volgen door zich met
politiek te bemoeien en de openbare
zaak ter harte te nemen, daar het in
hun aard ligt om door een ambteloos
leven nog meer verontrust en gekweld
te worden".
Maar ook konden zij bij hem aan
treffen een afkeuring van gelijke be
reidheid bij hunne immsïs minder
waardige politieke tegenstanders: in
niet geringe mate fnuikt dit de wel
gemoedheid, dat men zeilen gebruikt
te groot voor het schip, dat is: dat
men neigingen koestert, die niet passen
bij de vermogens, waarover men te
beschikken heeft".
Zeifs practische raadgevingen voor
het debat zouden zij bij Plutarchus
niet te vergeefs zoeken: allereerst moet
men zich hierop toeleggen en zich hierin
oefenen om te kunnen spreken als
die man, die een hond gooide met zijn
steen, maar zijn stiefmoeder raakte:
ook goed" ", zei hij".
Waarmede immers indien men
spreken" slechts opvat als: spreken
opeen verkiezingsvergadering"?? wordt
bedoeld: wanneer een candidaat van de
S.D.A.P. in een verkiezingsspeecli een
verwijt richt tot den Vrijz. Democr.
Bond en hem wcrdt tegemoet gevoerd,,
dat het door hem gelaakte feit niet
door den V.D.B., maar door den
Vrijheidsbond is bedreven, dan kan hij
zeggen: ook goed".
Maar vooral heeft Plutarchus zich
er blijkbaar op toegelegd, een aantal
troostredeilen bijeen te zoeken voor
Kamercandidaten, die met de kous op
den kop naar huis moeten gaan.
Een algemeene troostreden, zooals
de volgende versregels er een aan
bieden:
Gij moet u niet vertoornen op
d'omstandigheên,
Die trekken zich daar niets van aan.
Een wijs gebruik
Van haar gemaakt, dat is het wat
geluk.u schenkt".
j»En ook redenen tot verheuging bij
ondervonden tegenspoed op den weg
naar een Kamerzetel, die meer voor
speciale gevallen schijnen te gelden,
zooals deze:
Zeno van Citium had maar n
koopvaardijschip meer over. Toen hij
vernam dat het met lading en al in
den storm was omgekomen, riep hij uit
gezegend ongeluk, gij drijft mij naar
de verblijfplaats der wijsgeercn en
hangt mij hun schamelen mantel om !""
Diogenes werd verbannen: ook goed,
want eerst na die verbanning ging hij
zich op de wijsbegeerte toeleggen".
Hetgeen immers niets anders
beteekent dan een aanmaning tot de
heeren Henri ter Hall en Braat om,
voor het onverhoopte geval dat het
Nederlandsche volk deze corypheeën
van den geest niet weder naar het
Binnenhof mocht afvaardigen, zich over
deze miskenning te troosten met de
gelegenheid, die hun nu wordt geboden,
een lang gekoesterde, maar door den
dwang der omstandigheden geremde
neiging bot te vieren, en kalm te zeggen
ook goed; nu kunnen wij gaan
Hegelen".
En zoo er nog mochten zijn, die tot
dusverre er niet volkomen van over
tuigd waren, dat Plutarchus bij het
schrijven van zijn boekje Over de
juiste gemoedsstemming" zich hoofd
zakelijk ten doel heeft gesteld, een
hart onder den riem te steken aan
teleurgestelde politici van onzen tijd,
.zij zullen hun laatsten twijfel moeten
laten varen tegenover een aanhaling
als deze:
Gij zijt candidaat geweest voor de
Tweede Kamer, maar hebt een echec
geleden: welnu, nu kunt gij buiten
.gaan wonen en uw eigen goedje
be.heeren".
Gij hebt des kiezers vriendschap ge
zocht, maar zijt afgewezen: welnu, dat
verschaft u een leventje zonder ge
varen en bezwaren".
Het is waar in de vertaling van
prof. Hartman staat des keizers" in
plaats van des kiezers": maar dit
moet een drukfout zijn.
En de Leidsche oud-hooglecraar
schreef ook niet: gij zijt candidaat
geweest voor de Tweede Kamer",
maar: gij zijt candidaat geweest voor
een staatsambt". Maar ik vermoed
vast, dat in den oorspronkelijken tekst
voor de Tweede Kamer" staat, en
dat prof. Hartman zich deze vrijheid in
de vertaling heeft veroorloofd, om daar
mede zijn misnoegen er over te kennen
te geven, dat het Kamerlidmaatschap
(/ 5000 met pensioen) een soort van be
zoldigd staatsambt is geworden.
Zoodat een redelijk mensch mij nu
zal moeten toegeven, dat de wijze van
Chaeronea 18 eeuwen vooruit heeft
gezien en zijn handboekje ter verbe
tering van het humeur heeft opgesteld
ten behoeve van gevallen Kamer
candidaten. KERNRAMP
MIDDELBAAR ONDERWIJS
VOOR MEISJES EN DE
NIEUWE WET M. O.
Veel is er in den laatsten tijd geschreven
en vooral ook gesproken over de Middelbare
Meisjesschool, en de vraag mag bij ons op
komen of dit type school een zóbelangrijke
plaats inneemt in ons M. O. dat gerechtvaar
digd is dat zij zoo geheel op zich concentreert
alle besprekingen over Middelbaar Onderwijs
voor meisjes. Want dit moet dadelijk gecon
stateerd worden: al ons Middelbaar en Voor
bereidend Hooger onderwijs staat open voor
meisjes en deze maken in zoo groote mate
gebruik van alle typen van schelen, dat het
niet mogelijk of wenschelijk is het M. O. voor
meisjes los te maken uit zijn verband met het
geheele M. O.
Toen oorspronkelijk de algemeene scholen
H. B. S. 5 j. c. en Gymnasium geen meisjes
toelieten, ontstond de M. M. S. die voor dien
tijd de gewcnschtc meerdere kennis aan meisjes
verschafte. Evenals de H. B. S. 5 j. c., oor
spronkelijk opgezet als school voor algemeen
ontwikkelend onderwijs, is de inrichting der
M. M. S.in den loop der jaren weinig veranderd,
terwijl de H. B. S. 5 j. c. zich steeds meer in
de richting der exacte vakken heeft uitgebreid,
in de richting van opleiding voor ae Technische
Hoogescliool. Maar in diezelfde jaren is heel
veel veranderd in onze opvattingen over de
middelbare opleiding van onze meisjes; en al
heel spoedig voldeeo. de M. M. S. niet meer
aan alle behoeften en moesten H. B. S. en
Gymnasium hare poorten openen voor vrou
welijke leerlingen. Hoe de verhouding is van
de aantallen meisjes op de verschillende scho
len vinden we bijv. voor Amsterdam over
1920 als volgt: H. B. S. 5 j.c. 322, H. B. S.
3 j. c. + H. S. 751, Gymnasium en Lyceum A.
205, M. M. S. 398.
Amsterdam hield z'n M. M. S. intact. In
verschillende andere plaatsen reorganiseerde
de M.M.S. zich in dien zin dat zij bij gelijken
onderbouw van 2 jaar zich daarna splitste in
een 3-jarigen bovenbouw, in hoofdzaak den
vroegeren bovenbouw der M. M. S. en een
4-jarigen bovenbouw, die voerde tot het eind
examen H. B. S. 5 j. c. Hier werd tegemoet
gekomen aan den wensen om de meisjes het
zelfde eindexamen te laten afleggen, maar de
leerstof in wat langzamer tempo te doen ver
werken. En hier ontmoeten we een cardinaal
punt waar telkens op terug gekomen moet
worden: Is dit een wenschelijkheid alleen voor
meisjes, en voor alle meisjes? L)e praktijk leert
op beide vragen ontkennend antwoorden.
Voor veel jongens zou ue G-jarige cursus een
zegen zijn verscheidene meisjes doorloopen
e 5-jarige H. B. S. zonder veel moeite. Ge
rekend naar uitkomsten van psychologisch
onderzoek over verschillen tusschen jongens
en meisjes zal waarschijnlijk deze wenschelijk
heid van een (5-jarigen cursus percentsgewijs
voor meer meisjes dan jongens bestaan.
Voor e meisjes staan dus op het oogenbük
ae volgende richtingen open: Gymnasium
A en B, 5-jange e.; 3-jarig? gemengde H. B. S.,
H. B. S. voor Meisjes die in 6 jaar hetzelfde
eindexamen H. B. S. 5 j. c. geeft en de M. M. S.
HERMAN MELVILLE
VI.
Drie jaren was nu de walvischvaarder
onderweg; ongeveer van het Zuiden tot het
Noorden waren de zeeën doorkruist; maar
Moby Dick, de groote walvisch, ontsnapte
telkens aan de nasporingen. Niemand had
nog de gouden dubloen verdiend, door kapi
tein Achab aan den mast vastgenageld.
Ontmoetingen genoeg hadden anders plaats
gehad,met schepen zoowel als met walvisschen,
haaien en de rest van de zeemonsters. Zoo
hebben wij het leven op zee leeren kennen,
alsof we jaren hadden omgezworven in het
sop en walvisschen hadden mee helpen
vangen, en ontleden en uitkoken, totdat
het zuivere product overbleef en in vaten
van olie en traan in het hol van het schip
werd weggestouwd.
Maar niet minder gaat ons het leven op
het dek interesseeren. Herman Melville weet
ons een indruk te geven van den geheelen
mensch in zijn eigenaardigheid en zijn ty
pische gewoonten. Voor hem is niemand
onbelangrijk, hij gelooft aan den kern van
menschelijkheid, die in ieder huist. Even al 3
God alomtegenwoordig is, zoo is het ook de
mensch. Zij staan en zij zijn als gelijken in de
wereld. Hij, de schrijver, is de echte democraat.
Daarom, hoe spannend zijn verhaal is,
men heeft het niet in zijn geheel te lezen;
men kan het opslaan waar men wil, zooals
men Montaignc opneemt en ook Homerus,
als men van lezen verstand heeft: de
bladzijde boeit omdat ze is vol van levens
wijsheid en vol van een leuk verrassend
inzicht. Dit is wel het kenmerk van eep
groot boek, het wordt een vertrouweling.
Maar als men het geheel volgt dan voelt
men, waar het op het eind gaat, den voor
namen persoon van het drama naderen. Moby
Dick, wiens schrikverschijning het geheel
beheerscht, zal niet lang meer op zich doen
wachten.
Het contrast van de tropische natuur met
haar liefelijk lokkend beeld van
kustlandschappen in een gouden atmosfeer en haar
plots opstekende vernielende taifoens kondipt
den verradcrlijken vijand aan. Ook de lot
gevallen en stemmingen toonen zulke tegen
stellingen.
Daar is een walvischvaarder in die zonnige
wateren die voorbeeldeloos geluk heeft gehad
op zijn tochten; rijk geladen met traan maakt
zich het schip klaar voorde thuisreis, lu haar
uitbundige vreugd wil de bemanning
mecdeelen van haar voorspoed en zoekt den
Fequod, het schip van kapitein Achab,
over te halen om zijn koers te veranderen.
Maar Achab is vastgebeten in zijn idee.
Als hij op zee een ontmoeting heeft met den
kapitein van een andereu walvischvaarder
en deze bezweert hem bij al wat hem liet en
kostbaar is, hem te helpen in het zoeken op
den Oceaan van zijn zoon, die misschien
nog in leven drijft op de golven van de zee,
dan, zonder een woord te zeggen, volgt hij
strikt de lijn die hij aan den stuurder heeft
voorgeschreven. Zijn hardnekkigheid is
daemonisch geworden.
Eén van zin door den gloed van Achab's zin
verlangt de bemanning geen anderen wil te
kennen dan den wil van zijn commandant.
Alsof de nuchter redeneerende eerste stuur
man zijn verzet geheel zou kunnen staken
tegen het dolle drijven van den man aan wien
zooveel levens en belangen zijn toevertrouwd !
Een oogenblik is het dien Mastcr Starbuck
of hij, daar in de verlatenheid van den Stillen
Oceaan verplicht zal zijn de leiding van den
tocht uit handen van den kapitein over te
nemen. Dat zalAet kunnen gebeuren, zoolang
de man leeft offen minste zich vrij zal kunnen
bewegen. Er biedt zich gelegenheid genoeg
aan hem uit den weg; te ruimen. Maar op het
moment dat hij zou kunnen handelen, over
valt hem aarzeling.
't Is niet dat hij de stemming van de be
manning vreest; want hij gevoelt dat in het
hart van die menschen, wellicht half bewust..,
een moeheid heerscht van het lange dwalen.
En dat het magnetisme van den kapitein
wordt opgewogen door het heimwee naar het
vaste land. Maar zijn redelijkheid komt op
tegen den sluipmoord evenzeer als zijn
eerbied voor de passie van den man Achab.
Als het laatste bedrijf van de groote han
deling gaat aanbreken is er een toenadering
tusschen den kapitein en zijn stuurman.
In den hardbronzen geest van den leider
van den tocht schiet een ader van gevoelig
heid te voorschijn die ook tot de diepten
van zijn aard behoort. De mogelijkheid van
een afscheid van het leven en van een killer
eenzaamheid dan hij ooit heeft gekend,
vertoont zich voor hem en overmeestert hem
voor een oogenblik.
Dat zijn verrassende momenten in het
rijke en overijke boek wanneer Achab, bij het
denken aan eigen huis en aan eigen kind, het
kroeskoppige nikkertje bij de hand vat en
den verbijsterden verstoc.teling in zijn hut
opneemt en zich warmt aan de gehechtheid
van het kind !.. . .
Het was een heerlijke morgen, Achab die
geen rust meer kent, iu koortsige afwachting
van zijn kooi opgestaan, zit in de vroegte
aan dek.
Starbuck zag hem met zijn zwaar geploegde
hoofd over de verschansing leunen en in zijn
trouwe hart hoorde hij de matelooze zucht die
oprees uit de diepte van de helder reine
omgeving.
O, Starbuck", liet de kapitein zich
hooren, zoo'u dag was het toen ik achttien jaar.
oud mijn harpoen uitsloeg naar mijn eersten
walvisch. Veertig, veertig, veertig jaar
g«leden. Veertig jaar achtereen er op uit !
Ja van die veertig heb ik er geen drie te
land geleefd. Wanneer ik deuk aan de pijn
van de eenzaamheid, die ik heb moeten
doormaken, aan de opsluiting van den kapi
tein die geen kameraadschap mag toelaten
----o moeheid en ondragelijke slavernij ! de
armste landman heeft zijn frissche vruchten
en zijn versch brood, terwijl wij op muffige
harde korsten en gezouten vleesch motten
teren ? en weg, oceanen ver van het junge
vrouwtje dat ik op mijn vijftigste jaar trouwde
om den volgeuden dag naar Kaap Hoorn
te zeilen, met maar n deuk in mijn
huwelijkskussen vrouwtje ! vrouwtje ! eerder
een weduwe met haar man nog levend; en
dan kwam de waanzin waarmee de oude
Achab keer op keer schuimbekkend en fu
rieus zijn prooi heeft gejaagd,meer een daemon
dan een mensch. Ja, ja, wat 'n dwaas is de
oude Achab geweest ! Waarvoor dat eeuwige
jagen ? Ben ik er rijker of beter door geworden ?
Zie ik er niet erg oud uit? Ik voel me zoo
moe, zoo flauw tot den dood toe, zoo belast,
dat het me is als was ik Adam,
voortstrompelend onder den hoop eeuwen sinds hel
Paradijs. Mijn grijze haren ! heb ik vreugde
;genoeg beleefd om ze te dragen. Dichter bij,
Starbuck ! Laat me in een menschenoog zien:
?dat is beter dan te kijken in de zee of in de
lucht, beter clan op Ie zien naar God; in dien
tooverspiegel zie ik mijn vrouw en mijn
kind. Neen, neen, blijf aan boord, ga niet
mee in de booten, wanneer de van (iod ge
merkte Achab Moby Dick gaat jagen. Neen,
?daarvoor moet ge gespaard blijven. Neen,
.neen ! niet met dat verre tehuis dat ik in
;uw oog zie.
?-?
Oh, my Captain : niy Captain : ti/ilik'
:smil : grand okl heart, alter all : Wliy sWntld
.aay unc givc chase to that luncd //.s/; : Laat ons
.naar huis gaan. Laat mij den koers verande
ren. Wat 'n blijheid ! -??zoo laat zich Starbuck
.hooren. - Er zijn ook zulke mooie dagen in
Nantucket. Gezegd, gedaan ! Kijk, kijk !
Hrt gezicht van den jongen is voor het
:raam hij wenkt".
Maar Achab's buk keert zich van hem af,
.hij schudde als een vruchtboom door den
bliksem getroffen en zijn laatste tot asch
?verteerde appel viel op den grond.
Welke namelooze wreede meester com
mandeert mij " roept Achab uit --- ,,dat ik
roekeloos gereed sta om te doen wat ik in
mijn eigen natuurlijk hart zelfs niet zou
durven denken ! Is Achab wel Achab? Wie
Jicht mijn arm op? Beu ik het zelf, of is het
e-en ander? Maar wanneer de groote zon
jiiet uit zich zelf zich beweegt, maar is als
een boodschaplooper in cleu hemel; en geen
enkele ster om haar as kan draaien dan door
een onzichtbare macht; hoe kan dan dit
ne kleine hart kloppen, dit eene kleine
brein gedachten denken, als God niet dat
kloppen, dat denken, dat leven voortbrengt
en niet ik. Bij alle machten van den hemel,
Kerel, wij worden rond en rond gedraaid in
deze wereld, als gindschc windas, en het
Lot is de handspaak. En aldoor die lachende
lucht, en die onpeilbare zee ! Ruikt ge den
wind niet? hij komt zeker van een wei op
groot en afstand. Ergens op de helling van de
Andes zijn ze aan 't hooien geweest en de
maaiers rusten uit te midden van het pas
gemaaide hooi. Zij rusten uil, zij slapen.
Slapen ! ja, wij mogen ons alle moeile geven,
ten slotte rusten en roesten wij op den grond".
Bleek als een lijk, vertwijfelend, was de
stuurman weggeslopen.
Achab nu ging o\er hel dek naar den an
deren kant van het schip, hij leunde daar
over de verschansing en stuitte even terug
toen hij, in het water twee sirakke (.ogen
weerkaatst zag. Fedallah leunde naast hem,
roeriros.
l'edallah, de vreemdeling die Achab's eigen
boot stuurde en die tot de geheimzinnige
vreemdelingen behoorde van Achab's gevolg,
is de daemonische dubbelganger van den
kapitein, .symbool van de oerkrachUn die den
gang van de wereld diijven. Hij geleidt hem
in oen strijd tegen Moby Dick.
Oog in oog ziet de kapitein zijn vijand.
Driemaal knoop! hij den s'.rijcl met hem aan,
telkens teruggeslagen, totdat hel beest zijn
geweldigen rug zet onder liet schip dat breekt
en zinkt. De eenige die overblijft van de
bemarmiiif; is de vtrhaler. Zoo behoort het
in zulke vertellingen.
Zullen wij nog over het symbool der voor
stelling een woord wagen? Ik denk niet dat
Herman Melvüle een klaie formiileering
daarvan zou heboen knnr.en geven. Het is
een product van de pessimistische romantiek
der Vereenigde Staten, zooais Walt Whitman
den optomislischcn geest vertegenwoordigt.
Ik hoop later '..p zijn andere werk terug
te kunnen komen, wanneer het is herdrukt.
W. <i. C. B Y V A N C K