De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 8 juli pagina 2

8 juli 1922 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 8 Juli '22. - No. 2350 IERSCHE HUMOR Teekenlng voor de Amsterdammer" van Jordaan MEUBELBEWARINQ. EN TRANSPORT MIJ. AMSTERDAM f M HAAR LAATST «5|CHEMEI| /iKTElDIII .PROSPECTUS/ Hl»** TELEFOOK \ / MM ZUID Leve"" Ierland"! Heeft hier de M. M. S. recht van bestaan? Zeer zeker het is de eenige richting waar de moderne talen hoofdzaak zijn, en niemand zal ontkennen dat er vele meisjes zijn wier aanleg en neiging speciaal in deze richting gaan. Maar weer komt hier de vraag: alleen meisjes? Zijn alle jongens wiskundig van aanleg? En dan al onze letterkundigen, al onze leeraren in moderne talen? Bewijzen deze niet dat ook voor veel jongens een rich ting met moderne talen als hoofdvakken, het verkieslijkst zou zijn? Geeft het gymnasium voor al dezen de meest geschikte opleiding, het gymnasium, waar de moderne talen niet meer tot hun recht komen dan op de H. B. S. 5 j. c.? Waarschijnlijk zau ook hier weer blijken dat voor percentsgewijs meer meisjes dan jongens de richting met moderne talen als hoofdvakken de gewenschte zou zijn. Niettegenstaande dus verwacht kon worden dat het grootste aantal meisjes de taalrichting zou verkiezen boven de exacte, zien we gebeu ren dat de M. M. S. steeds minder bezocht wordt. De reden daarvan moet gevonden worden voor een groot deel in het feit dat het einddiploma minder rechten geeft, de school minder gericht is op veraere studie. En het is nu eenmaal een onafwijsbare eisch dat de meisjes een opleiding krijgen tot een eigen werkkring in de maatschappij. Het is onmogelijk voor het meisje op 12-jarigen leef tijd uit te maken of zij later al of niet noodig zal hebben in eigen onderhoud te kunnen voorzien. Men kan meenen dat de kans groot is dat dit niet noodig zal zijn, maar richt men hierop haar opleiding, dan zal menig meisje weer, evenals vroeger, daarvan de dupe worden. Terecht is dan ook steeds in de laatste jaren het streven geweest voor het diplomaM. M. S. meerdere rechten te verkrijgen. Maar men moet hier rechtvaardig blijven, de rechten dienen in overeenstemming te zijn met het peil van het onderwijs. Of men moet tevreden zijn met rechten, die zich richten naar het onderwijs dat gegeven wordt, f men moet het onderwijs richten naar de rechten die men wil verkrijgen. En waar men rechten wil verkrijgen van toelating tot universitaire studie, daar moet het pul van het onderwijs gebracht worden op gelijke hoogte van dat aan H. B. S. 5 j. c. en Gymnasium. En even min als H. B. S. en Gymnasium, met hun hoofdvakken: exacte vakken en klassieke talen, de ancere vakken op het peil hebben van M. U. L. O. of Vakonderwijs evenmin mag de M. M. S. met moderne talen als hoofd vakken, de exacte vakken brengen op het peil van M. U. L. O. en Vakonderwijs of daar beneden. En ait laatste doen de dames Gratama en Barger in haar brochure aan de M. M. S. gewijd, als zij voorstellen de wiskunde te laten vallen na de 2e klasse, waardoor ook niets terecht kan komen van Natuurkunde en Cosmographie in ae hoogere klassen, ie zij daar wel als vakken wenschen en als zij plaats willen ruimen aan vakonderwijs op huishoudelijk gebied, wat geliefhebber moei blijven, daar scheikunde zelfs gebannen wordt. Zij meenen hiermee een tweeledig doel te be reiken, nl. het meisje niet af te sluiten voor verdere studie voor een toekomstigen werk kring in de maatschappij en haar tevens voor te bereiden voor een eventueelen toekomstigen. werkkring in eigen gezin. Maar het is zelfs de vraag of de toekomstige huisvrouw gebaat is met deze verwaarloozing der exacte vakken. Juist de huishoudscholen voelen steeds meer behoefte aan degelijk natuur- en scheikundig onderwijs, omdat de huisvrouw zoozeer de electrische en chemische techniek in haar huis van noode heeft. Maar men kan niet meer volstaan met te bespreken welke plaats de M. M. S. in moet nemen te midden van het huidige onderwijs. Ingediend zijn reeds de voorstellen voor een nieuwe wet op het M. O. en van veel meer belang zal het dus zijn de plaats van de M. M. S. te bespreken temidden van het daarin geprojecteerde M. O. Veel meer dan in de tegenwoon ige, wordt in de nieuwe wei de mogelijkheid geopend voor ontwikkeling naar ieders aanleg. Blijk baar is evengoed voor de jongens gevoeld de mogelijkheid van litterairen in plaats van exacten aanleg. Het in de nieuwe wet ontworpen Lyceum geeft na een 2-jarigengemeenschappelijken onderbouw, splitsing in vijf richtingen : Lyceum A, de beide richtingen van het tegenwoordige Gymnasium, dus de zuiverclassieke en de exact-classieke; Lyceum B, een half-classieke richting, met alleen latijn, weinig wiskunde en veel moderne talen; Lyceum C, met twee richtingen, een litteraireconomische en een zuiver exacte richting, de laatste overeenkomend met onze tegen woordige H. B. S. 5 j. c. Daarbij geven facultatieve uren in elke richting nog meerdere mogelijkheid van diffe rentiatie. Onze vraag naar de plaats van de M. M. S. wordt nu een geheel andere. In de .lieuwe wet is ook een M. M. S. ontworpen, met denzelföen 2-jangen onderbouw van ae Lycea maar overigens sterk overeenkomend met de tegen woordige M. M. S. Zijn wij nu van opvatting dat de M. M. S. de Middelbare school is voor die meisjes die geen wiskundigen, maar litterairen aanleg heb ben, dan moet het ons voorkomen dat naast de nieuw ontworpen Lycea een M. M. S. weinig meer op haar plaats is. Bij zooveel differen tiatie in den bovenbouw is toch zeker voor ieders aanleg een eigen richting te vinden, zoowel voor jongens als voor meisjes. De be staande M. M. S. moet zich dan vervormen tot Lyceum B. of C i. Meent men echter dat deze omzetting te veel van de meisjes zal vergen, dan moet men er ook rond voor uitkomen dat men mindere eischen aan de meisjes wil stellen en daarvan de consequenties dragen, nl. dat men geen rechten voor een diploma M. M. S. kan ver langen gelijkstaande aan de einddiploma's Lycea of dicht daarbij komend in waarde, en ten tweede dat de M. M. S. aan niet een af zonderlijke school moet blijven voor anders begaafde meisjes maar voor minder begaafde meisjes. En het is zeer ae vraag of deze meisjes gebaat zijn met de gedeeltelijke koppeling aan de Lycea door een gelijken 2-jarigen onderbouw; of voor haar niet degelijk vakonderwijs, aan gevuld met voortgezet algemeen ontwikkelend onderwijs een veel betere opleiding geeft. Vakonderwijs dat haar later in eigen huis houding te pas kan komen, maar ook voort gezet kan worden tot het behalen van diplo ma's aie haar een zelfstandig bestaan verschaf fen in de maatschappij, hetzij als leerkrachten aan de vakscholen, hetzij als hoofaen van industrieele of tech.iische bedrijven. Ons M. O. in het algemeen lijdt aan het euvel dat zoo velen het genieten willen, wier begaafdheid niet ia overeenstemming is met dit ondeiwijs, en zoo ook zijn veel klachten over het M.O. voor meisjes hiertoe terug te brengen, dat niet het onderwijs ongeschikt is voor die meisjes, maar die meisjes niet geschikt voor het M. O. Het afleiden van deze meisjes in grooten getale naar goed ingericht vak-onderwijs, aat pok opleidt tot eigen werkkring, is even nuttig voor de maatschappij als het afleiden van een groot aantal jongens naar vak-indus trie-, handels en landbouwonderwijs. Ten slotte doet zich nog een questie voor. Er is altijd geklaagd dat de H. B. S. en het Gymnasium wel opengesteld waren voor de meisjes, maar dat het onderwijs er gericht was op de jongens. Dit sprik vanzelf waar in de tijd van oprichting van beide, beide slechts voor jongens bestemd waren en jaren lang alleen aoor jongens bezocht werden. Nu staan wij op het oogenblik voor een nieuwe wet, aie veel veranderen zal; moet nu ieder ie warm voelt voor het meisjesonderwijs zich blind staren op die eene M. M. S. aie slechts een klein deel der meisjes zal trekken en meenen dat oie M. M. S. zóideaal te maken is dal zij de richting kan worden voor alle meisjes'? Of zullen wij van deze gelegenheid gebruik maken en zorgen dat ditmaal de ? gemengde school, want dat zal het nieuwe Lyceum zeker weer worden, niet meer alleen met jon gens rekening houdt bij zijn opzet, maar ook met meisjes? Dit zal het sterkst gelden voor de twee nieuwe af deelingen, het Lyceum B en de litterair-economische richting van Ly ceum C.Juist deze zullen naar hun aard veel meisjes trekken, beide zijn litteraire richtin gen. En beide worden reeds bedreigd, de eerste van den kant der classici, die haar niet wen schen, de tweede van den kant der handels scholen, die haar voor zich opeischen. Aan de behoeften der meisjes wordt hier niet ge dacht terwijl juist bij het ontwerpen van deze leerplannen speciaal met de vrouwelijke psyche moest worden rekening gehouden, zoodat de meisjes hier konden vinden, wat haar nu de M. M. S. doet zoeken, en de bestaande M. M. Scholen gemakkelijk konden overgaan tot deze afdeelingen der Lycea. Hiermee zou een gave eenheid bereikt zijn in ons M. O. voor jongens en meisjes, dat niet langer voor oen een ingericht zou zijn, terwijl de ander er slechts geduld werd. Waar de verschillen in zouden bestaan? Dikwijls alleen al hierin dat meerdere vakken door vrouwelijke docenten zouaen moeten worden onderwezen, eensdeels in deze afdeelingen der gemengde Lycea voor wie coëducatief-onderwijs wenscht, anderdeels in aparte meisjeslycea, die speciaal deze afdeelingen zouden kunnen bevatten. Hiermee zou het meerendeel der meisjes gebaat zijn, want het meerendeei eter meisjes zal de gemengde Lycea blijven bezoeken of tenminste gelijk ingerichte meisjesscholen. Bij een onderzoek in Den Haag naar de redenen waarom ae ouders de meisjes in ^teeds toe nemende mate naar de jongens-H. B. S. zen den in plaats van naar de gereorganiseerde H. B. S. v. M. spreekt 75 pCt. dier ouaers zich uit voor coeducatief onderwijs en het aan tal meisjes op de jongens-H. B. S. is daar 534, tegen op de meisjes-H. B. S. 446, waar van de helft kan gerekend worden voor de afdeeling M. M. S. (Verslag 1920). De cijfers voor Amsterdam genoemd geven een gelijke voorkeur te kennen. Een voorkeur, deels voor coëducatief-onderwijs, deels voor de met haar einddiploma's algemeen gewilde en erkende schooltypen, die het meisje later niet achter doen staan bij den jongen. Veel wenschen, die gekoesterd worden voor het meisjesonderwijs, zooals mindere intellectueele overlading, meer harmonische ont wikkeling van karakter, geest en lichaam, meer voorbereiüing tot het latere leven, het zijn geen wenschen speciaal voor de meisjes, maar ook voor de jonge.is. Wil men ze verwezenlijken voor de meisjes alleen, dan geeft men haar in de schooljaren een dubbele taak, of ze staan later in kennis achter bij de jongens. GLADDE JONGENS Gladde jongens zijn die Russen, Pienter is die Litwinoff, Als een aal: zijn vrind Kreslinsky, Reuze" is Sokolnikoff. Alles zullen ze vergoeden Alle schuld wordt afgedaan, Ziet hoe ze hun boontjes doppen Als ze aan den babbel gaan. Elke natie krijgt 't hare, Niemand komt 'n cent te kort Zaken doen is maar je ware Tot de handel sjaakies wordt. Geen gehannis over oorlog, Over dikke politiek, Met het grootboek in het handje Staat de Sovjet-republiek. Eerst credieten, burgermenschen, Dan concessies, anders mis; Eerst de duiten, dan de rechten, Even boter bij de visch. Holland aast op zijn milliardjes, Geeft den renteniers gelijk, Litwinoff maakt ze nog allen Met zijn zakenkennis rijk. Handjes geven, theetjes snoepen, Schuitje varen langs de Rijn, Perf gesprekken, eten, drinken, Ma ir vooral toch: koopman zijn. AH (s eerlijk af-betalen, Fliistert Litwinoff beleefd, AUe schulden glad vereffend, -$ls je zelf de duiten geeft. J. H. SPEENHOFF IIIIIIIIIIIIIIIMI UNIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAYENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK, UDENHOUT, LOCHEMenBORCULO. Agentschappen in Indië: BATAYIA, SOERABAYA, SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en WELTEVREDEN Verwezenlijkt men ze voor alle onderwijs, dan gelden deze bezwaren niet en bereikt men tevens dat alle meisjes er van profiteeren en niet een zeer klein gedeelte. Daarom moet de aandacht van wie zorgen wil voor het toekomstige meisjesonderwijs afgeleid worden van de speciale M. M. S. en gericht worden op het M. O. in zijn vollen omvang. A. L O R T L A N D?S l L L E V I S minimum iiuiiiit minimi tiiiiniiii n imiiiiiiiiimimiiiiiiir immuun HUI mimi iiiiimmiiimmiiiiimiiiiitiiiimiiiiiii mimimiiilllllllillllliill HET EEUWFEEST VAN DEN BRAVEN HENDRIK i Zonderling zijn soms de spelingen van den menschelijken geest. Ondanks scherpzinnige zelfdoorvorsching is 't me niet mogen geluk ken te ontdekken, hoe ik op de gedachte ben gekomen, dat een mijner meest bekende en daarnevens een mijner meest achtenswaardige naamgenooten, zoo hij nog leefde, heden honderd jaar oud zou zijn geworden. Ik kende zijn leeftijd niet en had zelfs geen vermoeden, hoe lang het bijkans geleden is, dat deze spreekwoordelijke held op dit aardrijk verscheen. Moet ik aan spiritisme gaan gelooven, en is het de schim van den Braven Hendrik geweest, die zich op een onrustigen nacht aan mij heeft geopenbaard, om mij aan zijn op handen zijnd jubileum te herinneren? Maar foei ! de Brave Hendrik en het spiritisme ! Eerder dien ik mijn vondst toe te schrijven aan een lang vergeten ge geven, op de wijzeder psycho-analyse te juister tijd in mijn bewustzijn herroepen. Hoe het zij, de Brave Hendrik viert heden zijn hon derdsten geboortedag. Heelemaal zeker is de datum weliswaar niet. De eerste druk van het naar hem ge noemde werkje van den bekenden Haarlem mer schoolmeester Nicolaas Anslijn schijnt zeldzaam te wezen. Ncch op de bibliotheek te Haarlem, noch ter bevoegde plaatse in de hoofdstad kon men mij zeggen, of mijn vermoeden, dat de Brave Hendrik in 1822 op het wereldtooneel is verschenen, heelemaal juist is. De oudste mij bekende uitgave, de vierde, dateert van 1828; vór mij ligt, terwijl ik mijn held herdenk, de achttiende druk, uitgegeven in 1843 bij D. de Mortier & Zoon te Leyden. Mijn eenige vrees is, dat nu straks de een of andere boekenwunn zal ontdekken, dat de Brave Hendrik niet op den kop af vór honderd jaar is geboren, maar dat zijn eeuw feest eigenlijk eerst valt in 1923 of reeds in 1921 had moeten worden gevierd. Hem ant woord ik bij voorbaat met de kernspreuk van mijn onvergetelijken leermeester in het Grieksch, die, kwistig met zijn notae negligentiae, den gestrafte, wanneer deze zijn onschuld bepleitte, tot zwijgen bracht met het orakel: Als je 't nu niet verdient, dan zal je 't wel eens verdiend hebben en anders zal je 't nog wel eens verdienen ; wat geschreven staat, blijft geschreven". Zoo zeg ik dan: Als de Brave Hendrik in dit jaar zijn eeuwfeest niet toekomt, dan zal 't hem wel eens toegekomen zijn of anders zal 't hem nog wel eens toekomen. In elk geval verdient de verpersoonlijking van de braafheid in dezen tijd van ondeugd en ongehoorzaamheid voor een oogenblik de bijzondere aandacht. Het doet mij altijd goed, te denken, dat de Brave Hendrik spreekwoordelijk is ge worden. Het versterkt mijn vertrouwen in de menschheid. Men zegt wel eens, dat alleen de ondeugd populair is en populair blijft onder de menigte. Jut bijvoorbeeld is even bekend als Judas. Schinderhannes, Rinaldo Rinaldini, Max und Moritz, Pinkhof, Jack the: Ripper en Tijl Uilenspiegel leveren het ware voorbeeld van den volksheld. Tegenover al deze böse Buben" weegt de gaaf gebleven populariteit van den Braven Hendrik ruim schoots op. Want al die ondeugende menschen hadden althans nog wel iets, dat men deugd zou kunnen noemen, en vertegenwoordigen geen van allen de volstrekte ondeugd. Maar de Brave Hendrik heeft geen enkele fout;, in hem staat de volstrekte deugd belichaamd voor onze oogen. Jij wordt geen honderd jaar", zong men in mijn kindertijd van een meisje met blauwe oogen ; men had het ook van Hendrik kunnen zingen, want deugdzaamheid in een kind is naar den lichamelijken mensen altijd iets angstigs en het schijnt met de menschen te gaan als met de aardappelen, die ziek worden als ze te best" zijn. Menig ouderpaar heeft met bezwaard hart de deugd van hun lie veling gadegeslagen; sterven niet de liefste kinderen het eerst? Voor den volstrekt goede schijnt op aarde geen plaats. Maar de Brave Hendrik heeft zijn honderdste levensjaar gehaald. Kent gij Hendrik niet?", vraagt meester Anslijn, en wij allen zouden op den huldigen dag zijn vraag nog bevestigend moeten beantwoorden. Welzeker kennen wij hem nog, den Braven Hendrik ! 't Is echter de vraag, of wij hem nog op dezelfde wijze kennen als onze ouders en grootouders hem hebben gekend. Nicolaas Beets, die in 1838 bij den dood van Nicolaas Anslijn aan ,,de Brave Hendrik" een gevoelig In Memoriam heeft gewijd, komt in 1881 op zijn oorspronkelijke geestdrift ten op zichte van den held terug, maar in die her roeping treft hij meteen de betweters, die den Braven Hendrik bespotten en tot een spreekwoord gemaakt hebben zonder hem te hebben gelezen. Voor de velen, die het spreekwoord kennen, maar het boekje niet, is de Brave Hendrik een ontdekking. Het gaat er mee als niet zijn lotgenüoten Cornelis, die een glas had gebroken en Jantje die eens pruimen zag hangen.. Er ligt steeds iets tragisch in dien spot van het nageslacht met wat het voorgeslacht in allen ernst dierbaar is geweest. De geschie denis wreekt zich echter, en, gelijk Hieronymus van Alphen goeddeels in eere is hersteld, zal Nicolaas Anslijn eveneens deelen in de mode-wisseling der paedagogische en lite raire kritiek. In mijn woonplaats heeft men reeds een straat naar hem genoemd. Met Beets toegevend, dat de Brave Hendrik zijn tijd heeft gehad en ziende wat er aan ontbreekt, vraag ik me toch af, of de terug slag op het tijdperk, waarin men zijn kroost inprentte de braafheid te vereeren, niet erger is zoowel uit een oogpunt van op voeding als van smaak. Gelukkig is ook deze overdrijv.'ng weer voorbij; niet langer is het ondeugende kind, dat als Dik Trom of de heldin van de ,,Schoo!idyllen"streken uithaalt ten koste van de opvoeders, de held bij uitstek in de kinderverbeelding. De natuurlijke kieschheid onzer pupillen verzet zich tegen deze opgedrongen heldenvereering. Ook in de opvoeding en haar afspiegeling, de kinderlectuur, openbaart zich de drang naar het opbouwende; het afbreken heeft lang genoeg geduurd. Toch zal de tegenwoordige opvoeder er niet aan denken, den Braven Hendrik nog maals ten voorbeeld te gaan stellen. Niets herhaalt zich volkomen; iedere tijd heeft zijn eigen deugd. En de Brave Hendrik, naar de omgeving van onze jongens en meisjes verplaatst, is een caricatuur. Als zoodanig zal men hem ook allereerst genieten, als men zijn historie herleest. Een paar aanhalingen uit het naar hem genoemde boekje zullen het bewijs leveren. Al dadelijk de aanhef: Kent gij Hendrik niet, die altijd zoo beleefd zijnen hoed af neemt, als hij voorbijgaat?" Ach, hoe weinig braafheid zou er in onze kinderkamers en op onze speelplaatsen blij ken, wanneer voor ons nog gold de waardee ring van den goeden meester Anslijn: Er zijn wel kinderen, die hem niet liefhebben. Ja, maar dat zijn ook ondeugende kinderen. Alle brave kinderen zijn gaarne bij Hendrik". Ook zullen op onze speelplaatsen gesprek ken als de volgende wel zeldzaam wezen: Jan. ,,Ha ! goeden morgen vriend Hendrik ! Hoe komt het toch, dat gij altijd zoo vrolijk en vergenoegd zijt? Hendrik. Wel, dat is eene zonderlinge vraag. Zijt gij dan niet tevreden ? Ik heb alles, wat ik noodig heb, en zou ik dan niet vrolijk en vergenoegd zijn?" Ik ben laatst bij Hendrik aan huis ge weest", vertelt een kind uit het boekje maar gij moest eens zien, hoe gehoorzaam hij zijnen ouders is. Als zij hem zeggen, dat hij iets doen moet, dan doet hij het ook terstond. Hij wacht nooit, tot zij het hem tweemaal zeggen". Hij lijkt een onuitstaanbare kwant, deze Hendrik. Toch is hij, als boekenheld, niet zoo dwaas als hij lijkt. Wat drommel, wij tegenwoordige opvoeders zijn toch ook on redelijke schepsels ! Wij vergen van onze kinderen hetzelfde, wat de tijdgenooten van Hendrik vergden, en wij houden onzen jeugdigen lezers tot voorbeeld voor.... Max und Moritz ! Moeten onze kinderen zoo niet heelemaal de kluts kwijt raken, wat hun ethiek betreft? Volgen zij den hun opgedrongen held na, dan krijgen ze straf. Dan zat er in de opvoeding van onze grootouders in elk geval toch meer stelsel ! Of inmiddels de makkertjes van den Braven Hendrik hun held hebben nagevolgd? Ik nam het besluit om in het vervolg ook zoo gehoorzaam te zijn als Hendrik", zegt het kind uit Anslijn's boekje. Maar dit besluit zal wel evenals dat kind zelf louter in de ver beelding van Anslijn hebben bestaan. De wereld van Hendrik is een ideaal-wereld; zij leert ons, niet hoe het was, maar hoe de opvoeders van honderd jaar geleden meenden dat het moest zijn. Hendrik verzuimt zelden een schooltijd; hij doet nooit zijnen meester verdriet aan; hij kent altijd zijne lessen. Als andere kinderen eens praten gedurende de les, dan verzoekt hij hun zulks niet te doen; maar hij zegt het nooit aan den meester". Wanneer Hendrik op school den prijs der braafheid krijgt, is hij er niet trotsch op, dat hij zoo braaf handelt. Hij denkt, dat ieder zoo moet doen, en hij is daarbij zoo te vreden over zichzelven, dat hij geene andere belooning verwacht". Hendrik is ook zeer godsdienstig; hij zegt thuis de familie-gebedjes op en natuurlijk helpt hij ook arme kindertjes; springt in de bres voor kameraadjes, die straf van meester verwachten en treedt bij dreigende ruzie als vredestichter op. En zoo zouden wij u", om met meester Anslijn te spreken, nog veel van den braven Hendrik kunnen ver tellen, maar als hij dit boekje eens in handen kreeg, dan zou hij maar beschaamd worden, als hij zag, dat hij zoozeer geprezen werd, en dat willen wij niet, wij willen den goeden Hendrik niet beschaamd maken". Aldus het model, waarnaar een vorig geslacht zich meende te moeten richten. Is het slechter opgevoed dan het onze? Al zouden wij niet graag meer tot ons kroost zeggen: Lieve kinderen! v*lgt slechts het voorbeeld van Hendrik, endfct zal u altijd welgaan !", toch kunnen wij%vertuigd zijn, dat dit vorig geslacht juist dezen Hendrik heeft noodig gehad. Elke tijd heeft zijn eigen Hendrik. In elk geval kan ik er moeilijk toe komen den Braven Hendrik op zijn eerste eeuwfeest te bespotten. Wanneer wij die vergeelde boekjes, vaak met nog een rood geworden handteekening er in, onder oogen krijgen, bevangt ons toch zelfs tegenover Hendrik een gevoel van piëteit. Wij bedenken wat Beets bij Anslijn's dood opmerkte, dat een paar geslachten bij dit boekje zijn opgevoed en dat velen zijner tijdgenooten behalve dit boekje en den Bijbel nooit andere lectuur hebben gekend. Wel mocht het", aldus Nicolaas Beets over dit boekje, een kleine kinderbijbel heeten ! want het leerde ons niet maar lezen; het was een kort begrip van kinderlijke zcdeleer; en de plichten van gehoorzaamheid, van orde, van eerlijkheid, oprechtheid en zedigheid leerden wij daarin tegelijk met de leesteekens eerbiedigen; onze eerste gebeden stonden er in gedrukt; velen onzer kennen die nog alle van buiten, en gebruiken nog menig maal die formulieren hunner kindsheid; en als ik des avonds een lief kind voor zijn ledikantje neer zie knielen, en met de zachte kinderstem zijn : De dag verdwijnt, De nacht verschijnt, hoor opzeggen, dan denk ik aan de vele honderden kinderen, die wellicht op datzelfde oogenblik met de eigen woorden op de lippen, op de knietjes liggen en aan hem, die ze hun allen in den mond gaf". Deze kinderen, lezers, zijn onze ouders geweest. En, het moge sentimenteel zijn, maar zoo'n oud boekje spreekt juist om de ouderwetschheid van zijn naïeven inhoud en zijn stijven, deftigen, in onze oogen zoo volstrekt onkinderlijken stijl tot ons. Wij hebben deze kinderen nog gekend, toen ze reeds oud waren. En de kindertijd onzer ouders blijft altijd met een bijna mystieken glans omgeven. Onze ouders, schoon door den Braven Hendrik opgevoed, zijn toch normale menschen geworden en hun moraliteit was minstens even gezond als de onze. Dór Hendrik of ondanks Hendrik, wie zal het zeggen? In elk geval met Hendrik. De Brave Hendrik is de eenig overgeblevene uit dat afgesloten tijdperk en hij spreekt als met een stem uit de graven. Laten wij, ook wanneer wij hem niet meer kunnen volgen, hem toch blijven liefhebben als den trouwen makker onzer ouders uit een tijd toen dezen waren wat wij later zouden worden. Met piëteit worde dit kleine reliekje een oogenblik uit het schrijn gehaald, om ons met den geur van 't ver leden op dit eeuwfeest te laven. Haarlem. H. G. C A N N ii o i ETER

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl