De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 8 juli pagina 8

8 juli 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 8 Juli '22. - No. 2350 r c* EEN EN ANDER OVER HET UILENVOLK IN ARTIS DOOR A. F. J. PORTIELJE Inspecteur over de levende have van het Kon. Zool. Gen. Natura Artis Magistra." (Met teekeningen voor de Amsterdammer" van Is. van Mens) Zooals de Uilen zich thans in hun nieuw ver blijf voordoen, komt vooreerst hun zeer bij zondere schoonheid tot goed recht, zijn de grooten onder hen de Oehoe's en Ketoepa's niet zonder hunne majesteit. Waar zaagt ge ooit zulke karakteristieke koppen, waar werd ge ooit zoo geheimzinnig of doordringend aangestaard ! 't Is te begrijpen, dat de Grieken hun Pallas Athene een uil als zinnebeeld der scherpzien de wijsheid meegaven, dat de fel-emotioneele, bijgeloovige middeleeuwers uilen in verband brachten met dood en duivel, en dat de hedendaagsche menschheid, die het dier al evenmin onbevooroordeeld beschouwt, over laden als ze is met allerlei oppervlakkige, het dier vermenschelijkende prikkel-lectuur" a la Curwood cum suis, nu eens van intelli gente", dan weer van wreede" of boos aardige", of ook wel van slaperige types" spreekt, wanneer ze haar vluchtige, rustelooze blikken voor een oogwenk over onze vogels van sombere schoonheid laat zweven. Hier vindt ge oogen, die u onheilspellend" tegengloeien, nu eens met een brandenden blik, als verteerd van begeerten, dan weer geheimzinnig" over de wereldsche dingen heenstarendmet een diepen gloed als van door licht barnsteen. Let eens op dien indrukwekkenden Grooten Hertog, die, schijnbaar met geloken oogen duttend, plotseling zijn vorschenden inquisiteursblik op u werpt, of op die van onder hun welvenden schietgat-boog u in allerlei somber-statige houdingen met diabolisch gloeiende oogen aanstarende Ketoepa's, die u Dante's: Gij die hier binnentreedt, laat alle hope varen" te binnen doen schieten! Hoe oolijk dan weer die steenuiltjes, druk doende, met u van een trede van hunsteenen wenteltrap af herhaaldelijk en hevig toe te knikken, hoe stroef daarentegen weer die zich in hun hol bij dag schuil houdende kat- of kerkuilen met hun markante driehoeksge zichten, en hoe spookachtig stil die volkomen in hun omgeving te loor gaande bosch- en ransuilen, of ook het kleine Maleische hoorn uiltje, ja zelfs dien Oehoe, op zijn wilgentronk, die al of niet slapend allen te dutten schijnen, maar goedbeschouwd ons de merkwaardig heid vertoonen, dat ze met hun geloken oogen instinctmatig de wonderbaarlijke camouflage, de schutkleur" van het gevederde aanvullen ! Wel verre toch van immer en altijd bij dag te slapen, of het zonlicht niet te kunnen ver dragen, zooals omtrent de uilen nog altijd beweerd wordt, zijn vele uilen ook overdag althans bij gedekte lucht in de weer. Oehoe of Groote hertog in imponeerhouding iiimiiiiiiiiiiiiiiiiuimiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiim Op den Economischen Uitkijk De bezwaarlijke Duitsche voortbrenging (1) Men hoort veel minder luid en veel minder algemeen dan eenige maanden geleden uit onze nijverheidskringen klachten over de valuta-concurrentie uit Duitschland, over hetgeen oneigenaardig werd genoemd dum ping" door Duitschland. Toch zouden, als alles gelijk was gebleven, die klachten heviger en meer verbreid moeten zijn geworden, om dat gelijk vanzelf spreekt, zulk een e op menig gebied voor ons zeer zware of ondragelijke mededinging des te verderfelijker op Nederlandsche nijverheidsbclangen gaat inwerken, naarmate zij langer duurt. Het is dus, dunkt me, wel duidelijk dat niet alles gelijk" gebleven is en de ongelijk heid, die gaandeweg ingetreden is en intreden moest, is, gelijk te voorzien was, van tweeërlei aard geweest maar met hetzelfde effect, n.l. dat de Duitsche mededinging voor ons minder zwaar of niet meer zoo ondragelijk werd : ver laging van den kostprijs hier en verhooging van den kostprijs ginds. Twee verschillende factoren, die in dezelfde richting werkten. Hoewel langzaam, en uit een oogpunt van algemeen belang te langzaam, openbaart zich toch ook ten onzent (gelijk in andere landen reeds eerder en in sterker mate het geval was) een neiging tot verlaging der voortbrengingskosten door goedkooper aanvoer van grond stoffen en door daling van de arbeidsloonen.die ter zake der bewerking worden uitbetaald. Tenzij men in eenig land voortgaat met aan werklooze arbeiders uit de openbare kassen en zoo groote ondersteuning te geven, dat de lust tot arbeid, zij het tegen lager loon dan Steenuiltjes zagen we vlak in de buurt van Amsterdam, op den Amstelveenschen weg o.a., vaak overdag bezig, velduilen vonden we dikwijls bij dag jagend in 't duin, boschuilen schijnen meer een nachtvogelbestaan te leiden, maar kijken in Artis met hun groote donkere oogen toch dapper in de zon. En ook de Oehoe's en Ketoepa's of Javaansche vischuilen toonen zich in Artis allerminst bang voor zonlicht, zitten integendeel gaarne in 't zon netje zich te koesteren, al of niet met geloken oogen. En blijken volstrekt niet onzeker of onbeholpen in hun bewegingen, als wij ze daartoe op welke wijze ook noodzaken! Men denkt bij de uilen nog altijd veel te veel aan lichtschuwe nachtroofvogels," vanwege hun vrijwel nachtelijke, maar afgezien van de kerk- en boschuilen, om nu maar bij onze inlandsche soorten te blijven volstrekt niet exclusief nachtelijke leefwijze. Temeer, wijl men ze bij dag bijna nimmer te zien krijgt, aangezien ook de bij dag zich volstrekt niet in holen of gaten schuilhoudende soorten, als rans-uilen, velduilen en steenuiltjes, uitnemend de kunst verstaan, zich overdag te verstoppen, dank zij hun allerlei schutkleur vertoonend vederkleed, waarmede dan samen gaat een instinctmatig zich bij nadering van werkelijk of vermeend gevaar strak-stil hou den, op plaatsen, waar ze prachtig aangepast zijn aan de natuurlijke.omgeving. Aan uiterlijk en vorm, paren ze den innerlijken aanleg, de functie, om zich in 't hout, op dikke boom takken, of ook in 't struikgewas op den grond doodstil te houden, waar ze zoodoende alle kans hebben, onopgemerkt te blijven, vol maakt te loor gaande in het licht-en-schaduwsp2l der omgeving, n van kleur, ja van vorm, met den boomknoest, de afgevallen, bemoste takken, waarop of waar tusschen ze zich in rust ophouden. Dit heeft, zoo gezegd, de verkeerde meening doen postvatten, dat uilen overdag slechts bij uitzondering zich buiten hun hol wagen, omdat ze het zonlicht niet kunnen verdragen". Uilen koesteren zich echter zooals ge in Artis terstond al bemerken kunt als alle vogels gaarne in 't zonnetje; ook zelfs de torens, ruïnes, zolders enz. bewonende kerkof katuilen, die met de zon mee gedurig ver zitten gaan, zooals blijkt uit de plaats hunner uitwerpselen en uitgebraakte uilenballen" (de saamgebalde onverteerde haren,veerenen beentjes van hun prooi). Reden waarom wij er dan ook al eens ter bevoegder plaatse de aan dacht op hebben gevestigd, dat gezien het jagen bij dag en de andere voormelde feiten uit het leven der uilen de interpretatie, die gewoonlijk aan het bij dag met geloken oogen" zitten der uilen gegeven wordt, wel eens mag worden herzien. Ons inziens behoeft het geloken oog" van uilen zoowel als van nachtzwaluwen of geitenmelkers, als ook van de bij dag volstrekt niet altijd in hun leger slapende hazen, noch op een slapen, noch op een eenvoudige ooglid-reflex als gevolg van een te sterken lichtprikkel te berusten, maar zou hierbij gedacht mogen worden aan een erfelijken aanleg en aan een instinctmatige handeling, die niet van biologische beteeke nis" ontbloot blijft! Een, laat ons zeggen, completeerende instinctieve aanleg, die, evenals het zich doodstil schuilhouden, in verband te brengen is met de biologische beteekenis der schutkleuren van 't gevederte. In geval van overmatige lichtprikkels zou den de uilen immers als alle vogels slechts van hun diaphragma" in 't regenboogvlies gebruik behoeven te maken, dat hen in staat stelt de pupilopening dermate te vernauwen, dat er een minimale hoeveelheid lichtstralen op 't net\ lies valt. Of wel, ze kunnen hun door zichtige derde ooglid het z.g. wenkvlies" der vogels over het oog trekken, om daar mede volkomen gevrijwaard te zijn voor over maat van licht. Wat bleek ons nu om te beginnen bij de ransuilen in Artis? Dat deze vogels bij dag veelal met geloken oogen in 't heesterhout zitten, maar volstrekt niet slapen, want bij overvliegen, van een kraai zagen we ze dikwijls terstond en fel uitkijken en den vliegenden vogel, onder meedraaien van den kop, met de blikken volgen, iets wat ze bij de herhaaldeiiumiiiiiiiim i i IIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIII voorheen, wordt uitgedoofd welke houding slechts mogelijk is totdat die openbare kassen zijn uitgeput moet, zooals ik reeds vroeger betoogde, de werkloosheid tot een verlaging van den loonstandaard leiden. Aan die conse quentie kan en kon men ook ten onzent niet ontkomen. En aangezien deze factor overal doorwerkt, niet alleen het bedrijf raakt waarin het loon tot op een lager peil wordt teruggebracht, maar ook andere bedrijven, die op de eene of andere wijze daarmee samen hangen (en die samenhang is door de verwik keling van de productievoorwaarden in heel ons land overal aanwezig, ook waar wij dien niet met den vinger kunnen aanwijzen), moet daaruit een vergemakkelijking van de mededinging tegenover van elders hier inge voerde goederen voortvloeien. Ten andere kon op den duur eene verhooging van den voortbrengingsprijs der Duitsche goederen niet uitblijven. Het heeft mij altijd verbaasd dat zij, die zoo luide om (zoogenaamd tijdelijke") bescherming' van onze nijverheid tegen ae Duitsche valuta-concurrentie riepen, zoo weinig besef ervan schenen te hebben, dat ook hier de wal het schip keert en het kwaad zijn eigen geneesmiddel meebrengen moest. Men was van die zijde al te zeer geneigd den Duitschen fabrikant voor te stellen als een man, die in een zeer benijdenswaardiger! toestand verkeerde: hij kon zijn waren spotgocdkoop voortbrengen en ze dus tegen belachelijk-lage prijzen van de hand zetten, in het buitenland elke mededinging tarten, den uitvoer forceeren en de wereldmarkt beheerschen.... Ik heb me wel eens afgevraagd, hoe Nederlandsche fabrikanten over hun eigen positie zouden denken, wanneer de bordjes verhangen" waren, wanneer niet de Duitsche mark tegenover den Hollandschen gulden tot in het belachelijke gcdeprecieerd was, maar zich het omgekeerde geval voordeed: de mark op pariteit bleef staan doch onze gulden 2 centen waard was geworden. Dan zouden wij, spotgoedkoop voortbrengeno, veel in Duitschland kunnen importeeren, maar meent men dat ons land en onze nijverheid dan in een gelukkige positie zouden verkeeren en zou men dan niet begrijpen dat zoo iets op den duur niet houdbaar was? Welnu, niet houdbaar was en is thans ook lijk overvliegende wilde eenden en houtduiven dra opgeven. Blijkbaar kijken ze dus dór het kiertje" tusschen hun geloken oogleden ! Tevens bleek ons, dat steenuiltjes, Oehoe's, Ketoepa's, ja zelfs de bij dag immer stilzit tende, rustende, bosch- en kerkuilen volstrekt niet altijd slapen, maar terstond weten wat hen te doen staat, volstrekt niet onbeholpen, hun aanval uitvoeren, of de vlucht nemen. Dit brachten we nu in vergelijkend ver band met de ons reeds van onze vogelstudies in de vrije natuur bekende feiten, dat vele uilen bij dag althans bij gedekte lucht zoo goed als in de schemering of's nachts vliegen en jagen, en volstrekt niet altijd te slapen zitten; trouwens een vogel slaapt maar enkele uren per etmaal ! Vooral echter ook in vergelijkend verband met onze vroeger bij herhaling ook overdag gedane waarnemingen aan Nachtzwaluwen in onze duinen ! Javaansche Kctoepa of Vischuil. By de Nachtz\valu\v of geitenmelker (zoo als deze merkwaardige, volstrekt geen zwaluw zijnde vogel nog altijd ten onrechte genoemd wordt) bleek ons herhaaldelijk, dat een bij dag rustende of broedende vogel van verre door den veldkijker gezien veelal met open oogen languit op een afgevallen brok schors of boomtak zit te rusten, of op zijn nestkuiltje in 't sprokkel hout zit te broeden, om bij onze van verre hoor bare of zichtbare nadering op eens de oogen, ,,op een kiert je te zetten" en zich zoodoende vrijwel onzichtbaar te maken. Zonder het, onzen zoe kenden blik steun gevende, groote, zwarte oog, van dezen vogel, dat ons helpen kan, om kop en dan voorts ook lichaam van den vogel te vinden, is een rustende of broedende nacht zwaluw haast niet te ontwaren. Kwamen we dan toch naderbij, zoo opende de nachtzwaluw zijn oog verder, maakte met de vleugels eigenaardige, schommelende be wegingen, en vloog dan onmerkbaar bijna op, om voorts met een flauwe kreet, nu vrij ostentatief, weg te wieken, ons als 't ware van de plaats, waar 't nest lag mee troonend ! Bij nachtzwaluwen zoo wel als bij uilen valt dus te constateeren : 1. een scliorsachtige schutkleur" en bij de eerste ook zelfs een min of meer knoest-achtig uiterlijk. 2. Daarmede gepaard gaande, een instinctievcn aanleg, om zich op bepaalde plaatsen te juister tijd nog meer onzichtbaar" te ma ken, door het 3. als complementaire instincts-handeling dan lag bovendien zoo merkwaardig in functie treden van het geloken oog"- dat door alle in dividuen onder gelijkeomstandigheden stereotyp uitgevoerd wordt, en dus niet op een indi vidueel aanleeren, een bij 't leven verkregen gewoontevorming, maar op een erfelijken aanleg, een instinct, berusten moet. Een en ander bewonderenswaardige aanpassing" aan 't natuurlijk milieu l Nadert de vijand toch, helpt de aanpas singstoestand" niet langer, zoo vlucht de nachtzwaluw, en neemt de uil een hoogst eigenaardige imponeerhouding" aan, al vorens tot den aanval of tot vluchten over te gaan. Wordt een uil b.v. lastig gevallen" door een meezentroepje of door ander hem bij niet de positie in Duitschland. Wanneer gij de mededeelingen volgt, die ook in onze pers daarover te vinden zijn, dan zult ge telkens lezen van belangrijke \oons-verlwogingen, waar toe men daarginds overgaat, verhoogingen van het geldloon. Dit verschijnsel ligt in de orde der dingen. Naarmate de valuta daalt, de koopkracht van het geld afneemt, verschil lende artikelen, welker prijs in de gedeprecieerde munt wordt uitgedrukt, dus duurder" worden, zal het geldloon een neiging tot ver hooging aan den dag leggen : gelijk blijvend zou het achteruitgaan. Ik zeg niet, dat naarmate de mark daalde, het geldloon in Duitschland hooger werd; het vertoonde een neiging daartoe. Feitelijk bleef het Duitsche geldloon, schoon stijgend, bij de valuta-daling in betrekkelijken zin sterk ten achter. Om hier een enkel cijfer te noemen : in de grafische vakken in Duitschland steeg het weekloon tusschen Juli en December 1021 van 310 op 510 K.M.. . Een belangrijke verhooging, zult ge zeggen: met plm. 65 pCt. in een half jaar tijds. Maar in dat zelfde halfjaar daalde de mark tegen over onze munt-eenheid van 4.10 op 1.50, zoodat de 310 R.M. in Juli nog in Hollandsen geld ? 12.71 vertegenwoordigden, doch de 510 H.M. a 1.50 slechts ?7.65 waard waren. Zoo bleef dan de loon-stijging bij de valuta-daling ten achter. Kn zoolang dit het geval was, ver zwaarde dit feit voor ons de valuta-concurrentie. Maar dat dit niet blijven kim, was toch wel duidelijk. Want zal de arbeidersklasse niet verarmen, dan moet zij, in een stijgende loonbeweging wel, al is het dan min of meer uit de verte, de dalende valuta-bewegingvolgen. Trouwens, er zijn andere factoren, waardoor in lke de goedkoopc Duitsche voortbrenging en den daarop zich grondenden export de wal het schip keert. In Duitschland neemt men een zeer opvallend duurder-worden van aller lei goederen waar en men ziet, gelijk ik reeds zeide, daar ook vooral den laatsten tijd de geldloonen omhoog gaan. Voorzoover ook grondstoffen deelnemen in die prijs-stijging, is daarin, zooals vanzelf spreekt, een zeer belangrijke belemmering van uitvoer-mogelijkheden gelegen. En dit is te meer het geval naar gelang Duitschland door het slinken vaji zijn eigen voorraden die moet aanvullen toeval toch bespeurend gevogelte, zoo ver andert hij plotseling van tactiek, richt zijn gevederte op, blaast luid, knipt met de oogen, klapt met den snavel,breidt de vleugels uit waardoor hij nog grooter lijkt en tilt onder allerzpnderlingste gebaren en buigingen beurtelings den eenen poot na den anderen op. Bij oppervlakkig toezien moge deze aanstellerij" van den z.g. uil in doodsnood" eenigermate aan onbeholpenheid, tengevolge van slecht zien, doen denken critisch en onbevooroordeeld beschouwd, moet, in ver band met wat van andere vogels bekend is, hierbij gedacht worden aan een afdreigen, een imponeerhouding, waarop aanstonds een aanval ter verdediging volgt, of wel een te juister tijd heil in de vlucht zoeken! In verband tenslotte, met wat we kort geleden in den Zoo te Londen bij een grooten Podargus konden waarnemen ook al weer een vogelvorm, die, nauw aan de nachtzwalu wen verwant, een dergelijk uiterlijk gepaard met overeenkomstigen erfelijken aanleg ver toont?komt ons onze uitleg van het geloken oog" van uilen en nachtzwaluwen juister voor, dan de vrij willekeurige en blijkens de verschillende vermelde feiten onhoudbare interpretatie, die nog altijd de uilen als lichtschuwe nachtroofvogels" beoordeelt. Naast onze waarnemingen in de vrije natuur, heeft niet het minst de tegen woordige, mooie en doelmatige inrichting der uilenverblijven in Artis ons aan onze biologische verklaring van 't z.g. dagslapen," van 't geloken oog" der Uilen cum suis geholpen. Merkwaardig in verband met de door ons geopperde en gaarne voor beter gegeven meening is dan nog het feit, dat ook in de systematische zoölogie de oude opvatting, volgens welke de uilen als nachtroofvogels met de dagroofvogels vereenigd werden, en die grootendeels op leef wijze en uiterlijke bewerktuiging, maar niet op diepgaand vergelijkend anatomisch onder zoek berust, niet meer houdbaar is, sinds Prof. Fürbringer in 1888 te Amsterdam het resul taat zijner zeer omvangrijke Untersuchungen zur Morphologie und Systematik der Vogel" hoofdzakelijk met materiaal van het Genoot schap verricht, verschijnen liet in het door Artis" uitgegeven Wetenschappelijk tijd schrift Bijdragen tot de Dierkunde". Prof. Fürbringer toch, brengt Uilen, Nacht zwaluwen, Gier- of Torenzwaluwen (die ook al weer geen eigenlijke zwaluwen zijn) Podargidae, Spechten en nog andere vogelvormen in n groep samen, die naar bouw en afstam ming met roofvogels geen verwantschap heeft ! Wat niettemin toch weer niet wegneemt, dat de uilen bij hun roofvogel-leefwijze niet alleen allerlei merkwaardige aanpassingen hebben verkregen, als b.v. hun zachtgevederte, onhoorbare vlucht, groote nachtoogen", groote ooropening, maar ook allerlei uiterlijke overeenkomst met de roofvogels, zooals b.v. de combinatie van haaksnavel en grijpklauwen, het geweldig spicrvermogen der pooten, die met hun krachtige klauwen 't voornaamste aanvalswapen vormen. Terwijl zij ook, wat het skelet en de spieren der pooten, de buigers en strekkers der teenen betreft, met Ceylonsche hoornuil in schuthouding" met geloken oogen. roofvogels een niet origineele, maar in den loop hunner ontwikkelingsgeschiedenis se cundair" verkregen overeenkomst vertoonen. Hun keerteen" de vierde teen, die wil lekeurig naar voren of naar achteren kan worden gebracht hebben ze echter be houden; daarmede geven ze weer een treffend uiterlijk blijk van verwantschap aan de vogelvormen, met wie ze naar Fürbringer hun oorspronkelijke, stamvaderlijke aanvangsvormen" gemeen gehad zullen hebben. In opmerkelijke tegenstelling tot de roof vogels, wier kuikens na hun donskleed terstond het eenjarig jeugdkleed van dekveeren aan leggen, vinden we bij de uilen ook nog het verschijnsel, dat hun jongen in het eerste levensjaar niet minder dan drie pakjes te dragen krijgen, te weten: 1. tot omstreeks 14 dagen na de geboorte het eerste donskleed, dat gevolgd wordt door: 2. een nog geheel door donsveeren gevormd tweede donskleed, dat ongeveer tegen den leeftijd van 8 weken plaats maakt voor: 3. het eerste veerenkleed, het eenjarig jeugd kleed, dat pas na 4; maand geheel gereed is, en dan ongeveer negen maanden wordt gedragen, tot de rui invalt. Zoo'n uilskuiken houdt er dus waarlijk een heele garderobe aan kinderkleeding op na ! De eieren zijn?als bij alle holenbroeders wit van kleur; de niet in holen, maar op den grond broedende uilensoorten, beschermen hun in 't struikgewas verborgen eieren en wit bedonsd broed afgezien van meer daad werkelijk optreden genoegzaam, doordat ze met hun camouflage" in vorm en gevederte,, met hun schutkleuren" star op 't nest blij ven zitten, en tot imponeeren en verdedigen gereed, den vijand afwachten. Hopen we, dat Artis zijn bezoekers ook van broedverzorging en uilenjeugd nog eens allerlei te zien en te bestudeeren zal geven; de inrichting der te genwoordige uilenverblijven staat ons daar min of meer borg voor. Kerk- of katuilen in hun schuilplaats. IMIIIIIIIIIIIII llllllllllllllllllli'MMIIIIIMIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII l l l" IIIIIIIIIIIIIHI Nederl. Munt Hollands beate 1O cent sigaar illiiiiiiiiminiiiiiiiiliiiiiiii door grond- (en brand-)stoffen uit het buiten land te betrekken, waar de Duitsche koopers met hun goedkoope" marken geweldige sommen moeten neertellen, die eerst weer door verkoop der van die dure grondstoffen ver vaardigde goederen moeten worden in-ver diend. Dit elders duur inkoopen van wat de Duitsche nijverheid voor haar bedrijf noodig heeft, wordt meer en meer voor haar een noodzakelijkheid, juist omdat zij door goed koope productie zooveel grondstoffen ver teerd en zooveel producten weggezonden heeft. Maar in het buitenland koopende, biedt zij daarvoor marken aan (of verschaft zich, wat op 't zelfde neerkomt, tegen aanbod van marken de beschikking over buitenlandsche betalingsmiddelen) welker aanbod den prijs, den koers der marken doet dalen, waardoor bij elke volgende dergelijke transactie naar evenredigheid weer meer marken voor het zelfde quantum goederen moeten worden uitgegeven. Deze van dure grond- of wel dure brandstoffen vervaardigde goederen kunnen niet tot lage prijzen uitgevoerd worden, maar daarvoor ook niet in het binnenland van de hand worden gezet. Wanneer men dit bedenkt, behoeft men zich over de toeneming van duurte en dus over de belemmering van den export niet meer te verbazen. Bovendien moet men bij de beschouwing van den toestand, waarin de Duitsche nijver heid verkeert, niet uit het oog verliezen, dat, gelijk iedereen weet en zeer sterk gevoelt, die toestand gansch bijzonder en geheel uit zonderlijk is, een: overgangstoestand, die niet duren kan doch plaats moet maken voor ... .wij weten nog niet wat en wij weten ook niet wanneer zich een andere positie zal gaan af teekenen. Maar dit algemeen levend bewustzijn, dat de huidige verhoudingen precair zijn en straks zullen wisselen, een bewustzijn dat zich met wassende intensiviteit baan breekt, is nu ook juist niet bevor derlijk aan het zaken-doen met vreemdelingen, vooral niet als het betreft zaken van groote beteekenis en op langen termijn. Gij en ik als particulieren kunnen het er wel op wagen,een ordertje naar Duitschland te zenden, te spelen op zien komen" en af te wachten hoe dat gaan zal. Maar de echte, de reëele handel verlangt zekerheid en vastheid van verhoudingen eischt stipte nakoming van de eenmaal aan vaarde verbintenis, ook onder gewijzigde om standigheden en zoekt bij voorkeur den le verancier, die niet alleen belooft dat hij u het goedkoopst zal bedienen, doch die ook in de stabiliteit der voorwaarden, waaronder hij werkt, de beste waarborgen biedt, dat hij u tijdig en zonder de exceptie van sedert dien volkomen gewijzigde Verhaltnisse" of Conjunctur" stipt het overeengekomene zal leveren. Wie kan heden ten dage Duitschland voor zoo een leverancier aanzien? Enkele andere gezichtspunten een volgend maal. S M i s s A i; R T ioncs e Bi [tijke prijzen Amsterdam Overtoom Z79

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl