De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 22 juli pagina 6

22 juli 1922 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 22 Juli '22. No. 2352 JÜDISCHES KÜNSTLERTHEATER Teekeningen voor de Amsterdammer" van Bernard van Vlijmen Zeljazo (Reb Symche). GaStvoorstellinfien van het Jüdisches Künstlertheater, Berlin (Wilnaer Truppe) Die Mischpoge" (De Familie), comedie van H. Nomberg. ,,Jankei, der Schmied", blijspel van Dawid Pinski. Weet u wat het bizondere van mijn gezelschap is?" zei de sympathieke regisseur, de heer David Hermann. Het bizondere is dat mijne menschen geen genrespelers zijn. Wij hebben geen z.g. jonge rol", geen ingénue" of welk emplooi dan ook, iedereen moet alles kunnen" Het was aardig eens met dezen belangwekkenden man te spreken, die deze Joden uit de Oekraïne, die vór eenige jaren nog dilettanten" waren tot beroepsspelers" heeft gemaakt. Maar het merkwaardige is dit: Als men hen ziet spelen, dan vergeet men het begrip beroep, want het is n en al natuur, leven en werkelijkheid. Wij hebben nog slechts twee stukken gezien en niet Dybuk", dat het mooiste stuk moet zijn, waarin het beste spel wordt gegeven. Het beste spel? Beter spel dan wat wij gezien hebben is nau welijks denkbaar, ook al omdat men hier met een ensemble" in den besten zin van het woord heeft te doen. Men kent elkaar, men is n van ras en van sentiment, dat warm is en exuberant en toch.... beheerscht; de n speelt den ander niet weg, niemand treedt ongepast op den voorgrond en dat is ook niet noodig, want de eerste rol van vandaag is morgen derde plans" of desnoods figurant. En hoe weinig genrespelers zij zijn blijkt b.v. uit deze feiten: Bella Bellerina, die in Mischpoge" een kind was van misschien vijftien of jonger, guitig, zoo'n kind dat d'r tong uitsteekt en dergelijk grappigs meer, was in Jankei, der Schmied", eene kakelende, snaterende huwelijksmakelaarster, een oud jodenwijf zoo tusschen de zestig en zeventig. Dat is ongeloofelijk en je kijkt je oogen uit of je een trek uit de vorige rol kunt ontdekken. En niet alleen dat je niet n trek ontdekken kunt, niet n gebaar is hetzelfde, niet n stand, niet n intonatie: het zijn twee geheel verschillende menschen. Dit is eene transformatiekunst zooals ik nog nooit op het tooneel heb gezien. Nu zou men kunnen zeggen: Ja maar in Nederland zien wij onze acteurs honderd keer en deze tooneelspelers slechts eenige malen", maar dan moet ik toch daartegen opmerken: Paul Hartmann van het Reinhardt-ensemble van destijds zag ik slechts enkele malen en Diegelmann en anderen en toen ik ze later weer eens zag, toen herkende ik ze toch aan eene geste, aan iets eigenaardigs, aan ik-weet-niet-wat. Om een ander voorbeeld te noemen: Alexander Asro, de eenige bij wien ik in Mischpoche" een enkel comediegebaar" ontdekte een heel klein beetje te veel pathos was in dat stuk een jonge man, driftig, druk en fel. In Jankel" was hij een iiniiiiiiiiiiiinii Op den Economischen Uitkijk De bezwaarlijke Duitsche voortbrenging. (Il Slot) In het Mei. No. van The Free Trader" wordt de juiste en trouwens voor de hand liggende opmerking gemaakt, dat, wanneer een Duitscher i'.n Engeland grondstoffen gehT°ht hefft om u"<e thuis" te bewerken en hij Afeeft ze betaald op een basis van / l = R.M. 800, terw'ijl hij later het fabrikaat weer aan Engeland verkoopt op den voet van 1300 R.M. voor /l. Vlij bij een prijsbepaling in / een aardige marken-winst kan hebben ge maakt, maar dat die winst in belangrijke mate zal kunnen lijden ond^r het feit, dat intusschen de waarde van den mark is gedaald ook in Duitschland (hoewel xiaar nooit zoo snel als tegenover vreemde munt) en dat inmiddels de arbeidsloonen zijn gestegen. Zoo werken ook hier de factoren, die de winst tot stand brengen en haar vergrooten, tevens er toe mee om de bron van die winst minder rijkelijk te doen vloeien. En dit hierboven aangehaalde, eenvoudige voorbeeld herinnert ons tegelijkertijd aan de onvastheid, de onzekerheid, waarin de Duit sche fabrikant, voor uitvoer werkend (trou wens ook tegenover zijn eigen, binnenland sche markt) verkeert. Aan het slot mijner vorige beschouwing wees ik erop, hoezeer die ongewisheid voorden vreemdeling een ernstige .belemmering moet zijn om belangrijke verSonja Alomis (Tamara) door zijne vrouw getrapte, in den hoek gedrukten ouden sjlemiel", die haar aandoen lijk liefhad en alles was hier juist en in toon. Die vrouw (Rose Birnbaum) was daarin eene Dirnen"-natuur, in Mischpoge" was zij een en al liefelijkheid en teederheid voor Eljasch (Moses Feder), een jongen idealist, die in Jankel" een langbaardige, orthodoxe Jood van het Polken"-geslacht was. Sonja Alomis in ons land ken ik slechts Else Mauhs, die met haar te vergelijken is was in Mischpoge" eene coquette, eene met lokstem vleiende, in den grond toch verdorven natuur, in Jankel" was zij n en al opof ferende vrouwelijkheid, tecder en vol oprechte liefderijkheid. Onvergetelijk is haar soepel handenspel, onvergetelijker het huilen als zij bemerkt dat haar man, Jankel, haar ontrouw is geweest. Zóheb ik op het tooneel nognooit hooren huilen, behalve door Laroche, die mij eens dermate heeft ontroerd. Dubbel jammer dat ik Dybuk" nog niet heb gezien omdat n ,, Mischpoge" en Jankel" tot de burgerlijke drama's behoofen van eene nu al weer overwonnen school, omdat het slechts naturalisme is, 'niet tot hoogere geestelijkheid gerijpt, en omdat het stukken zijn, die zwak zijn van makelij. Daartegenover staat dat juist door dit laatste feit de spelers de eigenlijke schep pers zijn en dit is hunne grootere verdienste. Chaim Schneiur (Jankiel, der Schmied) 12 oenb 12 cent Sumotro CBUITCNOIWOON) Sigaar Als men hierbij nu bedenkt dat men den tekst grootendeels niet verstaat het is een zonderling, ofschoon niet onwelluidend mixtum, dat hier gesproken wordt -?en men toch de handeling vrijwel tot in alle details kan volgen, dan blijkt ook hieruit de groote suggestieve kracht, die van deze kunstenaars uitgaat En wat doet een tooneelspeler eigenlijk anders dan ons eene niet aanwezige werkelijkheid aansuggereeren? In Mischpoge" zien wij den strijd tusschen het oudere en meer verlichte" Jodendom, ofschoon enkele der vertegenwoordigers van dit laatste evenmin veel zaaks zijn en b.v. de jonge Nochem Finkelgriin zich terecht een verdorven zoon van verdorven ouders noemt. Hij tracht zijn, aan het geld verknochten vader, 5000 roebels af te troggelen onder bedreiging zich anders te laten schmadden" (doopen). De vader wijkt niet voor deze afpersing, maar laat hem door de politie terughalen (dat kon in den tijd, waarin het stuk speelt). Zoon en vader staan fel tegenover elkaar, zij verwijten elkaar wat los en wat vast is en ten slotte belooft de vader de 5000 roebels, mits de zoon .... een vlschen wi sel teekent. Deze doet dit en de vader betaalt ze niet. De zoon is gebroken en buigt den fieren nek en dan vernietigt de oude man den wissel en geeft het geld. Ver stonden de kinderen de ouders maar zoo goed als de ouders de kinderen verstaan" zegt de vader (ofschoon dit eenigszins senti menteel is, want in werkelijkheid veistaan de kinderen de ouders beter dan omgekeerd). Intusschen: het zijn sterke beenen, die de weelde dragen kunnen en Nochem gaat met het geld geuren en fuiven bij zijne, door hem geliefde Dweyre. Het is echter de oude ge schiedenis, die het hart breekt: Ein Jiingüng liebte ein Madchen, das hatte einen anderen lieb...." want Dweyre houdt van den jongen socialist Eljasch en deze bemint Sonja, Nochem's zuster, de coquette, die eigenlijk met beide voeten iu het oude leven" staat. Hoe aandoenlijk is de klacht van Rose Birnbaum, die Dweyre was, tot Eljasch: Da willst mich poter (kwijt) sein". De vader komt binnen. Hij is verontwaardigd : zógebruikt men zijn geld en na eenige hevige scènes, drijft Eljasch het heele oude Moses Feder (Onkel Aron) en het half-oude Jodendom de deur uit en hij en Dweyre blijven als vertegenwoordigers van een nieuwen tijd over. Beiden barsten in snikken uit, want Eljasch kan haar wel waardeeren, maar niet beminnen. Hoe prachtig was de socialisten-kop van Moses Feder en hoe warm zijn stem! Telkens moest ik denken aan den Rafael in Heijermans' hetto", zooals die destijds bij de oude Tooneelvereenifing" door den te jong ge storven Alex Faassen werd gespeeld. Leiser Schelaso was de typisch-orthodoxe vader en Frida Witalin, de moeder, eene prachtige Jodenvrouw. In,,Jankel der Smieu" was zij nog joodscher, nog zangeriger toen zij in het eerste bedrijf aan het bidden was, terwijl de huwelijks makelaarster met haar schommelenden gang en hare kromme vingerbewegingen haar kwam vertellen dat zij een goeden man voor hare pleegdochter wist, namelijk Jankel. Zij vond het goed en toen Ahrn, haar man thuis kwam besprak zij de zaak. Hij was er tegen, want Jankel had een slechten naam: hij hield van de vrouwtjes en keek wel eens te diep in het glaasje. Al biddende schudde hij telkens het hoofd of maakte een afwijzend gebaar mooi spel van Moses Feder maar de pleegdochter Tamara wilde wel: zij had een taak te vervullen door Jankel op te heffen". Hij komt, vergezeld door zijn vader Al. Asro (Refoël) Nederl. Munt Hollands beste W cent sigaar V Bella Bellarino (Chaja Pesche) J.S.MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAQ DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND IIIIIIIIMIIIIIIIIItllllllllUlllllfflIIMI en zijne moeder. Hij is zeer schuchter, hij, die geleefd had als een hond, tegenover een zoo prachtig meisje. Kuisch is Sonja Alomis' oogenspel naar hem toe Langzaam wijkt zijne schuchterheid en vurig in onderdanig heid wordt zijne liefdesverklaring. Chaim Schneiur, die Jankel was, deed mij ietwat aan Louis de Vries in goede rollen denken, ofschoon hij nóg meer warmte dan deze uitstekende Hollandsche speler vermocht te geven. Tamara en hij leiden een gelukkig huwelijksleven. Jankel heeft zijn vrouwtje hartstochtelijk lief en zij is een en al teederheid voor hem. De verleidster Riwke, die eene kamer in hun huis heeft gehuurd en een oogje heeft op den knappen smid, heeft geen macht over hem: geen vrouw bestaat er voor hem dan Tamara, totdat.... er een zoon wordt geboren en hij ter gelegenheid van het besnijdenisfeest wat te veel heeft gedronken. Hij springt en danst van pleizier, bromt lieve geluidjes naar de wieg van zijn kind (schitterend was hier het spel van Schneiur !) en nu ziet Riwke haar kans schoon. Zij zorgt dat de gloed van het haardvuur haar z verlicht dat zij er op het voordeeligst uitziet. Zij lokt, zij retireert, zij loopt naar Jankel toe en van Jankel weg, totdat zij hem kust en hij haar. De warme vrouw heeft den zwakken man een korten tijd veroverd op Tamara. Deze is diep, diep ongelukkig. Als een standbeeld in verstolde smart staat Sonja Alomis (Tamara) vór de wieg van haar kind. Ook dit zal een onvergetelijk oogenblik blijven ! Jankel nadert weer vol schuchter berouw. Tamara blijft onbewegelijk, totdat langzaam, langzaam hare zachte blikken zich op hem richten en zij elkaar naderen en teederlijk kussen. Riwke wordt het huis ontzegd en na eene geveinsde flauwte weer door haar geknechten man aanvaard. . Tusschen deze intrige door: het leven, het bewegen, het gaan en het staan van een druk Joodsch brok familieleven, de kracht en de roem mede van dit gezelschap. Typische voorstellingen met een diep fond van artisticiteit, zooals wij zelden aan schouwen en waarvoor wij den impresario Hugo Helm, die dit gezelschap in ons land bracht, maar bovenal den regisseur David Hermann, die zulke voorstellingen te weeg wist te brengen, niet dankbaar genoeg kunnen zijn. E D M O N D V l S S E k R. Birnbaiim (De vn uw) iloprage Jrtlipe 's Gravenhage in alle Modellen bintenissen op langen termijn met Duitsche leveranciers aan te gaan. Maar nu bezie men de zaak uit het oogpunt van den Duitschen industrieel, die tegen een zekeren, op zeker oogenblik bepaalden prijs orders aanneemt, maar bij de wisseling der valuta en bij daar mede samen hangende loonsverhoogingen geen houvast heeft aan zijn calculatie, waarvan de grondslag immers zoo wankel is. Zal hij de slechte kansen in zijn prijs disconteeren en er dus flink wat opleggen? Maar dan is de vraag, of zijn koopwaar goedkoop genoeg blijft om nog te worden begeerd. En dit is in het algemeen de groote vraag, die in belangrijke mate de toekomst der Duitsche nijverheid beheerscht; zij moet gelijk ik de vorige maal reeds betoogde, steeds meer bij het buitenland te markt gaan om brandstoffen en allerlei grond-en hulpstoffen te koopen, want in de koortsachtige productie, die Duitschland tijdens de laatste jaren te zien heeft gegeven, is zoo iets als roofbouw" gepleegd. Ook wees ik er reeds op, dat naarmate de Duitsche nijverheid meer koopt, dus meer in marken betaalt, dus meer marken aanbiedt, zij de waarde van haar betalingsmiddel doet zakken. En nu is, in een misschien niet zoo verre toekomst de groote vraag, dunkt mij, deze: of niet welhaast de mark (ook) daardoor zal belanden op een zoo laag peil, dat men in het buitenland kwijting van verplichtingen met zoodanig middel gaat weigeren en dus niet langer leveren wil aan een kooper, die u in ruil voor uw goederen zijn nietswaardig papier aanbiedt. Ondenkbaar is zoo iets immers ze ker niet en het is in dezen tijd ook niet zonder precedent. Is het wonder, wanneer iemand er weinig roeping toe gevoelt om zijn b.v. voor Hollandsche guldens vervaardigde goederen naar Oostenrijk te verkoopen om vandaar Oost. Kronen te ontvangen als tegenwaarde van de guldens, die het in Holland gemaakt goed vertegenwoordigt? En er zijn, behalve Oostenrijk, ook nog wel andere landen, welker muntwaarde dermate gedaald is, dat niemand meer betaling in dergelijk papier aanvaardt, waardoor die landen feitelijk uit het grootEuropeesch handelsverkeer zijn uitgestooten.Is dit niet ook een der oorzaken geweest van het handels-isolement, waarin Rusland verkeert? Daargelaten de binnenlandsche orde" van zaken, die voor zaken" doen allerminst bevorderlijk was, wie ruilt zijn ,,goede geld" of, wat hetzelfde beduidt, zijn koopwaren, die immers goed geld waard zijn, voor roebels? Een i gen tijd geleden (misschien is het nog zoo) kon men aan eenige van die. . . . eigenaardige valnta-kantoortjes op het Damrak een bank biljet, dat 100.000 roebel waard heette te zijn, koupen voor / 1. Ned. Crt. Wellicht heeft dex.e of gene collectioneur voor zijn verzame ling zulk een betalingsbelofte" gekocht, (gelijk ook nog altijd assignaten uit den Franschen tijd bewaard zijn gebleven) maar ik kan me n ie t voorstellen, da t er overigens veel liefhebbers voor zijn. Er is een valuta-peil, waar beneden geen land vallen kan zonder te worden geboycot door lieden, die slechts reëele zaken willen doen. Zullen wij Duitschland nog op dat peil zien zakken? Op die vraag kan slechts de toekomst ant woord geven en de toekomst is, ook in dat opzicht, onzekerder dan zij ooit was. Men kan slechts zeggen, dat dit antwoord voor een groot deel beheerscht zal worden door de quaestie van de internationale leening, ook door de houding der Commissie van Herstel" (die nog zoo weinig hersteld heeft), door de houding ook van Amerika en van Frankrijk en van Engeland, in n woord, door de van conferentie tot conferentie verschoven maar toch (zal de wereld niet finaal ineenstorten) niet eeuwig te verschuiven oplossing van de groote, internationale politieke vraagstukken, in welker draaikolk wij rondtollen en blijven rondtollen .... hoe lang nog? ! Maar terwijl de diplomaten delibereeren en misschien juist de verlossende formule zouden hebben gevonden, kan zich in Duitschland een omkeer voordoen, waarvan de gevolgen voor heel Europa o.iberekenbaar zouden zijn en die voorloop1'" alle verdere diplomatieke delibe raties overbodig zou maken. De positie van de Duitsche nijverheid is, zooals ik reeds zei, geheel uitzonderlijk; wij hier hebben er, dunkt mij, geen recht begrip van hoe een volk werkt, welks munt in waarde' gedaald is tot op (of beneden) het 1,60 der goudpariteit. Wat voor de Duitsche nijverheid geldt, dat geldt na tuurlijk ook voor heel de Duitsche Wirtschaft", de gezamenlijke vulkshuishoudiiig. Doch het uitzonderlijke kan niet duren. En het duurt reeds zoo lang ! Waar gaat het heen ? Zal het nog kunnen buigen" naar een moge lijkheid van stabiliteit, of zal het barsten" en wat zal dat dan beduiden? Overwegingen als deze, die zeker wel aan geen denkend Duitscher vreemd zijn, drukken natuurlijk haar stempel ook op de nijverheid en oefenen haar invloed uit op de wijze, waar op de leiders van nijverheids-ondernemingen de zaken drijven. Men ziet ginds nog kans groote winsten te maken. Eensdeels worden die in den vorm van hooge dividenden uitgekeerd.. wellicht, zoo kan ik mij denken, om beleggers gunstig te stemmen voor industrieele emis sies, wanneer door de werking van de voort durend zich wijzigende omstandigheden uitbreiding van het werk-kapitaal een onaf wijsbare eisen wordt. Anderdeels houdt men de winst in de zaak en gebruikt die om de techniek van het bedrijf tot verdere vol maaktheid te brengen, de outillages der groote ondernemingen te -moderniseeren door aanschaffing van het allernieuwste en aller beste, wat op dat gebied verkrijgbaar is. Het behoeft niet gezegd, dat een dergelijke consolidatie" in hooge mate de levenskansen eener onderneming ook in moeilijke tijden verhoogt. Overigens moet men zich door de hooge dividenden, op Duitsche industrieele fondsen uitgekeerd, niet laten verlokken tot cle gedachte, dat dus de nijverheid g'nd:, z'ch in een gunstige conjunctuur bevindt. Het in industrieele waarden belegd kapitaal schijnt in Duitschland sed'ert den oorlog verdrievou digd te zijn ; men zou moeten nagaan of de hooge dividenden ook betaald worden in die ondernemingen, welker gestort kapitaal aan merkelijk is gerezen ? En wat beduidt voor den aandeelhouder een belangrijk bonus in al weer lager noteerende marken? Hoe men de zaak ook wendt of keert, onze industrieelen behoeven hun Duitsche collega's niet te benijden.Van de onzen mogen sommigen nog gebukt gaan onder valuta-concurrentie, die hun het leven moeilijk maakt; - de fabri kanten daarginds hebben andere, zwaardere zorgen. Tot die zorgen behoort ook de moge lijkheid, dat de mark.... stijgt, waardoor weer bezwaren van anderen aard zouden ontstaan. Daling fataal. . . . ; stijging bezwaar lijk; stabiliteit dan het meest gewenscht? Maar kan men vastheid op dit peil verwachten en kan men die hopen? Het is buitengewoon belangwekkend, al is 't uit de verte, dit zeldzaam economisch tafe reel van een onder zoo gedeprecieerde valuta werkende industrie gade te slaan en het h, zijn verdere ontwikkelingtevolgen. Belangwekkend ook, omdat op allerlei wijzen onze eigen be langen met die ontwikkeling zijn verknocht. Men kan slechts hopen, dat er geen onge lukken" gebeuren, dat een verbetering gelei delijk intreedt (want bij zoo precairentoestand zijn alle schokken noodlottig), een langzaam zich voltrekkende verschuiving naar een status, waarop een zeker evenwicht althans voorloopig is bereikt en vanwaar uit dan weer een nieuwe evolutie weer naar een iets honger plan kan worden ondernomen. Mij dunkt, alleen langs zulk een weg zal er uitredding kunnen zijn uit deze benarde verhoudingen en zal blijvende betering verkregen kunnen worden. S M i s s A E K T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl