Historisch Archief 1877-1940
Zaterdag 29 Juli
A°. 1928
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Verantwoordelijkheid, door
Prof. Dr. G. W. Kernkamp.?Tijdgenooten:
Michael Field, door Dr. W. O.C. Byvanck.
2. Onze agrariërs, teekening van Jordaan.
Krekelzang door J. H. Speenhoff. Inter
nationale Tribune: Het Neder-Saksische
vraagstuk, door Rudolf Breithaupt.
Spreekzaal. 3. De S. D. A. P. door Prof.
Dr. H. Brugmans. De plaats van den
mensen in het heelal, door Dr. A. H. de
Hartog. 5. Voor Vrouwen (red. Elis
M. Rogge): Das Reisebuch des Wiener
Kindes", door C. M. van Hille-Qaerthé.
Brieven uit Zweden, door L. M.
CosterWijsman. Uit de Natuur: Olie op de
wateren, door Jac. P. Thijsse.?6. Schilder
kunstkroniek, door A. Plasschaert. Boek
bespreking, door Herman Middendorp en
Dr. Joh. Wagenaar. Russische boeken,
door Drs. Arn. Saalborn. De Haagsche
Conferentie, teekening van Qeorge van
Raemdonck. Het geboorte- en sterfhuis
van Matthijs Maris, door W. J. O. van
Meurs. 7. Financiën en Economie, door
Paul Sabel. 8. Reisaanteekeningen I, door
Cornelis Veth. Tantje Jaantje in de
Politiek, door F. de Sinclair, met teekeningen
van Is. van Mens. 9. Minister Ruys
kabinetsformateur, teekening van Johan
Braakensiek. Charivariaen Bui ten 1.' humor,
tfoor Charivarius. 10. Uit het kladschrift
van Jantje. Drie Nederlandsche Juristen,
een bolsjewiek en n gezant, door Melis
Stoke, met caricaturen van A. Dersö.
Omslag: Schaakrubriek, red. Dr. A. O. Olland.
Bijvoegsel: De batige saldi der gemeente
rekeningen, teekening van Joh. Braakensiek.
IIIMIIIIIIIIIIIIII
VERANTWOORDELIJKHEID
De vacantie schijnt niet de meest
aangewezen tijd om het onderwerp:
eindexamens aan H. B. S. en gymnasia
nog eens aan de orde te stellen; wie
daarmede in de afgeloopen maanden
te maken hebben gehad, danken den
hemel, dat zij eraf zijn.
Maar ik ben verplicht enkele op
merkingen te beantwoorden, die zoo
wel in het openbaar als in particuliere
correspondentie tot mij zijn gericht
naar aanleiding van mijn artikel over
eindexamens" in dit weekblad van
27 Mei 11., waarin ik te kennen gaf,
dat naar mijne meening het instituut
van gecommitteerden wel kon worden
opgeheven en de bevoegdheid om het
einddiploma uit te reiken kon worden
toegekend aan Rector of Directeur
en leeraren der school.
Een van de argumenten, die mij zijn
tegemoet gevoerd, was dit: de meer
derheid der leeraren voelt de controle
der gecommitteerden niet als een
ondercurateele-stelling; het eindexamen in
zijn tegenwoordigen vorm is voor hen
niet iets onaangenaams.
Dit neem ik gaarne aan. Het komt
overeen met mijn eigen ervaring, dat
nl. de verhouding tusschen gecommit
teerden en leeraren in den regel weinig
te wenschen overlaat. Het eindexamen
biedt bovendien een afwisseling in den
gewonen gang van het dagelijksch
werk; het wekt wat emotie; de leeraren
hebben de gelegenheid, van de resul
taten van hun onderwijs te doen blijken
tegenover personen, op wier oordeel
zij gewoonlijk prijs stellen en met wie
zij wel eens in persoonlijke aanraking
willen komen; de gecommitteerden
vinden bieren daar oud-leerlingen terug,
maken kennis met allerlei scholen,
doen een reisje door het land en komen
op hunne beurt ook eens uit den sleur.
Maar dit gaat buiten de kwestie om.
De vraag is: werkt de controle nuttig?
komt zij aan het onderwijs ten goede?
Ja, zeggen sommigen van mijne
opponenten: de controle is niet alleen
nuttig, maar onmisbaar. Zij geeft een
correctief voor al te milde beoordeeling
bij de overgangsexamens, die men niet
aan corruptie behoeft toe te schrijven,
maar uit een zekere slapheid kan ver
klaren. Het onderwijs blijft erdoor op
peil; bij den overgang naar de hoogste
klasse moeten de leeraren rekening
houden met de eisenen, waaraan de
leerlingen bij het eindexamen moeten
voldoen; deze eisenen kunnen door
gecommitteerden, die in de gelegenheid
zijn verschillende scholen met elkaar
te vergelijken, zóworden gesteld,
dat zij noch te hoog, noch te laag zijn;
alleen gecommitteerden kunnen dit
doen, niet de leeraren der school zelf,
omdat deze laatsten de gegevens voor
een vergelijking missen. Schaf de con
trole af: en het peil zal zakken, het
oude kwaaa van het knoeisysteem,
waarbij aan sommige inrichtingen om
minderwaardige motieven het eind
diploma werd uitgereikt aan wie het niet
verdienden, zal weer welig gaan tieren.
Hiermede heb ik de voornaamste
argumenten vermeld, die b.v. in het
Weekblad voor gymnasiaal en middel
baar onderwijs van 7 Juli 11. tegen mijn
betoog zijn aangevodd. Ik zal ze alle
beantwoorden, maar in de door mij
zelf gekozen volgorde.
Het is mogelijk, dat bij het verdwij
nen van alle controle op het eindexamen
aan sommige scholen zal worden ge
knoeid". Misschien mag men dit wel
als zeker aannemen. Maar dit nadeel
zou ik willen aanvaarden, omdat er
grooter voordeel tegenover staat.
Als een der goede gevolgen van de
opheffing van het eindexamen in zijn
tegenwoordigen vorm beschouw ik:
het wegvallen van het drillen" voor
het examen. Menig leeraar schikt thans
zijn onderwijs in de hoogste klasse
naar de eisenen van dat examen, richt
zijne leerlingen af op dingen, die hun
wel eens gevraagd zouden kunnen
worcien, maar die hij uit eigen beweging
hun niet zou leeren. Ik ben van meening,
dat elk docent het beste geeft, dat hij
geven kan, wanneer hij zijne persoon
lijkheid ten volle kan ontplooien en
naar eigen inzicht zijne stof" en de
wijze van behandeling mag kiezen.
Laat de een het maar heel anders doen
dan de ander: zij zullen het beiden goed
doen, wanneer zij het beste geven,
dat zij hebben.
Maar zal dan het peil" van het
onderwijs niet aanmerkelijk verschillen
hier en daar?
Vermoedelijk wel; maar men make
zich niet de illusie, dat bij de tegen
woordige inrichting van het examen
gecommitteerden kunnen zorgen, dat
overal dezelfde hoogte op de peilschaal
wordt afgelezen.
Mijn eigen ervaring als gecommit
teerde voor de groepen Neder
landsen en geschiedenis, en de moderne
talen heeft mij geleerd, dat er
verschil, soms aanmerkelijk verschil
bestaat tusschen de resultaten van het
onderwijs in die vakken aan de eene
school of de andere. Van mijne
medegecommitteerden voor de groepen oude
talen en wiskunde heb ik herhaaldelijk
gehoord, dat zij op hun gebied dezelfde
ervaring opdeden. Er zijn voortreffe
lijke en laat ons zeggen: minder
voortreffelijke gymnasia; zooals er ook
aan dezelfde school allerlei kwali
teiten van leeraren zijn.
Maar men meene niet, dat gecom
mitteerden hierin verandering kunnen
brengen; dat zij de middelen hebben
om het peil" op te heffen, waar het
wat laag staat. Zij brengen bovendien
niet een van tevoren opgemaakt stel
eischen mede; zij behooren naar
mijne meening hunne eischen aan
te passen aan de kwaliteit van elke
school en van de leeraren individueel,
en ik geloof ook niet, dat zij anders
kunnen doen. Zelfs aan de verschillende
groepen van ne school worden de
zelfde eischen niet gesteld; bij een
middelmatige of slechte groep komen
er soms leerlingen door het examen,
die afgewezen zouden zijn als zij hadden
behoord tot een groep van zeer goede
examinandi.
Wie zich bezorgd maken over de
daling van het peil" bij afschaffing
van het instituut der gecommitteerden,
zouden erop kunnen aandringen, dat
bij de eindexamens der gymnasia,
indien deze tot zuivere schoolexamens
gemaakt zijn, dezelfde maatregel wordt
ingevoerd, die thans voor de H. B. S.
geldt, dat nl. voor alle scholen het
zelfde schriftelijk werk wordt opgege
ven; maar ik vermoed, dat ook hier
door geen gelijkheid van peil" zal
worden bereikt.
Wat voor mij den doorslag geeft bij
het afwegen der voor- en nadeelen
van de controle, is dit: de leeraren
van de school behooren de volle ver
antwoordelijkheid te dragen voor de
beslissing bij het eindexamen; en zij
alleen.
Is het niet te mal, dat leeraren, die
zes jaren lang een leerling in zijne
ontwikkeling hebben kunnen volgen
dit geldt althans voor de groote meer
derheid van hen, die eindexamen doen
??niet zelf zouden kunnen beslissen,
wie bevorderd kunnen worden tot de
universitaire studie? dat zij, in plaats
van zelf de verantwoordelijkheid voor
dat oordeel op zich te nemen, die liever
willen overdragen aan personen die
veel minder bevoegd zijn dan zij
de geschiktheid van eiken leerling
afzonderlijk te beoordeelen?
Argumenten als deze: dat de con
trole van gecommitteerden een correc
tief aanbiedt voor te milde beoordee
ling bij den overgang, moest men toch
niet willen aanvoeren. Het is de plicht
van de leeraren om zelf, zonder in
menging van anderen, den maatstaf
vast te stellen, die bij den overgang
van de eene klasse naar de andere,
ook naar de hoogste, moet worden
aangelegd. Wanneer zij weten, dat zij
zelf bij het eindexamen de beslissing
in handen hebben, zullen zij hunne
verantwoordelijkheid voor de beslissing
over den overgang tot de hoogste klasse
des te meer gevoelen en zorg dragen,
dat daaruit worden geweerd wie aan de
eischen van het eindexamen niet zullen
kunnen voldoen. Dit behooren zij te
kunnen doen, en naar mijne nieening
behooren zij ook te wenschen, dat zij
het mogen doen.
De rector van het Utrechtsche gym
nasium. Dr. Kan, heeft onlangs, bij
de openbare plechtigheid waarmede
elk schooljaar te Utrecht wordt be
sloten, a's zijne meening te kennen
gegeven, dat, bij afschaffing van het
instituut der gecommitteerden, er meer
leerlingen bij liet eindexamen zouden
worden afgewezen dan thans het geval
is; hij sprak de hoop uit, dat de leer
aren niet «esteld zouden worden voor
den strijd tusschen hun geweten en
hunne liefde vcoi hunne leerlingen.
Ik respecteer de gezindheid, waaruit
deze meening voortkomt; ik begrijp
wel, d:jt consciëntieuze leeraren, als
zij alleen moesten beslissen, soms een
leerling bij het eindexamen zouden af
wijzen, die thans bij gecommitteerden
nog wel geraiie vindt; en ik k'in mij
voorstellen, dat in 7ulke gevallen d"
leeraren de verantwoordelijkheid maai
liever aan gecommitteerden zouden
overlaten en aan de leerlingen nog een
karsje van slagen zonden wil'en geven.
Maar hoe begrijpelijk en beminnelijk
deze gesteldheid van geest en gemoed
ook moge zijn, als ik het voor het
zeggen had, zou ik er mij niet door
laten vermurwen om het instituut
van gecommitteerden te handhaven.
Aan elk het zijne: daarom ook aan de
iiiiimimini
MICHAEL FIELD
Wij moeten nu eon woord over hebben voor
het samenwerken der beide
vriendinnendichteressen.
Zij zijn den, dat is de trots van lui n vriend
schap. Niet alleen bespreken zij hun werk
te zamen en de bedoeling van hun werk,
maar wanneer zij uit de annalen van hun
land of van andere landen een onderwerp
hebben gekozen voor hun tragedies, dan
bouwt zich, stuk voor stuk, het treurspel
uit hun beider studies op, xoodat de eene
direct kan invallen voor de andere en /.ij
alle twee het genot en het verdriet hebben
van den geheelen arbeid. En eigenlijk gaat
hun eenheid nog verder.
Hun zielen zijn sametigewcven, zegge n /ij
dichterlijk, de eene laat een bladzijde half
liggen, de andere voltooit haar perfect naar
wat zij moest wezen.
Omdat zij van aard dezelfden zijn?
Neen, omdat zij elkander nanvulien in
volkomen hebben leeren sr'inenstemmen.
Ik heb het vroeger reëel.; aangeduid, de
eene had het licht opbruisende, ook dikwijls
inzinkende temperairunt, /.ij, de oudere, is
de dionysische, Michaël; de jongere is de
strenger aan /ich houdende, d.- diepere
natuurkoninklijk zich bewarend in haar eigen
wereld, Miss dith Cooper, de anolünische.
Michaël heeft zichzelf en haar vriendin
geschetst in een gedicht, waarvan het voldoen
de zal zijn de volgende regels aan te ha'en:
Mine is the eddying foam and the broken
(current,
Thine the serene-f luwing tide, the
unshat(tered rhythm
Illllllli IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII1III
Ligth touches me on the stirfaca with
(glints of sunshine,
Dives in thy bosom disdofing a mystic
(river. ...
Zij, Michael, gevoelt zich de wielende
schuim, de 7/iiineliclit Unielende glinstering
aan de oppervlakte van het water, maar
Field is de nnverbroken el jen rhythmim van den
stroom die door het licht getroffen ;';; zijn
diepten een gewijde rivier ontsluit en verbergt.
Eerst wanneer de stem van de eene ver
levendigd en versterkt is door de stem van
de andere kan die twee-énheid, zoonls i-n de
tragedie van Callirrhoï, spreken van haar
geestdrift als een macht die door de zelf
opoffering van haar liefde in staat blijkt de
geestelijke wereld te verruimen, te verrassen
en te herscheppen. Dood, waar is uw
overheersching over het leven wanneer men be
reid is, zich ze;f geheel te geven !
Zullen wij het een godsdienstig motief
noemen dat zoo doorklinkt in het werk van
Michael Field? -- godsdienst genomen in
den zin van de voorstelling die den grondslag
vormt van de wereldgodsdiensten. Flet
grenst er zeker aan, toch doen we beter voor
de geheele eerste afdeeiing van Midi-ve!
Field's werkzaamheid ons niet tut een enkel
standpunt te bepalen, het is de overgang
van den tenen besdiavingsvorm tot den
andere die hen aantrekt en de strijd, het
geloof, (Ie twijfel, de ontwikkeling der per
soonlijkheid waarmede die overgang van de
eene tot de andeie wereld gepaard gaat. En
hier vinden wij wederom den invloed van
hun twee-eentieid.
Zij houden zich niet tevreden met den stof
van hun tragedies samen te kiezen; maar
wanneer hun onderwerp een gestalte heeft
aangenomen en zij beginnen een geheel
te zien, gaan zij samen daarover redeneeren,
zij willen hun werk vollediger maken en er
wijder horizon aan schenken. Daardoor
krijgt het op het eind iets zweven ds. Hun
vijfde bedrijf sluit niet af.
Maar zij veroveren voor zichzelf een gioei.
,! Hebben zij vooreerst op dien achtergrond der
:*- tegenstelling tusschen dood en leven hun
ideaal gezien in een toewijding van eigen
hefdesbegeeren, aan de godheid ook ten k»ste
van het leven, om aan het grootere leven deel
te kunnen hebben, daar komt de tijd dat de
teruggedrongen verlangens zich wreken en
het leven onrein dreigen te maken. Dan is
het met meer de vraag zich alles te ontzeggen
en alles op te geven, maar voldoening zich
te verschaffen, ook tegen de eischen der
gewone zeden.
Onder het werk van Michaci Field h;>:>rt
eer, kleine Ivaged-e, The Cup «? W«l'.'i.
Het water is het gewone, natuurlijke,
dat een diepe instinctieve behoefte bevredigt.
Op een wand"ling door het bosch met zijn
meest vertrouwden vriend, Hubert, voelt
de koning - want als in een sprookje hebben
wij met koningen en princessen te doen en
met lieflijke arme dochters \an het wov.d
die in een hutje wonen te midden der eenzaam
lieid. De koning voelt dorst en het meisje
dat bezig is haar napje aan de bron te vullen
biedt hem het napje aan. Beiden, koning en
vriend, «-ord'.'n eensklaps in liefde ontstoken
voor liet eenzame woudbloemnje en het is
een eeuwige liefde zooals insprookjesvoorkomt,
beiden /ouden haar willen trouwen, maar de
konmg is gebonden, want liij is verloofd
aan Prinses Miliicent, een naam van luxeere
geur.
Dat is een edele, wijze, algoede vorstin,
zooals men ze alleen in sprookjes aantreft
en ook in het sprookje van Goethe dat hij
die Wul:!\'er\\'diuis/:hafteii heeit genoemd, en
nu ik het wel bedenk is er ' enige verre Ver
wantsehap tusschen de sprookjes-tragedie van
Michaei Field en den roman van den grooteii
Duitscher. De koning namelijk, hoewel hij
bewust is dat de vezels van zijn ziel samen
hangen met de ziel van het arme meisje,
hij heeft dorst naar haar zooals /ij dorst heeft
naar hem, staat haar af aan zijn vriend
en verbindt zich met de verheven geurende
Miliicent. Dan gaat hij in den oorlog. Hij
wil zijn passie temmen. Maar het is de zuivere
brand van het leven geworden, dien hij
onmachtig is te blusschen. Zijn brein is vol
van euvelen waanzin.
Hier overweldigt het tragische aanzwellen
van het leed de te ere grenzen van het sprookje,
zooals altijd gebeurt, wanneer het leven zijn
snijdend harde stem opzet. De koningin kan
lijden met den koning als hij bij zijn terugkeer
uit den oorlog haar zijn bekentenis van wilde
wanhoop aflegt, zij kan met opoffering van
zich zelf hem zijn vrijheid teruggeven, dat
hij vereenigd met zijn liefde zal kunnen leven,
hij zal het kunnen uitschreeuwen als hij haar
weerziet aan de bron, waar hij haar het eerst
zag, nu echter gebroken en afwezig van
gedachten:
i t maddens me,
Cara, l'm thirsty; give me of love's drink!
Have you forgotten?
Maar zij is heengegaan waar geen vergeten
en geen herinneren meer is. En de dichter
spreekt als epiloog verzoenend de moraal
van zijn sprookje uit:
Oh, we must learn
To drink life's pleasures, if we would be pure;
Deep, holy draughts, and the girl-cup
(bearer
Must not be set aside.
Vergeet toch niet, wil de dichter zeggen, dat
het leven ook aanbiedt wat wij mogen genieten
met diepe, heilige teugen waar het ontzeggen
de ziel vertroebelt en den dood brengt en neem
de vrouw aan die u het reine levenswater brengt.
Het is een klacht en een eisch en een beroep
op een ruimer zedelijkheid !
De toon van het stuk, dat ongezet als een
sprookje, hier en daar een beweging verraadt,
die uit een diepe wond voort spruit, duidt
genoeg aan dat wij in The C[in of Water hebben
te doen met een persoonlijke ondervinding
die in actie werd gebracht onder algemeene
termen. Michael Field raakt daarbij aan de
heiligheid van het huwelijk evenals Goethe
het heeft gedaan in zijn Walilverwandtschaütn.
Was de betrekking tusschen Katharine
Bradley en Edith Cooper ook niet als een
huwelijk van zielen, en zullen zij wel niet
gesmacht hebben, soms naar een dronk
frisch en natuurlijk water?
Het zeer kleine publiek dat de verzen van
Michel Field las, vond The Cup of Water een
lief, treffend verhaal. Men kan wei bemerken
dat zoo'n oordeel niet welgevallig was, de
dichter zelf vond het een stout stuk, en wilde
1och niet uitkomen voor het feit waarom
hij het zoo durfachtig vond; hij hield het voor
een der bewijzen dat men hem niet verstond,
en het behoorde bij de redenen die de twee
vergadering van leeraren de verant
woordelijkheid voor een beslissing, die
zij, en zij alleen bevoegd is te nemen.
Zooals men, bij de toelating tot
H. B. S. en gymnasia, aan de onderwij
zers der lagere school het recht heeft
gegeven te beoordeelen, wie zonder
examen in de laagste klasse mogen
plaats nemen, zoo zou ik aan de leer
aren der gymnasia de bevoegdheid
willen verkenen, zelf uit te maken,
welke leerlingen rijp zijn voor de studie
aan universiteit of hoogeschool. In
den beginne zal dit misschen wel moei
lijkheden opleveren, zooals vermoede
lijk ook het geval is bij de toepassing
van het zooeven bedoelde recht, dat
aan de lagere school werd toegekend.
Maar ik zou vertrouwen, dat het
wekken aan verantwoordelijkheidsge
voel al spoedig ten goede zal komen,
zoowel aan de leeraren als aan het
onderwijs: es wa'chst der Mensch mit
seinen höhern Zwecken".
Bij het bovenstaande had ik alleen
de eindexamens der gymnasia op het
oog; ik schreef alleen daarover, omdat
ik bevoegd meen te zijn althans een
meening daarover te uiten.
Maar zooals ik vroeger reeds
schreef ??ik kan geen enkele reden
zien, waarom voor de eindexamens
der H. B. S. niet hetzelfde zou gelden
als voor die der gymnasia, en waarom
men dus aan de leeraren der H. B. S.
niet eveneens de beslissing over de
toekenning van het einddiploma, zon
der inmenging van anderen, zou willen
toekennen.
Aan de H. B. S. heeft men nog slechts
een korte ervaring van het instituut
der gecommitteerden (?deskundigen"
heeten zij daar); eerst in het vorige
jaar werd daar de vroegere wijze van
afneming van het eindexamen vervan
gen door een schoolexamen, onder
toezicht van deskundigen". Misschien
zullen de leeraren der H. B. S. hun oor
deel erover willen opschorten tot het
nieuwe instituut wat langer tijd heeft
gewerkt.
Of het daar zoo in den smaak zal
vallen als bij de gymnasia? Ik vrees
er eenigszins voor. Het aantal com
missies van deskundigen" bij de eind
examens der H. B. S. moet zoo groot
zijn, dat allicht de Minister van Onder
wijs geen ruimte van keus heeft. Want
behalve deskundig", moeten de ge
committeerden, onverschillig of zij naar
de gymnasia of naar de H. B. S.
worden afgevaardigd, ook nog iets
anders zijn: ruim van blik, met veel
kennis van de roerselen van het
menschelijk gemoed, kortom: humaan.
Laat ons echter hopen, dat het in ons
geliefd vaderland krioelt van zulke
humane deskundigen.
KERNRAMP
dames noopten om uit de oude buurt bij Bristol
heen te gaan en zich in hun kleine woning
bij Richmond en elders een eigen wereld op
te bouwen. Zij moest zijn een uitdrukking
van hun wezen.
Wat zij vroegen van het bestaan was, dat
hun leven en hun werk eenheid zou hebben
en vreugde zou geven. Hun vrienden hebben
het vergeleken met een uitvoering van kamer
muziek. Vooral van Edith Cooper, de ernstige,
had men het gevoel dat haar gesst zich be
woog op een zelfden rhythmus als haar li
chaam. Er was een gratie en een liefelijk
heersenen en beheerschen in haar houding die
deed denken aan de groote dames van de
Italiaansche Renaissance. Hun behuizing
gaf den zelfden indruk van keurigheid en
keus.
Daar te midden van weinig vrienden zetten
zij hun dichtkunst voort, zij is rijperen dege
lijker geworden en heeft hen in tal van voort
brengsels tot hun dood, 1913 en 1914, bege
leid.
Het ne groote feit van de latere jaren is
hun opneming geweest in de Katholieke Kerk.
Daar alleen toch vonden zij het Offer en de
opoffering in den hoogsten vorm uitgedrukt.
Het was een gedachte die hun steeds had bege
leid in verschillende vormen. Edith Cooper
in een diep ernstige stemming door het ver
lies van een hondje waaraan zij zeer was
gehecht zij hadden toch niet zeer veel,
die twee oude dames werd bi zonde r
getroffen door de voorstelling, in den dienst,
van het Offer bij het lezen van een Roomsch
missaal. Hier heb ik gevonden wat ik
zocht" riep zij uit, haar resolute geest wees
haar den weg naar de kerk.
De vriendin heeft haar, niet direct, gevolgd.
Het is voor de beiden een leven geweest van
wederzijdsche liefde en opoffering. De jongere
is voorgegaan in den dood; zij werd aangetast
door kanker, de familiekwaal, Katharine, de
oudere heef t haar bijgestaan. Zij zelf heeft haar
ziekte verzwegen en heroiek gedragen totdat
haar vriendin de rust was ingegaan.
Maar hun dichtwerk hebben de beiden
voortgeze ttot het einde, onder de smartelijkste
pijnen. Twee tragische zangvogels in hun
nestje. Een recht heldinnenpaar!
W. G. C. B Y V A N C K