De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 29 juli pagina 1

29 juli 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 29 Juli A°. 1928 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. Verantwoordelijkheid, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp.?Tijdgenooten: Michael Field, door Dr. W. O.C. Byvanck. 2. Onze agrariërs, teekening van Jordaan. Krekelzang door J. H. Speenhoff. Inter nationale Tribune: Het Neder-Saksische vraagstuk, door Rudolf Breithaupt. Spreekzaal. 3. De S. D. A. P. door Prof. Dr. H. Brugmans. De plaats van den mensen in het heelal, door Dr. A. H. de Hartog. 5. Voor Vrouwen (red. Elis M. Rogge): Das Reisebuch des Wiener Kindes", door C. M. van Hille-Qaerthé. Brieven uit Zweden, door L. M. CosterWijsman. Uit de Natuur: Olie op de wateren, door Jac. P. Thijsse.?6. Schilder kunstkroniek, door A. Plasschaert. Boek bespreking, door Herman Middendorp en Dr. Joh. Wagenaar. Russische boeken, door Drs. Arn. Saalborn. De Haagsche Conferentie, teekening van Qeorge van Raemdonck. Het geboorte- en sterfhuis van Matthijs Maris, door W. J. O. van Meurs. 7. Financiën en Economie, door Paul Sabel. 8. Reisaanteekeningen I, door Cornelis Veth. Tantje Jaantje in de Politiek, door F. de Sinclair, met teekeningen van Is. van Mens. 9. Minister Ruys kabinetsformateur, teekening van Johan Braakensiek. Charivariaen Bui ten 1.' humor, tfoor Charivarius. 10. Uit het kladschrift van Jantje. Drie Nederlandsche Juristen, een bolsjewiek en n gezant, door Melis Stoke, met caricaturen van A. Dersö. Omslag: Schaakrubriek, red. Dr. A. O. Olland. Bijvoegsel: De batige saldi der gemeente rekeningen, teekening van Joh. Braakensiek. IIIMIIIIIIIIIIIIII VERANTWOORDELIJKHEID De vacantie schijnt niet de meest aangewezen tijd om het onderwerp: eindexamens aan H. B. S. en gymnasia nog eens aan de orde te stellen; wie daarmede in de afgeloopen maanden te maken hebben gehad, danken den hemel, dat zij eraf zijn. Maar ik ben verplicht enkele op merkingen te beantwoorden, die zoo wel in het openbaar als in particuliere correspondentie tot mij zijn gericht naar aanleiding van mijn artikel over eindexamens" in dit weekblad van 27 Mei 11., waarin ik te kennen gaf, dat naar mijne meening het instituut van gecommitteerden wel kon worden opgeheven en de bevoegdheid om het einddiploma uit te reiken kon worden toegekend aan Rector of Directeur en leeraren der school. Een van de argumenten, die mij zijn tegemoet gevoerd, was dit: de meer derheid der leeraren voelt de controle der gecommitteerden niet als een ondercurateele-stelling; het eindexamen in zijn tegenwoordigen vorm is voor hen niet iets onaangenaams. Dit neem ik gaarne aan. Het komt overeen met mijn eigen ervaring, dat nl. de verhouding tusschen gecommit teerden en leeraren in den regel weinig te wenschen overlaat. Het eindexamen biedt bovendien een afwisseling in den gewonen gang van het dagelijksch werk; het wekt wat emotie; de leeraren hebben de gelegenheid, van de resul taten van hun onderwijs te doen blijken tegenover personen, op wier oordeel zij gewoonlijk prijs stellen en met wie zij wel eens in persoonlijke aanraking willen komen; de gecommitteerden vinden bieren daar oud-leerlingen terug, maken kennis met allerlei scholen, doen een reisje door het land en komen op hunne beurt ook eens uit den sleur. Maar dit gaat buiten de kwestie om. De vraag is: werkt de controle nuttig? komt zij aan het onderwijs ten goede? Ja, zeggen sommigen van mijne opponenten: de controle is niet alleen nuttig, maar onmisbaar. Zij geeft een correctief voor al te milde beoordeeling bij de overgangsexamens, die men niet aan corruptie behoeft toe te schrijven, maar uit een zekere slapheid kan ver klaren. Het onderwijs blijft erdoor op peil; bij den overgang naar de hoogste klasse moeten de leeraren rekening houden met de eisenen, waaraan de leerlingen bij het eindexamen moeten voldoen; deze eisenen kunnen door gecommitteerden, die in de gelegenheid zijn verschillende scholen met elkaar te vergelijken, zóworden gesteld, dat zij noch te hoog, noch te laag zijn; alleen gecommitteerden kunnen dit doen, niet de leeraren der school zelf, omdat deze laatsten de gegevens voor een vergelijking missen. Schaf de con trole af: en het peil zal zakken, het oude kwaaa van het knoeisysteem, waarbij aan sommige inrichtingen om minderwaardige motieven het eind diploma werd uitgereikt aan wie het niet verdienden, zal weer welig gaan tieren. Hiermede heb ik de voornaamste argumenten vermeld, die b.v. in het Weekblad voor gymnasiaal en middel baar onderwijs van 7 Juli 11. tegen mijn betoog zijn aangevodd. Ik zal ze alle beantwoorden, maar in de door mij zelf gekozen volgorde. Het is mogelijk, dat bij het verdwij nen van alle controle op het eindexamen aan sommige scholen zal worden ge knoeid". Misschien mag men dit wel als zeker aannemen. Maar dit nadeel zou ik willen aanvaarden, omdat er grooter voordeel tegenover staat. Als een der goede gevolgen van de opheffing van het eindexamen in zijn tegenwoordigen vorm beschouw ik: het wegvallen van het drillen" voor het examen. Menig leeraar schikt thans zijn onderwijs in de hoogste klasse naar de eisenen van dat examen, richt zijne leerlingen af op dingen, die hun wel eens gevraagd zouden kunnen worcien, maar die hij uit eigen beweging hun niet zou leeren. Ik ben van meening, dat elk docent het beste geeft, dat hij geven kan, wanneer hij zijne persoon lijkheid ten volle kan ontplooien en naar eigen inzicht zijne stof" en de wijze van behandeling mag kiezen. Laat de een het maar heel anders doen dan de ander: zij zullen het beiden goed doen, wanneer zij het beste geven, dat zij hebben. Maar zal dan het peil" van het onderwijs niet aanmerkelijk verschillen hier en daar? Vermoedelijk wel; maar men make zich niet de illusie, dat bij de tegen woordige inrichting van het examen gecommitteerden kunnen zorgen, dat overal dezelfde hoogte op de peilschaal wordt afgelezen. Mijn eigen ervaring als gecommit teerde voor de groepen Neder landsen en geschiedenis, en de moderne talen heeft mij geleerd, dat er verschil, soms aanmerkelijk verschil bestaat tusschen de resultaten van het onderwijs in die vakken aan de eene school of de andere. Van mijne medegecommitteerden voor de groepen oude talen en wiskunde heb ik herhaaldelijk gehoord, dat zij op hun gebied dezelfde ervaring opdeden. Er zijn voortreffe lijke en laat ons zeggen: minder voortreffelijke gymnasia; zooals er ook aan dezelfde school allerlei kwali teiten van leeraren zijn. Maar men meene niet, dat gecom mitteerden hierin verandering kunnen brengen; dat zij de middelen hebben om het peil" op te heffen, waar het wat laag staat. Zij brengen bovendien niet een van tevoren opgemaakt stel eischen mede; zij behooren naar mijne meening hunne eischen aan te passen aan de kwaliteit van elke school en van de leeraren individueel, en ik geloof ook niet, dat zij anders kunnen doen. Zelfs aan de verschillende groepen van ne school worden de zelfde eischen niet gesteld; bij een middelmatige of slechte groep komen er soms leerlingen door het examen, die afgewezen zouden zijn als zij hadden behoord tot een groep van zeer goede examinandi. Wie zich bezorgd maken over de daling van het peil" bij afschaffing van het instituut der gecommitteerden, zouden erop kunnen aandringen, dat bij de eindexamens der gymnasia, indien deze tot zuivere schoolexamens gemaakt zijn, dezelfde maatregel wordt ingevoerd, die thans voor de H. B. S. geldt, dat nl. voor alle scholen het zelfde schriftelijk werk wordt opgege ven; maar ik vermoed, dat ook hier door geen gelijkheid van peil" zal worden bereikt. Wat voor mij den doorslag geeft bij het afwegen der voor- en nadeelen van de controle, is dit: de leeraren van de school behooren de volle ver antwoordelijkheid te dragen voor de beslissing bij het eindexamen; en zij alleen. Is het niet te mal, dat leeraren, die zes jaren lang een leerling in zijne ontwikkeling hebben kunnen volgen dit geldt althans voor de groote meer derheid van hen, die eindexamen doen ??niet zelf zouden kunnen beslissen, wie bevorderd kunnen worden tot de universitaire studie? dat zij, in plaats van zelf de verantwoordelijkheid voor dat oordeel op zich te nemen, die liever willen overdragen aan personen die veel minder bevoegd zijn dan zij de geschiktheid van eiken leerling afzonderlijk te beoordeelen? Argumenten als deze: dat de con trole van gecommitteerden een correc tief aanbiedt voor te milde beoordee ling bij den overgang, moest men toch niet willen aanvoeren. Het is de plicht van de leeraren om zelf, zonder in menging van anderen, den maatstaf vast te stellen, die bij den overgang van de eene klasse naar de andere, ook naar de hoogste, moet worden aangelegd. Wanneer zij weten, dat zij zelf bij het eindexamen de beslissing in handen hebben, zullen zij hunne verantwoordelijkheid voor de beslissing over den overgang tot de hoogste klasse des te meer gevoelen en zorg dragen, dat daaruit worden geweerd wie aan de eischen van het eindexamen niet zullen kunnen voldoen. Dit behooren zij te kunnen doen, en naar mijne nieening behooren zij ook te wenschen, dat zij het mogen doen. De rector van het Utrechtsche gym nasium. Dr. Kan, heeft onlangs, bij de openbare plechtigheid waarmede elk schooljaar te Utrecht wordt be sloten, a's zijne meening te kennen gegeven, dat, bij afschaffing van het instituut der gecommitteerden, er meer leerlingen bij liet eindexamen zouden worden afgewezen dan thans het geval is; hij sprak de hoop uit, dat de leer aren niet «esteld zouden worden voor den strijd tusschen hun geweten en hunne liefde vcoi hunne leerlingen. Ik respecteer de gezindheid, waaruit deze meening voortkomt; ik begrijp wel, d:jt consciëntieuze leeraren, als zij alleen moesten beslissen, soms een leerling bij het eindexamen zouden af wijzen, die thans bij gecommitteerden nog wel geraiie vindt; en ik k'in mij voorstellen, dat in 7ulke gevallen d" leeraren de verantwoordelijkheid maai liever aan gecommitteerden zouden overlaten en aan de leerlingen nog een karsje van slagen zonden wil'en geven. Maar hoe begrijpelijk en beminnelijk deze gesteldheid van geest en gemoed ook moge zijn, als ik het voor het zeggen had, zou ik er mij niet door laten vermurwen om het instituut van gecommitteerden te handhaven. Aan elk het zijne: daarom ook aan de iiiiimimini MICHAEL FIELD Wij moeten nu eon woord over hebben voor het samenwerken der beide vriendinnendichteressen. Zij zijn den, dat is de trots van lui n vriend schap. Niet alleen bespreken zij hun werk te zamen en de bedoeling van hun werk, maar wanneer zij uit de annalen van hun land of van andere landen een onderwerp hebben gekozen voor hun tragedies, dan bouwt zich, stuk voor stuk, het treurspel uit hun beider studies op, xoodat de eene direct kan invallen voor de andere en /.ij alle twee het genot en het verdriet hebben van den geheelen arbeid. En eigenlijk gaat hun eenheid nog verder. Hun zielen zijn sametigewcven, zegge n /ij dichterlijk, de eene laat een bladzijde half liggen, de andere voltooit haar perfect naar wat zij moest wezen. Omdat zij van aard dezelfden zijn? Neen, omdat zij elkander nanvulien in volkomen hebben leeren sr'inenstemmen. Ik heb het vroeger reëel.; aangeduid, de eene had het licht opbruisende, ook dikwijls inzinkende temperairunt, /.ij, de oudere, is de dionysische, Michaël; de jongere is de strenger aan /ich houdende, d.- diepere natuurkoninklijk zich bewarend in haar eigen wereld, Miss dith Cooper, de anolünische. Michaël heeft zichzelf en haar vriendin geschetst in een gedicht, waarvan het voldoen de zal zijn de volgende regels aan te ha'en: Mine is the eddying foam and the broken (current, Thine the serene-f luwing tide, the unshat(tered rhythm Illllllli IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIII1III Ligth touches me on the stirfaca with (glints of sunshine, Dives in thy bosom disdofing a mystic (river. ... Zij, Michael, gevoelt zich de wielende schuim, de 7/iiineliclit Unielende glinstering aan de oppervlakte van het water, maar Field is de nnverbroken el jen rhythmim van den stroom die door het licht getroffen ;';; zijn diepten een gewijde rivier ontsluit en verbergt. Eerst wanneer de stem van de eene ver levendigd en versterkt is door de stem van de andere kan die twee-énheid, zoonls i-n de tragedie van Callirrhoï, spreken van haar geestdrift als een macht die door de zelf opoffering van haar liefde in staat blijkt de geestelijke wereld te verruimen, te verrassen en te herscheppen. Dood, waar is uw overheersching over het leven wanneer men be reid is, zich ze;f geheel te geven ! Zullen wij het een godsdienstig motief noemen dat zoo doorklinkt in het werk van Michael Field? -- godsdienst genomen in den zin van de voorstelling die den grondslag vormt van de wereldgodsdiensten. Flet grenst er zeker aan, toch doen we beter voor de geheele eerste afdeeiing van Midi-ve! Field's werkzaamheid ons niet tut een enkel standpunt te bepalen, het is de overgang van den tenen besdiavingsvorm tot den andere die hen aantrekt en de strijd, het geloof, (Ie twijfel, de ontwikkeling der per soonlijkheid waarmede die overgang van de eene tot de andeie wereld gepaard gaat. En hier vinden wij wederom den invloed van hun twee-eentieid. Zij houden zich niet tevreden met den stof van hun tragedies samen te kiezen; maar wanneer hun onderwerp een gestalte heeft aangenomen en zij beginnen een geheel te zien, gaan zij samen daarover redeneeren, zij willen hun werk vollediger maken en er wijder horizon aan schenken. Daardoor krijgt het op het eind iets zweven ds. Hun vijfde bedrijf sluit niet af. Maar zij veroveren voor zichzelf een gioei. ,! Hebben zij vooreerst op dien achtergrond der :*- tegenstelling tusschen dood en leven hun ideaal gezien in een toewijding van eigen hefdesbegeeren, aan de godheid ook ten k»ste van het leven, om aan het grootere leven deel te kunnen hebben, daar komt de tijd dat de teruggedrongen verlangens zich wreken en het leven onrein dreigen te maken. Dan is het met meer de vraag zich alles te ontzeggen en alles op te geven, maar voldoening zich te verschaffen, ook tegen de eischen der gewone zeden. Onder het werk van Michaci Field h;>:>rt eer, kleine Ivaged-e, The Cup «? W«l'.'i. Het water is het gewone, natuurlijke, dat een diepe instinctieve behoefte bevredigt. Op een wand"ling door het bosch met zijn meest vertrouwden vriend, Hubert, voelt de koning - want als in een sprookje hebben wij met koningen en princessen te doen en met lieflijke arme dochters \an het wov.d die in een hutje wonen te midden der eenzaam lieid. De koning voelt dorst en het meisje dat bezig is haar napje aan de bron te vullen biedt hem het napje aan. Beiden, koning en vriend, «-ord'.'n eensklaps in liefde ontstoken voor liet eenzame woudbloemnje en het is een eeuwige liefde zooals insprookjesvoorkomt, beiden /ouden haar willen trouwen, maar de konmg is gebonden, want liij is verloofd aan Prinses Miliicent, een naam van luxeere geur. Dat is een edele, wijze, algoede vorstin, zooals men ze alleen in sprookjes aantreft en ook in het sprookje van Goethe dat hij die Wul:!\'er\\'diuis/:hafteii heeit genoemd, en nu ik het wel bedenk is er ' enige verre Ver wantsehap tusschen de sprookjes-tragedie van Michaei Field en den roman van den grooteii Duitscher. De koning namelijk, hoewel hij bewust is dat de vezels van zijn ziel samen hangen met de ziel van het arme meisje, hij heeft dorst naar haar zooals /ij dorst heeft naar hem, staat haar af aan zijn vriend en verbindt zich met de verheven geurende Miliicent. Dan gaat hij in den oorlog. Hij wil zijn passie temmen. Maar het is de zuivere brand van het leven geworden, dien hij onmachtig is te blusschen. Zijn brein is vol van euvelen waanzin. Hier overweldigt het tragische aanzwellen van het leed de te ere grenzen van het sprookje, zooals altijd gebeurt, wanneer het leven zijn snijdend harde stem opzet. De koningin kan lijden met den koning als hij bij zijn terugkeer uit den oorlog haar zijn bekentenis van wilde wanhoop aflegt, zij kan met opoffering van zich zelf hem zijn vrijheid teruggeven, dat hij vereenigd met zijn liefde zal kunnen leven, hij zal het kunnen uitschreeuwen als hij haar weerziet aan de bron, waar hij haar het eerst zag, nu echter gebroken en afwezig van gedachten: i t maddens me, Cara, l'm thirsty; give me of love's drink! Have you forgotten? Maar zij is heengegaan waar geen vergeten en geen herinneren meer is. En de dichter spreekt als epiloog verzoenend de moraal van zijn sprookje uit: Oh, we must learn To drink life's pleasures, if we would be pure; Deep, holy draughts, and the girl-cup (bearer Must not be set aside. Vergeet toch niet, wil de dichter zeggen, dat het leven ook aanbiedt wat wij mogen genieten met diepe, heilige teugen waar het ontzeggen de ziel vertroebelt en den dood brengt en neem de vrouw aan die u het reine levenswater brengt. Het is een klacht en een eisch en een beroep op een ruimer zedelijkheid ! De toon van het stuk, dat ongezet als een sprookje, hier en daar een beweging verraadt, die uit een diepe wond voort spruit, duidt genoeg aan dat wij in The C[in of Water hebben te doen met een persoonlijke ondervinding die in actie werd gebracht onder algemeene termen. Michael Field raakt daarbij aan de heiligheid van het huwelijk evenals Goethe het heeft gedaan in zijn Walilverwandtschaütn. Was de betrekking tusschen Katharine Bradley en Edith Cooper ook niet als een huwelijk van zielen, en zullen zij wel niet gesmacht hebben, soms naar een dronk frisch en natuurlijk water? Het zeer kleine publiek dat de verzen van Michel Field las, vond The Cup of Water een lief, treffend verhaal. Men kan wei bemerken dat zoo'n oordeel niet welgevallig was, de dichter zelf vond het een stout stuk, en wilde 1och niet uitkomen voor het feit waarom hij het zoo durfachtig vond; hij hield het voor een der bewijzen dat men hem niet verstond, en het behoorde bij de redenen die de twee vergadering van leeraren de verant woordelijkheid voor een beslissing, die zij, en zij alleen bevoegd is te nemen. Zooals men, bij de toelating tot H. B. S. en gymnasia, aan de onderwij zers der lagere school het recht heeft gegeven te beoordeelen, wie zonder examen in de laagste klasse mogen plaats nemen, zoo zou ik aan de leer aren der gymnasia de bevoegdheid willen verkenen, zelf uit te maken, welke leerlingen rijp zijn voor de studie aan universiteit of hoogeschool. In den beginne zal dit misschen wel moei lijkheden opleveren, zooals vermoede lijk ook het geval is bij de toepassing van het zooeven bedoelde recht, dat aan de lagere school werd toegekend. Maar ik zou vertrouwen, dat het wekken aan verantwoordelijkheidsge voel al spoedig ten goede zal komen, zoowel aan de leeraren als aan het onderwijs: es wa'chst der Mensch mit seinen höhern Zwecken". Bij het bovenstaande had ik alleen de eindexamens der gymnasia op het oog; ik schreef alleen daarover, omdat ik bevoegd meen te zijn althans een meening daarover te uiten. Maar zooals ik vroeger reeds schreef ??ik kan geen enkele reden zien, waarom voor de eindexamens der H. B. S. niet hetzelfde zou gelden als voor die der gymnasia, en waarom men dus aan de leeraren der H. B. S. niet eveneens de beslissing over de toekenning van het einddiploma, zon der inmenging van anderen, zou willen toekennen. Aan de H. B. S. heeft men nog slechts een korte ervaring van het instituut der gecommitteerden (?deskundigen" heeten zij daar); eerst in het vorige jaar werd daar de vroegere wijze van afneming van het eindexamen vervan gen door een schoolexamen, onder toezicht van deskundigen". Misschien zullen de leeraren der H. B. S. hun oor deel erover willen opschorten tot het nieuwe instituut wat langer tijd heeft gewerkt. Of het daar zoo in den smaak zal vallen als bij de gymnasia? Ik vrees er eenigszins voor. Het aantal com missies van deskundigen" bij de eind examens der H. B. S. moet zoo groot zijn, dat allicht de Minister van Onder wijs geen ruimte van keus heeft. Want behalve deskundig", moeten de ge committeerden, onverschillig of zij naar de gymnasia of naar de H. B. S. worden afgevaardigd, ook nog iets anders zijn: ruim van blik, met veel kennis van de roerselen van het menschelijk gemoed, kortom: humaan. Laat ons echter hopen, dat het in ons geliefd vaderland krioelt van zulke humane deskundigen. KERNRAMP dames noopten om uit de oude buurt bij Bristol heen te gaan en zich in hun kleine woning bij Richmond en elders een eigen wereld op te bouwen. Zij moest zijn een uitdrukking van hun wezen. Wat zij vroegen van het bestaan was, dat hun leven en hun werk eenheid zou hebben en vreugde zou geven. Hun vrienden hebben het vergeleken met een uitvoering van kamer muziek. Vooral van Edith Cooper, de ernstige, had men het gevoel dat haar gesst zich be woog op een zelfden rhythmus als haar li chaam. Er was een gratie en een liefelijk heersenen en beheerschen in haar houding die deed denken aan de groote dames van de Italiaansche Renaissance. Hun behuizing gaf den zelfden indruk van keurigheid en keus. Daar te midden van weinig vrienden zetten zij hun dichtkunst voort, zij is rijperen dege lijker geworden en heeft hen in tal van voort brengsels tot hun dood, 1913 en 1914, bege leid. Het ne groote feit van de latere jaren is hun opneming geweest in de Katholieke Kerk. Daar alleen toch vonden zij het Offer en de opoffering in den hoogsten vorm uitgedrukt. Het was een gedachte die hun steeds had bege leid in verschillende vormen. Edith Cooper in een diep ernstige stemming door het ver lies van een hondje waaraan zij zeer was gehecht zij hadden toch niet zeer veel, die twee oude dames werd bi zonde r getroffen door de voorstelling, in den dienst, van het Offer bij het lezen van een Roomsch missaal. Hier heb ik gevonden wat ik zocht" riep zij uit, haar resolute geest wees haar den weg naar de kerk. De vriendin heeft haar, niet direct, gevolgd. Het is voor de beiden een leven geweest van wederzijdsche liefde en opoffering. De jongere is voorgegaan in den dood; zij werd aangetast door kanker, de familiekwaal, Katharine, de oudere heef t haar bijgestaan. Zij zelf heeft haar ziekte verzwegen en heroiek gedragen totdat haar vriendin de rust was ingegaan. Maar hun dichtwerk hebben de beiden voortgeze ttot het einde, onder de smartelijkste pijnen. Twee tragische zangvogels in hun nestje. Een recht heldinnenpaar! W. G. C. B Y V A N C K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl