De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 29 juli pagina 3

29 juli 1922 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

29 Juli '22. - No. 2353 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND KUHR Heerengracht 304 BONTMANTELS Met bont gevoerde mantels naar maat en reparaties. Nu extra lage prijzen. MANTELCOSTUUMS NAAR MAAT tijdelijk vanaf f Verschenen: %VERJAARKALENDER geteekend door \ JO VAN OOSTEN VAN SLINGELAND, ft een juweeltje op het gebied der lithografie. Q = Prijs f f.50 === g Verkrijgbaar in eiken boekhandel r$ Uitgave van Van Holkema & Warendorf, Amsterdam/% F. FEDDEMA WAGENSTR. 67 DEN HAAG Telefoon 879 UJWUUUIHUMWIMIIIIIIIinil HET ..GLANSPUNT DEN VERJAARDAG! Het jongere geslacht heeft de gebruiken der voorvaderen niet verloochend. Niet omdat de traditie zoo sterk is, maar omdat BOLS likeuren zoo heerlijk zijn! SIGAREN NIEUWSTE MODELLEN Heerenschoeisel vanaf f 12.50 CHENARD&WALCKER N A S H M. A. N. Automobielen en Vrachtwagens M.V. Automobiel Mij. HEI CEimr Parkstraat 91a - 's-Bravsnhaga Tel. Haag 3569 K UNSTHA.ND WEVEN. Geïllustreerde handleiding ten gebruike van school en huls voor het aanleeren der technieken van Kunst- en Spoelweven op den handweefstoel, door ELIS. M. ROGGE en LOÜISE H. WILDT Prfls, gecart. ? 1.90. Uitgave van VAN HOLKEMA & WARENDORF. A'dam FIAT AUTO'Smo. WERELDVERM AARDHEID Sedort tal van jaren* LANDAULETS^ Type SOS 4 cyl. 6 zitplaatsen f 9.000. J/0 6 ff 6 ff fftl.OOO. Compleet mot HIIOHELIH luchtbanden, afneembare wielen, reservewiel met hand? snelheidsmeter. LEONARD LANG Stadhouderskade U4 Amsterdam DE S. D. A. P. Een van de opmerkelijkste gevolgen van de jongste verkiezingen is zeker wel geweest de teruggang der Sociaal-Democratische Ar beiderspartij. Onverwacht kwam die terug gang niet; de Amsterdamsche raadsverkie zingen van het vorige jaar hadden reeds een verlies opgeleverd, van weinig beteekenis, maar toch teekenend voor een partij, die gewoon was de wind van den volksgunst in haar zeilen te hebben. Onverwacht kwam die teruggang ook niet, voor wie in de laatste jaren het oor te luisteren had gelegd en nauwlettend gadesloeg, wat er in breede kringen van ons volk omging. Het is van belang op die verschijnselen wat dieper in te gaan, omdat het hier geldt de partij, die, hoe ook van zeer veel zijden aangevochten, toch nog steeds de grootste en krachtigste politieke organisatie is, waarin de moderne arbeidersbeweging ten onzent is belichaamd. Wij zullen de geschiedenis der S. D. A. P. hier niet ophalen. Zij is in menig opzicht zeer belangrijk en ook eervol. Laat mij volstaan met te herinneren, dat de S. D. A. P. is gegroeid uit den wensch om de arbeiders beweging los te maken uit de banen der anarchie van een Domela Nieuwenhuis, en uit de overtuiging, dat dat ook mogelijk was. Dat het mogelijk was, hebben de feiten be wezen. De oude leider, die eigenlijk de arbei dersbeweging in Nederland had gesticht en haar jaren lang had geleid, moest zich terug trekken; zijn invloed beperkte zich tot een klein kuddeke van getrouwen. De S. D. A. P. is in hoofdzaak aan haar oorsprong getrouw gebleven; de elementen, die ook later in haar boezem de wegen der anarchie wenschten te gaan, zijn steeds onverbiddelijk uitgestooten. Men herinnert zich den feilen strijd van Troelstra en Wijnkoop, waarin de eerste over winnaar bleef. Troelstra overwon niet alleen op het congres haast hadden wij geschreven: op het concilie maar ook in het land; de arbeiders bleven hem in breede scharen ge trouw. Wijnkoop's invloed gaat noch in breedte noch] in 'diepte'zeer S'ver; zij is vooral tot enkele centra beperkt. Troelstra heeft wel veel last van Wijnkoop gehad, die tegelijk zijn consequentie en zijn karikatuur is, maar dat heeft het aanzien en het gezag der S. D. A. P. toch nauwelijks geschaad. De;',S. D. A. P. is jaren lang voortdurend gegroeid; haar getal en haar invloedstegen van jaar tot jaar in de Tweede Kamer, in de Provinciale Staten, in tal van gemeenteraden. n enkele gemeenteraden verkreeg zij de meerderheid; er werden sociaal-democratische wethouders gekozen, ook waar de partij in de minderheid was; socialistische burgemees ters werden benoemd; ook in de Eerste Kamer namen ten slotte sociaal-democraten zitting. De S. D. A. P. veroverde haar plaats in het staatkundig leven van ons volk; geen partij, die niet met haar had te rekenen; geen regeering, die niet op haar moest letten. Maar bij dien, haast phenomenalcn groei in invloed en beteekenis trad toch steeds een bedenkelijk verschijnsel op den voorgrond, dat stellig de partij in ruimen kring zeer veel kwaad heeft gedaan: zij is in de keuze van haar vertegenwoordigers niet steeds zeer gelukkig geweest. Er kwamen nog al eens, eigenlijk te veel, gevallen van slechte manie ren, ook van geringe beschaving en vooral ook van bedenkelijke onkunde van zaken voor. Verdienstelijke propagandisten werden in de openbare lichamen gekozen, waar geheel andere eisenen aan karakter, kennis, bescha ving worden gesteld dan in de groote volks vergaderingen. Daardoor verloor de partij weer wat zij door de ijverige propaganda had gewonnen. Waarschijnlijk kon het wel niet anders, maar bedenkelijk was het wel. Een partij, die gebrek aan geestelijke krachten heeft, kan zich op den duur geen invloed verwerven, evenredig aan haar getalsterkte. En de S. D. A. P. is altijd wel een partij van welsprekende, of wil men, welbespraakte propagandisten geweest, maar aan de geestelijke verdieping, die geen ernstige partij kan ontberen, heeft zij veel te weinig aandacht geschonken, wellicht niet kunnen schenken. Twee feiten zijn in dit opzicht opmerkelijk. Een Nederlandsche vertaling van Marx' Das Kapital kon niet worden voltooid; de geloovigen moeten het zonder Bijbelvertaling stellen. En vooral de zeer gedocumenteerde kritiek van het economische stelsel van Marx, die Treub reeds jaren geleden gaf in zijn bekend boek, is nog nimmer weerlegd. Men zou hier haast van geestelijke armoede willen spreken. Zulk een geestelijke armoede hindert minder, zoolang een partij, nog in opkomst is. Maar zij wordt bedenkelijk, zoodra zij tot verantwoordelijkheid komt en geroepen wordt haar beginselen in de praktijk toe te passen. Daarbij komt dan nog iets anders. Een dogmatisch aangelegde partij, die dat dogma jaren lang met klemmende beslistheid en juichend enthousiasme heeft gepredikt, zal voor de eisenen der praktijk altijd zeer moeilijk staan. In het maatschappelijk leven heeft men te doen niet met doode dogma's, maar met levende menschen; het meest consequent uitgewerkte stelsel valt te pletter op de granieten eisenen der praktijk. Ook valt het iedere partij, die van revolutionairen oorsprong is en zich ook nog met eenigen trots die afkomst herinnert, zeer zwaar zich in de eisenen van iederen dag in te leven, Waar theorie en praktijk, waar dogma en handeling langzamerhand zoo ver uit elkander gaan liggen, daar ontstaat een tweeslachtig heid, die het tegendeel van kracht voort brengt. Men kan dan wel een grooten mond opzetten, maar een bewijs van kracht is dat nooit geweest. Zoo kwam de S. D. A. P. in de pijnlijke houding van onder revolutionaire leuzen den gewonen wetgevenden arbeid en de ge wone bestuurstaak te moeten verrichten. Maar zij moest wel; zij was aan haar verleden even vast gebonden als aan de eischen van het heden. Natuurlijk gebeurde toen, wat gebeuren moest: zij schoot in beider opzicht te kort. Zij werd gewantrouwd van links en van rechts; terecht merkte iedereen op een tegenstelling tusschen haar woorden en haar daden; daardoor moest zij steeds zien naar rechts en naar links om den indruk waar te nemen, dien haar handelingen maakten. Natuurlijk prikkelde haar het meest de kritiek van links altijd van de S. D. A. P. uitgerekend. Aan de onbarmhartige en dik wijls ook wel juiste kritiek van Wijnkoop is het wel toe te schrijven, dat de S. D. A. P. zich nooit rustig tot een krachtige democratische hervormingspartij heeft weten te ontwikkelen. En daardoor heeft zij ook een vruchtbare, samenwerkende linkerzijde in ons parlement onmogelijk gemaakt. Op zich zelf niet sterk genoeg een regeering te vormen, heeft zij door haar afwerende houding de vorming van rechtsche ministeriën niet alleen mogelijk maar ook voor duizenden in den lande aan nemelijk gemaakt. Men herinnert zich de weigering van Troelstra om in 1913 met Bos samen te werken tot de vorming van een kabinet. Een partij, die zich zelf buiten de regeering plaatst, zal nooit het regeeringskasteel veroveren. En een poging om door anderen dan open, eerlijken strijd daar binnen te dringen, mislukte in November 1918 op de bekende wijze. Het is aannemelijk, dat de Novemberdagen aan de S. D. A. P. veel invloed hebben gekost. Want geen partij kan alleen van haar eigen geloovigen bestaan. Op zich zelf is de S. D. A. P. zoo heel sterk niet, stellig minder sterk dan b. v. de Vrijheidsbond. Maar zeer velen stemden op haar cnndidaten, die ingrijpende politieke en sociale hervormingen noodig achtten, ook al waren zij geen overtuigde socia listen. Deze breede krans van volgelingen begint blijkbaar te slinken. Ook dat is be grijpelijk genoeg. Wie zijn ooren niet geheel gesloten houdt, weet, dat de sympathie voor de arbeidende klasse, wier nooden men inzag en wilde verbeteren, in de laatste jaren sterk aan het minderen is. De sterk gerezen loonen hebben niet alleen den materieelen toestand van den arbeider zeer ver beterd, maar ook eigenschappen van hem naar voren gebracht, die lang niet algemeen worden gewaardeerd. Het zijn altijd sterke bccnen geweest, die de weelde konden dragen; en die sterke beencn heeft onze arbeidende klasse blijkbaar niet bezeten. Op dit gebied zijn er inderdaad ernstige en ontstellende verschijnselen. Daarbij komt, dat de hoog geroemde sociale wetgeving in de praktijk niet meevalt; wie zal b.v. zeggen, hoeveel menschen afkeerig zijn geworden van sociale maatregelen door de vermaledijde zegeltjesplakkerij. Het ligt voor de hand, dat de S. D. A. P. voor dat alles niet verantwoordelijk is. Maar zij kan een groot deel der verantwoordelijkheid toch bezwaarlijk afwijzen; bovendien zij wordt ervoor verantwoordelijk gesteld door duizenden, die van het socialisme niets anders weten dan dat het de leuze is van de arbeiderspartijen. En zij stellen de S. D. A. P. verantwoordelijk voor wat zij onaangenaams in deze maatschappelijk toch al zoo moeilijke dagen ondervinden. En zij stemmen niet meer, zooals vroeger, op de S. D. A. P. En daar iedere verloren stem, die aan een andere partij overgaat, een dubbel verlies beteekent, komt dat alles in sterke mindering van de S. D. A. P. Stellig is deze ontwikkeling nog niet afgcloopen. Hoe zij zal gaan, is nog niet te zeggen. De S. D. A. P. zal nog wel meer moeite hebben om haar eenmaal veroverde positie te hand haven. Maar indien dat zoo is, kan het haar ten goede komen. Vergrooting is niet steeds groei; verbreeding is zelden verdieping; verenging kan concentratie en daarmede versterking aan krachten be teekene n. Het proces is voor ons volksleven van groot belang; hoe het zal verloopen, zal goeddeels afhangen van de leiding, die de S. D. A. P. zich zal weten te geven. Hoe het partijbestuur de zaak inziet, is ons niet bekend. Maar het teckenende feit, dat een man van de importan tie van Vliegen uit de Eerste Kamer weer naar de Tweede Kamer wordt teruggebracht, geeft een aanwijzing, dat ook in de hoogste leiding de oogen opengaan voor de eischen der realiteit. Is dat juist, dan kan de S. D. A. P. er slechts bij winnen. H. B R u G M A N s DE PLAATS VAN DEN MENSCH IN HET HEELAL DOOR DR. A. H. DE HARTOO Wij hebben Dr. A. H. de Hartog verzocht ons van zijn belangwekkende tip de tentoon stelling ,,De Mensch" uitgesproken rede over ,,de plaats van den incnsch in het heelal" een korte samenvatting voor ons weekblad te geven. Deze volgt hieronder: Schopenhauer vangt zij.i verhandeling ,,Ueber das metaphysische Bedürfnissdes Men schen" in zijn hoofdwerk Die Welt als Wille und Vorstellung" II in dier voege aan : behalve den mensen verwondert zich geen wezen over zijn eigen bestaan: uit de rust van den dierenblik spreekt nog de wijsheid der natuur, waar de verschijning ,,fest am Stamme hangt" en aan de onbewuste alwetendheid der groote moeder deel heeft; bij den inensch echter gaan wil en intellect uit elkander, hier ontwaakt de verwondering, de verwondering uit welke de wijsheid wordt geboren. Bij en in den mensen roert zich het raadsel: door verbazing geJagen, vaart hij op tot be zinning, als een vraagteeken gekromd onder de wereldlast rijst hij op ais een uitroepteeken, met nen zwaai oen wereldbol in zijn hemelgang wegzwierende (Perk). Zullen wij ons rekenschap geven aangaande de plaats, die de mensch in het heelal inneemt, zoo hebben wij ons echter allereerst af te vra gen : is het ook mogelijk om naar menschelijk vermogen over het heelal" te spreken? Kan de inensch iets weten aangaande het wezen, het an Sich" der werkelijkheid? Deze ken theoretische vraag, die aan de poort van alle wetenschappelijke wereldbeschouwing moet staan, mag ons niet te lang bezighouden. Daartoe is de tijd te beperkt. Alleen deze enkele gedachte wil ik naar voren keeren: onweersprekelijk staat vast, dat het mensche lijk bewustzijn en zijn inhoud opkomt uit den verborgen drang, die achter de gansene ver schijningswereld drijft. Hoe de werkelijheid op zich zelf nu ook moge zijn of moge worden gedacht, zeker is, dat de mensch in zijn kenvermogen leeft uit de openbaring van den verborgen aldrang, dat hij derhalve over de werkelijkheid slechts oordeelen kan, zooals deze zich aan zijiumenschelijk bewustzijn voordoet, hem toespreekt. De mensch kan en mag over het heelal, het universum, slechts oordeelen pro ratione humana", naar men schelijk redevermogen. En aldus moet hij zich ook oriënteeren naar de plaats die hij in het al heeft in te nemen, zijn eigen plaats in de ver schijningswereld gelijk deze zich in al haar geledingen (d.i. op empirisch, aesthetisch, ethisch, intellectueel, religieus gebied) aan den menschelijken geest presenteert en gerepre senteerd wordtdoor het menschelijk bewustzijn. In deze verschijningswereld zijn alle sferen van bestaan, zooeven genoemd, even werkelijk; ja zij blijken, hoe hooger de geestelijke er varing rijst, al overweldigender. Twijfel aan gaande de plaats van den mensch in dat al, ge lijk het voor hem, den mensch, verschijnt, is derhalve onmogelijk. Want, f alle sferen van bestaan, ook het stoffelijk, zinnelijk ge beuren zijn illusoir, of de gansche kring van het algebeuren, bovenal van het geestelijk rijk der waarheid, schoonheid, goedheid, moet als werkelijksheidsopenbaring worden gewaardeerd. Vragen wij nu voorts: welke plaats heeft de mensch zich zelf uit dien verborgen opcnbaringsdrang in het universum, zooals zich dit in zijn organischen samenhang voor doet, aangewezen, zoo hebben wij te hooren naar de namen, die de mensch zich zelf gaf in verschillende talen. Het woord is kind deigedachte, de taal gebaard uit innerlijke, iiimiiiiiiinii instinctieve geestesontroering. Drie namen in het bijzonder willen wij noemen: den Hebreeuwschen naam Adam", die den uit de aarde geborene (mogelijk ook gelijkenis) beteekent; den Grickschen naam Anthropos", naar oude overlevering, thans wel in twijfel getrokken, beduidende dengene, die met zijn aangezicht is gekeerd tot het sterrenheir; den Oosterschen naam Manas", denker, willer. In deze drie namen is de opgang naarden hooge begrepen, waardoor de mensch zich zelf kent, als de uit het stof, de aarde, geborene, die echterdestof, de aarde, groet om den hemeltrans te zoeken, zijn troon te zetten tusschen de planeten, en eindelijk aldus (als willende, kennende) de blij vende levenswaarden viert in den tijd. Dus rijst de mensch als een centaur, als tweeledig wezen, op uit de natuurdrift om in geestdrift het al te boven te gaan naar zijn tijd-ruimtelijke gebondenheid. Met een enkelen trek tcekenen wij u aldus dezen opgang naar den hooge. Eerstisdaarde zinnenwereld met haar eischen, hier zoekt de mensch brood en spel, panem et circenses". Maar de zinnelijke begeerten kunnen hem niet houden, hij, de mensch, zoekt verlossing van de lijfelijke hartstochten in de kunst, de eerste sfeer der vrijheid (Schelling). De kunst is dan ook te noemen ee« pelgrimstocht van de zienlijke naar de onzienlijke wereld. Eerst is daar de bouwkunst, die met de massa worstelt als man tegen man en in symmetrie, harmonie den last ontheft in hemelvaart aan de helle vaart der aardstorting; dan is daar de beeld houwkunst, die niet blijft bij het anorganische rijk, maar waarin het leven tintelen gaat door inarmerkilheid ; daarna volgt de schilder kunst, die een der drie dimensies idealiseert en ook in het oog, den spiegel der ziel, licht toovert; voorts komt de muziek, die uit het onzienlijk rijk der innerlijke ontroering stamt, uit het hart der werkelijkheid (Schopenhauer) en eindelijk, in de woordkunst, in haar voort gang van lyriek, epick, tragiek, is de gedachte het binnenste buiten gekeerd. Deze voortgang der kunsten beteekent niet haar mindere ot meerdere waarde, maar toont slechts verinner lijking. Na de wereld der kunst vaart de mensch voort tot de zedelijke wereldorde. Hier staat de plicht (Kant), het offer aan de deur als poortwachter. Hier vergaat de wereld voor de heilige roeping. Ook thans vragen wij niet, evenmin als zooeven bij den voortgang der kunsten, naar waardebepaling, maar maken slechts opmerk zaam op het feit, dat de zedelijke wereld orde breekt met het uitleven der natuurlijke driften en het geef", sterf om te leven" stelt als eisch ter verovering van hooger goed. De zedelijke wereld der gezindheid leidt aldus voort' tot de redelijke wereld der be zinning, waarde mensch in levenswijsheid het wezen van raad en daad benadert, toeëigent, Practisch en theoretisch vindt de mensch aldus zijn beteekenis en plaats in het heelal. The oretisch, ethisch en logisch overweegt hij de levenswaarden om aldus het universum te doorgronden en te verwinnen. De wereld moet mij zijn wat mij mijn lichaam is,n.l. onderworpen" (Fichte). Totdat eindelijk de mensch inkeert tot eigen innerlijk, tot de verborgenheid waar hij, ont trokken aan de betrekkelijkheid van het creatuurlijk verkeer.de gemeenschap met den Volheerlijke, dien wij God" noemen, viert. Hier waar geen schepsel meer toespreekt, troost, sterkt, daar ziet hij, de mensch.ster vende om te leven in het eeuwige (dat niet naar de horizontale lijn der tijdelijkheid extensief wordt gemeten, maar intensief, naar de verticale lijn der innerlijkheid). Hier is de mensch thuis" naar het ware wezen en van hieruit wederom richt hij het klare, alomvat tende geestesoognaar buiten. Dan ontdekt hij, hoe het heelal uit den verborgen schoot van oddelijken openbaringsdrang naar zijn vtrschijningontstaat,bestaat en vergaat. En dus moet ook de Algeest, die het universum uit dien verborgen openbaringsdrang voor het men schelijk bewustzijn aan den dag draagt, naar den drieslag van dit ontstaan, bestaan en ver gaan Zijn albemoeienis toonen, d.w.z. Hij, de Algeest, moet zijn Oorsprong van het ontstaan, Draagkracht van het bestaan, Voleinder van het vergaan (opgaan). In de christelijke wereld beschouwing (onder de volkeren van overoude tijden reeds gespeurd) is dit in klaarheid ge grepen en met drie woorden beduid, die wederom den innerlijkcn, zuiveren zin van het taaiinstinct bewijzen. Voorden Oorsprong van het al is geen beter naam te vinden dan de naam Vader", want een vader is oorsprong van het leven; voor den Drager van het al is geen beter naam te vinden dan de naam Zoon", want een zoon, een kind is leven uit den levensoorsprong; voor den Voleinder van het al is geen beter naam te vinden dan de naam Geest," want geest gist, geest is door voerende energie, liefdcbrand, heerlijkheidsvuur, dat het al omzet in eigen gloed en glans. Zoo wordt in het Christendom dejilaats van den inensch in het al alomvattend beleefd, bekend en beleden naar den drievuldigen doorvoer van dit al uit het ontstaan, bestaan en opgaan uit den Volheerlijken, Eeuwigen Alverwerkelijker. En zoo blijkt de mensch mikrokosmos," kleine wereld en nochtans zoo om vattend dat hij den makrokosmos", de groote wereld met zijn geest doorwandelt, doorpeilt en zelfs ,,de diepten Gods" doorzoekt. Deze plaats, door het Christendom, de voleindigde God-menseh-religie, den mensch in het heelal aangewezen, geeft den mensch sterkte en klaarheid niet slechts om het we reldraadsel te aanvaarden, maar ook om het te doorwaden, in de gemeenschap des Allerhoogsten, dien ook een Kant noemde het Ens realissimum'" het allerwerkelijkste: Wezen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl