Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
5 Aug. '22. No. 2354
NAAR ZEE!
Tttktning voor de Amsterdammer" van Jordaan
f
'"s
Ferme jongens, stoere knapen,
Foei, hoe suffend staat ge daar..
immuun i iiumiliiin iifiiiniiiniimmimimiMiiiiimiiii <
Hoe meerdeoriënteeringszin en het
gevoelop-een-afstand bij een blinde is ontwikkeld,
des te zekerder en zelfstandiger wordt hij in
zijn optreden, destemeer past hij zich aan
in zijn omgeving en des te ongedwongener
kan hij in de maatschappij der zienden worden
opgenomen en zijn levenstaak vervullen. Na
tuurlijk moet hij doelmatig onderwezen en
voor zijn vak worden opgeleid en deze oplei
ding moet er op gericht zijn, dat de zintuigen,
krachten en gaven, die hem ter beschikking
bleven, worden aangewend in overeenstem
ming met zijn aanleg en zijn toekomstige
levenstaak.
Wanneer aan al deze voorwaarden wordt
voldaan, wanneer al deze factoren worden in
aanmerking genomen, dan zal voorden blinde
de tijd aanbreken, dat hij niet meer als een
beklagenswaardig en minderwaardig individu
leeft bij de genade van zijn medeburgers,maar
hij zal worden en moet in de toekomst worden
een gelijkwaardig mensen in de maatschappij,
wiens physisch gebrek een factor is van geen
of geringe beteekenis.
Op maatschappij en staat rust nu de plicht,
mede te werken aan de verwezenlijking van
dit gemakkelijk bereikbare doel: den blinde
door productieven en nuttigen arbeid te
leeren, zichzelf te onderhouden en de maat
schappij te dienen; alleen op dezen weg, en n iet
door aalmoezen en philanthropie zal de blinde
zijn gemis leeren vergeten, zijn levenslot
dragen, en die mate van zelfstandigheid, be
staanszekerheid en bevrediging verwerven,
waarop hij evenveel recht heeft als de ziende.
Breslau.
Dr. L u D w i G COHN
iiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimniiiiimmiiHiimiii
HET ZILVER EN HET
ECONOMISCH HERSTEL
In een vorig artikel werd de quaestie van
den invloed van den zilverprijs op de
wereldmalaise kort aangeroerd en ik geloof dat het
wenschelijk is er hier nog wat meer aandacht
voor te vra-gen, temeer omdat de tijden toen
het zilvervraagstuk veler aandacht had reeds
zoo lang achter ons liggen en het zeer wel
mogelijk is, dat het opnieuw van urgenten
aard zal worden.
Reeds in 1886 had Lord Dufferin, destijds
onderkoning van Britsch-Indië, de Engelsche
regeering gewaarschuwd tegen een te
halstarrig vasthouden aan den gouden standaard.
Hij was van oordeel, dat een vaste
waardeverhouding tusschen goud en zilver zeker
te bereiken was. Maar op de Conferentie
te Brussel in 1892 maakte de houding der
Britsche en Duitsche gedelegeerden en mis
schien ook de weifeling van Amerika een in
ternationale overeenkomst aangaande het
bi-metallisme onmogelijk.
Ook thans zal wel niemand een dergelijke
oplossing mogelijk achten, maar een andere
vraag is het, of niet langs internationalen weg
de prijs van het zilver voor geruimen tijd op
een bepaald peil kan worden gehouden, ten
einde in de eerste plaats te beletten dat door
anarchie in de productie de prijs terugzinkt
tot het lage niveau van vór den oorlog of nog
daaronder, waardoor de koopkracht van de
± 800 millioen Aziaten, die den zilveren
standaard huldigen, verder zou verminderen
en ten einde veeleer door een belangrijke
verhooging in den goudprijs van het zilver de
koopkracht dier honderden millioenen te
verhoogen 1), als het kan te verdubbelen.
Dit laatste is te meer urgent, nu in Europa
300 millioen menschen wegens de ontwrichting
van hun muntwezen hunne koopkracht bijna
geheel verloren hebben en deze nog langen tijd
niet of niet veel zullen kunnen verhoogen.
Voorde exporteerende landen zooals Engeland,
Frankrijk, België, Nederland, Duitschland
en tal van andere Europeesche landen, de
Vereenigde Staten, Japan, Ned. Indië (over
het algemeen landen die fabrikaten en pro
ducten exporteeren en wier munteenheid niet
met de goudwaarde van het zilver fluctueert)
is het derhalve hoog tijd, naar andere markten
min
U1TU TOEZEUIK
UI
VAN DER HOOP'.
MEUBELBCWARINQCN TRANSPORT MIJ.
muti|d
TELEFOON
AMSTERDAM
f A* HAAR LAATST
VERSCHENEN
PROSPECTUS
IKTEtDlJI
LTnautrut
ttu ZUID
om te zien, want wie gelooft thans nog dat
het binnen afzienbaren tijd zal gelukken aan
Centraal- en Oost-Europa de vroegere welvaart
te hergeven? Daar zijn groote landen wier
munt bestaat uit voortdurend deprecieerend
papier, landen waar zoo goed als geen zilver
meer voorhanden is. Daarentegen is in China,
Britsch-Indië en andere Aziatische landen,
ier bevolking grooter is dan die van Europa
en de V. S. tezamen, de bevolking niet
verarmd door den oorlog, integendeel, Azië
heeft enorme hoeveelheden zilver en goud
gedurende en na den oorlog geabsorbeerd,
gelijk het trouwens duizenden jaren lang
heeft gedaan, er is veel zilver !n omloop,
er is geen sprake van een teveel aan papier.
Terwijl er in de noodlijdende Europeesche
landen geen zilver meer is, heeft Azië er
enorm veel van. Maar de koopkracht van dat
zilver, van de Britsch-Indische Roepie, van
de Chineesche Tael, van de Saigon piaster
rijst en daalt met de goudwaarde van het
zilverToen in het begin vaii 1920 de prijs van het
zilver te Londen 2) 89 pennies was, noteerdede
Roepie 2s 7d 3) de Shanghai Tael 8 s. 7d , de
Saigon piaster 6 s.3 d. tegen respectievelijk l s.
3 d. 3 s 2 d. en 2 s. 3 d. een jaar later. M.a.w.
zelfs in aanmerking genomen dat het f nog
steeds iets onder goud-par i staat, is de koop
kracht dier Aziatische munten tot op veel min
der dan de helft gedaald. De 800 tnillioen Azi
aten kunnen met hun zilver nog niet de helft
koopen van de goederen, die /.ij ermeoe zouden
kunnen verkrijgen als de zilverprijs stabiel
gebleven was op den prijs van Februari 1920.
Nu kan dadelijk worden toegegeven dat die
prijs door allerlei omstandigheden overdreven
hoog was en dat het niet wenschelijk is te
streven naar een terugkeer tot dat hooge
niveau. Geheel iets anders zou het zijn wan
neer men den prijs kon brengen op bijv. 70
pence (per Standard ounce te Londen)
en daarop kon houden. Is iets dergelijks
bereikbaar? Het zou niet de eerste maal
zijn dat men langs internationalen weg een
einde tracht te maken aan anarchie in de
productie van een handelsartikel en wanneer
dat artikel een edel metaal is, dat voor de
helft der wereld-bevolking de standaard is
waarmede de waarde der goederen wordt
gemeten, dan moet het wel in het oog springen,
dat, wanneer men er in kon slagen, die waarde
meter, zelfs langs den weg van verminderde
productie, in waarde te doen stijgen, die
honderden millioenen menschen minder zilver
zouden hebben neer te tellen vooreen gegeven
quantum goederen dan eerst, m.a.w. dat zij
van de exporteerende landen meer goederen
zullen kunnen koopen.
De grootste producenten van zilver, zooals
men weet de V S. en Mexico, hebber, een
overwegend belang bij een mogelijke stabili
seering van de.i zUverpriis (in go uu uitgedrukt),
op een zoo hoog mogelijk niveau. Tot nog toe
heeft iedere poging (bijv. de Sherman-act)
tot kunstmatige stabiliseering op een zelfs
tamelijk hoog niveau overproductie ten gevolge
gehad; mijnen die gesloten waren of daartoe
aanstalten maakten, werden heropend of
verhoogden de productie. Wetten tot aan
munting van zilver op groote schaal, zooals
de Sherman-act, zouden ook thans weer
hetzelfde gevolg hebben. De oplossing zou dus
veeleer moeten worden gezocht in de richdng
van productie-beperking bij internationale
overeenkomst, wanneer er na voorafgaande
studie en onderhandelingen uitzicht bleek
te bestaan dat die kan worden bereikt. De
vorming van een wereld-trust, mogelijk onder
toezicht en controle der regeeringen, zou
onder de oogen moeten worden gezien. Het
is een dwaasheid, de productie van een zoo
gewichtig artikel als het witte metaal blijvend
te laten verwilderen, wanneer, zooals wij
meen en het geval te zijn, de positie van dat
artikel een zoo groote rol in de wereld-econo
mie speelt, dat het verband daartusschen en
tusschen de wereldmalaise niet te ontkennen
is. Men kan wel, zooals de Manchester school
het wil, van alle ingrijpen in het proces der
vrije productie principieel afzien, en de dingen
hun natuurlijken loop laten. Dan zullen alleen
die mijnen overblijven die het best en het
goedkoopst beheerd worden. In den
Darwinistischen strijd om het bestaan blijven dan
de meest voortreffelijke over, zoo zegt men.
Maar zoodra die enkele grooten en sterken
dan alleen overblijven, gaat de prijs weer
omhoog, met het gevolg dat de kleinere en
zwakkere weer beginnen mede te doen. En
zoo blijft men aan den gang: de prijs van het
metaal dat voor .de helft van de bevolking
der wereld de meter is waarmede zij de waarde
der goederen berekent, vormt geen vaste
basis en daardoor wordt aan 800.000.000 men
schen iets van hooge noodzakelijkheid ont
houden. Dat is voorde Westersche beschaving,
die nog steeds de macht in handen heeft,
moraliter reeds onverdedigbaar. Het is een
onrecht dat begaan wordt, en derhalve uiter
aard fout. De principieele bewering, dat men
in het natuurlijke proces van productie niet
behoort in te grijpen, dat de dingen hun
loop moeten nemen, dat men de economische
krachten vrij spel moet laten, is verkeerd,
omdat de gansche beschaving juist berust,
of wil berusten op het tegendeel: een voort
durend menschelijk ingrijpen in het spel
van alle mogelijke natuurkrachten en natuur
processen. De menschelijke moraal stelt
paal en perk aan de eigen aandriften, de
medische wetenschap houdt zieken en zwak
ken, die volgens de wetten der natuur te
gronde behoorden te gaan, in het leven, de
weldadigheid belet economisch-zwakkeii, die
eveneens behoorden te sterven, van honger
om te komen. In zijne woningen maakt de
inensch langs kunstmatigen weg den winter
tot zomer, zijn naakt lichaam bedekt hij
kunstmatig met kleederen. Er is, kortom,
geen enkele natuurkracht waartegen de
beschaving als haar belang het medebrengt,
niet voortdurend in verzet is. Waarom zou
men dan, nu men toch eenmaal die vermetel
heid heeft, en daarop de Westersche bescha
ving heeft opgebouwd, een uitzondering
maken in het regelen van de productie en den
prijs van een koopwaar die van zoo groot
belang is voor de wereld-economie?
De Westersche beschaving heeft Azië voor
het grootste gedeelte in haar macht gekregen,
juist omdat zij in grootere mate dan eenige
ons bekende voorafgaande beschaving, van
ingrijpen in de natuurwetten, van het streven,
die tot hare dienaren te maken inplaats hare
slaven te zijn, haar principe heeft gemaakt.
Van die macht heeft zij gebruik gemaakt.
Door die landen te dwingen hunne markten
open te stellen, heeft zij in Azië de in'.andsche
nijverheid grootendeels vernietigd en de be
volking gedwongen Westersche fabrikaten
te koopen, en grondstoffeii en landbouw
producten te leveren. Door ook in Azië
nieuwe behoeften te scheppen, weet zij Azië
steeds meer fabrikaten op te dringen. Maar
dan is een koopkrachtig Azië voor haar ook
van overwegend belang nu Europa voor jaren
verarmd is. Dat geldt ook voor Amerika,
dat op Europa's behoeften was ingesteld".
Daarom hecht Amerika een zoo groote waarde
aan een open markt in China.
De Vereenigde Staten hebben derhalve een
dubbel belang: een hoogen prijs voor hun
zilver en een koopkrachtig Azië dat Europa
gedeeltelijk als afnemer kan vervangen. Een
conferentie die de zilverquaestie langs inter
nationalen weg zou hebben te bestudeeren,
zou dus gevoeglijk te Washington bijeen
geroepen kunnen worden.
Of, en hoe het mogelijk is, de belangen der
verschillende zilverproducenten tot elkander
te brengen en bij internationale overeenkomst.
te honden, kan daar besproken worden. Maar
nog eens, langs den weg van kunstmatige
prijsverhooging door groote
regeerings-aankoopen is het doel niet te bereiken; dat is
proefondervindelijk bewezen. Alleen beperking
der productie zou blijvend verbetering kunnen
brengen.
H. D u N L o p
1) Het is volkomen juist dat een verhooging
in den zilverprijs voor de Aziatische landen
met zilveren standaard in zooverre een nadeel
kan zijn dat zij daardoor in hunne exporten
bemoeilijkt worden. Maar daar staat tegen
over dat de productiekosten op den duur
geringer worden, omdat de loonen omlaag
gaan wanneer de koopkracht der munteenheid
verhoogd wordt. Het kan m.i. nooit anders
dan goed zijn wanneer men de helft der
wereldbevolking verrijkt door te zorgen dat
haar waardemeter niet door allerlei oorzaken
beurtelings uitgerekt en samengedrukt wordt.
Maakt men een eind aan dat ontzettende
euvel, dan is in Azië een tijd van voorspoed te
verwachten die veel kan goedmaken van
hetgeen de oorlog heeft bedorven.
iimiliiilimiiliiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiimiiimi
IIIIIHIIIIIIIIIII
DE BEZWAREN DER VOOR
ZIENING VAN DRINKWATER
UIT DE DUINEN
Bij de behandeling in de Eerste Kamer
van het wetsontwerp ter onteigening van
gronden in de gemeente Wassenaar met het
oog op de Haagsche duinwaterleiding
wees de heer Kraus er op, dat het
chloorgehalte van het water van verschei
dene draineerbronnen langs den bestaanden
fHaagschen) watervang onrustbarend aan het
stijgen is en dat men reeds vele bronnen
heeft moeten afsluiten. Zij, die aan het hoofd
staan van de genoemde drinkwatervoor
ziening hebben bij het vervullen hunner
gewichtige taak geen tijd beschikbaar om
het publiek voor te lichten, wat daarenboven
ook niet op hun weg ligt. Schrijver dezes
beschikt over eenige cijfers 1) in verband
met dit vraagstuk, dat ons aller belangen
raakt, en kan er dus iets over mededeelen.
De heeren Pennink, Stang, Pareau en
Halbertsma zijn in deze zaak in voor
drachten en geschriften het eerst en het
meest aan het woord geweest. Pennink
en Halbertsma achtten de toekomst donker,
als er niet bijtijds maatregelen genomen
worden. Stang en Pareau waren optimisten.
Pennink vreesde een verzouting van de
bronnen, als men het water te diep ophaalde,
Halbertsma was beducht voor een naderend
te kort aan water. Het is wel gebleken, dat
de laatsten het gevaar te groot en te snel
naderend achtten. Voor Amsterdam brengt
men het water in de duinstreek reeds langen
tijd door diep gaande verticale
draineerbuizen op, zonder dat er ernstige bezwaren
bekend geworden zijn, waarbij men echter
moet bedenken, dat het oppervlak van den
watervang door aankoop van duingronden
voortdurend werd uitgebreid. Dit neemt niet
weg, dat de voorzichtigheid van Pennink
en de tegenspraak van Halbertsma der water
voorziening zeer ten goede zijn gekomen,
zonder hen ware het gevreesde gevaar wel
licht ingetreden. En geheel ongelijk, althans
in beginsel, hadden zij zeker niet, al zagen
zij wat te ver vooruit. Ook voor Den Haag
moet nu weder het gebied van den watervang
vergroot worden en daar komen nu inderdaad
teekenen, dat het denkbeeld van verzouting
niet uit de lucht gegrepen is. 2)
Men is voorzichtig geworden met diep
draineeren. De Amsterdamsche Commissie
van 1891 had dieper draineeren en bronbuizen
aanbevolen en daarmede een beginsel aan
gegeven, echter zonder de gevaren te mis
kennen, die er uit konden voortvloeien. Daar
na heeft men echter het stelsel der open
kanalen nog geenszins verlaten. Een lange
reeks van proefnemingen ligt er tusschen
den tijd, waarop die commissie haar rapport
uitbracht en de invoering der later toegepaste
geperforeerde verticale bronbuizen.
Met het oog op het vraagstuk van het
chloorgehalte van het grondwater in de
duinstreek zijn in 1916 en 1920 diepboringen
gedaan, waarvan de uitkomsten in de bijge
voegde tabel zijn "inschreven.
Deze cijfers spreken voor zichzelf. Men
ziet, dat het zoute water in het algemeen
des te eerder wordt aangeboord, naarmate
men de zee nadert. Verder blijkt onmisken
baar, dat het zoutgehalte met de jaren allengs
toeneemt, zij 't ook veel langzamer dan
Pennink van het zoete water in den beginne
verwachtte; dat het toeneemt, dat het grens
vlak tusschen zout en zout water rijst, pleit
evenwel voor den juisten kijk, dien Pennink
op den toestand had. Men bedenke echter
wat de aangegeven diepten beteekenen. Laten
wij de boring vlak bij de zee (op + 175 M.)
buiten beschouwing, dan was op 25?40M.
A.P., d.i. fcp een diepte gelijk aan :]- en
bijna l van de hoogte van den Utrechtschen
dom, het zoutgehalte nergens bijzonder hoog.
(28?89 mgr. chloor). Op ± 1350 M. van de
strandlijn was het zoutgehalte bepaald laag
op 85 M.?A. P. Dit waren de toestanden
nog in 1920. Het oppervlak van het zoute
water lag toen nog diep onder den beganen
grono.
Van de bronnen, die afgesloten zijn, o.a.
vak 0?1, 2?3, 3?4 en 4?5, bedroeg het
chloorgehalte resp. in Fcbr., Maart, April en
Maart 1919 niet meer dan resp. 68.5, 53.3,
54 en 142 mgr. chloor (van onder af genomen
water). Het afsluiten er van was een wijze
Afstand van
de strandlijii.
+ 175 M.
± 375
± 400
i 800
± 975
± 1350
Diepte der
waarneiningsfilters DP
in meters
25, 40 en 65
25, 40, 55 en 72
40, 70, 104, 130,
150, 162, 180, 200
40, 71, 130, 140,
147
25. 40, 55, 70,
85, 100
25, 40, 55, 70, 85,
110, 125 en 135
Gehalte van het water aan chloor in
milligrammen per L
1916 1920
7056, 1702 en 4500
60, 32, 79 en 8900
40, 12J3, 14000, 16800
7051, 110 0, 10257
12000
31, 70, 16 "00, 16000
16460
26, 30, 36, 36, 36,
343
2S, 31, 2. 30, 36
10.00, 12000, 16000
90CO, 3500 en 7000
89, 47, 1080 en 10700
53, 3800, 15300
17000, 14100, 12900
10760, 14780
30, 209, 18000
15500, 1SOOO
24,5. 32, 36
34, 36, 750
26, 28, 28,27, 28
15500, 13600, 8400 (?)
iiiiiiimiMMimtt
KREKELZANG
VAGANTIE
Eindelijk dan toch vacantie,
Op de vlucht, naar buiten toe,
Afgedaan met zakenzeuren, ?
Afgedaan met plichtsgedoe.
Naar de vrije luier-duinen,
Naar 't zeewier-geurend strand,
Zwerven, dutten, niets begrijpen,
Niet gepijnigd door verstand.
Niemand haten, niemand kennen,
Levend dood-zijn voor 'n poos;
Van de heele wereld houden
Goed vertrouwend, argeloos,
In een linnen pakje dwalen,
Als een krullende meneer,
Naar de weelde-meisjes gluren,
Ook 's dik-doen voor 'n keer,
Vrouwtjes in gedachte zoenen,
Die niet echt te zoenen zijn,
Liefde-woordjes tot ze brommen
In dezelfde zonneschijn,
Lunchen en niet koffiedrinken
Nu geen boterham met ei,
Maar 'n tong d la meunière
Met een halve Gr ave er bij.
Kennis-maken met families,
Doen afsof je iemand bent,
Of je niet op 'n kantoorkruk
Voor je maand-eind-beertjes pent,
Baden in de trotsche golven,
Met een mode-badpak aan:
Daarna met je bibberbeenen
Fluitend in je badkoets staan,
Dan 'n theetje of 'n partje
En een tien-cents sigaret,
Dan 'n strandstoel-avontuurtje
Met wat liefde-babbelpret.
Als de opgepotte riksjes
Na 'n maandje zijn gedaan,
Kan je wat getroost en monter
Je kantoorgraf weer in gaan.
J. H. SPEENHOFF
miUBIIIlHlIlHlM
UNIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAVENHAGE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWIJK,
DENHOUT, LOCHEM en BURGULO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOERABAYA,
SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en
WELTEVREDEN
iimiiliiiimiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiimiiiiiilllliiliiiiiiiliiiiKiHiilniiiiiiiH
2) In normale tijden wordt verreweg_ het
grootste deel der wereldproductie van zilver
te Londen verhandeld, aangevoerd en vandaar
weer verzonden. Br zijn betrekkelijk weinige
firma's die te Londen in zilver handelen,
maar zij stellen den dagelijkschen prijs volgens
vraag en aanbod vast. Die prijs is de basis
voor de marktwaarde overal waar het vrije
verkeer bestaat. Van de totale productie
van 195.000.ÜOO ounces van 1919 nam Azië
- 55 0, de industrie 20%, aanmunting
18 % en Afrika 7 %. In het jaar vór den oor
log was de gemiddelde prijs -?-. 27i pennies,
in Aug. 1917 43 pennies, in het begin van 1910
89 pennies, thans ongeveer 35. (Zie Memo
randum voor de Conferentie te Brussel in
Sept. 1920 door Mr. Findlay S/r'rras, Directer
of Slatistics, in India).
' 3) Vór den oorlog, toen zilver zelfs tot
22 d. gedaald was, heeft men den koers
officieel op 3'/4 vastgesteld ten einde de
roepie te redden. Omgekeerd, toen de prijs
boven 43 kwam, was men genoodzaakt, ten
einde omsmelting te voorkomen, den koers
geleidelijk op 2"'/- te brengen.
maatregel van voorzichtigheid. Er waren
ook wel bronnen, die reeds vroeger en sterker
in zoutgehalte toenamen. Door aankoop
van nieuwe duingronden gaat men voort het
water bij voorkeur uit lagen van matige
diepte te halen. De Eerste Kamer heeft dit
gelukkig niet belet. Zoolang de leiding en de
exploitatie der duinwaterleiding in zulke han
den is, kunnen wij, verbruikers van het water,
gerust zijn, zal het ons aan goed drinkwater
in ruime hoeveelheid niet ontbreken.
Men moet zich ook van dat zoutgehalte
van het drinkwater geen schrikbeelden maken.
Er moet al heel wat zout in het water zijn,
voordat men het proeven kan en wij weten
allen, dat zout op zichzelf niet schadelijk is.
Is de aanwezigheid ervan een teeken, dat het
water toevoer verkrijgt uit riolen, dan wordt
het een andere zaak, maar daarvan kan hier
geen sprake zijn. In 1892 onderzocht Dr.
Pareau op verzoek van Burgemeester en
Wethouders het drinkwater van 84 pompen
in de Scheveningsche hofjes. Hij vond er een
zoutgehalte in, wisselende van 94 tot 4879
mgr. (corresp. met ± 57 en ± 2960 mgr.
chloor). Toch werden daar slechts zelden
klachten over brakheid vernomen; er waren er
zelfs, die het water als hartig boven het
duinwater verkozen, wat onze keuze wel niet
zou wezen. Pareau nam voor Scheveningsch
drinkwater als maximum met het oog op de
drinkbaarheid 424,5 mgr. chloor per L. aan
en achtte voor het maagdelijke duinwater,
als de nood aan den man kwam, een gehalte
van 500 mgr. chloor per L. als uiterste grens
van drinkbaarheid niet te hoog gesteld. Te
Dülft heeft men indertijd de grens van
toe/aatbaar zoutgehalte op 300 gr. per L. moeten
bepalen. Deze getallen komen schrijver dezes
echter te hoog voor. Een slappe zoutoplossing
moet met het oog op de osmotische werking
voor het darmkanaal toch wat anders zijn
dan zuiver water. Wat hiervan ook zij, van
zulk een zoutoplossing is bij ons duinwater
geen sprake. Als men bedenkt, dat het ge
middelde chloorgehalte van het duinwater in
1920 ruim 35 mgr. per L. was, dan ziet men
hoever men nog van de genoemde grenzen
verwijderd is. Dat het chloorgehalte, zelfs
dat van de ondiepe bronnen in het Haagsche
duin steeds toeneemt, spoort aan tot waak
zaamheid, maar is nog geen reden voor onge
rustheid. De leiders der zaken in het duin
kennen den vijand en houden hem voort
durend in het oog en weten hem zeker nog
zeer langen tijd in bedwang te houden, zoo
zij al niet het middel vinden om hem voor
goed onschadelijk te maken.
Dr. J. E. E N K L A A R
1) Zie De Gids" van Mei en Juni.
2) De ervaring te Amsterdam opgedaan
geldt niet zonder meer voor den Haag en
ervaringen en besluiten, die betrekking hebben
op de Amsterdamsche en Haagsche water
voorziening mogen niet zonder nader onder
zoek toegepast worden op het geheele duin
gebied. Dat heeft men o.a. te Delft onder
vonden, waar verzouting inderdaad inge
treden is. Ook te Leiden deed men zulke
ervaringen op.
3) Diepboringen zijn kostbaar. Zij zijn
echter noodzakelijk, waar men de diepere
grondlagen wil leeren kennen. Nieuwere
boringen hebben geleerd, dat onder Utrecht
het diluvium zelfs 160 M. dik is, dat in N.
Holland (Diemerbrug) op 170, en bij SchoorI
op ruim 220 M N. H. P. de ondergrens van
het diluvium gelegen is en te Beerta (prov.
Groningen) blijkt het op 226?N.H.P. geheel
doorboord te zijn. De opgaven heb ik te
danken aan den bekenden geoloog Dr. J. F.
Steenhuis.
Deze boringen gaan nog vrij wat dieper
dan de bovengenoemde in de duinstreek.
Het is te betreuren, dat het tweede deel
van het rapport betreffende het belangrijke
geologische en hydrologische bodemonderzoek
van het duingebied nabij Haamstede door
den ingenieur Dr. J. Versluys, , dat schrijver
dezes reeds verschenen achtte, in druk nog
niet aanwezig is. De gegevens zijn op het
Rijksbureau aanwezig, doch zij zijn nog niet
persklaar gemaakt. Hangt dit wellicht samen
met den minder gunstigen finantieelen toe
stand van het Rijk?