De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 5 augustus pagina 2

5 augustus 1922 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 5 Aug. '22. No. 2354 NAAR ZEE! Tttktning voor de Amsterdammer" van Jordaan f '"s Ferme jongens, stoere knapen, Foei, hoe suffend staat ge daar.. immuun i iiumiliiin iifiiiniiiniimmimimiMiiiiimiiii < Hoe meerdeoriënteeringszin en het gevoelop-een-afstand bij een blinde is ontwikkeld, des te zekerder en zelfstandiger wordt hij in zijn optreden, destemeer past hij zich aan in zijn omgeving en des te ongedwongener kan hij in de maatschappij der zienden worden opgenomen en zijn levenstaak vervullen. Na tuurlijk moet hij doelmatig onderwezen en voor zijn vak worden opgeleid en deze oplei ding moet er op gericht zijn, dat de zintuigen, krachten en gaven, die hem ter beschikking bleven, worden aangewend in overeenstem ming met zijn aanleg en zijn toekomstige levenstaak. Wanneer aan al deze voorwaarden wordt voldaan, wanneer al deze factoren worden in aanmerking genomen, dan zal voorden blinde de tijd aanbreken, dat hij niet meer als een beklagenswaardig en minderwaardig individu leeft bij de genade van zijn medeburgers,maar hij zal worden en moet in de toekomst worden een gelijkwaardig mensen in de maatschappij, wiens physisch gebrek een factor is van geen of geringe beteekenis. Op maatschappij en staat rust nu de plicht, mede te werken aan de verwezenlijking van dit gemakkelijk bereikbare doel: den blinde door productieven en nuttigen arbeid te leeren, zichzelf te onderhouden en de maat schappij te dienen; alleen op dezen weg, en n iet door aalmoezen en philanthropie zal de blinde zijn gemis leeren vergeten, zijn levenslot dragen, en die mate van zelfstandigheid, be staanszekerheid en bevrediging verwerven, waarop hij evenveel recht heeft als de ziende. Breslau. Dr. L u D w i G COHN iiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimniiiiimmiiHiimiii HET ZILVER EN HET ECONOMISCH HERSTEL In een vorig artikel werd de quaestie van den invloed van den zilverprijs op de wereldmalaise kort aangeroerd en ik geloof dat het wenschelijk is er hier nog wat meer aandacht voor te vra-gen, temeer omdat de tijden toen het zilvervraagstuk veler aandacht had reeds zoo lang achter ons liggen en het zeer wel mogelijk is, dat het opnieuw van urgenten aard zal worden. Reeds in 1886 had Lord Dufferin, destijds onderkoning van Britsch-Indië, de Engelsche regeering gewaarschuwd tegen een te halstarrig vasthouden aan den gouden standaard. Hij was van oordeel, dat een vaste waardeverhouding tusschen goud en zilver zeker te bereiken was. Maar op de Conferentie te Brussel in 1892 maakte de houding der Britsche en Duitsche gedelegeerden en mis schien ook de weifeling van Amerika een in ternationale overeenkomst aangaande het bi-metallisme onmogelijk. Ook thans zal wel niemand een dergelijke oplossing mogelijk achten, maar een andere vraag is het, of niet langs internationalen weg de prijs van het zilver voor geruimen tijd op een bepaald peil kan worden gehouden, ten einde in de eerste plaats te beletten dat door anarchie in de productie de prijs terugzinkt tot het lage niveau van vór den oorlog of nog daaronder, waardoor de koopkracht van de ± 800 millioen Aziaten, die den zilveren standaard huldigen, verder zou verminderen en ten einde veeleer door een belangrijke verhooging in den goudprijs van het zilver de koopkracht dier honderden millioenen te verhoogen 1), als het kan te verdubbelen. Dit laatste is te meer urgent, nu in Europa 300 millioen menschen wegens de ontwrichting van hun muntwezen hunne koopkracht bijna geheel verloren hebben en deze nog langen tijd niet of niet veel zullen kunnen verhoogen. Voorde exporteerende landen zooals Engeland, Frankrijk, België, Nederland, Duitschland en tal van andere Europeesche landen, de Vereenigde Staten, Japan, Ned. Indië (over het algemeen landen die fabrikaten en pro ducten exporteeren en wier munteenheid niet met de goudwaarde van het zilver fluctueert) is het derhalve hoog tijd, naar andere markten min U1TU TOEZEUIK UI VAN DER HOOP'. MEUBELBCWARINQCN TRANSPORT MIJ. muti|d TELEFOON AMSTERDAM f A* HAAR LAATST VERSCHENEN PROSPECTUS IKTEtDlJI LTnautrut ttu ZUID om te zien, want wie gelooft thans nog dat het binnen afzienbaren tijd zal gelukken aan Centraal- en Oost-Europa de vroegere welvaart te hergeven? Daar zijn groote landen wier munt bestaat uit voortdurend deprecieerend papier, landen waar zoo goed als geen zilver meer voorhanden is. Daarentegen is in China, Britsch-Indië en andere Aziatische landen, ier bevolking grooter is dan die van Europa en de V. S. tezamen, de bevolking niet verarmd door den oorlog, integendeel, Azië heeft enorme hoeveelheden zilver en goud gedurende en na den oorlog geabsorbeerd, gelijk het trouwens duizenden jaren lang heeft gedaan, er is veel zilver !n omloop, er is geen sprake van een teveel aan papier. Terwijl er in de noodlijdende Europeesche landen geen zilver meer is, heeft Azië er enorm veel van. Maar de koopkracht van dat zilver, van de Britsch-Indische Roepie, van de Chineesche Tael, van de Saigon piaster rijst en daalt met de goudwaarde van het zilverToen in het begin vaii 1920 de prijs van het zilver te Londen 2) 89 pennies was, noteerdede Roepie 2s 7d 3) de Shanghai Tael 8 s. 7d , de Saigon piaster 6 s.3 d. tegen respectievelijk l s. 3 d. 3 s 2 d. en 2 s. 3 d. een jaar later. M.a.w. zelfs in aanmerking genomen dat het f nog steeds iets onder goud-par i staat, is de koop kracht dier Aziatische munten tot op veel min der dan de helft gedaald. De 800 tnillioen Azi aten kunnen met hun zilver nog niet de helft koopen van de goederen, die /.ij ermeoe zouden kunnen verkrijgen als de zilverprijs stabiel gebleven was op den prijs van Februari 1920. Nu kan dadelijk worden toegegeven dat die prijs door allerlei omstandigheden overdreven hoog was en dat het niet wenschelijk is te streven naar een terugkeer tot dat hooge niveau. Geheel iets anders zou het zijn wan neer men den prijs kon brengen op bijv. 70 pence (per Standard ounce te Londen) en daarop kon houden. Is iets dergelijks bereikbaar? Het zou niet de eerste maal zijn dat men langs internationalen weg een einde tracht te maken aan anarchie in de productie van een handelsartikel en wanneer dat artikel een edel metaal is, dat voor de helft der wereld-bevolking de standaard is waarmede de waarde der goederen wordt gemeten, dan moet het wel in het oog springen, dat, wanneer men er in kon slagen, die waarde meter, zelfs langs den weg van verminderde productie, in waarde te doen stijgen, die honderden millioenen menschen minder zilver zouden hebben neer te tellen vooreen gegeven quantum goederen dan eerst, m.a.w. dat zij van de exporteerende landen meer goederen zullen kunnen koopen. De grootste producenten van zilver, zooals men weet de V S. en Mexico, hebber, een overwegend belang bij een mogelijke stabili seering van de.i zUverpriis (in go uu uitgedrukt), op een zoo hoog mogelijk niveau. Tot nog toe heeft iedere poging (bijv. de Sherman-act) tot kunstmatige stabiliseering op een zelfs tamelijk hoog niveau overproductie ten gevolge gehad; mijnen die gesloten waren of daartoe aanstalten maakten, werden heropend of verhoogden de productie. Wetten tot aan munting van zilver op groote schaal, zooals de Sherman-act, zouden ook thans weer hetzelfde gevolg hebben. De oplossing zou dus veeleer moeten worden gezocht in de richdng van productie-beperking bij internationale overeenkomst, wanneer er na voorafgaande studie en onderhandelingen uitzicht bleek te bestaan dat die kan worden bereikt. De vorming van een wereld-trust, mogelijk onder toezicht en controle der regeeringen, zou onder de oogen moeten worden gezien. Het is een dwaasheid, de productie van een zoo gewichtig artikel als het witte metaal blijvend te laten verwilderen, wanneer, zooals wij meen en het geval te zijn, de positie van dat artikel een zoo groote rol in de wereld-econo mie speelt, dat het verband daartusschen en tusschen de wereldmalaise niet te ontkennen is. Men kan wel, zooals de Manchester school het wil, van alle ingrijpen in het proces der vrije productie principieel afzien, en de dingen hun natuurlijken loop laten. Dan zullen alleen die mijnen overblijven die het best en het goedkoopst beheerd worden. In den Darwinistischen strijd om het bestaan blijven dan de meest voortreffelijke over, zoo zegt men. Maar zoodra die enkele grooten en sterken dan alleen overblijven, gaat de prijs weer omhoog, met het gevolg dat de kleinere en zwakkere weer beginnen mede te doen. En zoo blijft men aan den gang: de prijs van het metaal dat voor .de helft van de bevolking der wereld de meter is waarmede zij de waarde der goederen berekent, vormt geen vaste basis en daardoor wordt aan 800.000.000 men schen iets van hooge noodzakelijkheid ont houden. Dat is voorde Westersche beschaving, die nog steeds de macht in handen heeft, moraliter reeds onverdedigbaar. Het is een onrecht dat begaan wordt, en derhalve uiter aard fout. De principieele bewering, dat men in het natuurlijke proces van productie niet behoort in te grijpen, dat de dingen hun loop moeten nemen, dat men de economische krachten vrij spel moet laten, is verkeerd, omdat de gansche beschaving juist berust, of wil berusten op het tegendeel: een voort durend menschelijk ingrijpen in het spel van alle mogelijke natuurkrachten en natuur processen. De menschelijke moraal stelt paal en perk aan de eigen aandriften, de medische wetenschap houdt zieken en zwak ken, die volgens de wetten der natuur te gronde behoorden te gaan, in het leven, de weldadigheid belet economisch-zwakkeii, die eveneens behoorden te sterven, van honger om te komen. In zijne woningen maakt de inensch langs kunstmatigen weg den winter tot zomer, zijn naakt lichaam bedekt hij kunstmatig met kleederen. Er is, kortom, geen enkele natuurkracht waartegen de beschaving als haar belang het medebrengt, niet voortdurend in verzet is. Waarom zou men dan, nu men toch eenmaal die vermetel heid heeft, en daarop de Westersche bescha ving heeft opgebouwd, een uitzondering maken in het regelen van de productie en den prijs van een koopwaar die van zoo groot belang is voor de wereld-economie? De Westersche beschaving heeft Azië voor het grootste gedeelte in haar macht gekregen, juist omdat zij in grootere mate dan eenige ons bekende voorafgaande beschaving, van ingrijpen in de natuurwetten, van het streven, die tot hare dienaren te maken inplaats hare slaven te zijn, haar principe heeft gemaakt. Van die macht heeft zij gebruik gemaakt. Door die landen te dwingen hunne markten open te stellen, heeft zij in Azië de in'.andsche nijverheid grootendeels vernietigd en de be volking gedwongen Westersche fabrikaten te koopen, en grondstoffeii en landbouw producten te leveren. Door ook in Azië nieuwe behoeften te scheppen, weet zij Azië steeds meer fabrikaten op te dringen. Maar dan is een koopkrachtig Azië voor haar ook van overwegend belang nu Europa voor jaren verarmd is. Dat geldt ook voor Amerika, dat op Europa's behoeften was ingesteld". Daarom hecht Amerika een zoo groote waarde aan een open markt in China. De Vereenigde Staten hebben derhalve een dubbel belang: een hoogen prijs voor hun zilver en een koopkrachtig Azië dat Europa gedeeltelijk als afnemer kan vervangen. Een conferentie die de zilverquaestie langs inter nationalen weg zou hebben te bestudeeren, zou dus gevoeglijk te Washington bijeen geroepen kunnen worden. Of, en hoe het mogelijk is, de belangen der verschillende zilverproducenten tot elkander te brengen en bij internationale overeenkomst. te honden, kan daar besproken worden. Maar nog eens, langs den weg van kunstmatige prijsverhooging door groote regeerings-aankoopen is het doel niet te bereiken; dat is proefondervindelijk bewezen. Alleen beperking der productie zou blijvend verbetering kunnen brengen. H. D u N L o p 1) Het is volkomen juist dat een verhooging in den zilverprijs voor de Aziatische landen met zilveren standaard in zooverre een nadeel kan zijn dat zij daardoor in hunne exporten bemoeilijkt worden. Maar daar staat tegen over dat de productiekosten op den duur geringer worden, omdat de loonen omlaag gaan wanneer de koopkracht der munteenheid verhoogd wordt. Het kan m.i. nooit anders dan goed zijn wanneer men de helft der wereldbevolking verrijkt door te zorgen dat haar waardemeter niet door allerlei oorzaken beurtelings uitgerekt en samengedrukt wordt. Maakt men een eind aan dat ontzettende euvel, dan is in Azië een tijd van voorspoed te verwachten die veel kan goedmaken van hetgeen de oorlog heeft bedorven. iimiliiilimiiliiiiiiliiiiiiiiiiiiiiiiimiiimi IIIIIHIIIIIIIIIII DE BEZWAREN DER VOOR ZIENING VAN DRINKWATER UIT DE DUINEN Bij de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsontwerp ter onteigening van gronden in de gemeente Wassenaar met het oog op de Haagsche duinwaterleiding wees de heer Kraus er op, dat het chloorgehalte van het water van verschei dene draineerbronnen langs den bestaanden fHaagschen) watervang onrustbarend aan het stijgen is en dat men reeds vele bronnen heeft moeten afsluiten. Zij, die aan het hoofd staan van de genoemde drinkwatervoor ziening hebben bij het vervullen hunner gewichtige taak geen tijd beschikbaar om het publiek voor te lichten, wat daarenboven ook niet op hun weg ligt. Schrijver dezes beschikt over eenige cijfers 1) in verband met dit vraagstuk, dat ons aller belangen raakt, en kan er dus iets over mededeelen. De heeren Pennink, Stang, Pareau en Halbertsma zijn in deze zaak in voor drachten en geschriften het eerst en het meest aan het woord geweest. Pennink en Halbertsma achtten de toekomst donker, als er niet bijtijds maatregelen genomen worden. Stang en Pareau waren optimisten. Pennink vreesde een verzouting van de bronnen, als men het water te diep ophaalde, Halbertsma was beducht voor een naderend te kort aan water. Het is wel gebleken, dat de laatsten het gevaar te groot en te snel naderend achtten. Voor Amsterdam brengt men het water in de duinstreek reeds langen tijd door diep gaande verticale draineerbuizen op, zonder dat er ernstige bezwaren bekend geworden zijn, waarbij men echter moet bedenken, dat het oppervlak van den watervang door aankoop van duingronden voortdurend werd uitgebreid. Dit neemt niet weg, dat de voorzichtigheid van Pennink en de tegenspraak van Halbertsma der water voorziening zeer ten goede zijn gekomen, zonder hen ware het gevreesde gevaar wel licht ingetreden. En geheel ongelijk, althans in beginsel, hadden zij zeker niet, al zagen zij wat te ver vooruit. Ook voor Den Haag moet nu weder het gebied van den watervang vergroot worden en daar komen nu inderdaad teekenen, dat het denkbeeld van verzouting niet uit de lucht gegrepen is. 2) Men is voorzichtig geworden met diep draineeren. De Amsterdamsche Commissie van 1891 had dieper draineeren en bronbuizen aanbevolen en daarmede een beginsel aan gegeven, echter zonder de gevaren te mis kennen, die er uit konden voortvloeien. Daar na heeft men echter het stelsel der open kanalen nog geenszins verlaten. Een lange reeks van proefnemingen ligt er tusschen den tijd, waarop die commissie haar rapport uitbracht en de invoering der later toegepaste geperforeerde verticale bronbuizen. Met het oog op het vraagstuk van het chloorgehalte van het grondwater in de duinstreek zijn in 1916 en 1920 diepboringen gedaan, waarvan de uitkomsten in de bijge voegde tabel zijn "inschreven. Deze cijfers spreken voor zichzelf. Men ziet, dat het zoute water in het algemeen des te eerder wordt aangeboord, naarmate men de zee nadert. Verder blijkt onmisken baar, dat het zoutgehalte met de jaren allengs toeneemt, zij 't ook veel langzamer dan Pennink van het zoete water in den beginne verwachtte; dat het toeneemt, dat het grens vlak tusschen zout en zout water rijst, pleit evenwel voor den juisten kijk, dien Pennink op den toestand had. Men bedenke echter wat de aangegeven diepten beteekenen. Laten wij de boring vlak bij de zee (op + 175 M.) buiten beschouwing, dan was op 25?40M. A.P., d.i. fcp een diepte gelijk aan :]- en bijna l van de hoogte van den Utrechtschen dom, het zoutgehalte nergens bijzonder hoog. (28?89 mgr. chloor). Op ± 1350 M. van de strandlijn was het zoutgehalte bepaald laag op 85 M.?A. P. Dit waren de toestanden nog in 1920. Het oppervlak van het zoute water lag toen nog diep onder den beganen grono. Van de bronnen, die afgesloten zijn, o.a. vak 0?1, 2?3, 3?4 en 4?5, bedroeg het chloorgehalte resp. in Fcbr., Maart, April en Maart 1919 niet meer dan resp. 68.5, 53.3, 54 en 142 mgr. chloor (van onder af genomen water). Het afsluiten er van was een wijze Afstand van de strandlijii. + 175 M. ± 375 ± 400 i 800 ± 975 ± 1350 Diepte der waarneiningsfilters DP in meters 25, 40 en 65 25, 40, 55 en 72 40, 70, 104, 130, 150, 162, 180, 200 40, 71, 130, 140, 147 25. 40, 55, 70, 85, 100 25, 40, 55, 70, 85, 110, 125 en 135 Gehalte van het water aan chloor in milligrammen per L 1916 1920 7056, 1702 en 4500 60, 32, 79 en 8900 40, 12J3, 14000, 16800 7051, 110 0, 10257 12000 31, 70, 16 "00, 16000 16460 26, 30, 36, 36, 36, 343 2S, 31, 2. 30, 36 10.00, 12000, 16000 90CO, 3500 en 7000 89, 47, 1080 en 10700 53, 3800, 15300 17000, 14100, 12900 10760, 14780 30, 209, 18000 15500, 1SOOO 24,5. 32, 36 34, 36, 750 26, 28, 28,27, 28 15500, 13600, 8400 (?) iiiiiiimiMMimtt KREKELZANG VAGANTIE Eindelijk dan toch vacantie, Op de vlucht, naar buiten toe, Afgedaan met zakenzeuren, ? Afgedaan met plichtsgedoe. Naar de vrije luier-duinen, Naar 't zeewier-geurend strand, Zwerven, dutten, niets begrijpen, Niet gepijnigd door verstand. Niemand haten, niemand kennen, Levend dood-zijn voor 'n poos; Van de heele wereld houden Goed vertrouwend, argeloos, In een linnen pakje dwalen, Als een krullende meneer, Naar de weelde-meisjes gluren, Ook 's dik-doen voor 'n keer, Vrouwtjes in gedachte zoenen, Die niet echt te zoenen zijn, Liefde-woordjes tot ze brommen In dezelfde zonneschijn, Lunchen en niet koffiedrinken Nu geen boterham met ei, Maar 'n tong d la meunière Met een halve Gr ave er bij. Kennis-maken met families, Doen afsof je iemand bent, Of je niet op 'n kantoorkruk Voor je maand-eind-beertjes pent, Baden in de trotsche golven, Met een mode-badpak aan: Daarna met je bibberbeenen Fluitend in je badkoets staan, Dan 'n theetje of 'n partje En een tien-cents sigaret, Dan 'n strandstoel-avontuurtje Met wat liefde-babbelpret. Als de opgepotte riksjes Na 'n maandje zijn gedaan, Kan je wat getroost en monter Je kantoorgraf weer in gaan. J. H. SPEENHOFF miUBIIIlHlIlHlM UNIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK, DENHOUT, LOCHEM en BURGULO. Agentschappen in Indië: BATAVIA, SOERABAYA, SEMARANG, BANDOENG, MEDAN en WELTEVREDEN iimiiliiiimiiiiiiiiiiimiiiiiimiiiiimiiiiiilllliiliiiiiiiliiiiKiHiilniiiiiiiH 2) In normale tijden wordt verreweg_ het grootste deel der wereldproductie van zilver te Londen verhandeld, aangevoerd en vandaar weer verzonden. Br zijn betrekkelijk weinige firma's die te Londen in zilver handelen, maar zij stellen den dagelijkschen prijs volgens vraag en aanbod vast. Die prijs is de basis voor de marktwaarde overal waar het vrije verkeer bestaat. Van de totale productie van 195.000.ÜOO ounces van 1919 nam Azië - 55 0, de industrie 20%, aanmunting 18 % en Afrika 7 %. In het jaar vór den oor log was de gemiddelde prijs -?-. 27i pennies, in Aug. 1917 43 pennies, in het begin van 1910 89 pennies, thans ongeveer 35. (Zie Memo randum voor de Conferentie te Brussel in Sept. 1920 door Mr. Findlay S/r'rras, Directer of Slatistics, in India). ' 3) Vór den oorlog, toen zilver zelfs tot 22 d. gedaald was, heeft men den koers officieel op 3'/4 vastgesteld ten einde de roepie te redden. Omgekeerd, toen de prijs boven 43 kwam, was men genoodzaakt, ten einde omsmelting te voorkomen, den koers geleidelijk op 2"'/- te brengen. maatregel van voorzichtigheid. Er waren ook wel bronnen, die reeds vroeger en sterker in zoutgehalte toenamen. Door aankoop van nieuwe duingronden gaat men voort het water bij voorkeur uit lagen van matige diepte te halen. De Eerste Kamer heeft dit gelukkig niet belet. Zoolang de leiding en de exploitatie der duinwaterleiding in zulke han den is, kunnen wij, verbruikers van het water, gerust zijn, zal het ons aan goed drinkwater in ruime hoeveelheid niet ontbreken. Men moet zich ook van dat zoutgehalte van het drinkwater geen schrikbeelden maken. Er moet al heel wat zout in het water zijn, voordat men het proeven kan en wij weten allen, dat zout op zichzelf niet schadelijk is. Is de aanwezigheid ervan een teeken, dat het water toevoer verkrijgt uit riolen, dan wordt het een andere zaak, maar daarvan kan hier geen sprake zijn. In 1892 onderzocht Dr. Pareau op verzoek van Burgemeester en Wethouders het drinkwater van 84 pompen in de Scheveningsche hofjes. Hij vond er een zoutgehalte in, wisselende van 94 tot 4879 mgr. (corresp. met ± 57 en ± 2960 mgr. chloor). Toch werden daar slechts zelden klachten over brakheid vernomen; er waren er zelfs, die het water als hartig boven het duinwater verkozen, wat onze keuze wel niet zou wezen. Pareau nam voor Scheveningsch drinkwater als maximum met het oog op de drinkbaarheid 424,5 mgr. chloor per L. aan en achtte voor het maagdelijke duinwater, als de nood aan den man kwam, een gehalte van 500 mgr. chloor per L. als uiterste grens van drinkbaarheid niet te hoog gesteld. Te Dülft heeft men indertijd de grens van toe/aatbaar zoutgehalte op 300 gr. per L. moeten bepalen. Deze getallen komen schrijver dezes echter te hoog voor. Een slappe zoutoplossing moet met het oog op de osmotische werking voor het darmkanaal toch wat anders zijn dan zuiver water. Wat hiervan ook zij, van zulk een zoutoplossing is bij ons duinwater geen sprake. Als men bedenkt, dat het ge middelde chloorgehalte van het duinwater in 1920 ruim 35 mgr. per L. was, dan ziet men hoever men nog van de genoemde grenzen verwijderd is. Dat het chloorgehalte, zelfs dat van de ondiepe bronnen in het Haagsche duin steeds toeneemt, spoort aan tot waak zaamheid, maar is nog geen reden voor onge rustheid. De leiders der zaken in het duin kennen den vijand en houden hem voort durend in het oog en weten hem zeker nog zeer langen tijd in bedwang te houden, zoo zij al niet het middel vinden om hem voor goed onschadelijk te maken. Dr. J. E. E N K L A A R 1) Zie De Gids" van Mei en Juni. 2) De ervaring te Amsterdam opgedaan geldt niet zonder meer voor den Haag en ervaringen en besluiten, die betrekking hebben op de Amsterdamsche en Haagsche water voorziening mogen niet zonder nader onder zoek toegepast worden op het geheele duin gebied. Dat heeft men o.a. te Delft onder vonden, waar verzouting inderdaad inge treden is. Ook te Leiden deed men zulke ervaringen op. 3) Diepboringen zijn kostbaar. Zij zijn echter noodzakelijk, waar men de diepere grondlagen wil leeren kennen. Nieuwere boringen hebben geleerd, dat onder Utrecht het diluvium zelfs 160 M. dik is, dat in N. Holland (Diemerbrug) op 170, en bij SchoorI op ruim 220 M N. H. P. de ondergrens van het diluvium gelegen is en te Beerta (prov. Groningen) blijkt het op 226?N.H.P. geheel doorboord te zijn. De opgaven heb ik te danken aan den bekenden geoloog Dr. J. F. Steenhuis. Deze boringen gaan nog vrij wat dieper dan de bovengenoemde in de duinstreek. Het is te betreuren, dat het tweede deel van het rapport betreffende het belangrijke geologische en hydrologische bodemonderzoek van het duingebied nabij Haamstede door den ingenieur Dr. J. Versluys, , dat schrijver dezes reeds verschenen achtte, in druk nog niet aanwezig is. De gegevens zijn op het Rijksbureau aanwezig, doch zij zijn nog niet persklaar gemaakt. Hangt dit wellicht samen met den minder gunstigen finantieelen toe stand van het Rijk?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl