De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 5 augustus pagina 8

5 augustus 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 5 Aug. '22. - No. 2354 REIS-AANTEEKENINGEN II FLORENCE. Bij onweders en onder piasregens in Florence te zijn is misschien niet alleszins de gewenschte toestand. Maar de Arno was tenminste vol water, en het door breken van de zon gaf soms weer prachtige effecten over de heuvels en op de rivier. Toch moet men den dom en de campanille tegen een blauwe lucht zien en dan nog het liefst komend uit een der tallooze zijstraten om de Piazza, want dat plein is met kerk, toren en het Battistero grootendeels vol gebouwd. Zooals dat heele oude middenstuk van de stad volgebouwd en bovendien vol menschen, voertuigen enz. is. Maar op het gunstigst gezien zijn dom en klokketoren, met al die fijne, min of meer vage dwarslijnijes en met al de teere kleuren die de rijzigheid voor spichtigheid behoeden, een tooverachtige ver schijning, een dichtwerk van het edelst rythme. Men heeft hieraan voor zoo'n dag genoeg, en moet een ander moment uitkiezen omXde deuren te bekijken van het battistero (oorspronkelijk de kerk, maar waarin thans de Florentijnsche kindertjes worden gedoopt). De reliëfs op die deuren, die den beschouwer uren lang kunnen boeien, zijn onderling zeer verscheiden, die van Pisano, op de oudste deur, zijn aanmerkelijk soberder en strakker van behandeling dan die van Ohiberti. Mede door den inhoud van de twee grootste musea, Uffizi en Pitti, geeft Florence een soort kort begrip van de Italiaansche kunst. Men moet ook naar andere steden gaan, omdat dit of dat er gezien en bestudeerd moet worden; naar Ravenna voor de Byzantijnsche kerken en Mozaïeken, naar Padua voor Oiotto; als stad zijn misschien Ferrara, Verona liefe lijker, is Venetië meer een sight. Maar in Florence blijft het oude in het nieuwe voort leven. Is niet de Piazza della Signpria, omen bij het Palazzo Vecchio, met al die beelden groepen en galerijen, al dien rijkdom, dat krachtdadige, exuberante en feestelijke en ongegeneerde in skulptuur als een Romeinsch centrum van weelderig leven? Heeft men niet bij den Arno, in de kleine straten om de Santa Croce heen, nog volkomen middel eeuws che, geheimzinnige, als versterkte hui zen, poorten, gangen en gewelven? En ontleent die copie van een antiek wild zwijn, door Pietro Tacca, op het drukke, aardige marktje niet aan oat geheele Renaissance-milieu, en aan die populaire bestemming niet een nieuw en vroolijk karakter? Men vindt te Florence hoewel de bloemen er zeldzaam zij.n en alleen op de markt of door een blik in een om muurden tuin te slaan, voor den vreemdeling te zien riante aspecten te over, bijvoorbeeld het plein vór de Santa Croce, en de Ppnte Vecchio. Op die Ponte Vecchio (oude brug) met de grappige kleurige winkeltjes in stee van leuningen , die er van den Arno uit zoo vroolijk uitziet, is indertijd een der Medici vermoord vreemd dat men zulk een terrein uitzoekt in een stad met zooveel donkere poorten en gangen, waar een sluip moordenaar de handen moeten jeuke.i. Zoo vindt men te Florence op elk paar schreden een stuk geschiedenis of kunst geschiedenis, en toch moet de zoeker naar het pittoreske oude worden gewaarschuwd. Eén charme van den ouderdom, aan het eerste het beste 18de-eeuwsche grachtenhuis te Amsterdam eigen, heeft bijna geen Italiaansch gebouw: de verweerdheid, dat aangeslagenet besmookte, die diepte van kleur en vervaging van detail, die iets gesluierds en droomengs en oeftigs geeft aan den steen. De kerken en oude paleizen zien er, wat de kleur aangaat, uit als nieuw; ze zijn ook niet met mos of klimop begroeid, en zelfs is in haar naburigheid zelden groen aangebracht. In Ravenna is dit anders, ien ik moet zeggen dat het mij weldeed daar oude boomen, gras en mos om de kerken te zien. Maar de Dom, de Santa Croce, de Santa Maria Nuova, aie drie meest karakte ristieke Toscaansche bouwwerken te Flo rence, hebben door donkergroene en grij ze kleuren van het marmer (ik hoorde de op merking dat die marmers de kleur hebben van de daar zoo talrijke duiven) uitieraard minder behoefte aan een ouderdoms-sausje dan de baksteen en gebouwen. En aan den anderen kant is het verschil tusschen het oude en het nieuwe in de stad niet zoo schrijnend als elders, zoodat men zelfs door een saai en koud plein als de Vittore Emanuele wel verveeld, maar niet geschokt wordt. Ruskin, die zulke prachtige dingen over de Giotto's in de Santa Croce gezegd heeft maar waarom zoo aldoor kibbelend? ver wijt den Florentijnen overigens in de bitterste bewoordingen het bederf van hun stad. Hij wordt zelfs in zijn geprikkeldheid zoo onre delijk te beweren dat zij zooveel gebaren gebruiken uit armoede aan woorden. De Uffizi is een model-museum, een voort durend levende en boeiende les in begrijpen en genieten. Men kan het ook niet betreuren, dat veel van de belangrijkste schilderijen, b.v. de Botticelli's van de Academie naar daar zijn overgebracht. De Academia di Belle Arti blijft trouwens nog haar hooge waarde behouden door de aanwezigheid van de primitieven uit de XI11de eeuw. Zij zijn heerlijk, deze oude Toscaansche meesters. Zij, die tot de eerste behooren die de tragiek, het menschelijk lijden in de religieuze kunst brachten ,sclrlderden den gekruisigden Heiland met de ontroerendste, en te gelijk meest klem mende uitdrukking, de heiligen en engelen zoo ernstig, zoo teeder en zoo goed. De kleuren zijn verrukkelijk, de symbolen kinderlijk, eenvoudig en nog heelemaal gevoeld. In een der zalen hangt een prachtig vertelsel van Lorenzo Monaco, volkomen synthetisch van vormgeving, een juweel van kleur. Maar van alle kanten stralen u de wonderen tegen. In dit kleine werk is men spoediger thuis dan in Cimabue, Oiotto en Masaccio, maar het is een voortreffelijke inleiding daaitoe. Wie de Italianen van de 14de en 15de eeuw nog slechts uit reproducties kende, moet opnieuw voor hen gewonnen worden. Een enkele machtige of teedere indruk, een onver wachte bewondering kan daartoe den stoot geven. Zoo trof mij, nog onthuis in die zaal van de oude Florentijnen, in de Uffizi, opeens diep een kniisaflegging van Oiottino, een m-menschelijk gevoeld werk, dat niets wrangs heeft, en waarin naast smart , berusting en vertrouwen zijn uitgedrukt in die kleine aandoenlijke groep om den Christus. Andere Italianen uit dat tijdperk blijve.i en laten koel. Memmi b.v. met zijn prachtig geschilderde doch overigens weinig als gebeur tenis gevoelde Annunziazione. Er is een veel aangrijpender en eenvoudiger Aankondiging Florence Santa Croce Florence Christus aan het kruis (XI Ie eeuw) in de Academia, van een onbekende, die er een beetje op lijkt, en die van Fra Angelico is eveneens oneindig mooier, vooral wat de invloed van de tijding op Maria aangaat. Fra Angelico men kan hem bijna volkomen leeren kennen in de San Marco. En wie weerstaat den beaten Angelico en zijn rustige, lieve vroomheid? Hij is de meest volmaakte monnik-schilder, geen manierisme, geen stunteligheid, maar absoluut vermogen door absoluten ernst en eenvoud kenmerken hem. Hij is niet te herkennen aan eigenaardigheden van manier, hij sluit zich bij geen school aan. De strafheid van Oiotto is geheel verdwenen. Toch herkent men in zijn voordracht het voorbeeld van dien hervormer der schilder kunst die tot de natuur terug ging. Ruskin is in de Santa Croce bij de Oiotto's geklommen, en heeft een uitvoerige en diepgevoelde beschrijving van zijn San Francisco-serie nagelaten, die de beschouwer niet ontberen kan. Toch moet men meer van Oiotto zien om hem de plaats te gunnen die hem toekomt, en de, fresco's te Paaua, hoezeer ook plaatselijk verdacht, zijn daartoe onmis baar. Er is in de Uffizi zoo overstelpend veel, dat men het, hoe overzichtelijk het ook geordend is, niet in weinig woorden door kan nemen", zoo min als men het ter plaatse in een dag doen" kan. Ik gedenk nog de toch wel wondermooie Botticelli's, de kos telijke portretten van Bronzino, en.metpassielooze bewondering, Rafaël. Om het verval te bestudeeren geeft het museum wijselijk weinig gelegenheid. Dat kan men dan nog beter in de Pitti, het volle, veel minder goede museum over de brug, dat door eindelooze gangen met de Uffizi verbonden is. Weinig musea bezitten een zoo uitgelezen collectie buitenlandsche kunst als de Uffizi. De vleugel met de buitenlanders geeft a! dadelijk een Hugo van der oes te zien, die de hier ontstellende eigenschap heeft, ons al wat wij zoo juist bewonderd hebben, voor een oogenblik te doen vergeten. Neen, er is toch eigenlijk niets grooters, niets van meer ontzagwekkenden eenvoud en hartgrondiger eer lijkheid dan de devotie van deze onschocne Nederlandsche menschen, niets meer ont roerend dan dat zoontje en dochtertje van den schenker, niets mannelijkers dan deze aandachtige heroers en heiligen ! Het is bij overrompeling, het is geheel ondanks ons voor dit vreemde, prettige volk en zijn heerlijke kunst reeds gewonnen zelf, dat het patriottisme op eenmaal plaats vindt in ons hart. Wat is er aan dezen hoekigen meester en zijn groep boersche en burgerlijke menschen, dat ons zoo aandoet? Ik heb het mij willen verklaren, na meermalen opzettelijk de tegenstelling te nebben opgezocht, en van de beste Italianen zonder overgang naar de Sala di van der Ooes te zijn gestapt. Ik kom op niets an ders dan dat er in onzen meester een moment van over wonnen i stroefheid, van verteederde man nelijkheid is, meer ontroerend dan de vroomheid zelf. Bij hem geen cultus van _ de sereniteit, geen zoeken naar edele vormen, maar als het buigen van stugge knieën, als overgave van een sterke ziel. . Hoe heeft Florence, zelf zoo rijk aan kunst, nog zooveel vreemde schatten weten te veroveren? De Uffizi, en de Pitti nog meer, hebben prachtige Rembrandt's; het eerste museum heeft een der hoogst zeldzame schilderijen van Hercules Seghers, verruk kelijke Claude Lorrains, een paar van de meest magistrale allegorieën van Rubens, om niet te spreken van het werk van kleinere meesters zooals een kostelijke Jan van der Heijden. De Pitti heeft een hoogst interes sante verzameling zelfportretten van schil ders uit alle tijden en landen; ik keek er Jozef Israëls en Thérèse Schwartze in de oogen, drie wondermooie zelfportretten van Rembrandt zijn er, een verrassend fijn por tret van Hoppner, een meesterlijk van D lacroix, een onvergetelijk van Corot. De Pitti vult de collectie der Italianen nog verdienstelijk aan : er is wat te veel Andrea del Sarto, al is deze meestal wel heel mooi van kleur. Giorgione en Giovanni Bellini, twee hoogst belangwekkende meesters, ziet men daar, en dan Titiaan is er ruimschoots vertegenwoordigd. Tegen Titiaan en Veronese heb ik den typisch Hollandschen banvloek: niet mee gevallen" hooren uitspreken. De eerste vooral, groot colorist als hij is, valt eenigszins terug voor wie geestelijk door de vroegere Italianen zoo in spanning werd gehouden. Er is een voorname indolentie aan hem; aan zijn portretten vooral. Er was juist een tentoonstelling van 16deen 17de-eeuwsche Italianen in de Pitti, en natuurlijk overheerschte daar die barre, daverende geweldenaar Caravaggio, met zijn brutale onderwerpen, zijn brutale zwarte schaduwen, zijn gewaagd lijnenstel, en zijn goddelijke stukken peintuur. Hij was toch een kerel welk een originaliteit, welk een levenslust ! Hoe deed hij zich haten, en hatend bewonderen, deze plebeïsche en bezielde titan, door de preutsche epigonen van zijn tijd ! Maar heeft deze bezeten naturalist en baldadige revolutionnair, toen het met de vroomheid en den stijl toch wel voorgoed uit was, de eer van Ilaliè's kunst niet gered? Caravaggio heeft een aspect van het Italiaansche volk weergegeven, dat vór hem, als het al bestaan heeft, nooit is uit gebeeld, maar in het heden meer dan eenig ander naar ons toe is gewend. Want het Italiaansche volk van thans doet zich aan ons voor als ver van mystisch of fanatiek, maar als sanguinisch, gemakkelijk levend TBWPORT Mij. HOIUND", Weesperzijde 94, AMSTERDAM Tel. Zuid 4271. Tel -Adres Transport'' VERHUIZINGEN, ook per gesloten auto verhuiswagens met aanhangwagen. Binnen een rayon van 8O Km. bespaart men Hotelkostan. BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ Machinale Stofreiniging. Be waarp l aatse n voor inboedels en genotzuchtig, hoewel met soberheid en decorum. Weinig critisch en weinig kieschkeurig, behoudend meer uit gemakzucht dan uit beginsel, bedrijven zij den godsdienst met dezelfde opgewektheid en zelfs luidruch tigheid als alle andere manifestaties van het openbare leven, en bij de plechtigste missen in de kerk loopen de sight-seeërs met hun Baedekers onopgemerkt om de geloovigen heen. Het doopen der kindertjes in het diepdonkere Battistero, dat ons bijna aandoet als een sombere offerplechtigheid, verloopt in gemoedelijke vroolijkheid. Slechts in weinige kerken voelt men iets van een gewijde stem ming, de bedelaars en prentbriefkaart-verkoopers met hun indrmgerigheid op en bij de in- en uitgangen storen niemand. Een van de wonderlijkste ontmoetingen is een begra fenis, met kerels in vuil witte kielen en met brandende fakkels voorop, op klaarlichten dag: die ceremonie kaal en rommelig, sjouweriger, klungeliger dan bij ons, schijnt nie mand te choqueeren. Het volstrekt ongeorganiseerde verkeer, waarbij niemand ooit schijnt te schrikken of zich boos te maken om nauw ontsnapt lijfsgevaar het eindelooze lanterfanten en boomen en politiseeren op straat het veelvuldige gebedel, dat geheel en al een vak is geworden als een ander, en niet zelden vroolijk zingend wordt uitgeoefend of bij weigering gevolgd door verwenschingen. het overvragen van den verkooper zelf in de winkels, in al die lawaaiigheid, gulheid. die vroolijkheid, vriendelijkheid, die naïeve hebzucht, dien overmoed en dat gezond epicurisme vind ik van alle Italiaansche kunst niets terug, alleen van Caravaggio. En toch beseft men weer, dat zoowel de woeste en teedere Michel Angelo als de lie felijke della Robbia's naar volmaakte menschelijke vormen nergens beter konden hebben rondgezien dan in dit zelfde Florence met zijn mooie krachtige mannen en vrouwen en verrukkelijke bambino'? en dat ook weer Leonardo er de voorbeelden moet hebben ontmoet voor zijn krabbels van gedrochtelijkhedcn en miswassen. CORNELIS VET H. Dresden da Carravagio, De Valsche Speler iiiiitiiiiiiiitliiiiiiiiiimiiiimiiitiiiiiiiiiimiitii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii > iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHi Op den Economischen Uitkijk HET LOGISCH GEVOLG (I). Den uitslag der verkiezingen bezie ik hier natuurlijk uitsluitend uit den hoek van den economischer! uitkijk, niet van een meer al gemeen-politiek standpunt. De vraag is: in welke richting duidde die uitslag ten aan zien der vraagstukken, die met de economische en sociale belangen samenhangen; en: wat is (dus) ten aanzien dier vraagstukken te wachten van de Regeering in het komend tijdperk? Wanneer men op die vragen een antwoord tracht te vinden, dan zal men allicht vooraf deze vraag beantwoord willen zien: wat was de inzet van deze verkiezingen? welke leus weerklonk er? Mij dunkt, er is in kiezers vergaderingen en propaganda-bijeenkomsten over velerlei gesproken, meest we! over de politiek", zonder dat daarbij bepaalde eco nomische en sociale vraagstukken en hun oplossing in dezen of in genen zin aan de orde werden gesteld, tenzij dan dat van meer dan ne zijde werd aangedrongen op beteugeling van ambtenarij en vooral ook op bezuiniging. Maar de voorstanders van de aan het bewind zijnde Regeering hebben zich bij dien aandrang aangesloten. En men kan dus, meen ik, niet zeggen, dat dit nu de inzet van den stembusstrijd is geweest en zeker nog veel minder, dat de uitslag van dien strijd aan de Regeering in het nieuwe tijdperk een vrijbrief zou geven om het functionarismc uit te breiden en met den eisch van bezuiniging de hand te lichten. Trouwens, welke Regeering zou ook in de komende jaren zoo iets kunnen doen? Natuurlijk ware theoretisch denkbaar ge weest eene uitspraak van de kiezers-meerderheid, krachtens welke een ver links staand kabinet zou zijn opgetreden, waarvan men voor sociale" doeleinden krachtige grepen uit de (berooide !) schatkist had kunnen tege moet zien. Doch wanneer al zulkeen kabinet in dezen tijd daartoe den moed had gevonden, dan zou toch waarschijnlijk op deze of genewijze de zaak al vrij sproedig zijn spaak geloopen. Hoe dit zij, de kiezersuitspraak heeft daartoe niet geleid. Wat was dan in stelligen zin wel de beteekenis van die uitspraak? Zij is, zoo ik wel zie, ongetwijfeld geweest een bevestiging van de politiek der Regeering (ook op economisch en sociaal gebied), gelijk die politiek zich in het laatste deel van dit vier jarig tijdvak heeft geopenbaard. Tusschen 1018 en 1922 toch is zeer stellig door de Regeering niet n vaste rechte lijn getrokken als richt snoer voor haar beleid, maar wij hebben de aanvankelijk gevolgde lijn zich in opmerkelijke mate zien ombuigen, zoodat zij op een ander doel afging dan in den beginne werd nage streefd. En dat andere doel" is, naar mij voorkomt, ook door de kiezers, die hun stem rechts" uitbrachten, aangewezen als dat, waarheen zij wenschen dat de Regeering in de jaren na 1922 met stellige bewustheid en beslistheid koers zal zetten. Wat was nu dat andere doel" en waaruit bleek de ombuiging \ an de lijn? In den loop der laatste jaren heb ik meerdan eens gelegen heid gehad, daarop te wijzen. De fout, waarin naar mijne overtuiging de Regeering is ver vallen, was deze: dat zij op financieel, op sociaal en economisch gebied aanvankelijk.. laat ik het noemen: royaal" is geweest, gehandeld heeft alsof het herstel van de welvaart ten onzent zich niet lang meer kon laten wachten en wij ons dus zonder bezwaar de weelde konden veroorloven van verschil lende maatregelen, die op zichzelf wellicht zeer gewenscht, toch slechts genomen mogen worden, wanneer de bronnen der volkswel vaart rijkelijk vloeien. Dat herstel is uitgeble ven niet alleen, maar de malaise" heeft zich aanmerkelijk verscherpt, zoozeer, dat de uiterst bedenkelijke werking van de inmiddels genomen maatreglen aan niemand verborgen kon blijven. Toen dit openbaar werd, kon de Regeering niet in die lijn blijven doorgaan; zij moest wel terug. Natuurlijk denk ik hierbij als aan het meest sprekende voorbeeld van Mr. Aalberse's wettelijke 45-urige arbeidsweek, waarvan men zeggen kan, dat zij in tijden van grooten voorspoed misschien wel dragelijk zou kunnen zijn, maar waarvan toch wel vaststaat, dat zij in tijden van malaise niets minder is dan verderfelijk. Men heeft het gezien: Mr. Aalberse moest zwichten voor de macht der feiten; hij moest terug en ging terug. Dit is zeker wel het duidelijkste teeken geweest, dat men de tot dusver gevolgde lijn ging ombuigen in een andere richting, die zou kunnen worden aangeduid als: wetgeving en bestuur beheerscht door den eisch, welken de nood der tijden daaraan stelt. (Indien gij zegt, dat het vanzelf spreekt, deze richtingen geen andere te volgen, dan ben ik dat vol komen met u eens, doch wijs u erop, dat het vanzelf sprekende niet altijd gebeurt !) Een niet minder duidelijke vingerwijzing naar een anderen koers was de (ook) door de Regeering aangeheven leus van bezuiniging. (jij kunt alweer zeggen, dat zij daarmee veel te laat is gekomen, ik zal dit zeker niet ont kennen, maar zij is, til doende, tot het inzicht gekomen dat aan de buitensporige opdrijvin van staats-uitgaven paal en perk gesteld moest worden; aanvankelijk was zij royaal", bezat het inzicht van noodige zuinigheid niet. Ook hier: duidelijk aanwijsbare ombuiging van de lijn. Vooral minister de Geer heeft met de meest volstrekte en zeer prijzenswaar dige ondubbelzinnigheid dat inzicht luid ver kondigd. Hij heeft als regeerder, als minister van financiën, ons allen aangezegd (en aan getoond), dat wij als volk ver boven onze kracht leven en hij heeft niet opgehouden den eisch van bezuiniging en versobering luid te doen klinken. Naar veler oordeel heeft hij in die richting lang niet genoeg bereikt en tot itand gebracht; ik weet niet of hij (of een ander) binnen den hem daarvoor gegunden tijd meer had kunnen bereiken, maar ik geloof niet dat iemand aan den ernst van zijn streven kan twijfelen. Zoolang een kabinet aan het bewind is, komt de kritiek op zijn doen en laten van de overzijde", van de oppositie; het geldt als eisch van partij-tucht, de eigen vrienden" niet af te vallen; binnenskamers mogen de medestanders eener Regeering hun hoofd schudden, in het publieke leven prijzen zij wat de aan het bestuur zijnde partijgenooten doen. Dit ziet men altijd gebeuren en dit was ook het deel van dit ministerie. Maar toen de lijn werd omgebogen, prees men ook dat. Ik meen dat velen, die deze Regeering steun den, met meer hartelijke instemming het ombuigen van de lijn toegejuicht hebben dan vroeger, toen zij de oorspronkelijke lijn als de (toen) juiste mee moesten verdedigen. Op die ombuiging werd gewacht; men ver langde haar; men begon zich ongerust te maken dat er nog niets van te bespeuren viel. Sommigen, medestanders uit beginsel van deze Regeering, ging de ombuiging lang niet ver genoeg: ik denk hier aan de dissidente katholieken, die dit duidelijk te verstaan heb ben gegeven en die, al bereikten zij met hun actie - - voorzoover zichtbaar niet zooveel als zij hoopten, toch weergaven wat in dehoofden en harten van velen leefde. Als symp toom had en behoudt deze beweging eigen aardige beteekenis. Was nu de uitspraak der kiezers-meerderheid niet een bevestiging van de omge bogen lijn? Lieden, die met echten politieken speurzin de elementen van die, 59 zetels be treffende, uitspraak onderzocht hebben en ook uit de samenstelling der 41 zetels aan ,,de overijzde" te dien aanzien gevolgtrekkingen weten te maken, aarzelen geen oogenblik in hun oordeel daaromtrent; ook wanneer zij dit een triomf van de reactie" noemen (een natuurlijk tijdelijke triomf, dat spreekt !) dan is in die uiting hun oordeel over den zin der kiezers-uitspraak duidelijk. Mogen wij dan dit als vaststaand aannemen, dan valt daardoor wel het noodige licht op de waarschijnlijke, toekomstige oplossing van sociale en economische vraagstukken, voorzoo ver die oplossing afhankelijk is van inzichten der Regeering. Ik zou, om mijn bedoeling in deze te verduidelijken, nog wel iets willen zeggen over de richting, waarin eenige be langrijke vraagstukken van die groep juist in de laatste tijden een (al is het dan misschien voorloopige) oplossing nebben gevonden, doch bewaar dit voor een volgend maal. Slechts dit nu nog: deze beschouwingen zijn niet heel lang na den historischen oen Juli geschreven, terwijl de vraag omtrent de personen, die zouden blijven of heengaan nog een geheel open vraag was. Misschien is daarop het antwoord gegeven als deze beschouwingen het licht zien, maar hoe dat antwoord uitvalt, dat zal mij geen aanleiding zijn tot eenige wijziging of aanvulling. Wat mij belang inboezemt, is de zaak, niet de man. Ik wil letten op het logi&h gevolg van 5 Juli; of het Mr. A. of Dr. B. zal zijn, die als minister dit gevolg aanvaardt, is niet het ge wichtigste. ' S M I S S A E K T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl