Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
5 Aug. '22. - No. 2354
REIS-AANTEEKENINGEN
II
FLORENCE. Bij onweders en onder
piasregens in Florence te zijn is misschien niet
alleszins de gewenschte toestand. Maar de
Arno was tenminste vol water, en het door
breken van de zon gaf soms weer prachtige
effecten over de heuvels en op de rivier. Toch
moet men den dom en de campanille tegen een
blauwe lucht zien en dan nog het liefst
komend uit een der tallooze zijstraten om de
Piazza, want dat plein is met kerk, toren en
het Battistero grootendeels vol gebouwd.
Zooals dat heele oude middenstuk van de
stad volgebouwd en bovendien vol menschen,
voertuigen enz. is. Maar op het gunstigst
gezien zijn dom en klokketoren, met al die
fijne, min of meer vage dwarslijnijes en met
al de teere kleuren die de rijzigheid voor
spichtigheid behoeden, een tooverachtige ver
schijning, een dichtwerk van het edelst
rythme. Men heeft hieraan voor zoo'n dag
genoeg, en moet een ander moment uitkiezen
omXde deuren te bekijken van het battistero
(oorspronkelijk de kerk, maar waarin thans
de Florentijnsche kindertjes worden gedoopt).
De reliëfs op die deuren, die den beschouwer
uren lang kunnen boeien, zijn onderling zeer
verscheiden, die van Pisano, op de oudste
deur, zijn aanmerkelijk soberder en strakker
van behandeling dan die van Ohiberti. Mede
door den inhoud van de twee grootste musea,
Uffizi en Pitti, geeft Florence een soort kort
begrip van de Italiaansche kunst. Men moet
ook naar andere steden gaan, omdat dit of
dat er gezien en bestudeerd moet worden;
naar Ravenna voor de Byzantijnsche kerken
en Mozaïeken, naar Padua voor Oiotto; als
stad zijn misschien Ferrara, Verona liefe
lijker, is Venetië meer een sight. Maar in
Florence blijft het oude in het nieuwe voort
leven. Is niet de Piazza della Signpria, omen
bij het Palazzo Vecchio, met al die beelden
groepen en galerijen, al dien rijkdom, dat
krachtdadige, exuberante en feestelijke en
ongegeneerde in skulptuur als een Romeinsch
centrum van weelderig leven? Heeft men niet
bij den Arno, in de kleine straten om de
Santa Croce heen, nog volkomen middel
eeuws che, geheimzinnige, als versterkte hui zen,
poorten, gangen en gewelven? En ontleent
die copie van een antiek wild zwijn, door
Pietro Tacca, op het drukke, aardige marktje
niet aan oat geheele Renaissance-milieu, en
aan die populaire bestemming niet een nieuw
en vroolijk karakter? Men vindt te Florence
hoewel de bloemen er zeldzaam zij.n en alleen
op de markt of door een blik in een om
muurden tuin te slaan, voor den vreemdeling
te zien riante aspecten te over, bijvoorbeeld
het plein vór de Santa Croce, en de Ppnte
Vecchio. Op die Ponte Vecchio (oude brug)
met de grappige kleurige winkeltjes in stee
van leuningen , die er van den Arno uit zoo
vroolijk uitziet, is indertijd een der Medici
vermoord vreemd dat men zulk een
terrein uitzoekt in een stad met zooveel
donkere poorten en gangen, waar een sluip
moordenaar de handen moeten jeuke.i.
Zoo vindt men te Florence op elk paar
schreden een stuk geschiedenis of kunst
geschiedenis, en toch moet de zoeker naar het
pittoreske oude worden gewaarschuwd. Eén
charme van den ouderdom, aan het eerste
het beste 18de-eeuwsche grachtenhuis te
Amsterdam eigen, heeft bijna geen Italiaansch
gebouw: de verweerdheid, dat aangeslagenet
besmookte, die diepte van kleur en vervaging
van detail, die iets gesluierds en droomengs
en oeftigs geeft aan den steen. De kerken en
oude paleizen zien er, wat de kleur aangaat,
uit als nieuw; ze zijn ook niet met mos of
klimop begroeid, en zelfs is in haar naburigheid
zelden groen aangebracht. In Ravenna is dit
anders, ien ik moet
zeggen dat het mij
weldeed daar oude
boomen, gras en mos
om de kerken te zien.
Maar de Dom, de
Santa Croce, de Santa
Maria Nuova, aie
drie meest karakte
ristieke Toscaansche
bouwwerken te Flo
rence, hebben door
donkergroene en grij
ze kleuren van het marmer (ik hoorde de op
merking dat die marmers de kleur hebben van
de daar zoo talrijke duiven) uitieraard minder
behoefte aan een ouderdoms-sausje dan de
baksteen en gebouwen. En aan den anderen
kant is het verschil tusschen het oude en het
nieuwe in de stad niet zoo schrijnend als
elders, zoodat men zelfs door een saai en koud
plein als de Vittore Emanuele wel verveeld,
maar niet geschokt wordt.
Ruskin, die zulke prachtige dingen over de
Giotto's in de Santa Croce gezegd heeft
maar waarom zoo aldoor kibbelend? ver
wijt den Florentijnen overigens in de bitterste
bewoordingen het bederf van hun stad. Hij
wordt zelfs in zijn geprikkeldheid zoo onre
delijk te beweren dat zij zooveel gebaren
gebruiken uit armoede aan woorden.
De Uffizi is een model-museum, een voort
durend levende en boeiende les in begrijpen
en genieten. Men kan het ook niet betreuren,
dat veel van de belangrijkste schilderijen,
b.v. de Botticelli's van de Academie naar
daar zijn overgebracht. De Academia di
Belle Arti blijft trouwens nog haar hooge
waarde behouden door de aanwezigheid van
de primitieven uit de XI11de eeuw. Zij zijn
heerlijk, deze oude Toscaansche meesters.
Zij, die tot de eerste behooren die de tragiek,
het menschelijk lijden in de religieuze kunst
brachten ,sclrlderden den gekruisigden Heiland
met de ontroerendste, en te gelijk meest klem
mende uitdrukking, de heiligen en engelen zoo
ernstig, zoo teeder en zoo goed. De kleuren
zijn verrukkelijk, de symbolen kinderlijk,
eenvoudig en nog heelemaal gevoeld. In een
der zalen hangt een prachtig vertelsel van
Lorenzo Monaco, volkomen synthetisch van
vormgeving, een juweel van kleur. Maar van
alle kanten stralen u de wonderen tegen.
In dit kleine werk is men spoediger thuis
dan in Cimabue, Oiotto en Masaccio, maar
het is een voortreffelijke inleiding daaitoe.
Wie de Italianen van de 14de en 15de eeuw
nog slechts uit reproducties kende, moet
opnieuw voor hen gewonnen worden. Een
enkele machtige of teedere indruk, een onver
wachte bewondering kan daartoe den stoot
geven. Zoo trof mij, nog onthuis in die zaal
van de oude Florentijnen, in de Uffizi, opeens
diep een kniisaflegging van Oiottino, een
m-menschelijk gevoeld werk, dat niets wrangs
heeft, en waarin naast smart , berusting en
vertrouwen zijn uitgedrukt in die kleine
aandoenlijke groep om den Christus.
Andere Italianen uit dat tijdperk blijve.i en
laten koel. Memmi b.v. met zijn prachtig
geschilderde doch overigens weinig als gebeur
tenis gevoelde Annunziazione. Er is een veel
aangrijpender en eenvoudiger Aankondiging
Florence
Santa Croce
Florence Christus aan het kruis (XI Ie eeuw)
in de Academia, van een onbekende, die er
een beetje op lijkt, en die van Fra Angelico
is eveneens oneindig mooier, vooral wat de
invloed van de tijding op Maria aangaat.
Fra Angelico men kan hem bijna volkomen
leeren kennen in de San Marco. En wie
weerstaat den beaten Angelico en zijn rustige,
lieve vroomheid? Hij is de meest volmaakte
monnik-schilder, geen manierisme, geen
stunteligheid, maar absoluut vermogen door
absoluten ernst en eenvoud kenmerken hem.
Hij is niet te herkennen aan eigenaardigheden
van manier, hij sluit zich bij geen school aan.
De strafheid van Oiotto is geheel verdwenen.
Toch herkent men in zijn voordracht het
voorbeeld van dien hervormer der schilder
kunst die tot de natuur terug ging.
Ruskin is in de Santa Croce bij de Oiotto's
geklommen, en heeft een uitvoerige en
diepgevoelde beschrijving van zijn San
Francisco-serie nagelaten, die de beschouwer
niet ontberen kan. Toch moet men meer van
Oiotto zien om hem de plaats te gunnen die
hem toekomt, en de, fresco's te Paaua, hoezeer
ook plaatselijk verdacht, zijn daartoe onmis
baar.
Er is in de Uffizi zoo overstelpend veel,
dat men het, hoe overzichtelijk het ook
geordend is, niet in weinig woorden door
kan nemen", zoo min als men het ter plaatse
in een dag doen" kan. Ik gedenk nog de
toch wel wondermooie Botticelli's, de kos
telijke portretten van Bronzino,
en.metpassielooze bewondering, Rafaël. Om het verval te
bestudeeren geeft het museum wijselijk weinig
gelegenheid. Dat kan men dan nog beter in
de Pitti, het volle, veel minder goede museum
over de brug, dat door eindelooze gangen met
de Uffizi verbonden is.
Weinig musea bezitten een zoo uitgelezen
collectie buitenlandsche kunst als de Uffizi.
De vleugel met de buitenlanders geeft a!
dadelijk een Hugo van der oes te zien, die de
hier ontstellende eigenschap heeft, ons al wat
wij zoo juist bewonderd hebben, voor een
oogenblik te doen vergeten. Neen, er is toch
eigenlijk niets grooters, niets van meer
ontzagwekkenden eenvoud en hartgrondiger eer
lijkheid dan de devotie van deze onschocne
Nederlandsche menschen, niets meer ont
roerend dan dat zoontje en dochtertje van
den schenker, niets mannelijkers dan deze
aandachtige heroers en heiligen ! Het is
bij overrompeling, het is geheel ondanks
ons voor dit vreemde, prettige volk en zijn
heerlijke kunst reeds gewonnen zelf, dat
het patriottisme op eenmaal plaats vindt in
ons hart. Wat is er aan dezen hoekigen
meester en zijn groep boersche en burgerlijke
menschen, dat ons zoo aandoet? Ik heb het
mij willen verklaren, na meermalen opzettelijk
de tegenstelling te nebben opgezocht, en van
de beste Italianen zonder overgang naar
de Sala di van der
Ooes te zijn gestapt.
Ik kom op niets an
ders dan dat er in
onzen meester een
moment van over
wonnen i stroefheid,
van verteederde man
nelijkheid is, meer
ontroerend dan de
vroomheid zelf. Bij
hem geen cultus van
_ de sereniteit, geen
zoeken naar edele vormen, maar als het
buigen van stugge knieën, als overgave
van een sterke ziel. .
Hoe heeft Florence, zelf zoo rijk aan kunst,
nog zooveel vreemde schatten weten te
veroveren? De Uffizi, en de Pitti nog meer,
hebben prachtige Rembrandt's; het eerste
museum heeft een der hoogst zeldzame
schilderijen van Hercules Seghers, verruk
kelijke Claude Lorrains, een paar van de
meest magistrale allegorieën van Rubens,
om niet te spreken van het werk van kleinere
meesters zooals een kostelijke Jan van der
Heijden. De Pitti heeft een hoogst interes
sante verzameling zelfportretten van schil
ders uit alle tijden en landen; ik keek er
Jozef Israëls en Thérèse Schwartze in de
oogen, drie wondermooie zelfportretten van
Rembrandt zijn er, een verrassend fijn por
tret van Hoppner, een meesterlijk van D
lacroix, een onvergetelijk van Corot.
De Pitti vult de collectie der Italianen nog
verdienstelijk aan : er is wat te veel Andrea
del Sarto, al is deze meestal wel heel mooi
van kleur. Giorgione en Giovanni Bellini,
twee hoogst belangwekkende meesters, ziet
men daar, en dan Titiaan is er ruimschoots
vertegenwoordigd.
Tegen Titiaan en Veronese heb ik den
typisch Hollandschen banvloek: niet mee
gevallen" hooren uitspreken. De eerste vooral,
groot colorist als hij is, valt eenigszins terug
voor wie geestelijk door de vroegere Italianen
zoo in spanning werd gehouden. Er is een
voorname indolentie aan hem; aan zijn
portretten vooral.
Er was juist een tentoonstelling van
16deen 17de-eeuwsche Italianen in de Pitti, en
natuurlijk overheerschte daar die barre,
daverende geweldenaar Caravaggio, met zijn
brutale onderwerpen, zijn brutale zwarte
schaduwen, zijn gewaagd lijnenstel, en zijn
goddelijke stukken peintuur. Hij was toch
een kerel welk een originaliteit, welk een
levenslust ! Hoe deed hij zich haten, en
hatend bewonderen, deze plebeïsche en
bezielde titan, door de preutsche epigonen van
zijn tijd ! Maar heeft deze bezeten naturalist
en baldadige revolutionnair, toen het met de
vroomheid en den stijl toch wel voorgoed
uit was, de eer van Ilaliè's kunst niet gered?
Caravaggio heeft een aspect van het
Italiaansche volk weergegeven, dat vór
hem, als het al bestaan heeft, nooit is uit
gebeeld, maar in het heden meer dan eenig
ander naar ons toe is gewend. Want het
Italiaansche volk van thans doet zich aan
ons voor als ver van mystisch of fanatiek,
maar als sanguinisch, gemakkelijk levend
TBWPORT Mij. HOIUND",
Weesperzijde 94, AMSTERDAM
Tel. Zuid 4271. Tel -Adres Transport''
VERHUIZINGEN, ook per gesloten auto
verhuiswagens met aanhangwagen.
Binnen een rayon van 8O Km. bespaart
men Hotelkostan.
BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ
Machinale Stofreiniging.
Be waarp l aatse n voor inboedels
en genotzuchtig, hoewel met soberheid en
decorum. Weinig critisch en weinig
kieschkeurig, behoudend meer uit gemakzucht dan
uit beginsel, bedrijven zij den godsdienst
met dezelfde opgewektheid en zelfs luidruch
tigheid als alle andere manifestaties van het
openbare leven, en bij de plechtigste missen
in de kerk loopen de sight-seeërs met hun
Baedekers onopgemerkt om de geloovigen
heen. Het doopen der kindertjes in het
diepdonkere Battistero, dat ons bijna aandoet
als een sombere offerplechtigheid, verloopt
in gemoedelijke vroolijkheid. Slechts in weinige
kerken voelt men iets van een gewijde stem
ming, de bedelaars en
prentbriefkaart-verkoopers met hun indrmgerigheid op en bij de
in- en uitgangen storen niemand. Een van
de wonderlijkste ontmoetingen is een begra
fenis, met kerels in vuil witte kielen en met
brandende fakkels voorop, op klaarlichten
dag: die ceremonie kaal en rommelig,
sjouweriger, klungeliger dan bij ons, schijnt nie
mand te choqueeren.
Het volstrekt ongeorganiseerde verkeer,
waarbij niemand ooit schijnt te schrikken
of zich boos te maken om nauw ontsnapt
lijfsgevaar het eindelooze lanterfanten
en boomen en politiseeren op straat het
veelvuldige gebedel, dat geheel en al een
vak is geworden als een ander, en niet zelden
vroolijk zingend wordt uitgeoefend of
bij weigering gevolgd door verwenschingen.
het overvragen van den verkooper zelf in de
winkels, in al die lawaaiigheid, gulheid.
die vroolijkheid, vriendelijkheid, die naïeve
hebzucht, dien overmoed en dat gezond
epicurisme vind ik van alle Italiaansche kunst
niets terug, alleen van Caravaggio.
En toch beseft men weer, dat zoowel de
woeste en teedere Michel Angelo als de lie
felijke della Robbia's naar volmaakte
menschelijke vormen nergens beter konden hebben
rondgezien dan in dit zelfde Florence met zijn
mooie krachtige mannen en vrouwen en
verrukkelijke bambino'? en dat ook weer
Leonardo er de voorbeelden moet hebben
ontmoet voor zijn krabbels van
gedrochtelijkhedcn en miswassen.
CORNELIS VET H.
Dresden
da Carravagio, De Valsche Speler
iiiiitiiiiiiiitliiiiiiiiiimiiiimiiitiiiiiiiiiimiitii
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
> iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiimiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHi
Op den Economischen Uitkijk
HET LOGISCH GEVOLG (I).
Den uitslag der verkiezingen bezie ik hier
natuurlijk uitsluitend uit den hoek van den
economischer! uitkijk, niet van een meer al
gemeen-politiek standpunt. De vraag is:
in welke richting duidde die uitslag ten aan
zien der vraagstukken, die met de economische
en sociale belangen samenhangen; en: wat is
(dus) ten aanzien dier vraagstukken te wachten
van de Regeering in het komend tijdperk?
Wanneer men op die vragen een antwoord
tracht te vinden, dan zal men allicht vooraf
deze vraag beantwoord willen zien: wat was
de inzet van deze verkiezingen? welke leus
weerklonk er? Mij dunkt, er is in kiezers
vergaderingen en propaganda-bijeenkomsten
over velerlei gesproken, meest we! over de
politiek", zonder dat daarbij bepaalde eco
nomische en sociale vraagstukken en hun
oplossing in dezen of in genen zin aan de orde
werden gesteld, tenzij dan dat van meer dan
ne zijde werd aangedrongen op beteugeling
van ambtenarij en vooral ook op bezuiniging.
Maar de voorstanders van de aan het bewind
zijnde Regeering hebben zich bij dien aandrang
aangesloten. En men kan dus, meen ik, niet
zeggen, dat dit nu de inzet van den
stembusstrijd is geweest en zeker nog veel minder,
dat de uitslag van dien strijd aan de Regeering
in het nieuwe tijdperk een vrijbrief zou geven
om het functionarismc uit te breiden en met
den eisch van bezuiniging de hand te lichten.
Trouwens, welke Regeering zou ook in
de komende jaren zoo iets kunnen doen?
Natuurlijk ware theoretisch denkbaar ge
weest eene uitspraak van de
kiezers-meerderheid, krachtens welke een ver links staand
kabinet zou zijn opgetreden, waarvan men
voor sociale" doeleinden krachtige grepen
uit de (berooide !) schatkist had kunnen tege
moet zien. Doch wanneer al zulkeen kabinet
in dezen tijd daartoe den moed had gevonden,
dan zou toch waarschijnlijk op deze of
genewijze de zaak al vrij sproedig zijn spaak
geloopen. Hoe dit zij, de kiezersuitspraak heeft
daartoe niet geleid.
Wat was dan in stelligen zin wel de
beteekenis van die uitspraak?
Zij is, zoo ik wel zie, ongetwijfeld geweest
een bevestiging van de politiek der Regeering
(ook op economisch en sociaal gebied), gelijk
die politiek zich in het laatste deel van dit vier
jarig tijdvak heeft geopenbaard. Tusschen 1018
en 1922 toch is zeer stellig door de Regeering
niet n vaste rechte lijn getrokken als richt
snoer voor haar beleid, maar wij hebben de
aanvankelijk gevolgde lijn zich in opmerkelijke
mate zien ombuigen, zoodat zij op een ander
doel afging dan in den beginne werd nage
streefd. En dat andere doel" is, naar mij
voorkomt, ook door de kiezers, die hun stem
rechts" uitbrachten, aangewezen als dat,
waarheen zij wenschen dat de Regeering in
de jaren na 1922 met stellige bewustheid en
beslistheid koers zal zetten.
Wat was nu dat andere doel" en waaruit
bleek de ombuiging \ an de lijn? In den loop
der laatste jaren heb ik meerdan eens gelegen
heid gehad, daarop te wijzen. De fout, waarin
naar mijne overtuiging de Regeering is ver
vallen, was deze: dat zij op financieel, op
sociaal en economisch gebied aanvankelijk..
laat ik het noemen: royaal" is geweest,
gehandeld heeft alsof het herstel van de
welvaart ten onzent zich niet lang meer kon
laten wachten en wij ons dus zonder bezwaar
de weelde konden veroorloven van verschil
lende maatregelen, die op zichzelf wellicht
zeer gewenscht, toch slechts genomen mogen
worden, wanneer de bronnen der volkswel
vaart rijkelijk vloeien. Dat herstel is uitgeble
ven niet alleen, maar de malaise" heeft zich
aanmerkelijk verscherpt, zoozeer, dat de
uiterst bedenkelijke werking van de inmiddels
genomen maatreglen aan niemand verborgen
kon blijven. Toen dit openbaar werd, kon de
Regeering niet in die lijn blijven doorgaan;
zij moest wel terug.
Natuurlijk denk ik hierbij als aan het meest
sprekende voorbeeld van Mr. Aalberse's
wettelijke 45-urige arbeidsweek, waarvan men
zeggen kan, dat zij in tijden van grooten
voorspoed misschien wel dragelijk zou kunnen
zijn, maar waarvan toch wel vaststaat, dat
zij in tijden van malaise niets minder is dan
verderfelijk. Men heeft het gezien: Mr.
Aalberse moest zwichten voor de macht der
feiten; hij moest terug en ging terug. Dit is
zeker wel het duidelijkste teeken geweest,
dat men de tot dusver gevolgde lijn ging
ombuigen in een andere richting, die zou
kunnen worden aangeduid als: wetgeving en
bestuur beheerscht door den eisch, welken
de nood der tijden daaraan stelt. (Indien gij
zegt, dat het vanzelf spreekt, deze richtingen
geen andere te volgen, dan ben ik dat vol
komen met u eens, doch wijs u erop, dat het
vanzelf sprekende niet altijd gebeurt !)
Een niet minder duidelijke vingerwijzing
naar een anderen koers was de (ook) door de
Regeering aangeheven leus van bezuiniging.
(jij kunt alweer zeggen, dat zij daarmee veel
te laat is gekomen, ik zal dit zeker niet ont
kennen, maar zij is, til doende, tot het inzicht
gekomen dat aan de buitensporige opdrijvin
van staats-uitgaven paal en perk gesteld
moest worden; aanvankelijk was zij royaal",
bezat het inzicht van noodige zuinigheid niet.
Ook hier: duidelijk aanwijsbare ombuiging
van de lijn. Vooral minister de Geer heeft
met de meest volstrekte en zeer prijzenswaar
dige ondubbelzinnigheid dat inzicht luid ver
kondigd. Hij heeft als regeerder, als minister
van financiën, ons allen aangezegd (en aan
getoond), dat wij als volk ver boven onze
kracht leven en hij heeft niet opgehouden den
eisch van bezuiniging en versobering luid te
doen klinken. Naar veler oordeel heeft hij
in die richting lang niet genoeg bereikt en tot
itand gebracht; ik weet niet of hij (of een
ander) binnen den hem daarvoor gegunden
tijd meer had kunnen bereiken, maar ik
geloof niet dat iemand aan den ernst van
zijn streven kan twijfelen.
Zoolang een kabinet aan het bewind is,
komt de kritiek op zijn doen en laten van de
overzijde", van de oppositie; het geldt als
eisch van partij-tucht, de eigen vrienden"
niet af te vallen; binnenskamers mogen de
medestanders eener Regeering hun hoofd
schudden, in het publieke leven prijzen zij
wat de aan het bestuur zijnde partijgenooten
doen. Dit ziet men altijd gebeuren en dit was
ook het deel van dit ministerie. Maar toen
de lijn werd omgebogen, prees men ook dat.
Ik meen dat velen, die deze Regeering steun
den, met meer hartelijke instemming het
ombuigen van de lijn toegejuicht hebben dan
vroeger, toen zij de oorspronkelijke lijn als
de (toen) juiste mee moesten verdedigen.
Op die ombuiging werd gewacht; men ver
langde haar; men begon zich ongerust te
maken dat er nog niets van te bespeuren viel.
Sommigen, medestanders uit beginsel van
deze Regeering, ging de ombuiging lang niet
ver genoeg: ik denk hier aan de dissidente
katholieken, die dit duidelijk te verstaan heb
ben gegeven en die, al bereikten zij met hun
actie - - voorzoover zichtbaar niet zooveel
als zij hoopten, toch weergaven wat in
dehoofden en harten van velen leefde. Als symp
toom had en behoudt deze beweging eigen
aardige beteekenis.
Was nu de uitspraak der
kiezers-meerderheid niet een bevestiging van de omge
bogen lijn? Lieden, die met echten politieken
speurzin de elementen van die, 59 zetels be
treffende, uitspraak onderzocht hebben en ook
uit de samenstelling der 41 zetels aan ,,de
overijzde" te dien aanzien gevolgtrekkingen
weten te maken, aarzelen geen oogenblik
in hun oordeel daaromtrent; ook wanneer
zij dit een triomf van de reactie" noemen
(een natuurlijk tijdelijke triomf, dat spreekt !)
dan is in die uiting hun oordeel over
den zin der kiezers-uitspraak duidelijk.
Mogen wij dan dit als vaststaand aannemen,
dan valt daardoor wel het noodige licht op de
waarschijnlijke, toekomstige oplossing van
sociale en economische vraagstukken, voorzoo
ver die oplossing afhankelijk is van inzichten
der Regeering. Ik zou, om mijn bedoeling in
deze te verduidelijken, nog wel iets willen
zeggen over de richting, waarin eenige be
langrijke vraagstukken van die groep juist
in de laatste tijden een (al is het dan misschien
voorloopige) oplossing nebben gevonden, doch
bewaar dit voor een volgend maal.
Slechts dit nu nog: deze beschouwingen
zijn niet heel lang na den historischen oen
Juli geschreven, terwijl de vraag omtrent de
personen, die zouden blijven of heengaan
nog een geheel open vraag was. Misschien
is daarop het antwoord gegeven als deze
beschouwingen het licht zien, maar hoe dat
antwoord uitvalt, dat zal mij geen aanleiding
zijn tot eenige wijziging of aanvulling. Wat
mij belang inboezemt, is de zaak, niet de
man. Ik wil letten op het logi&h gevolg van
5 Juli; of het Mr. A. of Dr. B. zal zijn, die als
minister dit gevolg aanvaardt, is niet het ge
wichtigste. ' S M I S S A E K T