Historisch Archief 1877-1940
10
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
12 Aug. '22. No. 2355
Tref Kladschrift van Jantje
Veeren achter zijn bureau zat en.... schrik
niet lezer het hoofd schudde.
Ja, ook al van Veeren schudde het hoofd.
En, natuurlijk, om cijfers.
Hij las namelijk het kasboek van zijn
vrouw. Niet uit achterdocht of vit-zucht..
Volstrekt niet integendeel zelfs.
Hij las het kasboek van zijn vrouw, zooals
gij en ik een romannetje of een feuilleton
lezen: hij amuseerde zich een oogenblikje.
t* De kasboeken van kinderlijke huisvrouwen,
die geen kinderen hebben, zijn inderdaad
aller-amusantst. Indien ge er nooit een
gelezen hebt, zult ge van Veeren niet begrijpen,
maar wanneer ge zakenman zijt en posten
onder de oogen hebt gehad als:
Poes uit den boom laten halen.... / 0.25, of:
Voor Christine's hemd dat in de wasch
zoek geraakt is: 2/3 x / 3.50 ? 2.33J,
dan begrijpt ge misschien dat zulk een kasboek
werkeüjk heel aardig en amusant kan zijn.
Indien alle posten zoo helder en oprecht
waren geweest als deze, dan zou het verhaal
hiermede geëindigd zijn.
Dat was echter niet het geval.
Er was en dit trof van Veeren als zaken
man een zonderlinge post, die telkens
terugkwam in de laatste weken en die luidde:
Den heer L ? 10.
En dit was nog niet alles.
Van Veeren had die posten overgenomen op
een notitie-bloc, en hij had thans het volgende
overzicht voor zich liggen:
2 [uni Den heer L ? 10.
8 * ,10.
17 ;, 10.
28 ,, ,, ,,10.
l Aug. ,, ,, ,, ,10.
2 ,10.
3 ,10.
4 ,, ,, ,, ,, 10.
4 ,, ,, L. extra 10.
5 L 20.
Wanneer ge nu nog weet, dat van Veeren
geen heer L. kende, dat zijne vrouw hem
nimmer van deze uitgaven gesproken had,
en dat hier ligt de hoofdzaak hij het
kasboek stilletjes uit haar bureau had weg
genomen, dan begrijpt men dat de knoop
voor een novelle hiermede gelegd is.
Teekening voor de Amsterdammer" van A. Dersö>
tllllllllllllllllllllllHIIHIIIIIMIIIIIIIIHHIIIlllllllllllllIII
DE VERRASSING VAN
HET INDIVIDU
OOEOKOOP WOHEH
gim. HEEMSTEDE, bultin dl
innuitiiplinninBouwt op Leeuw en Hooft" d/d Haarlem
merhout gemeente Heemstede Lage belastin g,
billijke prijzen. Watersport; uitstekend onder
wijs ; Centrum van 't land, onder den rook
van Amsterdam. Vraagt geill. brochure, die
gratis wordt toegezonden.
Biuwtirnlnin LEEUW & HOOFT",
Halte Bliuwi Brug. TilitiM
Toen van Veeren een beetje kaal was,
juist zpo'n heel klein beetje kaal,dat men zeide:
hij ziet er nog werkelijk uitstekend uit voor
zijn veertig jaar," toen trouwde hij met een
meisje van negentien jaar.
En natuurlijk schudde men het hoofd.
De wereld schudt namelijk het hoofd
bij elke gelegenheid waarbij eene berekening
valt te maken, en in dit geval was het een
eenvoudig aftreksommetje:
40?19=21.
Het is zoo helder als glas,dat deze berekening
onder het bereik van iedereen lag, en dat
dus ook iedereen het hoofd schudde. Dit nam
niet weg, dat het huwelijk van van Veeren
bijzonder gelukkig was.
Ook de helderste berekeningen kunnen
falen zelfs na verloop van jaren.
Levensverzekering-maatschappijen en hu
welijken bewijzen deze stelling.
Het huwelijk der van Veerens bleef kinder
loos.
Toen de koperen bruiloft begon te naderen,
waren zij nog naast elkander als op hun
engagementsdag: zij een slank, lachend kind, en
hij een sportieve, stevige kerel, met gebruinde
wangen, en een beetje kaal en grijs.
O, niet rg kaal, maar juist zó, dat men
nog altijd zeide dat hij er nog jong uitzag,
en een heel klein beetje grijs aan zijn slapen,
waardoor zijne oogen lachend en jong leken.
Zij speelden tennis, golf en bridge, en de
menschen, die toch altijd iets te zeggen moeten
hebben, beweerden, hoofdschuddend, dat
ze ook huwelijkje speelden.
Het is begrijpelijk dat de wereld duizelt
en draait in deze ellendige tijden, want alle
menschen schijnen voortdurend reden te
hebben het hoofd te schudden....
Maar overigens was er niets, ik herhaal
en verzeker het u: de van Veerens waren
dol op elkaar.
De koperen bruiloft naderde dus. Zij
waren 12 jaar, 5 maanden, vier weken en
3 en een halve dag getrouwd, toen van
De deur ging open en Marietje van Veeren
kwam binnen. Ze ontmoette de oogen van
haar man, volgde den blik er van naar het
kasboek.... en.... bloosde.
Zij bloosde, en riep: waar heb je dat van
daan gehaald?"
Uit je bureautje", antwoordde hij kalm
de sleutel zat er op."
Bah!" riep ze minachtend.... je
bespionneert me !"
,,Tot nu toe heb ik het niet gedaan",
zeide hij," maar ik zal het van vandaag
af gaan doen !"
Ziehier wat de spionnage van van Veeren
opleverde, nageschreven uit zijn notitie
boekje:
O Aug. Een half uur nadat ik naar kantoor
ben gegaan heeft een individu met een
fluweelen jasje en lange haren aangebeld. Hij
is een vol uur binnen gebleven.
10 Aug. Het individu is er weer geweest.
Christine schijnt in het complot te zijn. Zij heeft
heeft hem lachend binnengelaten, en hij kneep
haar in de wang.
11 Aug. Mijn vrouw is met een taxi naar
de ??Straat gereden. Wat een buurt! Daar
is ze een trap opgegaan. Het individu schijnt
daar te wonen. Hij heet Louwerse.
12 Aug. Het 'individu is weggebleven.
Aan tafel was Marie zenuwachtig.
14 Aug. Het individu is er geweest. De
logeerkamer was 's avonds op slot. Ik mocht
er niet in. Het schijnt dat er schoonmaak'
is, hm !
LEVIDOFF, pers-chef der Russische missie te Londen. Perschef der Russische'delegatie
ter conferentie van 's Oravenhage.
Hij volgde, zoo trouw als een ega,
de Russen, dees' kleine collega,
't Is de man van de pers
Maar, nog meer dan dit vers,
leert zijn beeld, waarom 'k niet met hem mee-ga....
MELIS STOK E
Mimiiiiimiiiiimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiin miimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiini
Waarom zou ik ook?
Zoomin als het individu beroemd zal
worden door dit verhaal, zal hij het worden
door deze schilderij.
Maar het was op een koopje.
En, toen van Veeren nóg eens het kasboek
van zijn vrouw doorbladerde, en de tientjes
optelde want hij was een materialist,
toen schudde hij zoowaar wederom het hoofd.
Het was om zoo te zeggen gén geld !
En ten slotte want alles heeft in deze
wereld zijn wisselgang tenslotte kregen
ook de menschen nog eens weer de gelegenheid
om hun hoofd te schudden. Want, een half
jaar na deze gebeurtenissen, werd de echt
der van Veerens gezegend met een meisje.
Bij dat bericht was het, dat de wereld,
zich de bezoeken van het individu herinneren
de, wederom een eenvoudig aftreksommetje
maakte, luidende:
53?32=21....
En daarbij schudde men, zeer kwaadaardig,.
de hoofden, voor zooverre men ze tenminste
niet bij elkander stak tot het wisselen van
vuige lastertaal.
MELIS S T o K K
KUNSTBRONS & METAALGIETERIJ
DE KROON"
HOUTMARKT 23 - HAARLEM
Bronzen Beelden en Placquetten
Zooals ik zeide, de koperen trouwdag na
derde, en van Veeren was diep-bedroefd. Hij
had het kasboek nog tweemaal ingezien, en
ontdekt, dat L. thans ruim ?200 geïncasseerd
had.
Zijn vrouw liet zich exploiteeren door een
lammen deugniet.... vlak vór haar koperen
bruiloft. Hoe onwaardig was dit alles.... en
wat moest hij doen?
Twee, driemaal had hij het onderwerp
op delicate wijze ter sprake, gebracht, maar
altijd met te weinig energie.
Men zegt, dat oudere mannen den tact
missen die noodig is om met dartele, jonge
vrouwen om te gaan.
En dat is ook zoo.
Want ze zijn te zwak.
Van Veeren was zwak.... hij vreesde schan
daal. ... vooral nu.... vlak vór den kope
ren bruiloft. En droevig en bleek ging hij
zijns weegs in het huis met de gesloten logeer
kamer.
De koperen trouwdag kwam, en bij het
ontwaken gevoelde hij zich nauwelijks
sterk genoeg om vroolijk te zijn, den geheelen
dag, naast zijn lachende, jonge vrouw.
Toen hij zijn studeerkamer binnenkwam
vond hij daar zijne vrouw en het individu.
Beiden staarden hem aan met tergende,
tintelende oogen.
Dat was te veel voor hem.... die hoon,
op dezen dag....
Toen zag hij haar geschilderde portret
;n ontving hij haar in zijn uitgestrekte armen.
Ik zeg niet dat het portret buitengewoon
schoon of weigelijkend was.
IIIIIIIIIIIIIIIIII1MII IIIIIIHIllllllllllllllllltl
UTENBOIG i FILMER
iag ?:- Huijgenspark II
SPEC IALITE IT:
Verhuizingen ondtr Garantie
Bergplaatsen roor Inboedels
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII1IIIIIIIII1IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII It.l
HET SPOOKSL OT
(Ingezonden)
Omtrent de plaets waer 't IJ en d'Atmstelstroom sicli paren,
Waer d'immer drasse gront bespoelt wort door de baan,
Daer leght een groote stadt, bekent te Moordt en Zuydt,
Bekent aan elleck strant: des Zeegodts trotse bruyt,
5. Bekent als heerscheres van duysent logge kielen,
Waervoor eens gansch Euroop' in eerbiet neer most knielen.
De faem doet 't allen kant van hare grootheyt kont,
En blaest de werelt door hacr roem en rijckheyt ront.
Doch vee! en rest' er niet van hare oude glory
10. Dan het herdencken slechts en smartlijcke memory,
Noch isser veel bedrijfs, noch isser veel vertier,
Noch handelt men hier drock, noch drijft men neringh hier
Maer niet als Keyserin magse den throon besitten,
Die gingh naer d' Oversy, by d'yversuchte Brittui.
15. En binnen hare muer, eens starck en hoogh en hecht,
Nu langer sonder nut, en daerom meest geslecht,
Daer staet een vreemt gebou, gemaeckt van grauwe steunen,
Waerbinnen men dickwerf het kenntn hoort tn wctntn.
Daerin treckt elcken dagh een jammerende schaer,
20. Een jammerende stoet, vol weeklagh en misbaer.
De lucht is gansch vervult van luyde lamentatie,
Van krijten en geween om medely en gratie.
Want binnen dese burght, voorsien van poort en wal,
Quam menigh menschekint seer droevigh voor den val,
25. Want binnen dese burght, voorsien van nnier en tinnen,
Daer koomt men swaerlijck uyt, als men er eens koomt binnen.
Daer is soo menigh poort, die als tot ingaen noot,
Daer is soo menigh slot, dat sich bij 'tweergaen sloot,
En hoe men werckt en slaeft, en naer den aem blijft hijgen,
30. 't En luckt niet, voor den tyd, die sloten los te krijgen,
Want binnen dit kasteel is menigh duystre krocht,
Is menigh duystre hoeck, waerin heer Satan wrocht.
Want d'opperduyvel self heerscht hier met sijn trouwanten,
Een troep van duyvelse, gevarelijcke klanten,
35. Een troep seer wreet en vals, een helse helle-btnt,
Een troep, in gansch het lant om haren acrt bekent.
En elcken dagh opnieu, gaen lange, droeve rijen,
Ter poorte weder in met greynen en met schreyen.
Men siet de jonckmans hier, geschapen totter vrtught,
?40. De maeghden, jonck en hups, soo lieflijck als vol deught.
Men siet'er alle slagh sich nu met sorgen plagen:
De nu noch jonge helt, bestemt 'et stael te dragen,
Te volgen eens met moet de holle oorloghstrcm,
Men siet de handelaers, het bleek poetendcm,
45. De man der weetenschap, die 't aerdrijck sal verbasen,
Men siet 'er oock een swarm van geckcn en van dwasen,
Tot dencken niet in staet, die snappen sonder reen,
Kortom, des werelts beelt dat siet men hier in 'tkleen.
En menigh melleckmuyl, die hoort men hier beweren,
50. Als waer hy reets volgroeyt, en had niet meer te leeren.
Men siet 'er andren oock, bespiegelent van geest,
Van 't slagh, hetwelck in al den diepsten oirspronck leest.
Het is een l uyt dispuet, een drock geredekavel,
Want veder spreeckt sijn woord, elck geckjen roert sijn snavel
55. Als wist men van geen vrees....
Soodra de kloeke luyt
Is alles weder stil en heeft de vreughde uyt.
ban heft een klaeghsangh aen, een jammeren en weenen,
Sv treckcn door een poort van dorre mensche-beenen.
Soo tijgen se erin, gebogen en gcbuckt,
GÜ. F.n niemant spreeckt een woort, en elckeen siet bedruckt.
En niemant, die het waeght een oogcnblick te dralen:
Want, wat hy nu vcrsuymt, dat moet hy innc-halen
Des andren daeghs heel vroegh als niemant er noch is.
Dan tijght hy gansch alleen ter platts der diiysternis,
05. Dan gaei hy gansch alleen by duyvelse suitencie
Ter pnorte weder in en doet 'er pcnitencie.
Se klimmen lancks de trap, die druypt van mensche-biott.
En strompelen vol anglist hun qucllingh te-ge moe t.
Daer sijn in dit kasteel een groot getal van salen,
7U. Daer sijn in dit kasteel veel gangen omte dwalen.
Al spoedigh is gevult met vollec elck vertreck.
Stracx t ree t een duyvel in, noch heet van dniypeiit ptck,
'Hij ranselt met een stock, of bijtse met sijn tanden.
En rijtse' ei'oogen uyt int t bey sijn klauiwe-handen.
75. Se worden uytgekleet, bcdropen met wat vet,
Dan in de pan gedaen en soo te vyer geset.
De pannen staen daerop in ses gelijcke rijen,
Waeruyt een jamrcn klinckt, een greynen en een schreyen,
Maer rijst de duyvel op en neemt hij self het woort,
80. Dan swijgen allen stil, geen klanck wort meer gehoort,
Geen klanck wort meer gehoort: geen sticht wordt uytgegeven,
een klanck wort meer gehoort, want elckeen sit te beven.
De Satan neemt een beyl en plaetst dien een op 't hoofd,
De Satan swaeyt sijn mes, als most de kop geklooft.
85. Het offer van sijn kracht leyt in de pan te draeyen,
Het hayrigh ongediert gaet voort sijn stael te swaeyen,
Hij hacktse stucken uyt en setse weer in 't breyn,
Maer scheef en averechts, niet als het plagh te sijn.
Soms roept hy er een op uyt sijne gloende ketel,
i 0. En voert hem by sich voor, voor sijne hooge setel,
Die druypt van slacke-slijm, waerop de schimmel tiert,
Waeran de vleermuys knaeght, en ander naer gediert.
De langh gemartelde, vcrheught den poel 't ontstijgen,
Staet voor des wreedaerts stoel te blasen en te hijgen,
05. Doch 't ondier grijpt 'em aen en spuyght 'cm in 't gesight
Dat hem den atm begeeft, en 't lieve levenslicht.
En nimmer hout 'et op, dat dragen en verduercn
Van martelingh en pyn, afgrijslijcke tortuere.
En telckens gaet ten bel, en koomt een ander in,
100. Die met 'et sclfde spel opnieu maeckt een begin.
Soms hanght de Vyandt se, aen voeten of aen armen,
Tot 't rontspoockt in hun breyn en rommelt in hun darmen,
Ut nagelt at n ten lat, tn soo geswaeyt in 't ront,
Dan slaen n.et harden slagh hun votttn op den gront,
MllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllltllllllllllllllllllllllllIllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllfliD
105. Dien grauwelycken gront, besmeurt en vuyl en bloedigh,
Waerover kruypt een stoet, geslagen en deemoedigh.
Se klimmen in een langh, glat-glibberige koort,
i Terwijl de duyvel se met ijsren pinnen spoort.
'. En vier-mael in het jacr wort naerstigh iiyt-gtreeckent
; 110. Wat elckeen heeft verduert, dat wort dan op-geteeckent,
i En yvrigh en met sorgh wort dan te-bocck gestelt,
Hoeveel een iegelijck gebrant is en gequelt.
En als dan endlijck na een vijftal bange jaren
' De ongeluckigen een strael van hoop ontwaren,
i 115. Dan wachtse noch tot slot de grootste straf van al,
Die swacrdcr is dan iet tot nu-toe het geval,
Die swaerder is dan al watse tot nu bcquamen,
Dan wachtsenoch een straf, genaemt het Eindexamen.
Eylaes, het is een hel waeruyt vast niemant keert,
; 120. Waer seer veel wort verduert, en weynigh wort ge leert.
Waer daeglijcx hooger-op de helse vyeren vlammen,
En immer stroomt'et bloet, door sluysen niet te dammen.
Ach, menigh-een die gingh, seer vroolijck en seer vlugh,
Quam als een suffe grijs seer langhsaem weer te-rugh,
i 125. Kn menigh-een die eens gansch hichtigh toogh daarhenen,
Koomt als een lamme stock gekropen op dry beenen,
En menigh jonge maeght, die heengingh met gesangh,
Schreyt nu haer oogen uyt en treurt riaer leven langh.
Ghy, die hebt aangehoort 't relaes dier narigheden,
; 130. Ocschreyt hebt en gebeeft by wat 'er wort geleden,
Ey, neemt niet al-te ras een al-te kloeck besluyt,
{ En bant niet t 'eenenmael de scholen ganschlijck uyt.
Het leven is een wegh, seer stecnigh en vol doornen,
! Waerop men vechten moet, met tanden en met hoornen,
i 135. Te meerder dat men strijt, te stercker het geweer,
! Waermee men vecht, met kracht, en steeckt de vyandt neer.
En wort de mensch oock niet in 't prilste van sijn dagen,
Geoefent en gewent te lijden en te dragen,
Soo roest sijn wapen-tuygh en blijft hy slap van vleys,
140. En sneuvelt jammerlijck op 't slaghtvelt, d'eerste reys.
Gelijck het goudt slechts gloeyt met glansen njet te dooven,
Na-dat het heeft verduert het helse vyer van d'oven,
Gelijck oock Hollandt niet en quam tot groote macht,
Aleer 't door Spanjen was zoo schandelijck verkracht,
145. Gelijck de Eyckeboom, bestoockt door storm en winden,
Met steets te taeyer kracht het sonlicht weet te vinden,
En langhsaem doch gestaegh sijn ringh op jaer-ringh bout,
En wort door dwangh en druck de Koninck van het wout,
Gelijck het malse gras te sneller weer gaet groeyen,
150. Te-meer de zeynen het met scharpe snede snoeycn,
Soo groeyt de mensch oock op, te-meer hy wort gequelt.
Tot een al starcker man en een al grooter helt.
Al schijnt de school somtijds een scharpe Inquisitie,
Sy is des niet-te-min een nutte exercitie,
155. Men staelt er lijf en ziel en scherpt er sijnen geest,
Terwijl men thema's maeckt, of Faust of Nathan leest.
L. J. V A N E M B D E N
Typ. Amst. Boek- en Steendrukkerij, voorheen Ellerman, Harms & Co.