Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19 Aug. '22. No. 2356
Japan. Inaris", (een soort vos) die in de rijstvelden geplaatst worden
om booze geesten af te weren
JAPANSCHE BRIEVEN
TOKYO
De winkel met de Godheidsbeeldjes is
erg druk bezocht vandaag. In lange rijen
staan ze, de vosjes Inari", die de rijst
velden beschermen; in alle grootten en alle
soorten zijn er. Sluw kijken ze de wereld
in, rriet een goedige sluwheid. Er is iets'
verteederends in die fragile, witte beestjes, die
onder een hoogen, somberen hemel aan den
hoek van een rijstveld op de zielen der ge
storvenen moeten wachten om hun een rus'oord
te worden, als ze dit mochten verlangen.
(Dit volgens een Japanschen leeraar. Ik heb
dit nergens bevestigd gevonden).
Bij den groentenboer viert de lente hoogtij
in 't vertoon van frissche bloemkool, o daikon
(groote' radijs), ellenlange wortelen,
monsterprij, sla, radijs, andijvie en kool.
De koekjeswinkel is altijd weer een bron
van vreugde, 't Is ongelooflijk wat ze be
reiken met wat rijstkorrels en wat gebrande
suiker, met versuikerde en dan gebrande
apenooten, met een jelly uit soja boonen,
waarom een zachte patévan suiker en meel.
Een lantaarn moet ik hebben. Lantaarn
winkeltjes zijn overal. Op een laag bankje
voor het verhooginkje mag ik zitten.
Eerst komt de thee dan pas komen
de lantaarns.
Daar is de keuze moeilijk omdat de variatie
geen grenzen kent. Voor een paar sen hebt ge
werkelijke kunst. Kunst zooals alleen Japan
die geven kan. En denk niet dat volwassenen
dit doen. Kinderen van twaalf tot veertien
jaar, teekenen met een paar fude
(penseel)streken de fantastische visschen, de strenge
crests, de sierlijke söshöletters.
Plat op hun buik liggen ze, de elbogen op
den grond en alleen de pols beweegt.
Ze lachen als ze mijn bewondering mer
ken, ze lachen altijd, want gevleid zijn'- ze
door onze bewondering niet. Daarvan be
grijpen ze niets. Voor hen is er geen schoon
heid in deze eenvoudige dingen, voor hen is
dat gewoon, hoe zouden ze vermoeden, dat
het voor ons anders was?
Een bedelpriester tracht bellend de aan
dacht te trekken, dat doet hij ook en op
merkelijk is, hoe niemand probeert hem te
ontloopen,hoea,hn gewillighun offer brengen.
Uit het winkeltje van gebraden Jagataro imo
(Japansche zoete aardappelen) loopen ze,
om hem wat te geven. Zelfs de man die achter
de drie enorme potten staat, laat deze even
in den steek, omdat de Goden roepen. Uit
het udon" 1) winkeltje,het kleine huisje waar
gekookte macaroni in alle vormen verkocht
wordt en vanwaar ge het u kunt laten thuis
brengen, komt de musmé. De bedelpriester
is nu alweer een eind weg, maar ze klikklakt
hem na op haar géta's en offert toch nog haar
muntstukie.
Nu de zon er weer is, is de straat vol gewoel
en gejoel.
Vooreen theater zijn meisjes bezig de
honderde kussens te kloppen en te luchten, waar
op des avonds de toeschouwers knielen.
Een cinema heeft een daverend Amerikaansch
affiche. Een meneer met een snor, die een
juffrouw een dolk in het hart steekt. Ik vrees
dat. de geeltjes door het veel te zien, het
mooi beginnen te vinden. Er zijn angstige
teekenen van navolging in de
schilderijenwinkeltjes. *
In mijn buurt is zoo'n zaakje waar
Europeesch schilderende Japanners hun pro
ducten etaleeren. Ik ga er nooit zonder een
rilling voorbij en moet me vlak daarnaast
troosten in 't antiquiteitenhuisje, waar
ongekend mooie dingen zijn.
Of ze nu altijd den naam antiquiteit ver
dienen is de vraag, maar mooi zijn ze zeker.
De kleine, roode lakdoosjes, waarin wierook
hoor:, de bronzenChineesche wierookbranders,
de oude sake-kopjes, de oude bronzen,
de theeblaadjes, alles is even fijn en smakelijk.
Soms ligt er een oude prent, maar die zijn
niet meer te betalen.
Heel achterin staat de krijgsgod Hachiman,
op een standaard staat een Samurai uniform,
maliënkolder, helm en zwaarden. Arm en
verweerd ziet dat eruit, sinds hoelang al is
die buiten dienst? De Samurai's van vroeger
zijn de bankiers en de groote assuradeurs, de
ship-chandlers en de reeders van nu. Hun
maliënkolders zijn Lips-brandkasten. Van
mijnv/furu dogu va (antiquiteitenzaakje)
tot den bloemwinkefis een stap. Maart is de
maand dat de bloemen beginnen in Japan,
Pirus Japoniea, violen, violetten,
arnarilla's, rhododeiidrons, rozen, aronskelken, le
liën en de bloemen van ons land: de tulpen,
hyacinthen, narcissen en crocussen, alles,
alles is nu te krijgen en nu zie je pas waar
toe het Japansch bleu menschikken leidt.
Uit een'halve maan bloeit een paarsche
orchidee, een Japansche gondel heeft een
lading rtseda, uit bamboe vazen vallen witte
glycines of van een dikken stam valt als
evn rtgen een rond bouquet paarsche glycines.
De goudvischman k'gl zijn juk even af, zet
de groote glazen int t het goud en zilver
levend beweeg even neer en verlustigt zich
aan de bloemen.
Bloemen en goudvisschon zijn beide
schoone dingen" lacht hij en we praten even
ons bewonderend gesprek over beide en
over de zon enden l:uji Saji die in de verte
zijn eerwaardigen witten kop laat lichten
tegen den blauwen hemel.
Japan. De'Fuji San van dichtbij
Dan ga ik naar huis en de kamers, waar ik
uitgevlucht was toen het regende, lijken me
nu de vriendelijkste kamers der wereld met
de zon op mijn bureau en in het heldere water
van mijn karaf.
De zwarte daken lijken nu minder zwart en
overal op de kleine verandah's hangen keu
rige vrouwtjes in helle kimono's de lange
rissen tabi's op en de kleurige heupbanden;
kinderen spelen buiten in de zon, naast
haar moeders en in de verte zijn de mooie
dennen weer te zien, die hun kunstig gesnoeide
takken tegen den hemel teekenen als plech
tige hieroglyphen.
En verder nog, veel verder is de zachte
glooilijn van een berg, zwak zichtbaar in een
diaphanen nevel en 't is alles als een al eens
gedroomde droom als de werkelijkheid
van dien droom en als de droom van een
werkelijkheid. Heelemaal werkelijk en wezen
lijk wordt Japan voor mij nooit; dat is mis
schien die altijd weer werkende charme.
ELLEN FOREST
1) udon -macaroni. De udon wordt voor 20
sen, gekookt met kleine kreeftjes en gebakken
brood, als een nogal dikke soep, aan huis
geleverd. De jongen met het lakblad op zijn
hoofd, waarop eenige. keurige soepkoppen
met lakdeksels staan, is een bekende
straatfiguur.
Japan. De apsntnan, een zeer bekende straatfiguur
lllllllllllllllllllttllllllllllllllllllHliiHI^.lllllllllllllllllltllllHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIM Illlllll llllllllllllllllll
Hotel Duin en Daal
Volledig pension met kamer v.a. ?7.?p.d.
Japan. De groentenboer met regenweer
ALBERT VERWEY, Proza, deel IV. Van
Holkema en Warendorf, en Em.
Querido, Amsterdam 1921.
Dichters na '80, verzameld door Dr.
D. C. TINBERGEN en HERMAN MIDDEN
DORP. Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink,
1922.
ADA GERLO, De Oude Schuld, Mij. voor
g. en g. lectuur, Amsterdam, 1922.
DR. J. L. WALCH, In een laaiende lente,
J. M. Meulenhoff, Amsterdam, 1921.
Als ik zoo heel precies de waarde en
beteekenis van het werk van tijdgenooten zie.
uitmeten, zoo nauwkeurig hun plaats hoor
bepalen, word ik wel eens een beetje twijfel
moedig en wantrouwend. Er zijn zulke leer
zame voorbeelden uit de Hollandsche Oud
heid. Schrijft de geniale Breero, dichter
geboren, niet: Wat mensch is so lomp of
duister van vernuft, die sonder beweging
en groote aandachtigheid en rechtschapene
soetigheit sou konnen hooren of lesen de
goddelike lofzang van Jesu Christo, door den
hoogen en uitgeleerden Daniël Heinsitis ge
maakt? Ik geloof niet, dat er een sterflijk
mensch)eefr,die begaaft is met redelijke sinnen,
die 't selve soude doen. Voor mijn, ik mag wel
seggen, dat 't mijn hoogste Poësie geweest
' is, daar ik mijn opperste genoegen in gehad
hebbe van mijn leven".
Nu zijn we het daar toch wel allen over
eens, dat in het bijzonder die Lofzang van
Jezus Christus door Heinsius alle letter
kundige waarde mist. Wie nog happig is op
zoo'n oude editie van Heinsius, is het om de
aardige prentjes.
Breero was iemand van geringe litteraire
ontwikkeling; ik bedoel, hij had weinig gelezen,
kende de klassieken niet. Hij had geen punten
van vergelijking. Maar hij kende toch het
werk van Spieghel en Roemer Visscher.
Hij had toch zijn eigen natuurlijk gevoel voor
klank en rhythme, schreef toch zijn eigen
krachtige, ruige taal. Was dit alles dan abso
luut natuur en had hij misschien ook volstrekt
geen kijk op zich zelf, op zijn eigen werk?
Was het misschien enkel de godsdienstige
H. iÉpp Archipel'
's Gravenhage
Afd. Boxengarage
Beste stalling hier ter stede
ontroering, waardoor hij zich van het pad liet
brengen ?
Maar gaan we naar het midden der eeuw
als de gouden eeuw" in haar helste
flonkering staat, hooren we Huijgens, Hooft, Von
del, Van Baerle in extase over het hol klinkend
gerommel van den glazenmaker Jan Vos.
Hij overdondert ze allen. AI die mannen, die
leven in de kunst der ouden, die Sophokles en
Euripides kennen, ze zijn in diepe bewondering
en erkennen hun minderheid. Vondel volgt
gedwee den raad van Vos en gaat aan zijn
eigen tooneelwerk knoeien. Baerleus was
doorkneed in de oudheid, schreef zelf goede
Latijnsche verzen en soms ook wel een Hol
landsen, dat altijd nog ver boven het werk
van Jan Vos uitsteekt.
Zou dat nu heusch niet meer kunnen?
Zou een Hooft zelfs onzer dagen niet meer
in wel beredeneerde bewondering kunnen
wezen over werk van iemand die over een
eeuw als een Jan Vos te boek zal staan?
Natuurlijk allicht wel. Toch is:]er heeljwat
veranderd. We zijn in vergelijking met de
17de eeuw heel wat gegroeid in kritisch
besef, in het scherp onderscheiden, in het zui
ver aanvoelen, in het ons rekenschap geven
van goed en kwaad. Ik zou meer dan n
feuilleton noodig hebben om dien ontwik
kelingsgang te schetsen, om te komen tot een
omschrijving van het modern inzicht, de
vrijheid, waarin men tot het werk van anderen
staat, de wel doorvoelde houding ook tegen
over de litteratuur van den dag. Laat ik voor
dit laatste enkel maar verwijzen naar het
mooie leerzame opstel in Verweij's vierden
bundel: Het beoordeelen van gedichten".
Zoo mogen we dan met heel wat meer ver
trouwen staan tegenover de hedendaagsche
kritiek over tijdgenooten. En ik heb de
zeer vaste overtuiging, dat wat Verweij
hierover Hedendaagsche dichters van 1911
'13 gezegd heeft, van groote blijvende waarde
is voor het nageslacht en voor de kennis
van Verweij, n voor die van de behandelde
dichters. Al wie in een periode, waarin het
heden al lang verre geschiedenis geworden
zal zijn, een grondige studie van onze zoo
rijke dichtkunst van dezen tijd zal willen
maken, zal, behalve naar het werk dier
dichters zelf, grijpen naar de kritiek van
Verweij en hem dankbaar gedenken om zijn
rijp inzicht en begrip van zijn tijd en zijn
kunst, zijn fijn onderscheidingsvermogen,
zijn zuiver gevoel voor schoonheid van vorm
en inhoud, zijn begrip van zuivere eerlijke
menschelijkheid. Hoeveel te meer moeten
wij dat doen.
Welk een schat van rijke verscheidenheid
we hebben in de dichtkunst van nu, bewijst
mede het aardige boekje waarin de heeren
Tinbergen en Middendorp verzen uit de
dichters van na '80 bijeenbrachten; mooie
verzen, die een vrij goed beeld geven van
wat er leeft en groeit, over het algemeen ten
minste. Of er versjes van Marie Koenen in
thuis hooren? <»,
Gelaten staan de popels daar
Van schemering omdreven,
En houden stil de toppen daar
In 't zwijmend blauw geheven.
Dat staat nog bij Virginie Loveling en zoo.
Ik vind het werk van Virginie Loveling heel
mooi en innig voor haar tijd en milieu. Maar
dit is erslappe voortzetting van. Vermoedelijk
werden dergelijke verzen opgenomen om aan
alle partijen hun part te ge ven en onder in vloed
van zekere opdringerigheid. Dat is toch ver
keerd. Dan liever een paar verzen meer
van Hilarion Thans. En ik zoek nog tal van
goede namen vergeefs: Aart van der Leeuw,
Kemp, Thomson, Labberton-Grabbe, Uijlders,
Marie Cremers, Danser, Nijhoff. w
De oude schuld is, dat een jong meisje
na een saaie, strakke duffe opvoeding in het
ouderhuis, in Berlijn bij haar muziekstuoie,
door lomantiek beneveld, zonder de portee
van het geval te overzien, zich geeft aa.i een
vermoedelijk slampamperigen 42-jarigen ope
razanger. Er waren verzachtende omstan
digheden, ik was een kind, ik had nauwelijks
geweten, wat ik deed.... maar er was toch
schuld die geboet had moeten worden".
Zij heeft die schuld niet moedig aanvaard
Ze heeft haar eer" en vaders naam laten.
redden door den rijken, hulpbehoevenden,
verlamden Robert, die haar innig liefheeft,
nimmer iets van die liefde laat blijken, haar
geheel vrij laat en slechts de rol van bescher
mer speelt. Magda heeft hem niets beloofd
en als ze het moment gekomen acht, mag
ze ga?n en haar geluk volgen. Na jaren van
toewijding aan Robert en aan allen, die zij
in nood en ellende op haar weg vond, komt
dat moment, als ze den kunstenaar Jaap
de Bruijn ontmoet. Dan komt de bange strijd
en Magda volgt onderworpen den dwang der
noodwendigheid; zij mag den nobclen Robert
niet hulpeloos achterlaten. ,,lk zocht een.
sluipweg om aan de vergelding te ontkomen.
Maar daar is geen ontkomen aan. Nu treft
het leven mij op een andere manier en erger
Want nu betrekt het jou, die nergens
schuld aan hebt, in mijn straf. En als ik nu
nog niet geleerd had, en ik verwrong nog
eens den natuurlijken samenhang der dingen,
om te grijpen, waar ik nu recht op heb
dan zou het ons toch weten te treffen: in
onze liefde zelf, omdat we geen vrede hadden
in ons eigen besluit. Of erger: in onze kin
deren".
In den argeloozen opgang dezer stralende
koesterende liefde staan Jaap en Magda
's avonds laat op een steiger aan de rivier,
iiiiiiiiitiiiiiiiMimiHiiiiiiiimiiiiiiiiimii
Nederl. Munt
Holland»homto IO cent
J.S.MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-ÜEN HAAG
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
leunend over een hekje: en een luide stem
riep: ,,Ze varen niet meer". . . . Even hadden
ze moeite zich te realizeeren, dat de
meedeeling tegen hen gericht was; toen kwam er
nog eens: 't Laatste ging om negen uur,
u bent veel te laat".
Ze bedankten en liepen inschikkelijk terug.
Jammer", zei hij zacht, we stonden er
juist zoo prettig".
Dat de menschen toch altijd denken, dat
je ergens heen wilt", zuchtte ze.
Hun oogen zochten elkaar eu ze lachten.
Neen, ze wilden nergens anders heen, het
oogenblik was goed; het land, waar ze liepen
was goed. Toch had het te laat" een sombe
ren klank". Dit is de symboliek van deze
levens.
, ?;Verder staat dit boekje vol petillante
gesprekken tusschen kunstenaars eu lui, die
zich graag bij hen indringen om kunstkrin
getje te spelen en 200; gesprekken vol fleu
rige paradoxen, die toch soms met fijne
draadjes vast zitten aan de .ontknooping"
van de/e tragedie. De dialoog is dikwijls
raak en geestig.
Eerst als Magda haar offer gebracht heeft,
ervaart ze, dat Robert haar al die jaren harts
tochtelijk heeft liefgehad, meer dan haar
nobele beschermer was. Hierdoor eindigt
het boek met een moeilijk probleem, dat me
eenigen tijd bezighield. Zal het verdere leven
van Magda door die wetenschap meer of
minder pijnlijk worden? ik weet dit nog zoo
net niet. In ieder geval, ze slaat dapper aan
het masseeren van Rob's pijnlijke armen.
In een laaiende lente" behoort tot het
genre: reisbeschrijving. Ik zie het gezicht
al van Walen, als hij dit soms lezen mocht.
Hij heeft zoo alles gedaan om er geen reis
beschrijving van te maken en het is het ook
niet; 't is een allergezelligst praatje. Wie zich
echter geroepen acht de levensverschijnselen
te rubriceeren, zou het toch vermoedelijk
wel iu den bak der reisbeschrijvingen stoppen.
Maar ik kan evengoed zeggen, dat het
veel op de Decamerone lijkt. Is er
niet een algemeene band in dat samenzijn
van eenige gasten in het hotel van tlat oude
heilige stadje in de bergen, bij de Umbrische
landauwen, het stadje van den gruoten heilige,
waar ook Propertius geboren werd (immers
naar hem heet er de cinema), dat stadje dat
in het heele boek niet genoemd wordt en dat
ieder toch dadelijk noemt? En wat zijn die
gasten voortreffelijk getypeerd, La Lorvetti
en Signorina Miss" Torman en dan de
overbuurman, de heerlijke padre Duca in zijn
ietwat verschoten soutane die niet vrij van
vlekken was. En dan telkens de gaande en de
komende man. Binnen dien band van het
hotelleven wordt ieder hoofdstukje een praat
je, een onbeteekenend gevallet je, op zien zeil
soms bijna een niets. Maar Walen weet ons
alles zoo aangenaam te vertellen, dal het een
werkje van zeer superieure causerie is gewor
den.
Het is werkelijk uiterst genoegelijke ver
telkunst; 't is, of ge Walen ziet zitten in den
gezelligen, vertrouwelijken praatkring, je
hoort zijn stem, je ziet zijn kleine gesticulaties,
een oogknipje, een spottend trekje om zijn
mond. Ik heb zelden in een boek zoo de illusie
van het werkelijk gesproken woord gehad,
vol schalke, kleine opmerkingen, en dan soms
weer een tikje melancholie en levenswijsheid,
en ook wel weer in een paartrekken een heerlijk
landschap of fijn oud stadstukje. En wat
een verscheidenheid van typen: die barmeid
uit Klondyke met haar pijp en roode rok
naast het clean-shaven correcte handelstype,
dat toch zoo gevoelig is voor mysterieuze
schoonheid.
Ik kan van de vele kleine guitigheden
in dit boek, van die kleine half verscholen
geestige trekjes geen voorbeelden aanhalen.
Als je ze als zoodanignaar voren haalt,en apart
zet, zegt ieder: chnt , 't is ook wat bijzonders;
wat is daar nou aan? M;:ar als je ze zoo
onder het genoegelijk lezen onverwacht
tegenkomt, doen ze het weerga's goed, op
hun plaats.
J. PRINSEN JL/.N.
J WGDnhUY5
inPICMTIM
VOOR?HET
MEUBILEEREPI
EH-VEDSIEPEn
DER-wonino
AM5TERDAM
PanSETKB- 7091113
LEIDSOf STRAAT 73
«/?onere