De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 26 augustus pagina 2

26 augustus 1922 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 26 Aug. '22. No. 2357 FRANKRIJK'S NIEUWE POLITIEK Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan ,Poing carré!" EEN KRANT IN DE GEVANGENIS Een gevangeniscourant is het krachtigste thans bekende middel om het gevangenisleyen menschelijk te maken. Doe al het mogelijke er in uw land een te krijgen." (Uit een particulier schrijven van den redacteur van de Amerikaansche gevangenis courant New Era). Het is een wonderlijk denkbeeld, dat een gevangene het dagelijksch brood voor zijn lichaam noodig heeft en dat hij gezond en levend zou blijven zonder dagelijksch voedsel voor zijn geest. Hij blijft ook niet gezond. Hij verteert zichzelf in onvruchtbareen onzedelijke gedachten of hij stompt langzaam af tot een toestand van geestelijken dommel, waarin hem nauwlijks meereenige gedachtedoor het hoofd, geen gevoel door het hart gaat. Het is slechts aan enkele menschen met een zeer krachtig en rijk innerlijk leven gegeven de eenzaamheid, de opgeslotenheid, het ontberen van eiken geestelijken prikkel van buiten af, te verdra gen en den tijd van concentratie op zichzelf-alleen te gebruiken voor geestelijken groei en verheffing. Wat is er voor reden om te ver wachten, dat alle gevangenen in staat zullen zijn tot den geestelijken krachtproef waartoe in de vrije maatschappij slechts zeer enkelen het vermogen hebben? Bij een celbezoek, dat ik bracht aan een ontwikkeld gevangene, die beter dan vele anderen in staat was de eigen gewaarwordingen te begrijpen en te formuleeren, vroeg ik wat hij van het gevangenisleven vond en wat hem daarin het pijnlijkst was. Hij antwoordde: het pijnlijkst mis ik mijn krant. Maar dat is dan ook geen diepe natuur", zult ge mij tegen werpen. Inderdaad, dat was hij ook niet: hij was een gewoon oppervlakkig mensch. Zoo zijn er meer in de gevangenis. Maar zijn ge waarwordingen zijn voor ieder onzer begrij pelijk, lederen dag, na afloop van den arbeid, die hem wat bezig hield, vond hij zich zelf terug als hij met zich zelf alleen was. Het is niet ieders werk uit de eenzaamheid met zich-zelf-alleen moreel voordeel te putten. Het is zelfs niet werk voor lederen gevangene zijn vrijen tijd met lectuur van een boek uit de gevangenisbibliotheek te verheffen. Die boeken zijn een zegen maar velen hebben toch niet voldoende belangstelling, genoeg gewoonte van voortgezette geesteswerkzaamheid, velen zijn te onrustig om, meteen boekin de cel alleen, het leven van hun geest en van hun gemoed rustig en bezig te kunnen maken. Wat zij noodig hebben is, kort uitgedrukt, de krant. Wij zien op welke wijze de menschen in de vrije maatschappij hoofd en hart gebruiken: om mee te voelen met de dagelijksche lot gevallen van eigen omgeving en van de maat schappij, om belang te stellen in de gebeurte nissen, zooals die langs tal van wegen en voor al door de krant, tot hen worden gebracht. Zij bevinden zich daar wél bij. Ook de gevangene heeft er behoefte aan, dat zijn hoofd en hart worden levend gehouden, hij nog meer dan de vrije burger. De gevangeniscourant is voor den gevangene het maatschappelijk leven, waar hij tijdelijk is buitengesloten, maar waartoe hij weder moet worden voorbereid;'?het maat schappelijk leven, maar ontdaan van de mis daden en de verleidingen, waartegen de ge vangene in de maatschappij niet bestand is gebleken. En behalve deze allergewichtigste functie: den gevangene, die in zijn geestelijke eenzaamheid geeste'ijk niet gedijt, althans middellijk in contact te brengen met zijn medemenschen en met wat dezen beweegt behalve deze heeft de gevangeniscourant nog een andere roeping: den gevangene te beïn vloeden. De verleiding tot moraliseeren zal een van de gevaarlijkste klippen zijn voor de redactie van een gevangeniscourant. Maar niemand zal ontkennen, dat van een goed blad, met een juiste keuze van mededeelingen IIIIIIIIII1IIIIM1I1II Het schoone Eiland. Een tweede boek van wijsheid en schoonheid uit China. door HENRI BOREL. Amsterdam. P. N. van Kampen & Zoon. De heer Borel heeft een reis naar China gemaakt en vertelt daarvan in het hierboven genoemde boekje. Na een afwezigheid van 27 jaren heeft hij het eilandje Kulangsu, tegenover het eiland en de stad Emoi gelegen, weer bezocht, waar hij vroeger een jaar lang gewoond heeft en zijn eerste indrukken van het verre Oosten heeft opgedaan. Op zichzelf is het voor een gevoelig mensch reeds een ontroering, plaatsen van lang geleden, met al de associaties die eraan verbonden zijn, terug te zien. Hoeveel te meer dan wanneer men in die plaats, haar omgeving, haar stemming, de inspiratie gevonden heeft voor het geheele volgende leven. In verschillende opstellen getuigde de heer Borel hiervan reeds vroeger. Het is dus niet verwonderlijk dat hij, na zoo lange afwezigheid terugkeerend, zich voelde als een pelgrim, die op het punt is het Heilige land te betreden en met ontvankelijk gemoed en in een weeke stemming bereid was alle vroeger ontvangen indrukken nog eens zoo sterk mogelijk te ondergaan. Het is vooral de schoonheid van het land schap dat hem heeft ontroerd. Wie, die ZuidChina gezien heeft, zal niet erkennen, dat het eigenaardige berg-en-waterlandschap van de kust, sjan-sjoei, zooals de Chineezen het noemen, van een bizondere bekoring is? Met recht verdient het eilandje Kulangsu den naam van het schoone eiland", dien de heer Borel eraan geeft. Ook ik ken weinig plaatsen ter wereld waar de rotspartijen zoo grootsch, de vergezichten zoo verrassend en verrukkend zijn, waar men zoo goed de lijnen van Chineesche landschapschilders leert be grijpen. Anch'io,.... ik deel de bewondering van den 'schrijver, ik vaar weer met hem in de ranke sampans van Ling-th'ao of Se-a-th'ao, steek het breede water over tusschen Ku langsu en de stad Emoi, waar de groote zeeschepen voor anker komen, ik zwerf met hem tusschen de rotsen en graven en bezoek weer den tempel Nan-ph'u-th'o. Welk een bekoring ligt er in dit landschap voor ons, die uit roezige steden en vlakke, makke wei landen komen ! De heer Borel vertelt van dit alles in ge voelige, vaak juist-gekozen woorden. De zee, de bergen en weer de zee, en dan de tempels en de stad met het zoo harmonieus, zoo rustig schijnende, Chineesche leven. Met vochtige oogen ziet hij dit alles weer, zooals men dingen terugziet die lang in de herinne ring lagen, en hij gaat zweven" (siaöiaö), en in weeke woorden laat hij zich gaan in die stemming, die men in het Hollandsch ook dwepen" zou kunnen noemen. En als hij terugdenkt aan het Westen, weet hij zich niets meer te herinneren dan de Veenestraat in den Haag" en burgerlijke lunchrooms meteen-strijkje" en overjas-poenen en duffe juf frouwen" en hij boedeert wat over de hideuze Westersche beschaving". In het woord ,,dwepen" leze men geen misprijzing. Wie nooit gedweept heeft is waarlijk niet waard dat hij het licht aan schouwde op Gods wonderbaarlijke wereld. Mijn misprijzing zij alleen, dat de heer Borel deze vertaling van de uitdrukking: siaóiaö" niet aandurft. De heer Borel dweept d dernstig, zonder dat hij den humor heeft zich van tijd tot tijd even aan het oor te trek ken en tot critische bezinning te komen. De heer Borel dweept en maakt in die stemming vergelijkingen tusschen China en het Westen, die het air aannemen van, hoe zal ik het noemen, vergelijkende cultuurstudiën te zijn. Dit komt al uit in den ondertitel van het boek: een tweede boek van wijsheid en schoonheid uit China". Mijn hemel, waarom zoo zwaar wichtig, waarom deze verzameling schetsen niet eenvoudig aangediend als wat zij zijn: Reisbrieven? In brieven kan men dwepen zoo veel men wil, doorslaan zooveel men wil, boudeeren en zich laten gaan zooveel men wil, maar waarom moet men daarbij een deftig gezicht trekken en deze stemmingen, deze opwellingen, deze uiterst-persoonlijke indruk ken en visies aankondigen als een boek van wijsheid en schoonheid". Neen, bij alle goden, uit zoo'n luchtig getimmerte zet men een der gelijk bouwwerk niet in elkaar. Dus toch critiek? Geen andere dan waar deze pretensie om vraagt. De zwaarte van het gebouw,dat het moet schragen, drukt wel eens VRAAOTi SI-FA-KO s ia ARE H Hot voornmmmmte Sorlomork en beschouwingen, een sterke opvoedende kracht op zijn lezers uitgaat. Er is, behalve het antwoord van mijn gevangene, dat ik vermeldde, nog een korte uiting van iemand anders, die een helder licht werpt op een andere zijde van ons vraag stuk. Ditmaal van een meer bekend man: van Speenhoff. In een van zijn oudste en beste liedjes vertelt hij van den gevangene, wien het, na zijn invrijheidstelling, slecht gaat in de maatschappij. Hij bedrinkt zich uit ellende ,,en toen brulde hij een liedje dat al uit de mode was". En dat is het nu juist, dat de ontslagen gevangene niet mag doen. Als hij niet de aandacht der menschen op zich wil vestigen, als hij niet wil worden uitgestooten, dan moet hij niets zingen of zeggen, waaruit kan blij ken, dat hij den laatsten tijd, de laatste jaren wellicht, het maatschappelijk leven niet heeft meegemaakt. Hij moet, als een gewoon mensch, op de hoogte zijn. Denk u in de positie van den man, die onlangs werd in vrijheid ge steld, nadat hij, sedert zijn achttiende jaar, ongeveer een kwart eeuw in de gevangenis had doorgebracht, zonder door een krant op de hoogte te zijn gebleven van al de schokkende gebeurtenissen van deze jaren ! En als hij zich handhaven wil, als hij niet ontmoedigd wil worden door al te vake mislukking van zijn al te onhandige pogingen om een kostwinning te bemachtigen, dan moet hij zoo ongeveer op de hoogte zijn van wat er -?b.v. op de arbeidsmarkt is voorgevallen sedert zijn opsluiting in de gevangenis: hij moet weten of hij met kans op succes kan pogen in Duitschland te gaan werken, of er in het eigen land werkeloosheid of gebrek aan werkkrachten heerscht enz. In het wijze liedje van Speen hoff is het meer din_cte belang aangeduid, dat er voor de reclasseering van een ontslagen gevangene is gelegen in een gevangeniseourant. Wij hebben een kleine enquête ingesteld naar wat er in den vreemde aan gevangeniscouranten reeds bestaat en in het Maandblad voor Berechting en Reclasseering zullen wij daarover binnenkort nader berichten. Wij vermelden hier alleen, dat wij gevangenisconranten aantroffen in Amerika (reeds 35 jaar !), in Zweden, in Denemarken, in Noorwegen, in vele Duitsche Bondsstaten. En ik vond overal het doel zooals ik dat ook ongeveer hierboven beschreven heb en dat ik hier herhaal in de woorden van een Amerikaansch gevangenis blad dat het voor onzen Hollandschen smaak wellicht iets te dik erop legt] zedelijke en intellectueele verbetering der gevangenen te be vorderen, het publiek bekend te maken met den werkelijke n toestand der gevangenen, kennis over het strafstelsel te verspreiden en het vooroordeel te helpen overwinnen, dat steeds in den weg heeft gestaan van den ge vallen mensch bij zijn pogingen zich zelf er weer bovenop te brengen". Merkwaardig is het tenslotte, dat wij ook in ons eigen land sedert (i jaar bezitten het Weekblad voor Veenhuizen", een gevangeniscourantje, dat echter beperkt is tot de Rijkswerkinrichting Veenhuizen. Als dan de gevangeniscourant reeds een oude instelling is, in Amerika reeds meer dan 35 jaar beproefd en probaat bevonden en in aantal uitgebreid, toegepast ook in verschil lende Europeesche landen, die niet van buiten sporige opvattingen verdacht kunnen wor den, is het dan ook niet tijd voor ns land, dat een goede, voor alle gevangenen bestemde gevangeniscourant gesticht worde ? Het gaat er hier niet om. den gevangenen op hun tijd hun krantje en hun bittertje te geven en de andere pretjes, die door velenin de vrije maatschappij worden gezocht. Wat hier bedoeld wordt is niet een pretje, maar een hulpmiddel bij de reclasseering en vooral een wapen om de nood lottige gevolgen van de doodelijke stilte en geestelijke bewegingloosheid in de cel te bestrij den, een opvoedingsmiddel ook, om positief op de opgeslotenen invloed te oefenen. Ik meen, dat het niet moeilijk moet vallen in ons land een gevangeniscourant tot stand te brengen. Het Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen heeft in zijn rapport over De toepassing der celstraf" (1917) waarin de verbeteringen worden nage gaan, die, met behoud van het cellulaire stel sel, reeds aanstonds zouden kunnen worden aangebracht, met klem aangedrongen op een ge vangenisco'urant voor alle gevangenen.Sinds dien zijn opnieuw stemmen vernomen, die de vvenschelijkheid daarvan bepleiten. Maar tot uitvoering is het niet gekomen. Het is niet ondenkbaar, dat het Departement van Justitie, voor de vraag gesteld of het tot invoering van zulk een blad bereid is, zal antwoorden, dat voorloopig, in verband met noodzakelijke bezuiniging, daartoe niet kan worden over gegaan. Ik meen echter, dat het, als door liet Departement in sommige opzichten medewerking wordt verleend, voor particulieren schoon zon zijn en niet te moeilijk ,de taak op zich te nemen ter verspreiding onder de gevangenen een weeko] maandblad te stichten en voorloopig te ver zorgen. Maar om een dergelijk voornemen tot werkelijkheid te maken is het allereerst noodig te weten of er werkelijk bij velen sympathie voor een dergelijk plan zou bestaan. Ik ver wacht, dat dit inderdaad het geval is. Als men zich als motto voor een dergelijk plan denkt ,,TEGEN DE DOODKLI.JKE STILTE IN DE CEL", dan is het bijna niet'anders mogelijk of zeer velen zullen'dit plan met hunne sympathie willen steunen. Wat ik thans vraag is geen finantieele steun, nog minder actieve mede werking bij eventueele uitvoering van het plan, maar uitsluitend een bewijs van instemming, dat ieder per brief aan het adres van den onder«eteekende (Algemeen Secretaris van het Ge nootschap tot Zedelijke Verbetering der Ge vangenen) moge toezenden. Ontvangen wij talrijke bewijzen van instemming, dan kunnen wij ons daarop beroepen bij eventueele be sprekingen met het Departement, en anders kunnen zij ons in allen gevalle een steun zijn als wij trachten eigen plannen te verwezen lijken.'Wij hopen binnen niet te langen tijd in staat te zijn in dit blad medcdeeling te doen over de verdere ontwikkeling der plannen. MR. N. M u L i. E R Kennemcrpark 29 Alkmaar. DEGRUYTER&Co. OEN HAAG AMSTERDAM ARNHEM Verhuizingen per Auto-Trein HET VERBAND TUSSCHEN LICHAMELIJKE EN GEESTELIJKE ZIEKTEN de gevoeligheid tot gevoelerigheid, ver vormt de weekheid van stemming tot weeheid. En men wordt genoodzaakt te vragen: maar, geachte schrijver, meent gij dit nu wel werkelijk, is daar nu niets anders van te zeggen, is dit of d at n u wel precies zoo?" En men kan niet nalaten zich lichtelijk te ergeren over het feit dat de leek er goedig inloopt, de leek van een zeker type uit onze moderne wereld, waar het mode is om alles wat on-bezonnen stemming is, te adoreeren en zonder meer als Hoogste Wijsheid te venereereri. En dit is toch eigenlijk ontzaglijk oppervlakkig, en, de geachte schrijver houde het mij ten goede, niet onbedenkelijk. In een dweepstemming is men nu eenmaal niet ingesteld op een waardeering van de werkelijkheid in al haar rijke schakeering. In een dweepstemming is men zichzelf, meer dan ooit, en meent men in alle dingen de echo te hooren van dien nen toon, die in de ziel is aangeslagen en zwelt en alle andere geluiden overstemt. Voor ieder mensch is er n toon waarop hij bizonder is aangelegd, en die te trillen begint soms door een nietige oorzaak van buitenaf, een blik, een geur, een herinne ring, muziek. Hij zelf geeft daaraan de kleur; en slechts met groote inspanning gelukt het in ontroeringen de gevoelsnuance, de schakee ringen te onderscheiden en niet te blijven bij het vage, uiterst persoonlijke: de stemming. Een zoo geprononceerd subject! vist als de heer Borel slaagt daarin zeker niet. Hij legt zich zelf in alles wat hem ontroert, de stemmingen blijven zonder wezenlijken, anderen inhoud. Of hij schrijft over een Boeddhistischen tempel, of een tempel van Confucius, van zoo volkomen heterogeen karakter of een berg- en waterlandschap, 't is steeds de heer Henri Borel, wiens eigen grondtoon door alles heen blijft klinken, bij wien alle nuan ceeringen verbleeken, voor wien alles ten slofte hetzelfde is, even vaag, even inhouds loos. En daarom slap en eentonig; daarom wordt de heer Borel, ondanks zijn gevoelig heid, niet tot een grót expressief kunstenaar. De eentonigheid van de stemming zal ieder aandachtig lezer treffen. En de herhaling. Blijkbaar werd het boekje deels in China, deels in Holland geschreven; soms schijnt de schrijver in n hoofdstuk eerst inHolland, dan weer in China te zijn. Misschien wel ten gevolge va m deze eigenaardige slordigheid worden soms aardig gevonden beelden tot in den treure herhaald. Een voorbeeld? Op Dr. Adolph Meyer was zoo vriendelijk eene critiek uit te brengen op mijne bovengenoemde brochure. Ik dank hem bij dezen, daar ik altijd veel gevoel voor critiek. Toch meen ik enkele woorden in het midden te mogen brengen om misverstand te voorkomen, te meer waar het eene publieke zaak geldt zooals Dr. M. ook meent. pagina 8 wordt gezegd dat de verspreide rotsblokken op het eiland Kulangsu den indruk wekken alsof goden daar vroeger twist hadden gekregen en elkaar in razende woede met die stukken rots hadden gesmeten. Juist en aardig bedacht, om het giganteske van de rotsformaties uit te drukken. Maar nu blijft dit beeld ons achtervolgen. Op pag. 19 komt het terug, een eind verder nog eens en nog eens. Nog erger is het met het beeld, dat de schrijver vindt voor een pagode, die als een bloem" uit de bergen komt op rijzen. Voortreffelijk, werkelijk een uitstekend beeld. Maar is het nu noodzakelijk om slag op slag, wanneer het woord pagode wordt ge bruikt, te zeggen : de pagode, ais een bloem"? En toch krijgen we dat te lezen op pag. 159, 102, al weer op pag. 166.... Neen, herhaling is moordend, ook voor de treffendste uit drukking. Over de herhaling van zakelijkheden spreek ik niet eens, en verschillende onjuistheden laat ik nu maar ter zijde. Een laatste woord echter over enkele stokpaardjes van den heer Borel. De heer Borel is fel gekant tegen de Christelijke zending in China. Dat is zijn recht. In derdaad zijn daaromtrent allerlei meeningen denkbaar en vallen er verschillende op en aanmerkingen over te maken. Maar de heer Borel acht het oirbaar, dit punt ter sprake brengende, alleen ten tooneele te voeren een blijkbaar zeer dommen, zeer dwazen zendeling, van wien hij echter toevallig gastvrijheid heeft genoten. Diens domheid en dwaasheid wordt ons desondanks niet verborgen gehouden en de goedgeloovige lezer kan niet anders dan den indruk krijgen, dat deze heer een,,fair sample" is van wat zoo'n missionaris (?zendeling-apostel", noemt de heer Borel hem bij voorkeur deftiglijk) voor iemandis. Dit nu, als bouderie, is geoorloofd, in een Boek van Wijsheid en Schoonheid is het onbehoorlijk. Als de heer Borel in China zijn oogen den kost heeft gegeven, is hem niet onbekend gebleven dat er onder de zen delingen men moge hun opinies deelen of niet zér ontwikkelde, zér knappe, zér tactvolle menschen zijn, evenals zér onont wikkelde, zér domme en zér tactlooze. En dan zal hij ook weten welk een groot aandeel juist de zendelingen hebben in de moderne onderwijsbeweging, die hij prijst, in de opvoeding van meisjes, die hij looft. Dit had hij, wanneer hij meer wil geven dan stemmingen, niet mogen verzwijgen. Het bleek me, dat dr. Meijer nihilist is op psychologisch en te meer op psychopatholo gisch gebied. Dat is de zaak van dr. Meijer. Zelfs de beroemde Th. Meijnert was het ook meer of minder en toch heeft zich das Buch mit sieben Siegeln geschlossen" heel aardig ontsloten. Waar men nu eene innerlijke over tuiging heeft gekregen getoest aan buiten gewoon veel observaties in ruim 20 jaar, meen ook ik te mogen beoordeelen of verwarring zal ontstaan als men aan het publiek een draad geeft, die door de duisternis loopt. En dat het publiek er gunstig over denkt kan blijken uit de vele uitspraken van patiënten die dank baar zijn dat men hun een blik geeft in voor hen veelal onbegrijpelijke ziekte-toestanden en combinaties. Over mijne opvattingen over druk en snel heid der zenuwstroomen zal ik liever niet spreken met den heer Meijer, dien ik echter wijs op het reeds eeuwenoude begrip over spanning; wat ligt er nu meer voor de hand dan een verklaring hiervan door de artsen die toch electrophysiologie hebben bestu deerd. Wil de heer Meijer mijne opvattingen bestrijden, dan geen woorden phantastische voorstellingen en dergelijke" maar degelijke kost. Dan nog eene kleine rechtzetting. Ieder psychotherapeut weet wel dat zwaardere graden van hypnose niet meer worden aan gewend. We gebruiken hoogstens eene lichte halfslaap, die men uit oude relaties nog hypnose noemt. In dat opzicht wijken we van Freud niet af. De aanval op het woord hypnose kan dus hoogstens muggezifterij zijn. wat ik den heer Meijer zou vergeven als ik niet begreep,dat hij het wel beter weet. Trou wens, ook Freud kan niet anders doen dan zaken van het verleden nog eens in rustiger spheer van het heden te laten opdoemen, overwegen enz.; ook hij brengt er dus den patiënt toe den geestelijken angel uit de psychische wonde te trekken. Dr. B. F. T E N C A T E In antwoord op bovenstaande nadere toe lichting" van dr. ten Cate, wensch ik slechts op te merken, dat voorlichting van het publiek op een uiterst moeilijk wetenschappelijk ge bied slechts behoort te geschieden aan de hand van goed vastgestelde feiten en niet van op vattingen, gegrond op eene innerlijke over tuiging. Verder wil ik alleen nog eens herhalen, dat Freud geene hypnose aanwendt, zelfs geen lichte halfslaap en dat de door hem ingevoerde psycho-analytische methode niet berust op suggestieve beïnvloeding van den patiënt, maar op het opsporen en oplossen der hem niet bewuste innerlijke conflicten, waarvan zijne ziekteverschijnselen het gevolg zijn. Voor verdere bijzonderheden verwijs ik naar de psychoanalytische litteratuur, o.a. naar mijn, in 1915 door Scheltema en Holkema uitge geven, boek De behandeling van zenuwzieken door psycho-aralyse". D r. A D o L p n F. M E ij E R UMIE BANK voor NEDERLAND en KOLONIËN AMSTERDAM en ROTTERDAM Agentschappen in Nederland: 's-GRAVENHAGE, TILBURG, LEEUWARDEN, OISTERWIJK, UDENHOUT, LOCHEMenBORCÜLO. Agentschappen in Indië: BATAVIA, SOERABAYA, SEMAUANG, BANDOENG, MEDAN en WELTEVREDEN Het tweede stokpaardje dat ik niet onge straft kan laten evolueeren is 's heeren Borel's meening over wijlen prof. de Groot. Ik kan mij niet herinneren ooit een geschrift van den heer Borel in handen te hebben gekregen, 't zij kort of lang, en alleen bestemd voor het groote publiek, dat in dezen tot oordeelen ten eenenmale onbevoegd is, waarin niet op de een of andere wijze, critiek werd uitgeoefend op dezen voortreffelijken, nu helaas overleden geleerde, mijn leermeester. En wel critiek in dien zin, dat spottenderwijze te verstaan werd gegeven dat deze hoogleeraar, die niet voor het groote publiek schreef, niets was dan een dor" geleerde, wien alle waar inzicht" ontbrak. Zoo wordt op pagina 107 van dit boekje weer gezegd (en ik weet waarlijk niet hoeveel malen ik deze opmerking al heb gelezen tot zelfs in de Kampioen ): Prof. de Groot schreef eens, dat de Chineezen geen besef van sculptuur als kunst hadden, toen hij de Ming-graven beschreef, en juist langs de grandioze monolithen der z.g. GeestenAllee was geloopen". Er zijn ook anderen, die van meening zijn dat de kunstwaarde van deze monolithen als sculptuur niet zeer groot is, men kan daarover van oordeel verschillen, zooals over alle dingen van schoonheid". Le gewraakte woorden van prof. de Groot zijn deze: sculpture has never developed into an art of high order in China". (Religious system of China, dl. II. p. 817). Dit.werd geschreven, men lette wél, lang voor de latere ontdekkingen van de hoogstaande sculp turen van de Wei en Th'angdynastie. De opmerking wordt geheel entre parenth ses" gemaakt en doet overigens niet ter zake, in een werk dat zich met kunstkritiek niet bezig houdt. Men zou het niet anders dan pueriel kunnen vinden tegenover het groote publiek telkens weer met deze thans onjuist gebleken opmerking van een groot geleerde te komen aandragen, ware het niet dat in dit soort herhaling een doodelijk venijn school. En tegenover de nagedachtenis van een man die tot de grootste Sinologen van zijn tijd behoorde, acht ik dit ten zeerste ongepast en unfair. Dit is zeker niet de geest van Confucius." De lezing van het boekjejvan den heer Borel worde ieder aanbevolen die zin heeft voor Wijsheid, voor Schoonheid en voor Critiek. Leiden J. J. L. D U IJ V EN D A K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl