Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
26 Aug. '22. No. 2357
FRANKRIJK'S NIEUWE POLITIEK
Teekening voor de Amsterdammer" van Jordaan
,Poing carré!"
EEN KRANT IN DE
GEVANGENIS
Een gevangeniscourant is het krachtigste
thans bekende middel om het gevangenisleyen
menschelijk te maken. Doe al het mogelijke
er in uw land een te krijgen."
(Uit een particulier schrijven van den
redacteur van de Amerikaansche gevangenis
courant New Era).
Het is een wonderlijk denkbeeld, dat een
gevangene het dagelijksch brood voor zijn
lichaam noodig heeft en dat hij gezond en
levend zou blijven zonder dagelijksch voedsel
voor zijn geest. Hij blijft ook niet gezond. Hij
verteert zichzelf in onvruchtbareen onzedelijke
gedachten of hij stompt langzaam af tot een
toestand van geestelijken dommel, waarin hem
nauwlijks meereenige gedachtedoor het hoofd,
geen gevoel door het hart gaat. Het is slechts
aan enkele menschen met een zeer krachtig
en rijk innerlijk leven gegeven de eenzaamheid,
de opgeslotenheid, het ontberen van eiken
geestelijken prikkel van buiten af, te verdra
gen en den tijd van concentratie op
zichzelf-alleen te gebruiken voor geestelijken groei
en verheffing. Wat is er voor reden om te ver
wachten, dat alle gevangenen in staat zullen
zijn tot den geestelijken krachtproef waartoe
in de vrije maatschappij slechts zeer enkelen
het vermogen hebben?
Bij een celbezoek, dat ik bracht aan een
ontwikkeld gevangene, die beter dan vele
anderen in staat was de eigen gewaarwordingen
te begrijpen en te formuleeren, vroeg ik wat
hij van het gevangenisleven vond en wat hem
daarin het pijnlijkst was. Hij antwoordde:
het pijnlijkst mis ik mijn krant. Maar dat is
dan ook geen diepe natuur", zult ge mij tegen
werpen. Inderdaad, dat was hij ook niet:
hij was een gewoon oppervlakkig mensch. Zoo
zijn er meer in de gevangenis. Maar zijn ge
waarwordingen zijn voor ieder onzer begrij
pelijk, lederen dag, na afloop van den arbeid,
die hem wat bezig hield, vond hij zich zelf
terug als hij met zich zelf alleen was. Het is
niet ieders werk uit de eenzaamheid met
zich-zelf-alleen moreel voordeel te putten.
Het is zelfs niet werk voor lederen gevangene
zijn vrijen tijd met lectuur van een boek uit
de gevangenisbibliotheek te verheffen. Die
boeken zijn een zegen maar velen hebben
toch niet voldoende belangstelling, genoeg
gewoonte van voortgezette
geesteswerkzaamheid, velen zijn te onrustig om, meteen boekin
de cel alleen, het leven van hun geest en van
hun gemoed rustig en bezig te kunnen maken.
Wat zij noodig hebben is, kort uitgedrukt, de
krant.
Wij zien op welke wijze de menschen in de
vrije maatschappij hoofd en hart gebruiken:
om mee te voelen met de dagelijksche lot
gevallen van eigen omgeving en van de maat
schappij, om belang te stellen in de gebeurte
nissen, zooals die langs tal van wegen en voor
al door de krant, tot hen worden gebracht. Zij
bevinden zich daar wél bij. Ook de gevangene
heeft er behoefte aan, dat zijn hoofd en hart
worden levend gehouden, hij nog meer dan de
vrije burger. De gevangeniscourant is voor den
gevangene het maatschappelijk leven, waar hij
tijdelijk is buitengesloten, maar waartoe hij
weder moet worden voorbereid;'?het maat
schappelijk leven, maar ontdaan van de mis
daden en de verleidingen, waartegen de ge
vangene in de maatschappij niet bestand is
gebleken. En behalve deze allergewichtigste
functie: den gevangene, die in zijn geestelijke
eenzaamheid geeste'ijk niet gedijt, althans
middellijk in contact te brengen met zijn
medemenschen en met wat dezen beweegt
behalve deze heeft de gevangeniscourant nog
een andere roeping: den gevangene te beïn
vloeden. De verleiding tot moraliseeren zal
een van de gevaarlijkste klippen zijn voor de
redactie van een gevangeniscourant. Maar
niemand zal ontkennen, dat van een goed
blad, met een juiste keuze van mededeelingen
IIIIIIIIII1IIIIM1I1II
Het schoone Eiland. Een tweede boek
van wijsheid en schoonheid uit China.
door HENRI BOREL. Amsterdam. P. N.
van Kampen & Zoon.
De heer Borel heeft een reis naar China
gemaakt en vertelt daarvan in het hierboven
genoemde boekje. Na een afwezigheid van
27 jaren heeft hij het eilandje Kulangsu,
tegenover het eiland en de stad Emoi gelegen,
weer bezocht, waar hij vroeger een jaar lang
gewoond heeft en zijn eerste indrukken van
het verre Oosten heeft opgedaan. Op zichzelf
is het voor een gevoelig mensch reeds een
ontroering, plaatsen van lang geleden, met al
de associaties die eraan verbonden zijn, terug
te zien. Hoeveel te meer dan wanneer men in
die plaats, haar omgeving, haar stemming,
de inspiratie gevonden heeft voor het geheele
volgende leven. In verschillende opstellen
getuigde de heer Borel hiervan reeds vroeger.
Het is dus niet verwonderlijk dat hij, na zoo
lange afwezigheid terugkeerend, zich voelde
als een pelgrim, die op het punt is het Heilige
land te betreden en met ontvankelijk gemoed
en in een weeke stemming bereid was alle
vroeger ontvangen indrukken nog eens zoo
sterk mogelijk te ondergaan.
Het is vooral de schoonheid van het land
schap dat hem heeft ontroerd. Wie, die
ZuidChina gezien heeft, zal niet erkennen, dat het
eigenaardige berg-en-waterlandschap van de
kust, sjan-sjoei, zooals de Chineezen het
noemen, van een bizondere bekoring is?
Met recht verdient het eilandje Kulangsu
den naam van het schoone eiland", dien de
heer Borel eraan geeft. Ook ik ken weinig
plaatsen ter wereld waar de rotspartijen zoo
grootsch, de vergezichten zoo verrassend en
verrukkend zijn, waar men zoo goed de lijnen
van Chineesche landschapschilders leert be
grijpen. Anch'io,.... ik deel de bewondering
van den 'schrijver, ik vaar weer met hem in de
ranke sampans van Ling-th'ao of Se-a-th'ao,
steek het breede water over tusschen Ku
langsu en de stad Emoi, waar de groote
zeeschepen voor anker komen, ik zwerf met
hem tusschen de rotsen en graven en bezoek
weer den tempel Nan-ph'u-th'o. Welk
een bekoring ligt er in dit landschap voor ons,
die uit roezige steden en vlakke, makke wei
landen komen !
De heer Borel vertelt van dit alles in ge
voelige, vaak juist-gekozen woorden. De zee,
de bergen en weer de zee, en dan de tempels
en de stad met het zoo harmonieus, zoo
rustig schijnende, Chineesche leven. Met
vochtige oogen ziet hij dit alles weer, zooals
men dingen terugziet die lang in de herinne
ring lagen, en hij gaat zweven" (siaöiaö),
en in weeke woorden laat hij zich gaan in die
stemming, die men in het Hollandsch
ook dwepen" zou kunnen noemen. En als hij
terugdenkt aan het Westen, weet hij zich
niets meer te herinneren dan de Veenestraat
in den Haag" en burgerlijke lunchrooms
meteen-strijkje" en overjas-poenen en duffe juf
frouwen" en hij boedeert wat over de
hideuze Westersche beschaving".
In het woord ,,dwepen" leze men geen
misprijzing. Wie nooit gedweept heeft is
waarlijk niet waard dat hij het licht aan
schouwde op Gods wonderbaarlijke wereld.
Mijn misprijzing zij alleen, dat de heer Borel
deze vertaling van de uitdrukking: siaóiaö"
niet aandurft. De heer Borel dweept d
dernstig, zonder dat hij den humor heeft
zich van tijd tot tijd even aan het oor te trek
ken en tot critische bezinning te komen. De
heer Borel dweept en maakt in die stemming
vergelijkingen tusschen China en het Westen,
die het air aannemen van, hoe zal ik het
noemen, vergelijkende cultuurstudiën te zijn.
Dit komt al uit in den ondertitel van het boek:
een tweede boek van wijsheid en schoonheid
uit China". Mijn hemel, waarom zoo zwaar
wichtig, waarom deze verzameling schetsen
niet eenvoudig aangediend als wat zij zijn:
Reisbrieven? In brieven kan men dwepen zoo
veel men wil, doorslaan zooveel men wil,
boudeeren en zich laten gaan zooveel men wil,
maar waarom moet men daarbij een deftig
gezicht trekken en deze stemmingen, deze
opwellingen, deze uiterst-persoonlijke indruk
ken en visies aankondigen als een boek van
wijsheid en schoonheid". Neen, bij alle goden,
uit zoo'n luchtig getimmerte zet men een der
gelijk bouwwerk niet in elkaar.
Dus toch critiek? Geen andere dan waar
deze pretensie om vraagt. De zwaarte van het
gebouw,dat het moet schragen, drukt wel eens
VRAAOTi
SI-FA-KO
s ia ARE H
Hot voornmmmmte Sorlomork
en beschouwingen, een sterke opvoedende
kracht op zijn lezers uitgaat.
Er is, behalve het antwoord van mijn
gevangene, dat ik vermeldde, nog een korte
uiting van iemand anders, die een helder
licht werpt op een andere zijde van ons vraag
stuk. Ditmaal van een meer bekend man: van
Speenhoff. In een van zijn oudste en beste
liedjes vertelt hij van den gevangene, wien het,
na zijn invrijheidstelling, slecht gaat in de
maatschappij. Hij bedrinkt zich uit ellende ,,en
toen brulde hij een liedje dat al uit de mode
was". En dat is het nu juist, dat de ontslagen
gevangene niet mag doen. Als hij niet de
aandacht der menschen op zich wil vestigen,
als hij niet wil worden uitgestooten, dan moet
hij niets zingen of zeggen, waaruit kan blij
ken, dat hij den laatsten tijd, de laatste
jaren wellicht, het maatschappelijk leven niet
heeft meegemaakt. Hij moet, als een gewoon
mensch, op de hoogte zijn. Denk u in de positie
van den man, die onlangs werd in vrijheid ge
steld, nadat hij, sedert zijn achttiende jaar,
ongeveer een kwart eeuw in de gevangenis had
doorgebracht, zonder door een krant op de
hoogte te zijn gebleven van al de schokkende
gebeurtenissen van deze jaren ! En als hij zich
handhaven wil, als hij niet ontmoedigd wil
worden door al te vake mislukking van zijn
al te onhandige pogingen om een kostwinning
te bemachtigen, dan moet hij zoo ongeveer op
de hoogte zijn van wat er -?b.v. op de
arbeidsmarkt is voorgevallen sedert zijn
opsluiting in de gevangenis: hij moet weten of
hij met kans op succes kan pogen in
Duitschland te gaan werken, of er in het eigen land
werkeloosheid of gebrek aan werkkrachten
heerscht enz. In het wijze liedje van Speen
hoff is het meer din_cte belang aangeduid, dat
er voor de reclasseering van een ontslagen
gevangene is gelegen in een
gevangeniseourant.
Wij hebben een kleine enquête ingesteld
naar wat er in den vreemde aan
gevangeniscouranten reeds bestaat en in het Maandblad
voor Berechting en Reclasseering zullen wij
daarover binnenkort nader berichten. Wij
vermelden hier alleen, dat wij
gevangenisconranten aantroffen in Amerika (reeds 35 jaar !),
in Zweden, in Denemarken, in Noorwegen, in
vele Duitsche Bondsstaten. En ik vond overal
het doel zooals ik dat ook ongeveer hierboven
beschreven heb en dat ik hier herhaal in de
woorden van een Amerikaansch gevangenis
blad dat het voor onzen Hollandschen smaak
wellicht iets te dik erop legt] zedelijke en
intellectueele verbetering der gevangenen te be
vorderen, het publiek bekend te maken met
den werkelijke n toestand der gevangenen,
kennis over het strafstelsel te verspreiden en
het vooroordeel te helpen overwinnen, dat
steeds in den weg heeft gestaan van den ge
vallen mensch bij zijn pogingen zich zelf er
weer bovenop te brengen". Merkwaardig is
het tenslotte, dat wij ook in ons eigen land
sedert (i jaar bezitten het Weekblad voor
Veenhuizen", een gevangeniscourantje, dat
echter beperkt is tot de Rijkswerkinrichting
Veenhuizen.
Als dan de gevangeniscourant reeds een
oude instelling is, in Amerika reeds meer dan
35 jaar beproefd en probaat bevonden en in
aantal uitgebreid, toegepast ook in verschil
lende Europeesche landen, die niet van buiten
sporige opvattingen verdacht kunnen wor
den, is het dan ook niet tijd voor ns land, dat
een goede, voor alle gevangenen bestemde
gevangeniscourant gesticht worde ? Het gaat er
hier niet om. den gevangenen op hun tijd hun
krantje en hun bittertje te geven en de andere
pretjes, die door velenin de vrije maatschappij
worden gezocht. Wat hier bedoeld wordt is
niet een pretje, maar een hulpmiddel bij de
reclasseering en vooral een wapen om de nood
lottige gevolgen van de doodelijke stilte en
geestelijke bewegingloosheid in de cel te bestrij
den, een opvoedingsmiddel ook, om positief
op de opgeslotenen invloed te oefenen.
Ik meen, dat het niet moeilijk moet vallen
in ons land een gevangeniscourant tot stand
te brengen. Het Genootschap tot Zedelijke
Verbetering der Gevangenen heeft in zijn
rapport over De toepassing der celstraf"
(1917) waarin de verbeteringen worden nage
gaan, die, met behoud van het cellulaire stel
sel, reeds aanstonds zouden kunnen worden
aangebracht, met klem aangedrongen op een
ge vangenisco'urant voor alle gevangenen.Sinds
dien zijn opnieuw stemmen vernomen, die de
vvenschelijkheid daarvan bepleiten. Maar tot
uitvoering is het niet gekomen. Het is niet
ondenkbaar, dat het Departement van Justitie,
voor de vraag gesteld of het tot invoering van
zulk een blad bereid is, zal antwoorden, dat
voorloopig, in verband met noodzakelijke
bezuiniging, daartoe niet kan worden over
gegaan. Ik meen echter, dat het, als door liet
Departement in sommige opzichten medewerking
wordt verleend, voor particulieren schoon zon
zijn en niet te moeilijk ,de taak op zich te nemen
ter verspreiding onder de gevangenen een
weeko] maandblad te stichten en voorloopig te ver
zorgen. Maar om een dergelijk voornemen tot
werkelijkheid te maken is het allereerst
noodig te weten of er werkelijk bij velen sympathie
voor een dergelijk plan zou bestaan. Ik ver
wacht, dat dit inderdaad het geval is. Als men
zich als motto voor een dergelijk plan denkt
,,TEGEN DE DOODKLI.JKE STILTE IN DE CEL",
dan is het bijna niet'anders mogelijk of zeer
velen zullen'dit plan met hunne sympathie
willen steunen. Wat ik thans vraag is geen
finantieele steun, nog minder actieve mede
werking bij eventueele uitvoering van het plan,
maar uitsluitend een bewijs van instemming,
dat ieder per brief aan het adres van den
onder«eteekende (Algemeen Secretaris van het Ge
nootschap tot Zedelijke Verbetering der Ge
vangenen) moge toezenden. Ontvangen wij
talrijke bewijzen van instemming, dan kunnen
wij ons daarop beroepen bij eventueele be
sprekingen met het Departement, en anders
kunnen zij ons in allen gevalle een steun zijn
als wij trachten eigen plannen te verwezen
lijken.'Wij hopen binnen niet te langen tijd in
staat te zijn in dit blad medcdeeling te doen
over de verdere ontwikkeling der plannen.
MR. N. M u L i. E R
Kennemcrpark 29 Alkmaar.
DEGRUYTER&Co.
OEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein
HET VERBAND TUSSCHEN
LICHAMELIJKE EN
GEESTELIJKE ZIEKTEN
de gevoeligheid tot gevoelerigheid, ver
vormt de weekheid van stemming tot weeheid.
En men wordt genoodzaakt te vragen:
maar, geachte schrijver, meent gij dit nu
wel werkelijk, is daar nu niets anders van
te zeggen, is dit of d at n u wel precies zoo?"
En men kan niet nalaten zich lichtelijk te
ergeren over het feit dat de leek er goedig
inloopt, de leek van een zeker type uit onze
moderne wereld, waar het mode is om alles
wat on-bezonnen stemming is, te adoreeren
en zonder meer als Hoogste Wijsheid te
venereereri. En dit is toch eigenlijk ontzaglijk
oppervlakkig, en, de geachte schrijver houde
het mij ten goede, niet onbedenkelijk.
In een dweepstemming is men nu eenmaal
niet ingesteld op een waardeering van de
werkelijkheid in al haar rijke schakeering.
In een dweepstemming is men zichzelf, meer
dan ooit, en meent men in alle dingen de echo
te hooren van dien nen toon, die in de ziel
is aangeslagen en zwelt en alle andere geluiden
overstemt. Voor ieder mensch is er n toon
waarop hij bizonder is aangelegd, en die te
trillen begint soms door een nietige oorzaak
van buitenaf, een blik, een geur, een herinne
ring, muziek. Hij zelf geeft daaraan de kleur;
en slechts met groote inspanning gelukt het
in ontroeringen de gevoelsnuance, de schakee
ringen te onderscheiden en niet te blijven
bij het vage, uiterst persoonlijke: de stemming.
Een zoo geprononceerd subject! vist als de heer
Borel slaagt daarin zeker niet. Hij legt zich
zelf in alles wat hem ontroert, de stemmingen
blijven zonder wezenlijken, anderen inhoud.
Of hij schrijft over een Boeddhistischen
tempel, of een tempel van Confucius, van
zoo volkomen heterogeen karakter of
een berg- en waterlandschap, 't is steeds de
heer Henri Borel, wiens eigen grondtoon door
alles heen blijft klinken, bij wien alle nuan
ceeringen verbleeken, voor wien alles ten
slofte hetzelfde is, even vaag, even inhouds
loos. En daarom slap en eentonig; daarom
wordt de heer Borel, ondanks zijn gevoelig
heid, niet tot een grót expressief kunstenaar.
De eentonigheid van de stemming zal ieder
aandachtig lezer treffen. En de herhaling.
Blijkbaar werd het boekje deels in China,
deels in Holland geschreven; soms schijnt
de schrijver in n hoofdstuk eerst inHolland,
dan weer in China te zijn. Misschien wel
ten gevolge va m deze eigenaardige slordigheid
worden soms aardig gevonden beelden tot in
den treure herhaald. Een voorbeeld? Op
Dr. Adolph Meyer was zoo vriendelijk eene
critiek uit te brengen op mijne bovengenoemde
brochure. Ik dank hem bij dezen, daar ik
altijd veel gevoel voor critiek. Toch meen ik
enkele woorden in het midden te mogen
brengen om misverstand te voorkomen, te
meer waar het eene publieke zaak geldt zooals
Dr. M. ook meent.
pagina 8 wordt gezegd dat de verspreide
rotsblokken op het eiland Kulangsu den
indruk wekken alsof goden daar vroeger
twist hadden gekregen en elkaar in razende
woede met die stukken rots hadden gesmeten.
Juist en aardig bedacht, om het giganteske
van de rotsformaties uit te drukken. Maar nu
blijft dit beeld ons achtervolgen. Op pag. 19
komt het terug, een eind verder nog eens en
nog eens. Nog erger is het met het beeld,
dat de schrijver vindt voor een pagode,
die als een bloem" uit de bergen komt op
rijzen. Voortreffelijk, werkelijk een uitstekend
beeld. Maar is het nu noodzakelijk om slag
op slag, wanneer het woord pagode wordt ge
bruikt, te zeggen : de pagode, ais een bloem"?
En toch krijgen we dat te lezen op pag. 159,
102, al weer op pag. 166.... Neen, herhaling
is moordend, ook voor de treffendste uit
drukking. Over de herhaling van
zakelijkheden spreek ik niet eens, en verschillende
onjuistheden laat ik nu maar ter zijde.
Een laatste woord echter over enkele
stokpaardjes van den heer Borel. De heer
Borel is fel gekant tegen de Christelijke
zending in China. Dat is zijn recht. In
derdaad zijn daaromtrent allerlei meeningen
denkbaar en vallen er verschillende op
en aanmerkingen over te maken. Maar
de heer Borel acht het oirbaar, dit punt
ter sprake brengende, alleen ten tooneele
te voeren een blijkbaar zeer dommen,
zeer dwazen zendeling, van wien hij echter
toevallig gastvrijheid heeft genoten. Diens
domheid en dwaasheid wordt ons desondanks
niet verborgen gehouden en de goedgeloovige
lezer kan niet anders dan den indruk krijgen,
dat deze heer een,,fair sample" is van wat zoo'n
missionaris (?zendeling-apostel", noemt de
heer Borel hem bij voorkeur deftiglijk) voor
iemandis. Dit nu, als bouderie, is geoorloofd,
in een Boek van Wijsheid en Schoonheid
is het onbehoorlijk. Als de heer Borel in China
zijn oogen den kost heeft gegeven, is hem
niet onbekend gebleven dat er onder de zen
delingen men moge hun opinies deelen of
niet zér ontwikkelde, zér knappe, zér
tactvolle menschen zijn, evenals zér onont
wikkelde, zér domme en zér tactlooze.
En dan zal hij ook weten welk een groot
aandeel juist de zendelingen hebben in de
moderne onderwijsbeweging, die hij prijst,
in de opvoeding van meisjes, die hij looft.
Dit had hij, wanneer hij meer wil geven dan
stemmingen, niet mogen verzwijgen.
Het bleek me, dat dr. Meijer nihilist is op
psychologisch en te meer op psychopatholo
gisch gebied. Dat is de zaak van dr. Meijer.
Zelfs de beroemde Th. Meijnert was het ook
meer of minder en toch heeft zich das Buch
mit sieben Siegeln geschlossen" heel aardig
ontsloten. Waar men nu eene innerlijke over
tuiging heeft gekregen getoest aan buiten
gewoon veel observaties in ruim 20 jaar, meen
ook ik te mogen beoordeelen of verwarring zal
ontstaan als men aan het publiek een draad
geeft, die door de duisternis loopt. En dat
het publiek er gunstig over denkt kan blijken
uit de vele uitspraken van patiënten die dank
baar zijn dat men hun een blik geeft in voor
hen veelal onbegrijpelijke ziekte-toestanden
en combinaties.
Over mijne opvattingen over druk en snel
heid der zenuwstroomen zal ik liever niet
spreken met den heer Meijer, dien ik echter
wijs op het reeds eeuwenoude begrip over
spanning; wat ligt er nu meer voor de hand
dan een verklaring hiervan door de artsen
die toch electrophysiologie hebben bestu
deerd. Wil de heer Meijer mijne opvattingen
bestrijden, dan geen woorden phantastische
voorstellingen en dergelijke" maar degelijke
kost.
Dan nog eene kleine rechtzetting. Ieder
psychotherapeut weet wel dat zwaardere
graden van hypnose niet meer worden aan
gewend. We gebruiken hoogstens eene lichte
halfslaap, die men uit oude relaties nog
hypnose noemt. In dat opzicht wijken we
van Freud niet af. De aanval op het woord
hypnose kan dus hoogstens muggezifterij zijn.
wat ik den heer Meijer zou vergeven als ik
niet begreep,dat hij het wel beter weet. Trou
wens, ook Freud kan niet anders doen dan
zaken van het verleden nog eens in rustiger
spheer van het heden te laten opdoemen,
overwegen enz.; ook hij brengt er dus den
patiënt toe den geestelijken angel uit de
psychische wonde te trekken.
Dr. B. F. T E N C A T E
In antwoord op bovenstaande nadere toe
lichting" van dr. ten Cate, wensch ik slechts
op te merken, dat voorlichting van het publiek
op een uiterst moeilijk wetenschappelijk ge
bied slechts behoort te geschieden aan de hand
van goed vastgestelde feiten en niet van op
vattingen, gegrond op eene innerlijke over
tuiging.
Verder wil ik alleen nog eens herhalen, dat
Freud geene hypnose aanwendt, zelfs geen
lichte halfslaap en dat de door hem ingevoerde
psycho-analytische methode niet berust op
suggestieve beïnvloeding van den patiënt,
maar op het opsporen en oplossen der hem
niet bewuste innerlijke conflicten, waarvan
zijne ziekteverschijnselen het gevolg zijn. Voor
verdere bijzonderheden verwijs ik naar de
psychoanalytische litteratuur, o.a. naar mijn,
in 1915 door Scheltema en Holkema uitge
geven, boek De behandeling van
zenuwzieken door psycho-aralyse".
D r. A D o L p n F. M E ij E R
UMIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAVENHAGE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWIJK,
UDENHOUT, LOCHEMenBORCÜLO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOERABAYA,
SEMAUANG, BANDOENG, MEDAN en
WELTEVREDEN
Het tweede stokpaardje dat ik niet onge
straft kan laten evolueeren is 's heeren Borel's
meening over wijlen prof. de Groot. Ik kan
mij niet herinneren ooit een geschrift van den
heer Borel in handen te hebben gekregen,
't zij kort of lang, en alleen bestemd voor het
groote publiek, dat in dezen tot oordeelen ten
eenenmale onbevoegd is, waarin niet op de een
of andere wijze, critiek werd uitgeoefend op
dezen voortreffelijken, nu helaas overleden
geleerde, mijn leermeester. En wel critiek
in dien zin, dat spottenderwijze te verstaan
werd gegeven dat deze hoogleeraar, die niet
voor het groote publiek schreef, niets was
dan een dor" geleerde, wien alle waar
inzicht" ontbrak.
Zoo wordt op pagina 107 van dit boekje
weer gezegd (en ik weet waarlijk niet hoeveel
malen ik deze opmerking al heb gelezen
tot zelfs in de Kampioen ): Prof. de
Groot schreef eens, dat de Chineezen geen
besef van sculptuur als kunst hadden, toen
hij de Ming-graven beschreef, en juist langs
de grandioze monolithen der z.g.
GeestenAllee was geloopen". Er zijn ook anderen,
die van meening zijn dat de kunstwaarde van
deze monolithen als sculptuur niet zeer groot
is, men kan daarover van oordeel verschillen,
zooals over alle dingen van schoonheid".
Le gewraakte woorden van prof. de Groot
zijn deze: sculpture has never developed
into an art of high order in China".
(Religious system of China, dl. II. p. 817). Dit.werd
geschreven, men lette wél, lang voor de
latere ontdekkingen van de hoogstaande sculp
turen van de Wei en Th'angdynastie.
De opmerking wordt geheel entre parenth
ses" gemaakt en doet overigens niet ter
zake, in een werk dat zich met kunstkritiek
niet bezig houdt. Men zou het niet anders
dan pueriel kunnen vinden tegenover het
groote publiek telkens weer met deze thans
onjuist gebleken opmerking van een groot
geleerde te komen aandragen, ware het niet
dat in dit soort herhaling een doodelijk
venijn school. En tegenover de nagedachtenis
van een man die tot de grootste Sinologen van
zijn tijd behoorde, acht ik dit ten zeerste
ongepast en unfair. Dit is zeker niet de geest
van Confucius."
De lezing van het boekjejvan den heer Borel
worde ieder aanbevolen die zin heeft voor
Wijsheid, voor Schoonheid en voor Critiek.
Leiden
J. J. L. D U IJ V EN D A K