Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
25 Aug. '22. - No. 2357
Cliché's uit Vryheydt en de Vaderland!" door Dr. J. S. Theissen,
uitgave van- J. B. Wolters te Groningen.
Internationaal Antiquariaat
(MENNO HERTZBERGER)
364 Singel AMSTERDAM Tel. C. 4107
Begin September verschijnt
Catalogus No. 10: KUNST
: OP AANVRAAG VERKRIJGBAAR :
Oosterpoort te Groningen, (naar een teekening in kleuren van 1825
in het museum te Groningen.)
GRONINGEN VERLOST
Deze week viert Groningen het 250-jarige
feest van zijn gelukkige verlossing uit bit
teren nood. Het feit van het beleg van 1672
wordt telken jare herdacht; de 28ste Augustus,
of, zooals men te Groningen altijd kortheids
halve zegt. de 28ste; is de groote feestdag bij
uitnemendheid voor het oude Stad en Lande.
Want niet alleen in de stad en door de stede
lingen wordt het ontzet herdacht, maar op
dien dag stroomt het ommeland naar Gro
ningen om met de stad te feesten. Ieder
viert dien dag op zijn wijze, maar ieder neemt
aan het feest deel.
Zoo is het ook nu, nu Groningen het
vijftigste lustrum van zijn bevrijding gedenkt.
En onze Koningin wil dezen keer met haar
gezin getuige zijn van de herdenking. Dat
is begrijpelijk; want het feit van de verdedi
ging van Groningen in 1672 is van groote
beteekenis geweest voor het geheele land.
Het was als een licht in den donkeren nacht
dier tijden, dat Groningen het uithield niet
alleen, maar ten slotte den vijand met schade
en schande deed afdeinzen. Want aan Gro
ningen hing als in vroegere eeuwen geheel
Friesland en wat zou er van Holland moeten
worden, als het ook van Friesland uit had
kunnen worden bedreigd !
Het zal niet noodig zijn de herinnering
aan het rampjaar 1672 weer wakker te roepen.
Reeds de leergierige jeugd weet te vertellen
van den grooten oorlog met Frankrijk,
Engeland, Munster en Keulen, die het vader
land in een ijzeren ring trachtten te klemmen.
Het woord van Valckenie:r de regeering
radeloos, het volk redeloos, het land reddeloos,
is gemeen goed geworden. Van de verovering
van drie van de zeven gewesten van de
Republiek der Geunieerde Provinciën weet
een ieder te spreken. Men weet, dat Lodewijk
XIV zijn zegepralenden intocht deed in
Utrecht en dat Amsterdam van Naarden uit
werd bedreigd. Men huivert bij het verhaal
van den afschuwelijken moord der De
Witten. Men weet van de lafheid en de
flauwhartigheid van zoovele Nederlandsche
steden. Maar men kent ook de kentering der
tijden. Al spoedig vallen er lichtpunten waar
te nemen. D; onvergelijkelijke De Ruyter
handhaaft's-lands eer en glorie op deEngelsche
kust bij Solebay. De verheffing van Willem 111
brengt nieuwe geestdrift en frissche veer
kracht in de gemoederen. Amste dam besluit
tot het uiterste pal te staan voor 's lands
vrijheid. Aardenburg houdt de Franschen
tegen. Luxembourgs aanval op de Hollandsche
waterlinie mislukt. Ten slotte Groningen
stuit den aanval der Munsterschen en redt
daardoor het noorden en waarschijnlijk
wel meer.
Dat zijn alle bekende gebeurtenissen, die
Illll l"" "l"
OVER MODERNE MUZIEK
Een eigenlijke aesthetiek der moderne
muziek te schrijven is thans nog niet mogelijk,
omdat voor iedere juiste beschouwing een
zekere afstand van het te beschouwen voor
werp noodig is. En de modernste uitingen op
muzikaal gebied zijn nog in wording, we zit
ten er, om zoo te zeggen, midden in.
Dit sluit natuurlijk niet buiten, dat men
over de hedendaagsche muziek reeds thans
veel nuttigs kan zeggen. Dit heeft ten dcele
Constant van Wessem gedaan in zijn Inleiding
tot de moderne muziek\). De schrijver dezer
studie heeft tegenover Jean Cocteau, den
pleitbezorger der jong-Fransche componisten,
het groote voordeel, dat hij niet in te nauw
contact met jonge musici staat, zich daar
door niet in het gedrang laat meesleepen en
ook het muzikaal impressionnisme nog laat
gelden. Hoewel het niet juist is, dat Debussy
als type der modern Fransche
componecrwijze wordt besproken. Hij vormt met zijn
zeer bijzondere gevoeligheid eer een uitzon
dering. Gunstig is,dat van Wessem een weten
schappelijke onderlaag voor zijn uiteenzet
tingen niet geheel versmaadt, al had hij
in dit opzicht dieper kunnen graven en zich
nauwkeuriger rekenschap ervan kunnen geven,
waar heen zijn uitspraken leiden.
Wie voor een ietwat breede
mededeelingswijze niet terugschrikt, ook van dingen die
eigenlijk in de algemeene muziekleer
thuishooren, zal van Wessem's boek zeker met
belangstelling lezen. Op twee dingen moet ik
den lezer echter opmerkzaam maken, namelijk
dat van Wessem ten deele naturaliseert,
ten deele met psychologische bronnen werkt,
die onvoldoende zijn.
In het begin van een hoofdstuk: Hoe een
muziekstuk wordt", bestrijdt van Wessem
Viotta's uitspraak, dat de taak der muziek
geschiedenis eerst daar begint, waar sprake
is van een mathematische verhouding der
tot tonen verheven klanken, van een bepaalde
rangschikking der tonen tot een schaal en
een geregeld toonstelsel. Men kan over alles
kibbelen, maar rustig beschouwd, heeft Viotta
toch gelijk.
De mogelijkheid van iedere
muziekbeoefening is in de natuur slechts potentieel gege
ven. De mensch moest ze eerst scheppen door
een deel vormen van het historisch
geheugenis van ons volk. Wat Groningen betreft,
heeft dr. Theissen het verloop der feiten
te boek gesteld in een uitnemende studie
Voor Vrijheidt ende Vaderlandt" (Groningen,
Den Haag, J. B. Wolters). Het is merkwaardig,
dat, hoeveel er reeds over het beleg is ge
schreven, er toch nog geen samenvattende
geschiedenis van bestond. Dr. Theissen heeft
die taak op zich genomen en op voortref
felijke wijze ten einde gebracht. Wij hebben
nu een der eerste en beste gevolgen van de
feestelijke herdenking op grond van een
nieuw en uitgebreid bronnenonderzoek
een geschiedenis van het bi'leg, die een uit
nemende historische arbeid is. En het merk
waardige van deze zeer lezenswaardige en
ook zeer leesbare studie is wel dit, dat deze
alom bekende en natuurlijk ook door de
romantische verbeelding omr nkte feiten
den toets van het onpartijdige historische
onderzoek hebben kunnen doorstaan zonder
iets van hun waarde en beteekenis te verliezen.
Zonder twijfel is het beleg van Groningen
van geheel anderen aard geweest dan dat van
Leiden honderd jaar vroeger. Dat laatste
was meer een insluiting dan een belegering;
vandaar dan ook, dat hongersnood en
pestilentie veel meer slachtoffers hebben gemaakt
dan strijd en gevecht. In Groningen was
van een volledige insluiting geen sprake;
de inundatiën, waarvan dr. Theissen een
Franz Egon von Fürstenberg
(Naar een teekening van B. Vaillant)
duidelijk kaartje geeft, beschermden de stad
aan den noordkant; vandaar dan ook, dat
een geregelde aanvoer van levensmiddelen
en krijgsbehoeften en zelfs van militairen
kon plaats hebben tijdens de belegering,
zoodat van uithongering geen sprake kon
zijn. Maar daar staat iets anders tegenover.
De bisschop van Munster beschikte over een
uitnemende en in zijn dagen zelfs befaamde
artillerie; niet ten onrechte noemde de volks
mond hem spottend Bommenberend". Met
die voortreffelijke artillerie nu heeft Gro
ningen in ruime mate kennis kunnen maken.
Alle berichten van tijdgenooten zijn het
erover eens, dat het bombardement, waaraan
de stad zes weken lang heeft blootgestaan,
van een verschrikking is geweest, zooals
nauwelijks is te beschrijven. Niet alleen
is er materieel heel wat verwoest, maar de
moreelc indruk op de bevolking was zeer
groot. Welnu, hier ligt de beteekenis van de
moedige volharding van Groningen: men is
de moreele ontreddering, die het gevolg
en de bedoeling is van ieder bombardement,
te boven gekomen; onder het donderen van
het vijandelijke geschut is men moedig en
vasthoudend gebleven; aan overgave der
stad is geen oogenblik gedacht. Integendeel,
er heerschte een treffende eensgezindheid
om tot het uiterste den vijand te weerstaan.
Het was geen overdrijving, wat de regeering
midden in het beleg schreef: ,,Wij zijn alle
noch wel geanimeert ende geneygt het uiterste
bij het lieve Vaderlandt ende voor onse
vrijheydt op te stellen".
En dat alles onder niet steeds gunstige
omstandigheden.
Zeker, Groningen was van ouds een sterke
vesting, maar het stadhonderlooze tijdperk,
hoewel het voor Stad en Lande niet
stadhouderloos was geweest, had de
generaliteitsvestingen verwaarloosd. Er moest letterlijk
van alles nog worden gedaan om de stad
tijdig in geduchten staat van tegenweer te
brengen. De regeeringen van gewest en stad
hebben daarin opmerkelijk en lofwaardig
samengewerkt. Zeer veel had men in dat
opzicht ook te danken aan den nieuw benoem
den waarnemenden kapitein-generaal Carel
Rabenhaupt, wiens naam ook thans nog in
Groningen in hooge eere wordt gehouden.
Ook de verdedigingsmiddelen lieten te
wenschen over; ook daaraan moest nog allerlei
worden gedaan. Maar vooral, het garnizoen
was veel te zwak en is, hoewel van allerlei
zijden, van Friesland en zelfs van Holland
uit aangevuld, toch eigenlijk steeds te zwak
gebleven. Het was dan ook waarlijk wel
noodig, dat de burgerij met haar georgani
seerde weermaeht der schutterij het garnizoen
ter zijde stond; in dit verband was ook de
vorming van een compagnie studenten lang
niet zonder bjteekenis. In dit opzicht kan
de verdediging van Groningen wel waarlijk
de roem der burgerij zijn; op het beslissende
oogenblik heeft ook deze Nederlandsche
poorterij pal gestaan voor haar stad; inder
daad heeft zij volhard tot het uiterste.
Groningen heeft naar het bekende woord
van Vondel de verlossing van 1072 nooit
vergeten. Terecht herdenkt de burgerij van
1922, wat het voorgeslacht voor 250 jaar
heeft bestaan. Zij weet in dezen tijd te goed,
wat het oorlogsgeweld beteekent, om niet de
mannen te eeren, die dat geweld in Ki72 van
hun stad hebben gekeerd.
H.BR l) (i M A N S
iiiiiiititiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiii
SCHILDERKUNST-KRONIEK
IN PULCHRI STUDIO. Deze tentoonstelling
in Pulchri Studio is eene, waar als maximum
prijs voor een werk de som van driehonderd
^f-f> Jl,
t>i<V\ jf?*"
' * '.''-." ', ~Y' '
-r'?
!»?
Klein Poortje te Groningen, (naar een teekening in kleuren in den
atlas van het museum te Groningen.)
gulden is gezd. Ik heb in dezen tijd van nood
voor vele schilders geen enkele neiging in me,
dan wat mogelijk is te loven, te loven; als vele
malen vroeger wil ik er op wijzen, dat het de
plicht va i een volk is, zijn geestelijke waarden
te eeren, te verdedigen. De Hollandsche schil
derkunst is van die waarden altijd een deel
geweest; soms groot, soms minder belangrijk.
Kunstenaars te verdedigen is dus plicht. Het
is alleen jammer, dat niet alles wat schildert,
kunstenaar is; en het is te betreuren, dat er
onder wat met verf omgaat, ook nog zoo wei
nig goede handwerklieden zijn; te veel is ver
geten, tot welke voortreffelijkheid het am
bacht van den schilder is op te voeren, en hoe
het handwerk zijn eigen schoonheid mee kan
deeien aan wat het weergaf. Maar ik wil hier
niet verder bespiegelen ; dat is voor geregelder,
later tijd; hier is te kritiseeren.
Ten eerste is dan te bevestigen, d?t deze
steun-tentoonstelling in Piilchri Studio, hoe
zeer ook onvoldoende geschift, als gemiddelde
iets beter is dan de meeste der ledententoon
stellingen. Er hangt niet te veel wat geen
naam heeft en er is onder wat er aan werk
hangt, hier en daar iets, dat zonder zich ge
weld aan te doen, te prijzen is.
Hiertoe behooren, automatisch, twee schil
deressen, altijd te weinig erkend: SU/.E
RoMAN S W 11.HF. I.M . B:n.,n .<?. ? ?> -\s Ju
Hans Wilhelm, Baron van Aylus
BERTSON en ANNA ABRAHAMS. Er is een groot
verschil tusschen deze twee. De figuur, en de
dingen, altijd eigentlijk van uit deti tragischen
mensen gezien. Zóis het werk van Suze
Robertson. Bloemen en vruchten, geplukt
met zwier van de herinnering, in hun teedere,
wellende, heldere niet uitbundige kleuren,
dat is Anna Abrahams. Twee andere schil
deressen zijn, niet alleen uit hoffelijkheid,
daarbij te noteeren: MARIE VLIELANDER
HEIN, met haar roode bloemen in potten en
LUCIE VAN DAM VAN ISSELT, spiritueel-ijler
in haar dnizend-schoonen dan dikwijls, en
met een ziiiver-geschilderden witten muur
achter een doodskop, die op een zeil ligt.
DE ROUVILLE heeft, altijd als hij zich ver
toont, beschaafd en verrast door een beko
ring, die niet groot van diepte is, maar steeds
van een schilderend gentleman. Mastenbroek
is fijn genoeg in een b'eboomden dijk; Bron
is Memlik-achtig in een zee met schip, waar
de zeilen zijn gereefd ; P. Arntzenius is het best
in zijn visschen bij een glas; Mension in een
leeuwenschets; Pol Dom in een portret; de
Regt in een landschap; van den Berg in een
Sinte-franciscus; van Reekuin in
Hoytemaachtige vogels (maar zonder de innigheid van
den teederen kwajongen, die van Hoytema
kon wezen). . . .
De rest van de tentoonstelling misschien
bespreek ik die nog later.
FRAUENFELDER. (Kunstzaal, Zeestraat)
De dood van Frauenfelder maakte een leven
van moeiten en zonder werkelijk welslagen
openbaar, dat ons onbekend was; tenminste
in die mate. Er bestaat dan de neiging, uit
rebellie tegen zulk lot, het werk te overschat
ten ; er zijn altijd stoeten van lieden, die tuk
zij:i op posthume rechtvaardigheid en op
lof na den dood, en die in zulke gevallen te
keer gaan als te luid-blaffende honden. We
"zullen ze laten blaffen, en zakelijk blijven.
I:ranenfelder was een schilder, die, op
zijn best, verwant was met de Hagenaars. De
tentoonstelling laat daaromtrent geen twijfel.
Evenmin laat zij twijfel, dat de schilder niets
had van een ongeweten genie, dat in eenzaam
heid meesterwerken voltooide. Maar zij doet
toch zich verwonderen, dat hij zoozeer 't ellen
dig had, want er zijn een aantal leden in
Pulchri Studio, vrijwel bekend als schilder,
die nooit de gevoeligheid van Frauenfelder
vertoonen. Frauenfelder was soms gevoelig;
srwis in een, weergave van het zonlicht (zie
zijn wei met varkens), soms in een licht, dat
over een grauwend landschap leeft. Dat is
altijd iets, en dat maakt zijn moeilijk leven,
en de misères daarna, voor nabestaanden
pijnlijk om te bedenken, en te voelen.
P 1. A S S C H A E K T
iniimiiiiiiiiiimiiiiiiimiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiniiii minimi
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIII
het vervaardigen van instrumenten (ook
oefening der stembanden), door meten der
trillende toon-bronnen en fixeeren van toon
hoogten; kortom, door het vaststellen van
een toon-systeem.
In de natuur is slechts een reusachtig
glissando gegeven, welks uiteinden voor
ons oor niet waarneembaar zijn en uit welks
midden-gedeelte wij een keus van vaste tonen
moeten doen, die wij naar onze willekeur
moeten leeren voortbrengen en opteekenen.
Eerst hierna is een werkelijke
muziek-heoefening mogelijk.
De sociale oorsprongen der muziek na te
gaan, is natuurlijk even nuttig als interes
sant; maar dit rekent men beter tot de v
rgeschiedenis der muziek (daar indeelingen
den menschelijken geest nu eenmaal welkom
en dus practisch zijn.) Hetgeen niet wegneemt,
dat wie zich met deze voorgeschiedenis
ernstig wil bezighouden, muzikaal goed
onderlegd moet wezen. Daarom zou ik, waar
van Wessem over de oorsprongen der muziek
Combarieu citeert, den lezer op Karel
Stumpff's boekje die Anfangc der Musik
opmerkzaam willen maken. Combarieu's
hoogst verdienstelijk werk over de muziek en
de Magie (waarvan hij een overzicht gaf in
het eerste deel zijner Histoire de la musique)
is reeds daarom meer philologisch dan muzi
kaal gegrondvest, omdat muziek uit dezen
voor-tijd ontbreekt. Stumpff daarentegen
beweegt zich als buitengewoon muzikale
natuur en toon-psycholoog voornamelijk bin
nen de realiteit der nu nog aangetroffene
primitieve muziek der natuur-volken. Daar
door maakt hij ook zoo goed voelbaar, hoeveel
inspanning in een lang tijdsverloop is noodig
geweest om het muzikale materiaal te schep
pen, waarmee de kunstenaar werken kan.
Ook het citaat dat van Wessem uit Ribot's
Psychologie des sentiment* geeft (waarom
raadpleegt hij niet liever den Essai sur
l'irnagination creative vanjdenzelfden schrijver;-)
is wel geschikt om hier omtrent misverstand
te doen ontstaan. Het muzikale scheppen
zou volgens deze passage worden veroor
zaakt door abstract geworden emoties, die
herinnering worden, samensmelten en dan
volgens de kracht der bewegingen in een muziek- ?
werk uitloopen". Op dat abstract worden
12 oent
12 cent
Sumatra (BUITENOEWDON) Sigaar
1) Van Munster's Uitgevers-Maatschappij,
Amsterdam.
Hotel Duin en Daal
Volledig pension met kamer v.a. ? 7.?p. d,
der emoties zouden Freud en de overige
grondleggers der psychanalyse zeker veel
tegen hebben. Het is jammer het te moeten
zeggen, maar de Fransche psychologie is in
dit opzicht verouderd. De voortreffelijke
schrijver en dichter Jules Romains heeft
onlangs in een opstel over Freud openlijk
verklaard, dat zijn land hier een schade van
tien jaren heeft in te halen.
En wat de kracht der bewegingen betreft,
dit zijn termen ontleend aan de methode
waarmee de natuurwetenschap de ons
omringende werkelijkheid in beweging op
lost en daardoor vereenvoudigt en hanteer
baar maakt. Zij veranderen hier het
zielsgebeuren van het kunstscheppen tot een
abstractie die zich tot het oog richt, maar
die eigenlijk niets verklaart.
Deze abstract" geworden emoties, die
ik liever herinneringsbeelden zou noemen
(in zooverre ze niet eenvoudig een soort
natrillen, geschiktheid om ontroerd te worden
zijn), spelen hier dezelfde rol als de atomen
en de ether in de scheikunde en in de theorie
van het licht, zij dragen de beweging. Deze
herinneringsbeelden, zijn echter het tegendeel
van abstract; zij zijn levendiger, actiever
dan de emotie zelf. Zij groeien, verfraaien
zich onwillekeurig, tooien zich op, zoodat de
werkelijkheid waaruit zij hun oorsprong
namen, er bleek bij wordt. Men leze wat
Jean Eppstein hierover kortelijk samenstelt
in zijn boekje La Poésie d'au jour d'hui, dat
men, zooals Thérive het in de Revue de
Genève onlangs heeft gedaan, gemakkelijk stuk
voor stuk kan weerleggen of als niet nieuw
verklaren (wat is er absoluut nieuw onder
de zon?) maar dat toch desniettegenstaande
een voortreffelijke studie blijft, nuttiger en
zakelijker dan de al te persoonlijke
tractaatjes van Jean Cocteau.
Den ziels-motor van het kunstscheppen
als iets abstracts te willen voorstellen is zoo
onjuist mogelijk. Dit abstracte is in de oude
officieele Fransche psychologie, die de jonge
ren al te boven zijn, het surrogaat voor het
onder- of onbewuste waar zij geen notitie van
heeft genomen. Toch stelt men terecht het
geheugen van het onderbewuste als absoluut
voor. Het onderbewuste vergeet niet. De levens
herinneringen die daar bewaard worden zijn
onaantast- en onverwoestbaar. Eerst doordat
hij ze in het bewustzijn doet overgaan, kan de
psychanalist er de baas over worden en de
patiënt genezen van de schade door de gebeur
tenissen die ze hebben veroorzaakt aan
gericht.
Door deze verwisseling van onderbewust
met abstract zag Ribot ook over het hoofd
dat die bewegingen geenszins zoo maar
in het kunstwerk uitloopen; daar liggen de
concrete muzikale elementen tusschen tonen,
motieven, samenklanken die ook herinne
ringen uit eigen of anderer werk kunnen zijn
en die onder invloed van den zielsmotor
door de verbeelding op nieuwe wijze worden
verbonden en georganiseerd. Hierbij komt
dan den componist al ziin technische kunnen
te pas.
Ik ging hierop wat uitvoerig in, omdat dit
gedeelte, waar van Wessem den
Nederlandschen lezer met de herinnering als factor
van het kunstscheppen vertrouwd wil maken,
tot het beste van zijn boek behoort. De
schrijver protesteert ook terecht er tegen, de
samenklanken altijd nog als tot accoorden
gecristalliseerd op te vatten. Jammer is. dat
hij vergeet erop te wijzen, dat sedert Hugo
Riemann, en in meer aanneembaren vorm
door de geschriften van Johannes Schreyer,
dit standpunt in de Duitsche harmonieleer
inderdaad als overwonnen kan beschouwd
worden. Hoewel men bij het elementaire
onderwijs, om orde in het muzikale huis
houden te brengen, de accoordenleer wel nooit
geheel zal kunnen missen.
Van Wessem volgt bovendien de jonge com
ponisten in hun opvatting als zou de
consonante drieklank aan de eerste boventonen
zijn ontleend en als kunnen daarom ook alle
dissonante boventonen gelijktijdig worden
aangewend. Hij noemt daarom Scriabine
een hervormer. Dit zou ik liever niet doen.
Geen ernstig muziekgeleerde verklaart het
consoneeren van den drieklank nog door de
eerste boventonen. Men doet dit door het
versmelten dier tonen met elkander (Stumpff).
Voorts kan er nooit i«n wezenlijke nieuwe
muziek ontstaan, die voor de Europeesehe
psyche algemeen geldig zal zijn, wanneer
ieder zijn eigen systeempje van tonen kiest
Men vergete ook niet, dat dit naturaliseeren
> IMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
slechts schijnbaar is, daar in werkelijkheid
al deze heeren nog van de gelijkmatig getem
perde (mathematisch gevondene) toonhoogten
profiteeren, die op onze moderne piano voor
komen. Want deze is nog steeds het voor
naamste vervoermiddel hunner muzikale ge
dachten.
Na deze opmerkingen en met deze be
perking verdient echter van Wessem's eer
lijke poging om op bezadigde wijze het pu
bliek dichter bij de moderne muziek te bren
gen, onze volle waardeering.
J o A N C. HOL
inii iiimmiiiimii