De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 2 september pagina 5

2 september 1922 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

2 Sept. '22. - No. 2358 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN XXXIX Ik zal u niet verbazen met de mededeeling, dat ik in Duitschland geweest ben. Het ware in dezen tijd zeker verbazingwekkender een Nederlander te ontmoeten, die er niet is geweest. Maar terwijl de meeste landgenooten er een ongeloofelijke virtuositeit hebben op gedaan om g.weldig-groote getallen door 300, 400 en tenslotte ztlfs door 500 te deelen om altijd weer tot de conclusie te komen, dat alles er te geef is, heb ik aan den kant geleefd, waar een .mark nog altijd een mark is, en waar de naar boven springende prijzen met klimmende agitatie of met de berusting der vertwijfeling werden aanvaard. Als een brood 42 mark kost en een paar achterlappen op schoenen honderd-acht-en-twintig; als een autorit van nog geen uur naar een dorp, waar heen de tram geen bagage vervoert, met twee duizend mark zou moe ten worden gehonoreerd; als de barbier in n week zijn tarief van 12 tot 25, en vervolgens tot 50 mark verhoogt; als een pond rundvleesch voor 100 .mark staat genoteerd en voor n kop koffie een papiertje van 50 is verschuldigd, dan kan men zonder meer begrijpen, dat het leven van de menschen, die in deze verhoudingen moeten voorttobben, niet op rolletjes gaat. Het meest verwonderlijke is eigenlijk, dat het geheel berhaupt nog in gang blijft. Menschen en staten schijnen van een taai maaksel te zijn, en als het oude Europa gedoemd is om onder te gaan, dan zal het nog een zwarcn doodstrijd hebben. Iedereen zegt: waar dit nu op uitloopen moet !"of: zoo kan het toch niet duren !" Maar ondertusschen staan alle winkels vol klanten; want men is er van overtuigd, dat de dingen altijd duurder en nooit goedkooper zullen worden; wie maar 300 mark in zijn bezit heeft, haast zich die om te zetten in margarine of zeep of aardappelen. Maar de winkelier, die in enkele uren zich soms millioenen over zijn toonbank ziet toeschuiven, zet toch niet een blij gezicht van goeie-zaken-doen"; hij kijkt z?er zorgelijk en beducht. Wantode waren die hij afstaat, hebben een wezenlijke, be trouwbare waarde; de papieren,die hij er voor terug krijgt, kunnen morgen minder gelden dan pakpapier.... Er heeft zich een soort rekenkundige duizeligheid van allen meester gemaakt, omdat ze gemerkt hebben, dat zij, die het beste telden en spaarden, het eerst het loodje hebben gelegd; daardoor leven ze bij deze eene zekerheid, dat alle geld onmid dellijk moet worden uitgegeven, en, zoolang de laatste Schein" niet is verteerd, maken ze zich betrekkelijk geen zorgen.... Van groote booten, die den Rijn afkomen, klinken tenminste nog altijd dezelfde vaderlands lievende wijzen, (die in dezen tijd van nood op een buitenstaander een bizonder pijn lijken indruk maken,) en op een rustigen Zondagochtend, toen ik in een kleine Gastwirtschaft met de dochter des huizes over de visch voor den volgenden dag stond te over leggen, ,,als er maar niet te heldere maan was, want dan kwam er niets in hun netten; als het maar niet ging stormen; en als ze maar niet gestolen werden, want de men schen werden met den dag slechter; en ze was maar blij, dat haar moeder dit alles niet meer meemaakte;" werd ik opeens verrast door een koor van een goeie veertig mannen stemmen, die met gevoel een veel-strophig lied aan de Heimat zongen, waarvan het slot me nog in de ooren klingt; In dem Keiler meiner Heimat Liegt der allerbeste Wein; Sei gegrüszt du liebe Heimat, Sei gegrüszt du schoner Rhein" Ik geloof dat er geen oogenblik geweest is, waarop ik er meer vertrouwen in heb gehad, dat Duitschland, ondanks alles, er zich weer bovenop zal werken, dan daar in dien rommeligen tuin, met den bewegelijken rug van den dirigent vlak voor mijn gezicht, Ze stonden daar allemaal zoo trouwhartig te zingen, kerels tusschen de twintig en de vijftig jaar, waarvan de meesten den oorlog in al zijn verschrikkingen moesten hebben meegemaakt; ze deden zoo hun best een teedere zachtheid jii hun stem te leggen, als ze van de herinnerinen van hun schone Jugend" zongen, en ze zagen er in hun stoffige kleeding en met hun ongunstige gezichten tegelijk zoo belachelijk en zoo aandoenlijk uit, dat ik besefte: een volk, dat nog zooveel onnoozele toewijding en naïve sentimentaliteit bezit, is nog niet aan zijn ondergang toe. Dat zal eerder met zijn frissche babarendom.het verdere over-rijpe,rot tende, cultuur-Europa onder den voet loopen, omdat zij het hoogtepunt van hun dag nog niet hebben bereikt.... Maar ik zag tegelijkertijd in, dat deze stand van zaken, (indien mijn mee ning al juist mocht zijn,) de onderlinge ver houdingen er voor het oogenblik niet beter op zou maken. Want het is toch bezwaarlijk van de Franschen te verwachten, dat ze hun historisch inzicht ook in werking zouden zet ten, nu het hun eigen toekomst geldt; dat ze objectief zouden erkennen, dat een natie, waar het aantal geboorten zoo sterk achteruit gaat, blijkbaar haar cultuurtaak heeft vol bracht, en opzij moet treden voor nieuwe en sterkere krachten. . . . Integendeel distilleeren zij u.t de zekerheid, dat Uuitschland in zijn groei en Frankrijk aan het afdalen is, de dwin gende noodzakelijkheid, om dat land, dat toch verloren hjeft, te bemoeilijken en te plukken en te ringelooren om er die jeugdkracht kunstmatig uit te persen. En zoo wordt de Rijnstreek overstroomd met kleine, fijne Franzoosjes, tip-top gekleed, geschoeid en gehelmd, die rooken in trams, waar het verboden is; lachen en stoeien als kinderen met vacantie; hun heele familie tot in het zevende geslacht laten overkomen, (zoodat, als we ergens in een trein in de verdrukking raakten, en juist meenden te moeten constateeren dat Duitschers toch geen beleefd volk zijn, er altijd juist een stortvloed van rad Fransch over ons hoofd losbarstte;) maar overigens niemand aanstoot geven en in goede harmonie met de bevolking leven. Zér goede zelfs teedere harmonie hier en daar. Ik denk danook.dat de Fransche regeering goed zou doen de wettige huwelijken tusschen de kinderlijke jongens van de bezetting en de frissche dochters van den Rijn uit alle macht te bevorderen. Niet alleen, omdat de vermeerdering der persoonlijke banden beiden volken slechts ten goede kan komen; maar vooral omdat het er naar uitziet, dat de oude Latijnsche stam alleen door frisch bloed van den ondergang kan worden gered, zoodat een invasie van Duitsche luchtige Frauen Frankrijk wel eens meer voordeel zou kunnen brengen, dan de milliarden marken, waai het als een koppig kind om blijft dwingen. A N N' I E S A l, O M U N S VAN KINDEREN. DE GEHEIMZINNIGE TUIN. Ze hebben een tuin ontdekt. Het huis staat in een stille straat, daar is niets aan, maar de tuin is iets heel bizonders. Als je de straat uitloopt, den hoek omslaat, zie je den tuin; er staat een hek omheen, zoo'n streepjeshek met ijzeren punten. De tuin is heel lang met een wegje, dat gaat omhoog en dan weernaar benedenjerisookeen bruggetje en er zijn donkere kleine boschjes. Dat kan je door het hek allemaal zien. En achter den tuin zijn lage duinen. Die tuin was vroeger ook niets dan duin, daarom zijn er nog kleine bergjes in. En wat is er nog meer? O, ze willen het weten, de twee jongens, nu ze uit school komen, nu ze zoo'n mooien moed in hun oogen hebben, omdat ze 't van daag heusch durven, omdat ze willen gaan in dien tuin, die hun niet loslaat, die hun trekt onweerstaanbaar. Ze hebben het deur tje van 't hekje ontdekt en als 't openstaat dan moeten ze wel naar binnen gaan. Boven hen zijn de groote grauwe wolken, woest en somber; de wind zwaait hoog op de zwart-blauwe capes en de oogen gloeien van avontuur. Ze loopen vlak naast elkaar, de kappen strakom de jongenskoppen. De blonde jongen de oogen groot open, de donkere jongen met heel zwart getrokken wenkbrauwen, 'de oogen fel kijkend. Achter, ver achter hen ligt nu de school, vergeten als 'n ding van niks. Ze loopen er van weg, van 't nuchtere, ze willen het ge heimzinnige, ze willen 't gevaar beleven.^ Ze loopen in gelijken draf en de wind die telkens rukt en niet loslaat, waar ze tegenin moeten stappen, maakt hen als dappere helden. 't Geluk! 't hekje staat open en ze loeren heel scherp alle kanten uit of 't gevaar al komt. Het hekje piept en gaat heen en weer, ze talmen niet, ze sluipen er door heen. Ze DE GENTIAANTJES Als het najaar wordt en de bloemen ver dwijnen uit wdde en bosch en zelfs de heidebloei op zijn eind loopt, dan zijn er in ons land nog enkele plekjes te vinden, waar zich een bloemenpracht ontwikkelt, die herinneren kan aan het rijkste van de Mei. Dat zijn sommige valleien in de duinen, meestal slechts smalle strookjes van jong land, nog niet zoo heel lang geleden aan de zee ontsnapt. Ik ken er wel, waar bij hooge stormvloeden de zee nog wel eens doordringt, maar zonder schade aan te richten. De planten, die deze valleien bewonen, zijn van groote bekoorlijk heid en vol subtiele gevoeligheidjes, maar dat luemt niet weg, dat zij zoo'n tijdelijke onderdompeling glansrijk doorstaan. Er zijn er bij, dje even goed groeien binnen het bereik van tb en vloed als op de bargen boven de boomgreiis. Nu zou men deuken, dat zulke stoere gezellen dan wel overal iu ons land algemeen zouden kunnen groeien, maar dat is toch niet het g^val. Op andere standplaatsen treffen zij mededingers aan, waar ze niet tegen op kunnen, vooral wanneer de bodem vrucht baar is. Zij zijn met vochtig, venig zand tevreden en kunnen tegen brakkigheid. Het duinlandschap kan soms snel veranderen, maar deze bloemenpannetjes aan de zee kun nen wel tientallen van jaren hetzelfde karakter behouden. Eén ken ik er al sinds drieëndertig jaren en daar is in al dien tijd nog geen enkele plantensoort verloren gegaan. Een andere, die ik sinds twintig jaren bezoek, heeft in den laatsten tijd te lijden van een inval van kruip wilgen en gaat nu hard achteruit. Dan zijn er nog een paar, waar ik liever niet aan denk, want dat waren de mooiste en die zijn bij geleg.'iih.id van ontginning nog al tamelijk onnoodig vol gegooid nut zand, of doorgrepp:ld in d: jaren, toen nu n nog niet zoo dr ngend als nu d.' uoodzakelijkluid gjvoelde, om de te w:inig bekende, maar zoo belangrijke en schoow Nederlandsche flora te behouden. Onder de bewoners van deze bloemrijke pannen neemt de familie der Gentianen een be langrijke plaats in. Naast haar komt die der Orchideeën en wanneer we dan nog noemen de Parnassia en het wintergroen Pirola, dan hebben wij zoowat het voornaamste, waar door de gewone belangstellen de wandelaar wordt getroffen. De botanicus vindt er nog veel en veel meer, maar daar wil ik het nu niet over hebben. De groote blauwe klokjesgen tiaan van onze vochtige heidestreken komt in de duinen ook wel vour en vroeger nog veel meer dan thans. In de mooie pannetjes vinden we echter nog twee andere soorten: de veldgentiaan en de bittere gentiaan, die elders i n ons land niet wordt gevonden. Alleen reeds om die gentianen moeten we de duin pannetjes in eere houden. Nu is het jammer, dat deze beide soorten, ofschoon ze tot de hoogste afdeeling van het gentianengeslacht behooren, in den regel niet gemakkelijk worden opgemerkt. Met de veldgentiaan gaat het nog wel, maar dat bittere gentiaantje heeft rossig lila bloempjes die op gaan recht door naar beneden en dan weer naar boven, de voeten gaan diep bij eiken stap, de oogen kijken vol verwachting. Ze voelen het gevaar en ze praten niet. En dan opeens komt groot en blaffend een geweldige hond. 'O, ze weten, dat is een waakhond met z'n grooten bek, met z'n scherpverscheurende tanden. Klein en nietig blijven ze staan, verroeren zich niet en de hond .springt op hen toe. Snuivend staat het dier voor ze, maar dan.... kwispelend, zwaaiend met den staart en goedig zonder hondenhaat beziet hij de trillende kereltjes. En dan in een ren vliegt de hond voor ze uit. Overbluft kijken ze elkaar aan en fluisteren: hij is niet kwaad !" Blij zijn ze, dat ze 't nu niet hoeven op te geven. Ze willen verder zoeken in den tuin waar ze niet mogen loopen. Verruimd, opgelucht loopen ze het wegje van op-en-neer en dan komen ze aan een huisje, 't Lijkt hun een wonderhuisje. 't Is of 't uit den grond komt met een heel laag schuinloopend dakje van mos en er dwarrelen rond, bruine in elkaar gedroogde bladeren, overal om 't huisje. O!" roepen -ze en staan stil voor dit wonder! Ze kijken door de venstertjes, 't is zoo donker stil binnen. Konden ze er maar in komen ! Kwispelend blijft de waaksche hond naast hen staan. Hij duldt 't wel dat ze naar binnen turen.en dat ze aan 't deurtje rammelen dat niet open wil. Jammer, misschien was er wel een kastje in 't huisje en vond je er iets om te eten. Weer rammelen aan de deur. 't Raampje open schuiven? Ze probeeren; 't piept, o daar gaat het ! Geef me 'n zetje", zegt de donkere jongen, en hij wringt zich door 't venstertje. Dan trekt hij en de blonde jongen verdwijnt ook in 't huisje. En de hond met de voorpooten op de vensterbank jankt. Ach, dat zoo'iv goedige waakhond maar alles toelaat ! Natuurlijk mag hij er ook in. Ze rukken, ze sjouwen totdat hij ook binnen is. Nu zijn ze toch in dit kleine wonderhuisje met zoo halfdonker licht. Ze verwachten nog meer wonderen als zij aan 't tafeltje zitten. De wind is om het huisje, 't raam piept, de deur rammelt. Wat spookt hen niet door 't hoofd? Tafeltje dek je?" O, hier voelen ze zich veilig, hier gelooven ze aan de wonderen, die in sprookjes gebeuren. Hier kan je alles verwachten in zoo'n tuin,in zoo'n huisje ! Ze vergeten zacht te doen, ze vergeten te fluisteren. Hun jongensstemmen klinken luid in 't kamertje, als de windeven stil is, hoor je ze ook in den tuin. Ze zijn nu overmoedig. 't Gevaar is vergeten, ze lachen en praten. Ze hebben elkaar ook zoo veel te zeggen over 't schoone avontuur, over 't kamertje en over de goedheid van den grooten hond. En ze hooren 't niet dat er buiten wordt gefloten, zoo'n venijnig hard fluitje, dat gehoorzaamd moet worden. De hond, de voorpooten op 't kozijn, jankt zacht met gespitste ooren. Weer 't bevelende fluitje en nu hooren ze. Ze zijn op eens weer de voorzichtige jongens, ze fluisteren, ze begrijpen elkaar, ze helpenden hond, met 'n duwtje is hij het raam uit. Wij ook, zeggen ze elkaar met de oogen. En als ze buiten staan zien ze het gevaar. Het is een oud heertje, dat wat gebogen loopt tegen den wind in met z'n hoed diep over 't hoofd en plukjes wit haar, die piekerig in den wind staan. Zoo uit de verte kan 't 'n goede oude heer zijn, die je in prentenboeken vindt, zoo een die z'n hand in den zak van z'n lange jas steekt en er roode appels uit haalt, die hij met 'n wijs lachje aan kinderen toereikt. Zouden ze dit ook denken, de twee jongens, die dicht naast elkaar hem tegemoet loopen? Maar 't komt alles zoo heel anders. De oude heer zwaait met z'n stok en z'n stem brult tegen den wind in: Kwajongens, wat doe je in 'n andermans tuin, wacht^uaar, ik zal de politie eens halen". De hond loopt^jverslagen naast hem, de ooren slap naar beneden. Heeft hij 'n afstraf fing ,gehad, heeft hij (nu spijt, dat 't uit is, dat vroolijke met de jongens? Ze moeten dien kwaden man voorbij, recht naar beneden 't pad af en dan naar^ 't^'hekje. Vooruit, [DE VROUW IN HET HOTELBEDRIJF Drinkt SIPKES' Limonades. Smakmi EIÜTW m Der Adolf, Die Marie (Die Ober"), Die Sophie, Die Kathe, Die Liesel, Die Grethel, Die Bertha De huisknechten de zes dienmeisjes, tevens kamermeisjes, die in onze drie groote bijeenhoorende hotelhuizen te Baden-Baden zooordelijken taktvol het beheer in handen hadden. Een voorbeeld van goed geschoolde vrouwenbediening. iitiiiiiMimiiiiiiiiiiiiiiiiimiii ,111111 vooruit, ze vliegen, ze hijgen als jonge veulens weg van dat kwade oude heertje, die niets meer weet van jongensavonturen, trek naar geheimzinnige tuinen. En als ze uit 't hekje komen, dat weer piept, is er weer nieuw gevaar. Een agent, die wel ziet, dat ze op verboden terein zich ge waagd hebben. O, hoe ze loopen, den hoek om, hoe de wind hen plaagt, de capes over hun hoofden laat fladderen. Maar ze geven 't niet op, ze hollen maar verder, tot ze in de straat zijn waar ze wonen, waar 't veilig is. En als ieder in zijn eigen huis aan tafel zit met roode wangen, vertellen ze van hun avontuur van den tuin, den hond en den grjrmnigen ouden heer, den agent, die hun namen opschreef, fantaseeren ze er bij. En dan zijn ze stil, in zichzelf gekeerd en denken nog eens aan 't avontuur en peinzen alweer 'n nieuw te beleven. E. T I E R I E?H O G E R Z E l L ?IIHIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIMI fllllllllllllllllt INTERNATIONALE BIJEEN KOMST VAN HUISVROUWEN IONEN WIT IIZEREN LEDIKANTEN MET SPIRAALMATRAS 90 x 190 Fl. 19,25 Huisvrouwen en internationaal, dat klinkt wat overdreven. Toch wijst het op een nieuwe gedachte. Het wil dit zeggen: De Duitsche luiisvrouwen-vereenigingen hebben de huis vrouwen uit andere landen, de Hollandsche, Deensche, Noorweegsche, Zweedsche, Finsche en ostenrijksche uitgenoodigd tot een samenkomst. Zij deden dit, omdat zij haar gasten iets bijzonders kunnen laten zien. Er is h.l. te Maagdenburg een groote tentoonstel ling voor huizenbouw, voor huisvesting, voor sociale bemoeiingen enz. Op deze ten toonstelling heeft de huisvrouwen-vereeniging een afdeding Bijverdienste der vrouw," waar veel zal te zien zijn tot ontwikkelingen nut van elke huisvrouw. Deze afdeeling opent 5 September. Tegelijkertijd wordt een algemeene bijeenkomst voorbereid van alle afdeelingcn der Vereeniging door geheel Duitschland en zullen belangrijke voordrach ten worden gehouden. De tentoonstelling zal doen zien de nieuwste, origineele typen van huizenbouw en woninginrichting, modelkeu kens, badkamers, kinderkamers, kamers voor de alleenstaande, werkende vrouw e.m. Zij toont artistieke kinderkleeding, brei- en haak werk, blouses in nieuwe vinding voor huiskleeding, kussens, kant, kinderspeelgoed en verder alles waarvan het vervaardigen voor de vrouw een bijverdienste kan opleveren. Vrouwen die buiten wonen zullen het spinnen en weven demonstreeren, de zijdeteelt en het wolwinnen van het Angorakonijn. En als de dagen der bijeenkomst met al de gezellige feestelijkheden voorbij zijn, dan kan met den D-trein in twee uren Berlijn worden bereikt. Daar hebben de huisvrouwen ook een tentoonstelling georganiseerd. (Berlijn met zijn vier millioen inwoners heeft weldra vijftig htiisvrouwenvcreenigingen). Deze tentoon stelling die 12 September wordt geopend heet: Zuinig huishouden". De ondertitel is: Het dagelijksch werk van de huisvrouw". Men ziet er alle goede apparaten, technieken, machines en werkmethoden voor de huishou ding. In ie de re af deeling worden in spe ei ale we rkkleeding de verschillende werktuigen gede monstreerd. Er is n stand: De ochtend keuken" met schoenpoetskast en alle daarbij behoorende borstels, met melkkookers, ontbijtgerij enz.; dan een slaapkamer" met toeklapbedden, emmers, vegers en zeep om zoo zuinig en snel mogelijk te werken; een middag-keuken", een wasch-keuken" eet- en huiskamers, kamers voor alleenstaan de vrouwen en alles wat tot het huis behoort. Ook is er praktisch werkmateriaal voor huisvrouw en huisheer om alle huise lijke bezigheden te kunnen verrichten, verven, lijmen, schoenlappen enz. De drie groote Berlijnsche huishoudscholen het Lettehaus", het Pestalozzi, Fröbelhaus" en het CharJottenburger-Jugendheim" zorgen voor demon straties van inmaak, 't dekken van feesttafels en wat meer tot 't huishoudgebicd be hoort. Op openbare wetenschappelijke bijeenkom sten zullen bekende spreeksters als: Frau Anna Gerhardt, Emma Kromer, Gra'fin Keyserlingh e.a. voordrachten houden. Kortom er is te Maagdenburg en Berlijn veel te hooren en te zien. De huisvrouwen uit den vreemde worden uitgenoodigd te komen tot haar zusters in Duitschland, om in vriend schappelijk en bemoedigend samenzijn van gedachten te wisselen over practische ervaring en daardoor den kiem te leggen tot een vredes werk dat de grondslag aller staten en tevens de basis is voor ieder gelukkig vrouwenleven, n.l. de gezinshuishouding. Inlichtingen zijn te bekomen bij het Ver band Deutscher Hausfrauen-Vereine" te Al tenburg, S. A. Lingkestr. 2. DR. I L s E R i; i c K E, Bestuurslid van de Charlottenburgerhuisvrouwenverceniging. """ i «tui»Miiiiiiiiiiiiiiiimiiiminii.i iimiMiMiimii VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE RUBRIEK VOOR VROUWEN" IN TE ZENDEN AAN HET SECRETARIAAT VAN DE AMSTERDAMMER" KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM. IMIIIIIIIIIIIIIIIII ons oog weinig indruk maken. Ze heb ben niet het echte gentianenblauw, dat in de Alpen zelfs de bloempjes, die niet grooter zijn dan een paar millimeter in doorsnee, toch uit het gras doet springen. Wanneer men in een duinpan Parnassia ziet groeienen Duizendguldenkruid, dan doet men altijd goed met uit te kijken';naar slanke plantjes met_smalle Veldgentiaantjes in het duin (Futu Levende Natuur. C. Sipkes.) bladeren en nog al lange rossig lila bloempjes. Er is altijd groote kans, dat ge zoodoende het Bittere Gentiaantje vindt. De bloemen van de Veld-gentiaan zijn helderder blauw, soms wit, en doordat de plantjes troepsgewijze groeien vindt men ze nog al spoedig. Ik heb den indruk, dat bij ons de Bittere Gentiaan minder zeldzaam is dan zijn verwant. Beide hebben ze, zooals op de foto duidelijk te zien is, hun bloemkroon gesloten dooreen franje, die ontspringt op de bocht van de kroonslippen. De klokjes-gentiaan heeft dat niet en de kruis-gentiaan, die al leen in de buurt van Was senaar groeit, ook niet. Die franje maakt, dat alleen in secten met een lange tong de honig kunnen bereiken en wanneer we nu op een zonni ge n Septemberdag eens een half uurtje bij de Gentiaantjes toeven, dan krijgen we weer aardige dingen te zien. De vliegen, die bezig zijn op de Parnassia, kijken naar de Gentianen niet om, misschien zien ze die bloemen niet eens. Er vliegen nog hummels rond, niet veel meer, want het wordt voor velen van hen al tijd om de vvinterkwartieren te betrekken. Maar er zijn er toch genoeg en n, een rood met zwarte met een gele kraag, vliegt nog al vlug van bloem tot bloem en doet zich te goed aan gentianenhonig. Een andere, een wit-zwartgele, gaat heel anders te werk, die moet van de franje niets hebben. Hij heeft mis schien ervaren, dathij met zijn korte tong toch de honig niet bereiken kan, al boort hij door de franje heen, en bijt nu kloekweg den bloem van buiten open, om zoo aan den honig te komen. Wat heb ik die aardhommels zoo bezig gezien vooral aan de Bittere Gentiaantjes, toen die nog bij duizenden stonden in de pan waar thans de kruipwilg heerscht. Maar ik wacht nog andere dingen. Het is nu September en sinds eenige weken zijn al de vlinders ont popt, die den winter in volwassen staat zullen doorbrengen; de vossen, de atalanta's, de citroentjes, de parelmoervlinders. Ook zijn er veel vuurvlindertjes en blauwtjes. Die moeten zich allemaal flink voeden en werkelijk duurt het niet lang of we zien een parelmocrvlindertje op een gentiaanbloem. Met het grootste gemak steekt hij zijn fijne tong door de franje heen, bereikt de honig en verricht zoodoende ook het bestuivingswerk. Met koud weer zitten die vlinders al te kleumen in hun schuilhoeken en dan gaan ook de gentiaanbloempjes dicht, want ze zijn voor temperatuurveranderingen al even gevoelig als de sneeuwklokjes en de crocusjes van de lente. Blijven de insecten weg, dan kunnen sommigen van die gentianen geen vrucht zetten, andere wel. Dat ligt er aan of de meeldraden lang genoeg zijn, om door de omkrullende stempel nog aangeraakt te wor den. In verschillende bloemen is dat ver schillend, bij de meeste vind ik de meeldraden lang genoeg. Het zaad is heel fijn en wordt gemakkelijk door den wind meegenomen. Ook bij de meeste andere duinpanplanten is dat het geval en zoo komt het, dat de nieuwe pannetjes, zoodra ze er voor geschikt zijn, al spoedig hun praal van plantengroei kunnen erlangen. Er ontstaan gelukkig nog wel eens nieuwe pannetjes en er is gelukkig ook een zeer groote kans, dat in de Staatsduinen de voornaamste nieuwe-pannetjes-gebieden zullen ontzien worden als natuurmonument. Anders zou Nederland heusch zijn Gentianen verliezen. J A c. P. T H ij s s E

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl