De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 2 september pagina 8

2 september 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

8 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 2 Sept. '22. No. 2358 LIEFDES-FANTAISIE (opgevoerd door de K. V. Het Nederlandsch Tooneel) Teekeningen voor de Amsterdammer" van B. van Vlijmen i* t ! 'fc' , hP! fc MARQUER1TE CAVALLINA (Magda Janssens) iiiiiimii iiiiiiiiiiiiiiriiiiiiiiniiii iiiniiii min n BESTAAN ER REKENENDE DIEREN? DominéTHOMAS ARMSTRONG (Henri Eerens) Onlangs is in dit blad de geschiedenis der Elberfelder paarden weer eens opgerakeld door den heer van den Brandeler en wel op grond van wat. Maeterlinck daaromtrent schrijft in zijn boek L'höte inconnu". Van dat werk wijdt Maeterlinck meer dan honderd bladzijden aan de Elberfelder paar den en vertelt daarin o.a. dat hij in September 1913 deze gedurende een paar dagen zelf heeft waargenomen-. Den eersten dag ver toonden de vier paarden van Krall onder diens leiding allerlei kunststukken. Een van hen spelde Maeterlincks naam, anderen gaven de uitkomst van verschillende rekensom men aan. Terwijl Krall zich verwijderd had, gelukte het Maeterlinck een der paarden den naam van zijn hotel te doen spellen. Men weet dat de paarden spellen door eerst met de eene en dan met de andere voorpoot eenige, ten hoogste zes, male nte stampen; volgens eene vaste code worden op die wijze de letters aangegeven. Getallen worden aangeduid door eerst met de eene poot de eenheden, daarna met de andere het aantal tientallen te stampen. Men weet ook dat de psycholoog Dr. Oskar Pfungst, na een langdurig en nauwkeurig onderzoek van het eerste rekenende" paard, Kluger Hans van den heer v. Osten, tot de conclusie kwam dat de meest waarschijnlijke verklaring hiervan is'dat de paarden een voudig zoo lang stampen tot ze aan onwille keurige uitingen van den ondervrager bemer ken, dat het genoeg is. Deze verklaring wordt door Maeterlinck met minachting terzijde geschoven; hij be weert dat ze kinderachtig is, ja zelfs ,,qu' il faut un véritable effort de conscience pour se résoudre a réfuter sérieusement d'aussi mina bles objections". Dit oordeel grondt hij op de overweging dat er Ie ook enkele proeven ge lukt zijn als de paarden den ondervrager niet zagen, zelfs met het blinde paard Berto, en dat 2e soms ook proeven gelukken als an deren dan Krall de paarden ondervragen. Hij ziet blijkbaar over het hoofd dat de onwil lekeurige uitingen der onderzoekers niet slechts zichtbaar, maar ook hoorbaar kunnen zijn. Voorts zijn de praestaties van het blinde paard Berto al heel middelmatig. Ook ligt het voor de hand dat de onwillekeurige be wegingen, die verschillende menschen maken als een paard het verwachte aantal keeren gestampt heeft, vrijwel dezelfde zullen zijn; onze uitingen van verbazing of voldoening stemmen toch, evenals die van andere gemoeds aandoeningen, zoodanig met die onzer medemenschen overeen, dat we elkanders gevoelens juist uit die bewegingen afleiden. Maeterlincks argumenten zijn dus allerminst steekhoudend. De straks vermelde kunststukken der paarden, die Maeterlinck op den eersten dag van zijn bezoek bijwoonde, laten zich dan ook geheel door deze onderstelling verklaren. Ook is daarmee in overeenstemming dat, toen Maeterlinck aan het eind van den middag allerlei vraagstukken op het bord schreef, waarvan hij de uitkomst niet wist, de paarden die evenmin wisten. Maar op den volgenden dag, die tevens de laatste geweest schijnt te zijn, dien Maeter linck bij Kralls paarden doorbracht, zouden deze, volgens hem, de juiste uitkomsten hebben aangegeven van vraagstukken, waar van hij zelf de oplossing niet wist. Daarna zouden ze cijfers hebben gestampt, die op stukken carton gedrukt waren, welke hij, zonder er naar te zien, voor hen neerlegde. Nu geloof ik natuurlijk gaarne dat Maeterlinck dit heeft waargenomen, maar ik geloof niet aan zijne verklaring dat dus de paarden zelf standig die cijfers hebben gelezen en de vraag stukken opgelost. Zijne beschrijving van deze waarnemingen beslaat echter slechts weinige regels en bevat niet de minste bijzon derheden. We missen dus iedere mogelijkheid om zelfs maar veronderstellingen omtrent de verklaring van deze waarnemingen te vormen. Wanneer men iets gelooft of wenscht, dan meent men al spoedig het ook waar te nemen. Bovendien kan iemand onmogelijk alles waarnemen wat op een zeker tijdstip in zijne omgeving gebeurt. De betrouwbaarheid van het getuigenis" is dan ook reeds in alledaagsche gevallen niet groot; bij bizondere gebeurtenissen is ze heel ge ring. Zelfs van grooiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiii IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIIIIHHIIIIIIIIIIII Pauze en overpeinzing. l Met de blijmoedigheid van een in den grond onschokbaar idealisme, zei het gezegd: de Nederlandsche tooneelkunst staat er kwaad vór Ik geloof niet, dat men ooit een sei zoen is ingegaan waarvoor de verantwoor delijkheid op tooneelkunstenaars, critici, leden van den Gemeenteraad en publiek dermate drukte. Noch de equilibristische toeren met belasting en subsidie, noch de ijver en concurrentie-drift der gezelschappen, noch het goede, schoone en belangwekkende door haar bewerkstelligd, hebben tot dusver vermogen te bestendigen het eene, dat rondom tooneel kunst onmisbaar is: atmosfeer. De stemming, die men nu en dan voor een als buiten gewoon" aangekondigde voorstelling heeft weten op te drijven, leidde niet tot een in het algemeen verhoogd plan van ontvankelijk heid, het geval dat in ons land een première" dagen te voren is uitverkocht, doet zich zelden of nooit voor. En het j.l. winterseizoen werd besloten met de officiëele erkenning van het feit: qualitatief en quantitatief gaat het schouwburgbezoek achteruit. Intusschen is, voor mijn gevoelen althans, de kunst van het tooneel op zichzelve be schouwd, tot dusver nog altijd vooruit gegaan, en het kan misschien eenig nut doen, alvór de roulette van het hachelijk bedrijf weer draait voor het hoog-seizoen, ns eens af te vragen, waar de remmende krachten kunnen schuilen, waardoor in ons land dit edel spel zoowel voor de rusteloos uitvoerenden als voor de in gelatenheid toeschouwenden niet worden wil wat het zou kunnen en moeten zijn: een gezamenlijk, met al zijn lief en leed gedeeld belang. Nog meer dan de finantiëele verplich ting weegt hier de moreele, die kunstenaarsarbeid tot een vruchtbare vreugde of tot een sloopenden last maakt. Wie de spelers allén aansprakelijk stelt voor het in zekeren zin verloopend getij, vergeet, dat de eischen, die wij aan de kunstenaars stellen eindeloos zijn, en dat het niet gaat om een bestendige ver vulling, maar om de reeks van nieuwe illusies, die uit elke tijdelijke voldoening in den schouw burg geboren worden. Onze tijd is er een van wachten, meer nog: van vage verwachtin gen, van zoeken naar nieuwe vormen.... die zichzelf zullen scheppen zoodra een opnieuwbezielde inhoud zulks eischt. En het komt er nu maar op aan de gevoelens en gedachten op stroom te houden, het oude te bewaren voor verstarring en vergetelheid en voor het jonge bereid te zijn. Voor deze taak een dubbele staat in onze dagen het speel-tooneel, het mist de natuurlijke bron van inspiratie: een repertoire van den tijdgenoot voor tijdgenooten, en moet dit gemis tegenover het publiek dekken, louter met eigen, theatrale middelen. Niet vór in een bepaalde richting men leze in dit verband: Herbert Jhering Der Kampf ums Theater" de persoonlijkheid opstaat, die de kroon vermag te zetten op wat de geest van den tijd meer of minder bewust nastreeft, beleven wij den algeheelen bloei eener kunstsoort, die alweer de kiemen van haar verval navolging, nabootsing in zich draagt. Van den geest van onzen ver scheurden tijd was Strindberg tegelijker tijd de voorlooper en de vervulling, zooals Hauptmann (in ons land Heyermans) de ver vulling was van een anderen modernen tijd, en zooals Ibsen den psychologischen romanop-het-tooneel tot drama verhief. Deze auteurs bereikten, elk langs eigen wegen, den top: de overgang van een zekere werkelijkheid in het mysterie, en vonden daarvoor een eigen vorm. Van dezen opgang" ondervindt het tooneel in Europa thans den neerslag; naast litteraire toespitsing(Schnitzler, Shaw)zwakke imitaties, die de kunstsoort in discrediet brachten, en eindelijk het koud en vaak wanstaltig vorm-exccs, waarmee sommige jongeren" den grooten meester Strindberg en zijn begaafden leerling Wedekind hoopten te slaan: het expressionisme. Dergelijke jongeren" ontbreken in ons land, dat geen deel had aan den oorlog; n expressionistische proeve werd verleden winter geïmporteerd, doch de snel verflauwen de belangstelling bewees, dat deze hartstochtelijkheid-in-schijn niet uit behoefte des Mrs ARMSTRONG (Anna Sablairolles) HARRY (John Gobau) SIR ARTHUR VANTUIJL (Louis Saalborn) lllllllllllllllllllllllllllllMllllliillllillllllllllllllllllllllllllllllmlIlllllflIIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIlm te geleerden verlangen we dan ook nauwkeu rige omschrijving van wat ze verrichtten en waarnamen, als ze ons iets nieuws en buitengewoons komen mededeelen. Veel wonderbaarlijks wordt begrijpelijk als men het met objectieve kritiek kan beschouwen; het geloof aan vele wonderen berust slechts op gebrekkige waarneming. Op een en ander heb ik uitvoeriger gewezen o.a. in mijne, zoo juist bij J. F. Bergmann in München verschenen studie Materialisationen und Teleplastie". Wilden.de onderzoekingen van Maeterlinck voor de studie der rekenende paarden" bruikbaar zijn, dan zouden wij er uitvoerige protocollen van moeten bezitten. Nu de proeven, op welke het aankomt, in enkele regels zijn afgehandeld, kunnen we daar niets mee beginnen. In een noot onder zijn artikel vraagt de heer van den Brandeler, of dergelijke proeven als door Krall met zijne paarden zijn genomen, soms ergens zijn hernieuwd. Dit is inderdaad het geval. Enkele jaren geleden heeft een oppasser in de diergaarde te Frankfurt a. M. gepoogd een chimpansee te leeren rekenen. Het jonge dier was in 1911 onder zijne hoede gekomen. Het bleek vlug van begrip te zijn, leerde weldra eten met een vork, drinken uit een kopje en nog veel meer. Toen begon de oppasser met reken-onderwijs en na maandenlange, stelselmatige oefening bracht hij het zoover dat de aap het antwoord op eenvoudige rekensommetjes kon geven. Hiertoe werden tien kleine plankjes gebruikt, die elk met een cijfer beschilderd waren. Deze lagen ordeloos dooreen op een tafel, waaraan Basso" en de oppasser naast elkaar gezeten waren. Vroeg nu de oppasser bijv. : Basso, hoeveel is 63 gedeeld door 9 ?" dan nam de aap het plankje met de 7 van de tafel en hield het in de hoogte. Deze kunststukken, die de bezoekers van de diergaarde zeer vermaakten, trokken in 1916 de aandacht van Prof. Karl Marbe, hoogleeraar in de psychologie te Würzburg. Hij stelde een onderzoek in naar de nadere omstandigheden van deze praestaties en ver meldde de resultaten daarvan in een werkje getiteld Die Rechenkunst der Schimpansin Basso im Frankfurter Zoölogischen Garten", dat Heft III van Band IV vormt der door hem uitgegeven reeks Fortschritte der Psycho logie und ihrer Anwendungen". Op dit onderzoek wees ik -reeds in een artikel dat verleden jaar in Vragen van den Dag" werd opgenomen, onder den titel Rekenende dieren?" Hier wil ik er slechts uit mededeelen dat Prof. Marbe vooreerst tot de overtuiging kwam dat de oppasser volkomen te goeder trouw was en geene trucs gebruikte. Verder dat de oppasser, evenmin als Prof. Marbe, het mogelijk achtte dat zijn leerling werkelijk zelfstandig zou kunnen rekenen. Hij ver moedde daarom dat hier telepathie in het spel was, dat telkens de in zijn geest aanwezige oplossing van het door hem opgegeven reken sommetje in den geest van Basso werd over gebracht. Om de juistheid van dit vermoeden te toetsen begon Prof. Marbe met den oppasser te verzoeken aan Basso een reeks sommetjes op te geven, maar dan niet aan de juiste uit komst, doch aan een ander cijfer te denken, dus bijv. bij de vraag: hoeveel is 63 gedeeld door 9?" niet te denken aan 7, doch bijv. aan 5. Inderdaad nam Basso dan de 5. In een lange reeks van proeven, op verschillende manieren gewijzigd, bleek zonneklaar dat Basso volstrekt niet zelfstandig rekende maar wel steeds het cijfer opnam, waaraan de oppasser dacht. Aangezien dergelijke overbrenging van gedachten, ook bij menschen, gewoonlijk plaats vindt door bemiddeling van uitdruk kingsbewegingen, vermoedde Prof. Marbe dat ook hier wei onwillekeurige bewegingen van den oppasser in het spel zouden zijn. Het meest voor de hand liggend was liet vermoeden dat deze naar het gewenschte cijfer zou zien en het daardoor aan Basso kenbaar maken. Bij nauwkeurige waarneming van den oppasser, terwijl hij met Basso rekende", bleek echter dat hij gewoon naar het publiek keek. Doch bij voortgezette waarneming meende Prof. Marbe op te merken dat de oppasser telkens onwillekeurig vluchtig naar het ge wenschte cijfer keek en dat zijn gezicht daarna in die richting bleef wijzen. Misschien nam dus Basso eenvoudig dat plankje op, waarheen 's mans neus wees. Hij toetste deze mogelijkheid door een reeks van proeven en vond hierin inderdaad de verklaring van het raadsel. In dit geval is dus door zorgvuldig onder zoek aangetoond dat van zelfstandig rekenen, zelfs bij dezen menschaap, geen sprake was en het dier eenvoudig plankjes opnam, die het door onwillekeurige en onopzettelijke bewegingen van zijn oppasser werden aan gewezen. Vermoedende dat de rekenwonderen der Elberfelder paarden wel op dergelijke wijze te verklaren zullen zijn, bood Prof. Marbe den heer Krall aan ook bij zijne paarden een zaakkundig onderzoek in te stellen. Deze antwoordde dat door omstandigheden, in verband met den oorlog, zijn stal was opge heven. Aan het eind van het hier vermelde boekje herhaalt Prof. Marbe, in een open brief aan den heer Krall, zijn aanbod in de veronder stelling dat deze wel spoedig zijne vroegere paarden zou terugkrijgen of nieuwe zou onderrichten. Daarbij spreekt hij de verwach ting uit dat de heer Krall een dergelijk onder zoek wel op prijs zal stellen omdat hij van verschillende zijden beschuldigd is ieder onder zoek door skeptische vakmannen te verhin deren. O.a. is van een door Dr. Pfungst gewenscht onderzoek niets gekomen, omdat daaraan van uit Elberfeld allerlei bezwaren in den weg gelegd werden. Dezer dagen vroeg ik Prof. Marbe naar Krall's antwoord; hij was zoo vriendelijk mij mede te deelen dat Krall hem tot op heden niet de gelegenheid tot een onderzoek ver schaft heeft. Tot nu toe ontbreekt dus nog een nauw keurig onderzoek, geleid door personen die op de hoogte zijn van experimenteele psychologie,. en welks methode en uitkomsten elke kritiek kunnen doorstaan. En zoo lang zulke onder zoekingen mij niet van het tegendeel over tuigen, blijf ik van meening dat het rekenende paard thuis behoort in het rijk der sprookjes,. in het gezelschap van de Gelaarsde Kat en den Vos Reinaerde. Haarlem. DR. ADOLPH F. MEIJER imUlllllllllltlllllMlllltlllllltUIIIIMlIlltllllllllUlllllUflIIIIIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIII Il Illllltlllllllllllllllllllll harten op onzen lankmoedigen bodem was overgebracht. Ook van dien kant dus gaan verlevendiging, waarop te rekenen valt. De voornaamste dramatische vervullin gen" in Nederland waren en bleven na Multatuli: Justus van Maurik, Rosier Paassen en Herman Heyermans; sinds den laatste hebben we geen representatief auteur, om wicn zich de uitbeeldende kunstenaars van zelf groepeeren en in wiens evolutie het mee-levend geslacht vanzelf belang stelt, meer gehad. Men kan een stuk van Emants, Mevrouw Simons-Mees, Fabricius, Sch rrnann, Mevrouw IJssel de Schepper, Mr. van Rossem, Felix Rutten e.a. met succes opvoe ren, zij wekken geen actie of reactie, aangezien zij de voortzetting, min of meer het einde zijn van grootere, voldongen voorbeelden in hun richting. Zonder actie en reactie: geen belangstelling, d.w.z. geen deelneming, die intensief en alge meen genoeg is om het tooneel te schragen, en geen kans, dat een gezelschap zich in een bepaalde kunstsoort zal vervolmaken, zooals de oude Tooneelvereeniging tot bijzonderen bloei kwam door. Heyermans en zooals de leden van het Lessing Theater hebben gepro fiteerd van de inspiratie welke hun leider, Otto Brahm, van Ibsen onderging. Met gevolg, dat bij gebrek aan een eigen, moderne tooneelschrijfkunst, waarvan de spontane bezieling op spelers en toeschouwers inwerkt, de belangstelling voor het tooneel is overge gaan op de hedendaagsche regisseurs, van wien enkelen in staat bleken bestaande, door den druk of door vroegere vertooningen be kende werken dusdanig te bezielen en als het ware uit eigen middelen te hernieuwen, dat zij, opeen hooger plan, opnieuw een openbaring brachten en de aandacht werd verlevendigd langs overwegend theatralen weg. Na de groote persoonlijkheden op het gebied der tooneel schrijfkunst, de groote persoonlijkheden op het tooneel de visionaire leiders die op hun beurt een tijdelijke vervulling" en het uitgangspunt van nieuwe illusies zouden zijn. Reinhardt was deze vervulling voor Duitschland, Royaards voor Nederland. Om deze sterksten stonden anderen op, die namen en bestreden, en soms in onderdeden excel leerden. Naar persoonlijke visie uitdiepend en verfijnend, volbrachten deze kunstenaars de sclieppingswonderen op het tooneel, welke de dag van heden vraagt opdat wij in den dag van gisteren geboeid blijven, en op den dag van morgen hopen. Zij verdrongen", zooals men dit noemde, de auteur, dat wil zeggen: zij toonden een dichterlijke begaafd heid ver buiten de grenzen van het woordelijk tekstboek. De vorderingen, die daarbij de volstrekt niet alleen technische" kunst van enscèneering en belichting in het buiten land maakte en die op ons verouderd podium, zoo goed en zoo kwaad dit ging, werden nage streefd, droegen er toe bij dit terrein te vergrooten en het schouwburgbezoek naar twee zijden uit te breiden: zoowel het kleine publiek, dat den schouwburg om zijn burger lijkheid" lang gemeden had, als het groote publiek, dat gemakkelijker door de zinnen reageert dan door den geest, meldde zich. Van het geduldige binnenwerk van den regisseur, hei bewustmaken en stemmen" der tooneelspelers, van het uitlokken der ontroeringen, het melodisch opvoeren en plastisch vastleggen de r dramatische gegevens, begreep men uitteraard, waar het een jonge en moeilijke kunst gold, weinig of niets, maar wat zich daarvan naar buiten toonde was ver rassend en boeiend genoeg om de gemoederen te wekken. Bij gemis aan een litterair-dramatischen strijd, ontbrandde de strijd om de regie", en van dien strijd in ons land veelal gebazeerd op het gering aantal schouwburgen en het tekort aan eerste speelkrachten leefde, naar buiten, het tooneel. Innerlijk ging het om de erkenning van den tooneelleider als scheppend talent en op zichzelf staande macht, uiterlijk om personen en vermeende voordcelen. Het publiek, binnengeleid in een ongekende wereld, waar op een boven-werkeiijk plan de arbeid van den regisseur in dien van den auteur greep en aloude tooneelwaarden in eere werden hersteld, het groote publiek, betrokken in een kunstbeweging waarvoor het niet onderlegd en niet rijp was, bleef geboeid door de beroering er-om-hcen, zonder door te dringen tot de kern van het schouwspel, tot de ziel van het theater. Dit dat ons volk, deze -'ervulling" kreeg zonder dat het erwaarlijk naar verlangd had, dat het uiterlijk succes van een voorstel ling hier met alle middelen moest worden opgeschroefd om een classiek kunstwerk op het repertoire te handhaven, lijkt mij, bij den terugslag waaronder het betere tooneel in Europa begint te kraken, het meest ver ontrustend feit. Van den fieren strijd om ide alen en beginselen bleek het gekibbel en geknibbel in ons tooneelland een pover surro gaat. Voor een tijdelijke malaise kunnen tal van oorzaken ook buiten het kunstdomein ge vonden worden, dit echter is er een, die diep wortelt in het cultureel verband: alle inspan ning, alle onmiskenbare vordering ten spijt, staat een groot deel van het Nederlandsch publiek nog even onverschillig, nog even oneer biedig, ja eigenlijk ongenegen tegenover zijn tooneel als in den tijd toen bij de uitvaart van Willem van Zuijlen het volk sneeuwballen gooide. Ineen land, waar jarenlang de kunste naars van het tooneel, de besten niet uitge zonderd, met den hoed in de hand hebben moeten loopen om een universele kunst op een, geenszins weelderig maar ietwat be hoorlijk peil in stand te houden, richtte zich de houding van het publiek onwillekeurig naar dien misstand, en het is begrijpelijk dat het aanzien van den Nederlandschen schouw burg in de oogen van den gemiddelden toeschouwer, welke de waarde der dingen in den regel naar hun uiterlijken welstand schat, niet werd verhoogd. Nog treft bij open bare bespreking van tooneelzaken vaak de naïeve toon van welwillendheid en het be schermend gebaar, alsof de gemeenschap met eenige tegemoetkoming aan tooneel kunst noode een gunst verleende, en blijven de stemmen, die voor haar absolute rechten pleiten, in de minderheid. Aan den nen kant stijgen de aanspraken, die men aan het kunstenaarstalent stelt met den dag, buitenlandsche gezelschappen in ongelimiteerd aan tal, drijven de eischen aan het initiatief en het weerstandsvermogen onzer eigen tooneel kunstenaars buiten de perken van een klein land alles ongetwijfeld in het belang van den toeschouwer doch daartegenover mogen zij dan m.i. ook van het geheele publiek verwachten: een ietwat verdiept inzicht in hun streven en meer hart voor hun pogen, een warmtesfeer, waarin het wellicht mogelijk zal blijken met vereende krachten het dra matisch ideaal op te houden tegen de de pressie van een wankel tijdsverband. (Slot volgend nummer). TOP N A E F F

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl