De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 2 september pagina 9

2 september 1922 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

2 Sept. '22. - No. 2358 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET GOOI BEDREIGD Teekenïng voor de Amsterdammer" van Joh. Braakenslek MtllllllMMIimi RUIZE-RIJMEN HET GOOI BEDREIGD IMlmmlIIIIMMMIMMIIIlnlMIII lllltlnlIlltlHMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIH MIIIIIIIHIMIMIimillMIMMMlmillllMMlml Overigens is deze zinsnede correct en dui delijk gesteld, speciaal ten gerieve van hen, die jnochten meenen, dat de hoogehakaan de foiffure, en de wulpsche wrong aan de schoentjes zat. imiiiMiimmiiiMiHiiiiiiiiiiii "Woestelingen, staakt uw streven! Zet niet ruw uw lompen voet Op de bloemen onzer dreven, Holland's hoogste, gaafste goed. Is ons niet genoeg ontnomen, Waar VERBODEN TOEGANG staat ? Nog meer omgehakte boomen, Rastering en prikkeldraad? Wordt slechts wat de beurs bevoordeelt Nog in Nederland geëerd? "Wordt dan iedre weg veroordeeld, En tot straat gedegradeerd? .Mogen wij geen plek behouden Waar de stille schoonheid bloeit? "Worden onze mooiste wouden Tot een Villa-park" verknoeid? Laat men commercieele horden Overal de vrije hand? Moet dan alles leelijk worden In ons mooie Nederland? De protesten, als in koren Rijzen op met grooter kracht, .Dwaas, die hoorend niet wil hooren, En de stem des volks veracht! "Woestelingen, staakt uw streven! Zet niet ruw uw lompen voet Op de bloemen onzer dreven, Holland's hoogste, gaafste goed. CH ARI v AR i u s ??ifiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii CHARIVARIA .Het niet-nieuwe nieuwe geluid Een nieuw geluid, een nieuwe kunst." (Het artistieke Blad) Het Vaderland schrijft in een uit de K lnische Zeitung vertaald artikel: Om 7 uur 8 minuten begon de eerste proef. Een lang gummi-zeil, dat naar men zegt, in den oorlog gediend moet hebben om Engelsche luchtschepen op te vangen, werd dooreen groot aantal menschen gespannen. Het gummi zette uit. de menschen liepen hard weg en plotseling vielen allen op den grond. Een gummi-lus was geknapt en kronkelde zich als een slang om het toestel. De eerste poging was mislukt." Voor hen, die niet voldoende op de hoogte van het Duitsch en van de vliegtechniek zijn, het volgende. Om een motorloos vlieg tuig vaart te geven, gebruikt men een pri mitief soort van catapult, bestaande uit een langen gummi-kabel, die door een aantal helpers wordt uitgetrokken, terwijl het toe stel door middel van een klink op zijn plaats wordt gehouden. Staat er voldoende span ning in den kabel, dan slaat een andere helper den klink los, waardoor het toestel plotseling vooruitschiet, en er alle kans be staat, dat de helpers vallen. De eerste poging van Het Vaderland om dit duidelijk te maken is mislukt. A. B. moest laatst per auto van Amsterdam naar Haarlem. Op Halfweg gekomen, zag hij een kennis, die per fiets naar Haarlem wilde gaan, doch verzocht omdat hij haast had hem in den auto mee te willen nemen naar Haarlem en zoo mogelijk ook weer mede terug te nemen naar Halfweg waar hij woonde. A. B. had den auto gehuurd, doch zijn kennis stond er op zijn deel van de kosten te dragen. Hoe moest dit billijkerwijze berekend worden ? Oplossingen voor Vrijdag a.s. onder lett.A.B. TOPOGRAFISCHE KARAK TERISTIEKEN VAN H. V E E R S E M A Pilcher, Chanute en Wright hebben allen de eerste stappen gezet met het motorlooze vliegtuig." (Tel.) Het werd dus opgelaten, als een vlieger. Onze teekenaars Het regeeringsprogram staat in het C? der ernstige en consequent door te voeren bezuiniging." (Treub, Bezuiniging in Indië) Deelwoordenjammer En zoekende naar den naam van den auteur op 't programma, sloop een duister vermoeden in mijn argwanende ziel." (Tel.) De fnajferds Fnaf de latere (?) middeleeuwen. Zij zagen het ochtendgloren fnaf de heuvelen hunner eigen ellende. Haar kleeding fnaf de hooge hak harer schoentjes tot de wulpsche wrong harer coiffure." (Het artistieke Blad) Moet dit laatste fnap niet fnop zijn ? De jas van De Beuckelaere Zijn jas ziet er vrij sjofel uit, maar treedt met vasten tred naar voren, groet Mr. v. Dieren en de leden van den raad, en antwoordt verder met heldere stem op de hem gestelde vragen." (N.K.C.) Amsterdam, haard van het laaiend Neder landsen vuur. Eén felle bulderende vuurzee. Eén uitslaande vlam, nu eens springend en huppelend als een speelsche hond, dan weer afgemat uitdoovend in dikken rook. Maar altijd wordt de brandstof aangevoerd en nooit sterft het vuur. Steeds geeft het geluid, soms gillend en suizend, ook bulderend en loeiend, dan klagelijk uitzuchtend als een mensen in leed. Het is het vuur van Nederland, maar de vlam Amsterdam is een vuur op zichzelf, de levensbrand van een stad van hevige menschen. Rotterdam, de rustelooze mond van Neder land, steeds in beweging, hetzij kouwend, hetzij spuwend, hetzij schreeuwend. Is er kleiner ruimte denkbaar waar heviger krach ten werken dan eens menschen mond? Ver morzelend malen de harde kiezen in de krachtige kaken, scheurend en klovend bijten de tanden, snel klapt de tong, rauw of lieflijk klinkt de keel. Zoo is Rotterdam, rustloos verwerkend, naar binnen of naar buiten, wat Nederland behoeft voor zijn leven of wat het mee kan deelen aan broedervolken. 's-Gravenha«e. het sierlijk opgetuigde rij paard van Nederland, met het fraaie Ooie vaarswapen op den hoek van de deken, stappend van vroeg tot laat, altijd met knie heffing, schuimende en zwoegende flanken van het raspaard. Maar met schrik neemt men waar een aanwas van nieuwe haren, wier vaalroode kleur niet passen bij de voor?lllllliiliiiiiilllinnifiiinnmminnin lltllllllllilliiliiiiiiniiiililiii minimin iiiiiiiiuii iini iiiiiiiniiiiiin UMI SLAAP, KINDEKE SLAAP. . . l. Toe schat, doe nu je oogjes toe; je zult ?zien ja, je zult 'n heeleboel zien, want de "tijd is nu weer gekomen, dat er ontelbare .gouden en zilveren sterretjes geboren worden, o zooveel!, en die gaan allemaal met je spe len. Die kringelen allemaal maar door elkaar en glijden over den hemel zoo onhoorbaar als die oolijke dauwdruppen langs het fluweelen bloemblaadje naar het bloemenhart rollen, om het heerlijk te verfrisschen. Ze zullen je in een heel andere wereld brengen, vol lach van geluk, waar niet alleen jelui kleuters, maar zelfs de groote menschen elkaar lief hebben, ja, 'n heel andere wereld. ... Neen, nu niet hoesten, lieveling; je hebt zoet je drankje genomen, dus je zult gauw weer beter worden. Dan gaan we samen weer in dat prachtige prentenboek kijken naar al die schitterende prinsen en prinsessen, die hun Groeten Koning dienen, weet je wel? Maar slaap nu, m'n schat, dan zal die Groote Koning je even heerlijke sprookjes vertellen. Zooals van de witte Prinses Jasmijnbloesem, die door de maan gevangen werd gehouden in een zilveren glans. Maar weet je nog, dat haar kamenier Geurtje zoover wist te zweven om het overal te vertellen, dat eindelijk Prins iMiMiifiiiiiiiiimiiiiimiitiiiiiiMiiiimiiiiHiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii Nederl. Munt -Holland»beste W cent sigaar MASSIEVE CACHETRINGEN GROOTSTE COLLECTIE SPILLNER vijxe/s-trssi N?d3 Amsterdam Morgenster het vernam? Die verjoeg toen dapper de maan, die zich zóschaamde, dat-ie den volgenden avond maar een hél klein stukje van zich durfde te laten zien. De vogels en vlinders, ze droomen nu k, stilletjes verscholen in hun knusse hoekjes, net als jij, mijn Hanneman; daar wachten ze tot straks weer een zonnestraaltje komt aandansen, en hen zachtkens wakkerkust. Dan gaan ze weer zódartel spelen, dat al die kleurige bioemen op hunne stoeltjes wiegelen van plezier; die vroolijke chrysant lacht zelfs z'n gouden krullen in de war! Ja schat, dat is nét jouw lieve krullebol, zooals Pappie die k had wat lijkt dat nog kort geleden o lieveling, de tijd loopt zoo snel, nog sneller dan de wind. Je zult zien als straks je droom uit is, zie "je den gouden zon lachen, veel eerder dan je denkt, o, vél eerder Hoor je me nog, m'n engel? Ik geloof het niet; als ik zoo hoe langer hoe zachter praat, zweef je zonder het te merken naar het wondere land van je betooverende Prinsessen en dappere Prinsen. Och, waren je wangetjes maar weer wat gevulder, je zoudt nét een heusch engeltje zijn Slaap nu maar rustig, m'n Hanneman, dan wordt je wel weer even mollig en dartel als vroeger; dan spelen we weer tot je heelemaal vanzelf in slaap valt. Ja, nu hoor ik het aan je adem zoo lig je lekker warm, hé? Wel te rusten, m'n lieve-ling, slaap zacht over een poosje kom ik bij je.... slaap zacht.... Neen ! Neen ! ! 't Kan niet ! Ze liegen 't ! O, zeg, dat het niet waar is ! Laat me los ! Laat me los ! ! Ik zal hem wakker maken, dan gaan w samen kiekeboe spelen. Hannie ! Hannie ! Kom dan, Hanneman ! Och, zeur jelui toch niet ja, ik zal kalm zijn. Daar, achter die kast, daar vindt-ie me niet. Hannie ! Kiekeboe ! Kijken jelui nu niet zoo, dan verraadt je immers, waar ik zit.... Neen, ga nu weg neen, ik wil niet weg ! Ik zal toch wel met mijn eigen lieveling mogen spelen? Neen, ik wil niet! 'k Wil liier blijven! Blijf van me af! Neen, ik wil niet mee ! Ik sla je, hoor! Wil je me wel eens loslaten ! ! ? Neen, die deur achter ons open laten ! Hannie ! Hannie !'.... Lieveling, de hoofdzuster heeft me beloofd, dat ze zelf voor dezen brief zal zorgen; ze zal er zelf een postzegel op plakken. O, ik ben zoo dom geweest m m'n wilden wan hoop ! Maar hoe kon je 't ook doen, m'n nige lieveling nu heb ik hier niets meer om lief te hebben heelemaal niets.... Je moet het niet aan de Moeder zeggen, hoor ! Dat is 'n slechte vrouw, de hoofd zuster zal het haar k niet vertellen. Ze wilde niet eens hebben, dat ik meeging, toen name egaalheid der glanzende, deftige, want ondefinieerbare kleur van het Koninklijk rijpaard. Utrecht, kostbare plant uit den bisschopstuin, door de onnauwlettendheid der tuinlieden ontsnapt aan regelmatige ontwikke ling; thans losgebroken in veelheid en leelijkheid van loten, in dooreenwarreling van looze scheuten, in wildheid van onaanzienlijk kruid, dat bezig is de waardevolle kern van voorname sierlijkheid en degelijke schoon heid te verstikken. PMHaarlem, bijenpark in den schoonen hof van een oude lustwarande; noest en nijver is het leven der bijen en slechts af en toe beleven zij de laaiende felheid van den grootarbeid. Op enkele punten in dit bijenpark klinkt de ratelende metaalklop en suizende boor der grootindustrie. ""' .Arnhem, lusthof van het Nederlandsch volk; natuur, getemperd door menschenhanden; tuinmanswerk, verlucht door de gunst der natuur. Groot schijnen de bosschen in de statige breedheid der lanen; groot en druk schijnt de stad in de welverdeelde boomen- en plantenrijkdom der straten en pleinen. Leiden, boekenkast van Nederland, met latijnsche woorden op de planketiketten. Maar het latijn is de steeds herhaalde mededeeling: CUBICULA LOCANDA. Zouden de boekenkasten achter de groene saaien gor dijnen niet meer gevuld zijn met de attri buten der studenten dan met de kostbare boeken der geleerden? Delft, gedegenereerde nootvrucht aan den eens krachtigen boom van Nederlandsche stedenarchitectuur; een bolster van afschrik wekkende vormen-armoede der grootindu strie; een pit, die de herinnering aan de on gerepte schoonheid van oude stadjes wakker roept. Dordrecht, oude bark, met rijk beeldhouw werk versierd, ongeduldig rukkend aan de eeuwenoude ankerkettingen in de Dordtsche stroomen. Maar veel moderne vaartuigen liggen aan de oude bark vastgeketend, driftig en zeer dapper op het woelige water. Gorinchem, oude vestingwachter, door den aanblik eener nieuwe kazerne er tot schreiens toe aan herinnerend, dat de tijd van vestin gen voorbij is. Woudrichem, oudeliedenhuis voor visschers op Waal, Merwede en Maas. De gevangen Sater Een onuitgegeven vers uit het boek Fantomen". door FRANC.OIS PAUWELS. Zich naakt en schaamloos aan zijn roes te (geven, den vrouwen tot een lust en tot een schrik, dat is zijn droom, dat is zijn heele leven, de vreugde van een vluchtig oogenblik.... De schemer zinkt op de verstilde wegen, de vogels van den avond worden luid, een roode zon, half op de kim gelegen, zendt rossen gloed op bosch en beemden uit. Zósterft de dag in onbestemd verlangen, de bladen wiegen zich op tragen wind en d'arrne mensch wordt door een dorst (bevangen naar lust en laafnis, vór de nacht begint. De sater, slaaf van zijn verhitte zinnen, schuilt spiedend weg in 't lage struikgewas, hij zal geen vrouw van naderbij beminnen, maar luistert loerend naar hun verren pas, en ziet hij van z'n droom de tastbre vormen, de zwoele lijnen van het noodend vleesch, dan komt hij ziedend uit de struiken stormen terwijl het leven aan zijn heupen rees;.... dan zoekt hij met z'n bloed-doorloopen oogen het zwijgend wederwoord op zijn vertoon en vindt der kuischheid steelschen lonk (en logen of wel der schrikvlucht smadelijken hoon; maar immer roerloos blijft zijn drieste weelde, hij geeft zich gansch en als een bronstig beest en als zijn drift een vagen wellust deelde, dan is zijn dag een paradijs geweest.... ze je wegbrachten naar Pappie, onder die treurroos. Hadt jij nu maar kunnen zeggen, dat ik je altijd zelf naar je bedje heb gebracht, maar dat mocht ik nu niet eens; heb je me toen niet gemist, lieveling?" O, wat 'n wondere kalmte is over me gekom;n, sinds je daar zoo mooi en vredig lag, toen ik je m'n laatste kus mocht geven.... HETBOEK__ VANDEWEEK t DE STILLE GETUIGE DOOR T OP NAEFF VIJFDE DRUK Met een plaat van TOOROP. Ingenaaid f3,50 Gebonden f4,50 De Telegraaf schrijft: Kunst van fijne intimiteit en treffende eenvoud. Uitgave van VAN HOLKEMA & WtREHDORF, A'dam Weer wijkt hij in zijn dek van dichte blaren, het koele loover dat zijn naakt omhult, daar kan hij in zijn geest den buit vergaren van 't heidensch feest dat al zijn denken vult, daar doet verliefd herinn'ren weder klinken den naklank van een vrouwelijken lach en ziet hij de verboden aandacht blinken in 't schalksche lokkenhoofd dat naar hem (zag, hij weeft zijn droom tot nieuwe zaligheden waarin natuur haar evenbeeld hervond, dan strekken zich zijn ongedekte leden te sluimren aan den ongedekten grond.... Maar het ontwaken is een zwart ver(schrikken, gendarmen voeren hem gevanklijk mee, hij hoort hun sabels aan den bodem klikken, zijn overmoed verzinkt in naamloos wee, hij schaamt zich en zijn saamgevouwen handen bedekken schuchter den verkilden lust, hij gaat potsierlijk in zijn naakte schande, het hoofd terneer en 't leven uitgebluscht Nu wekt hij nog alleen maar zotternijen, de werklijkheid keert weer en vat hem beet, hij weet zich tusschen hoon en plagerijen verloren in zijn onbegrepen leed, hij weet opeens dat alles is gebroken, dat hij zal zuchten in een eenzaam kot, en dat de kuischheid met haar wreede knoken venijn zal stompen uit zijn dood genot, men zal hem als een ergernis verjagen uit het fatsoen der goede maatschappij, en gansch gekleed zal hij geen kleeren dragen tot blijvend feest der brave burgerij. Gebeden XVI. Niet ik, maar Gij Aan den avond van Een dag van schuld Sleep ik mij moeizaam tot Voor Uw aangezicht. En ik bid, en vind U niet. Er is een muur tusschen ons. Ik sta op en leg mij te ruste. Maar ik vat den slaap niet. Slaap is overgave. Waarom verzet ik mij tegen u? Is het mysterie van dood en leven Niet oneindig belangrijker Dan al dat wat mij nu kwelt, en opjaagt en (verontrust ? Het moet, het moet ! Ik kan niet blijven in deze Roes van onbevredigde verlangens, Van heete herinneringen en pijnigende twijfel. Niet ik, maar Gij.... Klein zal ik zijn, een niets gelijk. Hoe vaak heb ik al tot U gebeden: Geef mij dit, geef mij dat.... En al wat ik U vroeg Hebt Ge mij geschonken, Omdat ik met de macht van mijn machtig (leven zelf Het U ontroofde. Ik vraag U niets meer. Moe ben ik van hebben, moe van kunnen En zoodiep-beschaamdommijn nutteloosheid. Ik vraag U niet meer, o Heer. Ik zal U alles weergeven, Opdat Gij rijk wordt En ik naakt en arm als een kind, En ik licht en bereid, Vrij van verlangen, beschut tegen alle (teleurstelling. Machtig en groot staat Gij achter mij In het teeken des Kruises. Niemand ziet mij. Ieder ziet U. En als men zegt: hij is groot ! Zal ik aan U denken, en het zachtjes beamen: Hoe groot zijt Gij, o mijn Meester \ En als men zegt: hoeveel danken wij hem niet! Zal ik tot U opzien, en met de anderen Bloemen en myrrhe offeren op het altaar Uwer Liefde. Zoo zal ik, wat men ook tot mij spreke Overdragen op U, die mijn waarlijk Wezen zijt. Totdat ik vergeten zal zijn Wie ik ben. >, En nog slechts weet Wie Gij zijt. Gij en ik, o Heer, Hoe onverbrekelijk is onze Eenheid. Ik ben slechts in U. Er is niets anders in den Hemel en op de (Aarde Dan Gij en Ik. Jon. C. P. A L B E R T s 12 oer* 12 cent Sumotr»CBOITEHOIWOON) Sigaar Maar je wangetjes waren heelemaal koud, dus je was zeker al hél ver weg, hè? Wat 'n boel vroolijke kameraadjes zal je nu hebben, m'n Hanneman ! Heb ik het je niet gezegd, dat veel eerder dan je dacht, als je droom uit was, je den gouden Zon zou zien lachen, en had Moes nu geen gelijk, m'n schat? Ja, je moet maar niet kijken naar die traantjes, die op het papier vallen, die begrijp ik eigen lijk k niet, want je moet nu toch wel hél gelukkig wezen. Ik zie je al weer paardje rijden op Pappie's rug, en je kraait 't uit van plezier ! Nu valt de avond weer, en dan moeten we hier allemaal naar bed, net als jij vroeger, krullebol! Maar niemand vertelt hier sprookjes tot Moes slaapt, niet van de vlinders en de vogels ach, ik zie ze zelfs bijna niet meer alleen een paar zielige bloemen, die ze dood gemaakt hebben; die staan hier in een vaasje te treuren.... Nu moet ik weer weg, Hannie, anders merkt de Moeder het. Maar vannacht ben je immers tóch bij me, daar kan ze gelukkig niets aan doen. Wel te rusten, m'n lieveling, slaap zacht over een poosje kom ik bij je slaap zacht.... PIET MULLER

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl