De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 9 september pagina 1

9 september 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H0. 8359 Zaterdag 9 September A°. 1922 D E AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Per No. f 0.25. | Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam | Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten | INHOUD: 1. Nederland en Skandinavië in vroeger eeuwen, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp. Het democratische Duitschland, door C. Eitje. Tijdgenooten, door Dr. W. G. C. Bijvanck. 2. De namen van den dag, teekening van Jordaan. Het eindexamen onzer middelbare scholen, door Dr. C. P. Gunning. Minister van Karnebeek naar Scandinavië, door H. Salomonson. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. 3. Talen leeren, door G. Carelsen. 5. Voor Vrouwen: Elis. Siewertsz van Reesema, door Elis. M. Rogge. Bijkomstigheden, door Annie Salomons. Strijdroep voor het bedreigde Gooi, door Car. van Lanckervan Dommelen. Uit de Natuur: Het Naardermeer, door Jac. P. Thijsse. 6. Het Trippenhuis, door Prof. Dr. H. Brugmans Schilderkunstkroniek, door A. Plasschaert. Op den Economischen Uitkijk: Rijksbemiddelaars, door Jhr. Mr. H. Smissaert. Louis Bouwmeester, teekening van B. van Vlijmen. Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 8. Het jubileum Max van Gelder, door Edmond Visser, met teekeningen van B. van Vlijmen. Boekbespreking, door Julia Frank en Dr. J. de Jong, 9. Ruize Rijmen (met teekeningen van J. W. Bloem), Charivaria en Buiten!, humor, door Charivarius. Onze Puzzle. Verzen. De internationale Jaarbeurs te Utrecht, teeke ning van Joh. Braakensiek. 10. Uit het Kladschrift van Jantje. Terug van de reis, teekening van George van Raemdonck. 't Schietgat en Rijmkronyck, door Melis Stoke. Feuilleton: De brandneuzen, door Alie Smeding. Bijvoegsel: De uitspraak van de Commissie van Herstel, teekening van Joh. Braakensiek. NEDERLAND EN SKANDINAVIËIN VROE GER EEUWEN De reis van onze Koningin naar de drie Skandinavische hoven roept de herinnering op aan tijden, toen de betrekkingen van ons volk met de Noordsche rijken niet altijd zoo vriend schappelijk waren als thans, maar in elk geval niet verlevendigd" behoef den te worden door officieele bezoeken. Eerst de visscherij, later de handel heeft de Nederlanders naar de kusten van de Oostzee gebracht. In het begin der zestiende eeuw hadden zij er de Hanse reeds overvleugeld; het meerendeel van de schepen, die door de Sont voeren, kwam sedert uit Nederlandsche havens. In de dagen van Karel V is de grond gelegd voor de handelsgrootheid van onze latere Republiek. Zonder den bloei, waartoe de Oostersche negotie", zoo als men toen den handel op de Oost zeelanden noemde, reeds vór onzen opstand tegen Spanje was geraakt, ?iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinnii iiiiiiimitmiiiinii ENGELSCH LEVEN III. GALSWORTHY EN ZIJN GEWONE MENSCHEN. zouden wij tijdens en na dien opstand nooit de heerschappij ter zee hebben verkregen. Moeder-commercie": zoo noemden de Staten van Holland een maal den handel op de Oostzee, met juiste kenschetsing van de plaats, die hij in de geschiedenis van den Nederlandschen handel inneemt; uit dezen boom zijn de andere takken ontsproten; hij bleef ze voeden. De politiek van onze Republiek tegenover de Oostzee-mogendheden werd dan ook altijd beheerscht door de be langen van den handel. Denemarken was in het bezit van den toegang tot de Oostzee; tot over het midden van de zeventiende eeuw behoorden beide oevers van de Sont aan Denemarken; de koningen van dit rijk hieven er tol; de willekeurige verhoogingen van dien tol trokken herhaaldelijk een streep door de winstberekening van onze kooplieden; de ambtenaren van het tolkantoor maar laat mij met de woorden van den 17de eeuwschen ge schiedschrijver Aitzema verhalen, hoe deze heeren de Nederlandsche schippers behandelden. De tollenaars lieten zich door de Hollandsche schippers ontzien en eeren alsof het hun onderdanen waren; kwam het hun te pas, dan vertolden zij de schippers en lieten hen dan gewoonlijk meer tol betalen, dan door den koning was verordineerd. Maar dikwijls kwam het den heeren niet te pas; dan hadden zij gasten; dan stond het hoofd hun nog verkeerd van de roes van gisteren; dan waren ze of moesten ze uit met een speelwagentje om zich wat te verluisteren; en ondertusschen moesten de Hollanders zich den schoonen wind over het hoofd laten waaien, wat hun dan dikwijls een heele reis schade deed. Zoodat de schippers en matrozen, die graag weer thuis waren bij vrouw of vrijster, schier desperaat en razend werden, en hun een rechte haat tegen Denemarken werd ingescherpt". Zoolang Denemarken de machtigste staat aan de Oostzee was, zochten wij het bondgenootschap van zijn erfvijand: Zweden. Nog in den Deensch-Zweedschen oorlog van 1644?1645 betracht ten wij ten opzichte van Zweden wat men later zou noemen een welwillende'' onzijdigheid, d.w.z. zonder openlijk aan den oorlog deel te nemen, hielpen wij de Zweden; wij leverden hun een hulpvloot en een zeeheld op den koop toe, den Zeeuwschen admiraal Maarten Thijssen, die uit dankbaarheid door de Zweedsche regeering in den adelstand werd verheven en sedert prijkte met den naam van Anckarhjelma. En wat voor den trots van den Deenschen koning het allerergste was: een Nederlandsche vloot, onder Witte Cornelisz. de With , convooieerde onze koopvaarders door de Sont en zorgde, dat hun geen tol weer afgevorderd; de Deensche vloot moest het aanzien zon der een schot te lossen. Maar sinds het midden der zeventien de eeuw keerde het blaadje. Wat histo rische herinneringen betreft, kunnen wij den Denen even blijmoedig in de oogen zien als den Zweden. Toen de schaal, waarin de heerschappij over de Oostzee gewogen werd, oversloeg naar de zijde van Zweden, hebben wij Denemarken getroost met onzen stalen kling". Dat was in de dagen van den Zweedschen koning Karel Gustaaf, toen men langs de Oostzee kon reizen en telken avond op Zweedsch gebied overnach ten. Ook de Deensche eilanden schenen in zijne macht te zullen vallen. Toen, in 1658, kwam onze Republiek het be dreigde Kopenhagen te hulp. Onze vloot onder Wassenaar-Obdam, versloeg de Zweedsche, die haar den doortocht door de Sont wilde beletten, en bracht troepen, amunitie en levensmiddelen in de hoofdstad van Denemarken. Een jaar later verscheen de Ruyter in de Deensche wateren om den voortgang der Zweedsche wapenen te stuiten. Voor een niet gering deel was het aan onze tusschenkomst te danken, dat Dene marken behouden bleef, al moest het zijne aan de overzijde van de Sont ge legen provinciën aan Zweden afstaan. Zoolang onze Republiek nog meetelde onder de groote mogendheden, stond zij, bij Europeesche conflicten, voortaan aan de zijde van Denemarken en tegen over Zweden. In den algemeenen oor log, die ontketend werd door den inval van Lodewijk XIV in ons land, in 1672, streden Nederlanders en Denen teza men tegen de Zweden. Cornelis Tromp voerde eenige jaren h<^ bevel over de Nederlandsche-Deensche vloot in de Oostzee. Zoolang onze Republieknogmeetelde: dat was tot in het begin der achttiende eeuw. Toen sloeg haar stervensklok als groote mogendheid. Voor Denemarken was dat oogenblik al vroeger aangebroken. Maar Zweden's rol in de internationale politiek was afgespeeld tegelijk met de onze. Er loopt een merkwaardige paralel tusschen de geschiedenis van Zweden en die van onze Republiek: beide staten bereiken tezelfder tijd hun hoogtepunt en gaan tegelijk onder . En vrijwel om dezelfde reden: zij hadden boven hunne kracht geleefd. Ook op cultureel gebied hebben Nederlanders en Skandinaviërs in vroe ger eeuwen veel aanraking gehad. Maar Toen John Galsworthy, de zedenschilder van de voornaam burgerlijke wereld in Enge land, zijn Man of Property had geschreven, heeft hij er dadelijk aan gedacht het kader van zijn roman uit te breiden; wat een soort van historisch tafereel was geweest van een familie tegen het eind der 19e eeuw, wilde hij maken tot een geschiedenis van twee of drie opvolgende geslachten die zich aan sloot bij het leven van den tegenwoordigen dag. Evenals men, in oud-Germaanschen stijl, spreekt van een Nevelingen-saga, heeft Galsworthy zijn boek toen het geheel was voltooid The Forsyte Saga genoemd. Want het vertelt van de familie Forsyte (2e helft 19e eeuw tot 1920). Waarom zou men toch de geschiedenis van een volk niet in een reeks van typische familiehistories mogen schilderen waarin kunst, typisch beeldend en relief, het leven tot spreken heeft gebracht? Carlyle herkende in de hardnekkigheid van den werkman van zijn tijd den geest van den oud-Saksischen strijder, die ondanks wond en uitputting den strijd voortzette om der wille van den strijd. Zal men onder de meest verschillende vormen het karakter van dien strijd ook niet thans terugvinden? Of het nu den schrijver is gelukt het recht van zijn roman op den titel van Sage te doen gelden? laat ons daarover niet disputeeren. Hij lijkt mij zelf niet geheel overtuigd van zijn Sage-recht. Maar hij heeft een treffend punt van uit gang gevonden tot opening van zijn roman op den familiedag ten huize van den ouden Jolyon Forsyte, hoofd van het geslacht, de Wodan, om 't zoo te zeggen van de Forsyte sage. De geheele clan is er bijeen ter viering van het engagement van Jolyons kleindochter en vermoedelijke erfgename, en het is als een wapenschouwing van de ver mogen bezittende en vermeerderende klasse van het land. Het zijn men of property. Men magdatniet eenvoudig weergeven met: menschen van geld. Money, money, money: dat maakt alle onderscheid van beschaving ! zal een man als Aaron Sisson uitroepen die eigenlijk buiten de maatschappij staat.?Maar vermogen, hoewel gebaseerd op geld, is nog iets anders. Vermogen is het middel om in de maatschappij eenverzekerd bestaan te hebben, dat gelegenheid geeft tot ontwikkeling van de krachten in den man of in zijn familie; het is de grondslag en de bevestiging van de ruimte die zijn vrijheid of de vrijheid van zijn groep noodig heeft. De Forsytes hebben, ieder hunner op zijn manier, gebouwd aan de omvalling hunner plaats in de wereld: de eenen door hun handel en hun beroep en het geld daaruit verkregen, anderen door hun land en hun huizen, door den staat dien zij voeren, door de weelde die zij ten toon spreiden, door de ver zamelingen die zij aanleggen,.... op allerlei manieren die maken dat het bezit waarop hun macht en hun mogelijkheid steunt, wordt tot iets immaterieels en moreels zonder dat toch het karakter van het materieele grijpen te loor gaat. Die menschen zijn de menschen zooals Keynes hen in zijn beschouwing van Europa's economischen toestand vór den oorlog heeft geschilderd: er opuit orn te bewaren en te vergrooten en de vrijheid te dienen voor zoover het de vrijheid van hun eigen beweging betreft. Daar bewegen zij zich heen en weer op den familiedag bij den ouden Jolyon Forsyte. Zij maken hun opmerkingen, zijn jaloersch van elkaar en zijn spijtig, toch verbonden door hun gezamenlijken godsdienst van fatsoen en zedelijkheid. Zooals het in de oude goden - en de nieuwe menschen - saga's gaat, is het alsof de verlovingsviering van de kleindochter in den kring der machtigen en vermogenden zoo niet een onheil dan toch een beroering met het vreemde aankondigt. Hij, op wien de keus van het meisje eicenzinnig is gevallen, heeft geen middelen, hij is artist, een architect met eigen kunstrchting. Zonder geregeld bestaan ! toen waren wij de gevende partij. Eerst in onzen tijd heeft het Noorden terugbetaald. Door den handel raakte men bekend met eikaars taal. En veel Nederlanders hebben zich tijdelijk of blijvend in Denemarken of Zweden gevestigd: boerengezinnenuitWaterland,dieChristiaan II naar Amagar liet komen, om er den Hollandschen groenteteelt over te bren gen; Hollandsche kooplieden, die Gothenburg hebben gesticht; industrieelen als de leden der families Trip en de Geer, die Zweden's rijkdom aan ert sen hebben ontgonnen; maar ook bouw meesters en schilders, die erheen werden geroepen om hunne kunst uit te oefenen en geleerden, die luister moesten bij zetten aan het hof van Christina van Zweden. Nederlandsche tooneelgezelschappen voerden in Stockholm zelfs Nederlandsche stukken op. Jacob Cats werd in Zweden gelezen. Omgekeerd waren er tal van Denen en Zweden die verscheiden jaren in ons land hadden doorgebracht. Zooals de opvoeding van een Nederlander van goeden huize toen niet volmaakt was, als hij geen reis naar Frankrijk of Italië had gedaan, zoo kwamen de Denen en Zweden naar Holland om aan onze hoogescnolen te studeeren. Maar niet alleen om hier te studeeren. Een Zweedsch diplomaat uit de zeven tiende eeuw heeft een soort van gids opgesteld voor zijne landgenooten, die naar Holland kwamen: een opsomming van allerlei dingen, die men moest zien of waarnaar men moest informeeren. Vooral op alles, wat den handel betrof, moestcnzij goed letten. Want in de eerste plaats was Holland het land, waar je kon leeren rijk te worden. Geen wonder, dat vooral de Zweden die kunst wilden leeren: zij waren zoo arm als de mieren. Fantasie hadden zij genoeg: daaraan heeft het den Zweden nooit ontbroken; de projecten vanhunne ontelbare handelscompagnieën uit de 17de eeuw zijn altijd grootscheepsch; maar er was nooit voldoende kapitaal om die maatschappijen tot bloei te brengen. Zweedsche koningen versmaadden dan ook soms niet het zoete winstje om met Nederlandsche kooplui samen zaken te doen.Ook,,Hertog Karel"niet: zoo heet Karel IX in de jaren, toen hij feitelijk reeds regeerde, maar den koningstitel nog niet voerde. Dat leidde dan wel eens tot een familiare verstand houding tusschen de compagnons. En ziehier een laatste bewijs, dat in vroeger eeuwen de betrekkingen tusschen Ne derland en Skandinavië" eenigszins anders waren dan tegenwoordig. Of wat dunkt u van zulk een brief van een Amsterdamsen koopman aan den regeerder van Zweden? Jacob Jansz. Ruytenburgh, een soort van handelsagent van Hertog Karel", schrijft hem in 1596, als post scriptum van een brief over politieke en handelszaken: Voorts moet ik mijn genadigen Heer en Vorst mededeelen, dat de ge boden van mijn huwelijk zijn afgelezen; mijn aanstaande is een onbesproken maagd; is vijf en twintig jaar oud; ik wou wel, dat zij vijf jaar jonger was, maar ik zal er genoegen mee moeten nemen; ik moet bedenken, dat ik een man van 63 jaren ben; het zal 't mij wel doen; ik zou wel wenschen, dat het alzoo gelegen was, dat mijn genadige Heer en Vorst met zijne gemalin en 10 of 12 leden van zijne hofhouding op onze bruiloft kon komen". Wij kunnen dezen grappenmaker narekenen; het is een betrouwbaar mensch: uit de Amsterdamsche huwelijksregisters blijkt, dat hij in 1596, toen hij in zijn 63ste jaar was, in tweede huwelijk trouwde met Hendrikje Tho masdochter, oud 25 jaar. Maar wèlbekomen schijnt het hem niet: na 1596 hooren wij niets meer van Jacob Jansz. Ruytenburch. KERNRAMP uiiiiiiiiiuiiiiiiiiiii iiiiiimiiiiriiimmiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimi HET DEMOCRATISCHE DUITSCHLAND? Er wordt veel gesproken en geschreven over den economischen toestand in Duitschland en inderdaad het moet zelfs den niet al te opper vlakkig denkenden en voelenden vacantiereiziger, die slecht korten tijd in dit land ver toeft, in de oogen springen hoe abnormaal de toestanden bij onze Oostelijke naburen zijn geworden. Hij ziet voor zijn oogen allerlei kleine onbelangrijke gebeurtenissen zich af spelen, die in hun zielige onbenulligheid boekdeelen spreken, die vertellen van fat soenlijke armoede, van nijpend gebrek, van dolle verkwisting. Een ieder, die in Duitsch land reist moet wel den indruk krijgen, hoe zeer de burgerij lijdt onder deze economische verhoudingen. Maar toch persoonlijk scheen het mij toe, dat hoe zwaar ook de materieele nood drukte, het beste deel der natie nog zwaarder gebukt ging onder een moreele ontreddering, onder het gevoel zichzelf en alle zekerheid te hebben verloren. Een kleine scène is mij bijgebleven, die m.i. teekenend is voor deze geestesgesteldheid. In Hamburg werd tijdens de berseewoche" een ten toonstelling geopend Deutschland und der Friedensvertrag"; de affiches stelden voor een kaart van Duitschland, omwoeld met ijzeren ketens, en voor zoo'n aanplakbiljet heb ik een hxr zien staan, de vuisten gebald, het gezicht vertrokken van tragische, wan hopige machteloosheid. En deze spontane uiting van een enkel individu leek mij opeens het symbool te zijn voor den geestestoestand van hen, die in het Duitsche rijk nog denken, voelen en idealen koesteren. Zulke lieden zijn vervuld van een radeloosheid, die schommelt mm u i ii u muil n i i i iiiiiiiiin tiimiiiiiniiiiiiimmiiiiiiitiiiiiitiiiiiiiiiiitiiiiniiiiiiiiiiiu Men heeft hem in de familie, zijn geslachts naam verdraaiend, den Boekanier, den zee schuimer, gedoopt, hij zal een buitenstaander moeten blijven. Of zijn verloofde moest hem inburgeren in den kring! Maar de vrouwen zijn dikwijls een weerstrevig element geweest in de familie. Leeft niet de oude Jolyon zelf, in onmin met zijn zoon wegens zijn dwaze huwelijk en zijn aanleg die niet past aan een rechtgeaarder Forsyte? De vrouw heeft in haar houding en haar schoonheid een eigen macht. Zij bukt niet voor oe goden door de Forsytes aange beden, zij overstraalt hen wanneer zij in haar luister verschijnt. En ja, er is een Helen a onder de Fors>tes, zij echter, de vrouw van Soames Forsyte, ontwijkt, zooals het de gewoonte is der Heiena's het gezelschap van haar echtgenoot en is niet op de samenkomst der familiegenooten ver schenen. Haar afwezigheid prikkelt evenzeer de gedachten der gasten als haar tegenwoordig heid het zou hebben gedaan.... Laat ons tochnietvergete.. den oudenjolyon in de eerste plaats te gedenken. Hij geeft den toon aan den inhoud van het verhaal; met zijn stoere gestalte, ongebroken van autoriteit ondanks zijn tachtig jaren, houdt hij den last op van de wereld die hij behcerscht. Neem dat kostelijk tafereel van den ouden voorzitter der vergadering van aandeelhou ders, als zij niet dadelijk wil instemmen met den maatregel door het bestuur voorgesteld. lir komt oppositie, amendementen, moties weerlichteu aan; hij nu met zijn hamer klopt af, en als de Olympische god van ouds door het fronsen v»n zijn wenkbrauw verdrijft hij de wolken van tegenstand. Zijn wil zegeviert zonder tegenspraak. Maar het nieiiochelijke is niet van Jolyon geweken; in de harde worsteling met dun tijd is de werkelijkheid van het leven niet geheel van hem vervreemd. De eenzaamheid van den ouderdom sluipt op hem aan. Zal hij onverzoend met zijn zoon van de wereld heengaan? Hij reikt hem de hand, hij leert nog iets kennen van het geluk van te geven en van zichzelf te geven, hij doet dat koninklijk. Gevoeligheid is er bij hem niet zoozeer, als wel een gevoel dat uit de diepte opkwam, voor het leed der aardsche dingen op deze aarde. Hij raadde, hij zag hoe een onheil de For sytes sloeg door de schoonheid van de Helena, die zijn neef Soames tegen haar wil in de fami lie had binnengevoerd, Soames met zijn harde houten gelaat dat geen liefde kon wekken. Helena wier schoonheid den Boekanier betooverde en van de zijde verdreef van Jolyons' kleindochter. Het is een tragedie geworden niet alleen voor dit meisje, maar ook scherp vernietigend voor de Helena die haar huis ontvluchtte, en voor den armen Boekanier" die in wanhoop den dood zocht en vond te midden van het nevelig Londensch gewoel. Wij vinden den ouden Jolyon in het lijkenhuis om de identiteit van het slachtoffer te kunnen getuigen. ,,Hij stond daar stil als de dood," zegt het verhaal, zijn blik onafgewend van het lijk. Wie zal vertellen waarmee zijn gedachten bezig waren? Met hemzelf toen zijn lokken nog bruin waren, als het haar van den jongen man daar, dood voor zijn oogen ? Met hemzelf, toen de strijd om het leven juist wou beginnen, de lange, lange strijd waarvan zijn hart had gehouden ; de strijd die voor dezen jongen man al over was bijna voor dat hij was begonnen? Dacht hij aan zijn kleindochter met haar verbroken illusies? Aan de ironie, zoo bitter en zoo raadselachtig van zulk een levenseind? Recht, vergelding ! Bestond er wel recht voor de menschen die altoos met hun oordeel moesten rondtasten in het duister." Arme Wotan ! Hij staat blind en onmachtig tegenover het Noodlot.. Hij herinnert zich zijn stormenden Saga-tijd toen de lust in het strijden hem drong en drong zonder dat hij vooruit wilde zien. Nu is de dag van het terug kijken voor hem gekomen, en de verhaler iaat hem zijn overdenkingen besluite.!: Beter, van dit alles af te zijn ! Beter, voor goed er uit te wezen, als die arme jonkman die daar voor me ligt !" Het leven gelijk het voor hem is geworden, geeft hij op. Dat is het slot voor hem van de Forsyte Sage. SoainesForsyte.dc harde houten vermogensman, heeft gewonnen, hij die de macht van het leven in zijn bezit heeft en de schoonheid, vrijmaakt van het leven, in zijn greep wil honden. Gewonnen? ten minste voor het uiterlijk ! H.ermede eindigt de eerste hoofdafdceling der Saga. De twee volgende afdeclingen miss:n geheel de eigenschappen van een saga. De tijd maakt niet meer een groot kader, de massawil van de groep verstuift, de Helena, hoe de auteur met haar ook zijn best doet, wordt geen fatale figuur. Het zijn allen romanper sonen, die er de hun toekomende rol meester lijk vervullen in een belangwekkend en spannend verhaal. Men kan er in lezen hoe Soames die een erfgenaam voor zijn rijkdom wenscht, om ook op de toekomst zijn greep te kunnen uit oefenen,zich gedwongen ziet om van Helena" te scheiden, en een vulgair huwelijk te sluiten, waarin zijn vrouw hem, later, bedriegt. De erfgenaam is een meisje. Helena" nu voor goed verbonden aan haar tijdelijk-eeuwige schoonheid, nadat zij zich heeft vrijgemaakt van haar on uitstaan baren echtgenoot, toont zich de liefhebbende vrouw van des ouden Jolyons zorgzamen zoon en een onvergelijkbare moeder voor haar eigen kind, Jon. Hij werd niet meer aangenomen in het leger waarvoor hij zich had opgegven, omdat de oorlog juist geëindigd was, toen hij zijn 18e jaar had voltooid, maar hij deed reeds zijn keus voor een levensgezellin. Het was Soames' erfgename. Van die liefde kan noch hij, noch kan het meisje er van afzien, maar haar bezit wil hij niet meer als hij de levensgeschiedenis van zijn moeder verneemt. Tusschen Soames' dochter en zijn Moeder schaart hij zich aan de zijde van haar die voor hem de eerste plaats in 't leven inneemt. Wanneer het boek, The Forsyte Saga besluit met een clanvergadering der Forsyte's bij gelegenheid van het huwelijk van Soames' dochter, evenals er een bij de opening plaats had, dan is Joe Forsyte daarbij niet tegen woordig. Hij is aan de overzijde van den Atlantischen Oceaan. Galsworthy laat hem op den drempel van het praktische leven. Zoo deed Middleton Murry met zijn aparte menschen. Ook van Lawrencl's Aaron Sisson bestaat er bij ons alleen een vaag ver moeden dat hij van eigen ervaring en van de lessen van zijn vriend heeft geprofiteerd. Den man van 't nieuw vermogen en van het nieuwe vermogen treffen wij nog bij niemand aan. W. G. C. B IJ V A N K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl