Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Septj ':
'22. No. 2359
NAMEN VAN DEN DAG
Tukening voor de Amsterdammer" van Jordaan
VRAAGT i
SI-FA-KO
S IQ ARE. M
Hut voornmmm*1o
Universum bericht: ? ,,De telescopen op Mars conviateeren, dat de aarde bewoond is door
Lloyd George en Poincaréen nog een paar millioen anderen."
llffflIIIMMHIIIIIfim
IIIHIIII iiiiiiiiimiiHM
,,ik, wij hebben dat niet gewild, maar wat
vermogen enkele personen tegen een re geering?'
En in dit antwoord ligt opgesloten het geheele
onvermogen om te begrijpen, dat ieder indi
vidu meedraagt aan de moreele schuld van
den staat, waarin hij leeft; een onvermogen,
dat op zijn beurt weer voortvloeit uit het
ontbreken van het begrip, dat een volk
slechts dan met achting van zichzelf kan
spreken, als iedere enkeling als vrij mensch
meewerkt aan de regeering van de groote
gemeenschap, den staat.
Niets is dan ook een meer trieste vertooning
dan de democratische allure, die men nu in
Duitschland aanneemt. Hoe duidelijk bleek
dit niet op den feestavond door de democra
tische partij in Hamburg georganiseerd om
den verjaardag der constitutie te vieren. In de
ruime, feestelijk versierde zaal kwamen scha
mel gekleede mannen en vrouwen tezamen,
die onmiskenbaar het stempel droegen van
geestelijke bschaving en opvoeding. Het was
de elite der democraten van Hamburg, welke
daar verzameld was en toch hield de feestre
denaar van dien avond, de senator Dr. Carl
Petersen, leider der democraten in den rijks
dag, een rede waarin hij smaalde op den
,,Obrigkeitsstaat" van voor den oorlog.waarin
hij met minachting sprak van einem
psychopathischen Menschen mi t seinen
Handlangern". Toen steeg even een gemurmel op,
men voelde dit als wat te grof, maar niemand
nam er aanstoot aan dat ook deze democraat de
schuld op anderen afwentelde. Immers
hoevelen waren er onder al deze luistrende menschen
die
helper
de m;.. 0 ,
was? De Obrigkeitsstaat" was hun zondebok,
hun eigen fouten kenden zij niet. Voor hen,
die daar zaten, was de democratie een
Ausweg atis furchtbarstem Zusammenbruch": een
drogbeeld, dat stevigte en inhoud moest geven
aanbeen leegte, die was ontstaan, een leugen
waarmede uien hoopte de innerlijke ont
reddering te bematitelen. Triest en treurig was
deze vergadering. De groote redenaar sprak
geen bevrijdende woorden. Zijn beschuldi
gingen aan het adres van anderen vermochten
geen gloed te ontsteken in al die vermoeide,
zoekende zielen; een druk lag op hen, de
kracht en vreugde ontbraken, zooals ook de
kleeding iedere frischheid en fleur ontbeerde.
Toen werd aan het slot Deutschland,
Deutschland ber Alles" aangeheven, een
ontroering maakte zich meester van al die
moede menschen en met een wilde geestdrift
werd het volkslied gezongen. Dit waren
Duitschers, mannen en vrouwen, die geleden
hadden, die waren geraakt in hun diepste en
heiligste en die nu in dit lied uitzongen al hun
hartstochtelijke liefde vooren al hun onwankel
bare trouw aan het arme vernederde vader
land. Hier was kracht en grootheid en de
buitenstaander moest in dit oogenblik wel
met onomstootelijke zekerheid voelen, dat
slechts uit deze brandende liefde voor den
Duitschen bodem, de redding van het volk
geboren kon worden. Maar even zeker wist
hij, dat zoolang dit sterke, maar ruw primi
tieve gevoel niet uitgegroeid zou zijn tot
de diep gewortelde overtuiging, dat de groot
heid van een land opgebouwd wordt door de
vereende krachten, door het willen en streven
van den vrijen, zichzelf en anderen eer
biedigenden burger; dat de schuld van een
volk gemaakt wordt door de fouten, zwak
heden en misdaden van allen, dat zoolang
Duitschland niet rijp zou zijn voor de demo
cratie.
C A K O L I N A El T J E
lllllllllllllllllilllliiliillllllllllllllliiiiinlliilllilllHlliiilllllliiiilliilliliiili
MINISTER VAN KARNEBEEK
MEE NAAR SCANDINAVI
TREKKEN
en waren er onuer ai aeze iinsuenue IIICIIM.HI.II
Jie begrepen, dat niet de psychopaat en zijn
lelpers.maar het volk,dat aan zulke regeerders
de macht had gelaten, de eigenlijke schuldige
tusschen lamgeslagen wanhoop en opbruisende,
wilde woede en achter deze martelende onrust
zeurt, dreint en kwelt de vraag: waarom dit
alles, waardoor hebben wij, heeft ons Duitsch
land deze ellende verdiend? Vaag voelt men,
dat waar zulk een ramp werd geboren, zij
haar rechtvaardiging moet hebben, dat zij
de vergelding moet zijn voor een vreeselijke
schuld. Maar waar die te zoeken, welken
vorm nam zij aan, wie begingen haar, wie
waren onschuldig? En op deze martelende
vragen, die zoo menig Duitscher zichzelf
bewust of onbewust steeds weer stelt, weet
hij nog altijd niet het ne antwoord. De schuld
aan den oorlog, zooals zij is neergelegd in
het verdrag van Versailles, werpt hij verre
van zich; dit is voor hem slechts een phrase,
bedacht door boosaardige vijanden, die hem
onder dwang is afperst en die hij nooit
anders dan met de lippen heeft beleden. En
van de werkelijke schuld, die Duitschland op
zich laadde, van de misdadige zwakheid om
jarenlang, ingesust door materieelen voor
spoed, een regeering te dulden, die iederen
burger maakte tot een gedrilden recruut, die
een staat schiep niet bewoond door vrije
menschen, maar door rijke en zeer tevreden
slaven, van deze misdaad heeft de Duitscher
geen flauw besef. Raakt men dit punt aan,
dan hoort men steeds weer de tegenwerping:
loninklijkeMeubelliansporl-Maalschappij
iDEGRUYTER&Co.l
DEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Internationale Verhuizingen
IMIIIHIIIItlllltMIItlllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllllllllllllllllMIlllllllllll
iiiiiiiiiimiiiimiii
Hel bericht dat H. M. de Koningin, op
haar reis, vergezeld wordt door den minister
van Buitenlandsche Zaken heeft, hier en
daar, veronderstellingen gewekt omtrent mo
gelijke politieke bijbedoelingen van de ko
ninklijke beleefdheids-reis naar de hoven van
Kopenhagen, Stockholm en Kristiania.
Van ambtelijke zijde is daar tegenover echter
te kennen gegeven, dat de aanwezigheid
van den heer Van Karnebeek in H. M.'s gevolg
niet anders opgevat moet worden, dan als een e
beantwoording eener gelijksoortige gestie
van den Koning van Denemarken, die, bij
zijn bezoek van 1914 aan het Nederlandsche
hof begeleid was door zijn minister van Buiten
landsche Zaken. Voorts wijst men er nog op,
dat in den laatsten tijd de staatshoofden,
bij officieele bezoeken, meestal dien functi
onaris bij zich hebben, en dat dit bij den
President van de Fransche republiek zelfs
regel is.
Wij nemen dat alles gaarne aan, en ook dat
de heer van Karnebeek bij deze gelegenheid
geen speciale missie te vervullen heeft.
Dat neemt echter niet weg, dat wij wel
degelijk een politieke beteekenis in zijn reis
zien.
De ontmoetingen in het Noorden zijn
familie- en beleefsheidsvisites, met op den
achtergrond, een duidelijk zichtbaar politiek
perspectief,gestoffeerd met gemeenschappelijke
ervaringen uit den oorlogstijd en daarna, met
min of meer identieke situaties van zooge
naamde neutrale kleine mogendheden.
Een zekere voorzichtigheid heeft, tot nu
toe, de drukkere betrekkingen van de laatste
jaren, tusschen de Scandinavische rijken
en Nederland, buiten de sfeer van gerucht
makende betoogingen gehouden. De leiders
van onze buitenlandsche politiek hebben er
een gevaar in gezien, en eene belemmering
Twintig jaar had bies gdoopen
Voor de zware groentensclmit.
Bles werd kreupel, stijf en suffig:
Op een nacht was hij er uit.
Waarom had hij niet gewaarschuwd
En met doodgaan wat gewacht?
Dan was bles, om af te slachten,
Naar den vilder toegebracht.
Wie moest nu de jaaglijn trekken?
Wie moest sjouwen naar de stad?
Wie moest nu den schipper helpen.
Die aan 't roer te soezen zat?
Die liep ook al naar de zestig,
Jichtig was hij, afgesjouwd.
Zelf kon hij zijn schuit niet trekken.
Daarvoor was hij veel te oud,
Jagers kon hij niet betalen,
Voor 'n knecht had hij geen geld.
Toch moest hij zijn groenten slijten.
Door zijn klanten hem besteld,
Schipper ging toen op een Zondag
Voor zijn zaken naar de Kerk,
Daar zou hij er wat op vinden
Voor het zware jaaglijn-werk.
Schipper nam 'n vrouw,
Die loopt nu aan 't touw.
J. H. S P E E N H o F
UIIIIIIIIIIIIIIH llllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllHIIIIIHUIIIIIMIIlUB
UNIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAVENHAGE, TILBURG,
LEEUWARDEN, OISTERWIJK,
UDENHOUT, LOGHEMenBORCULO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOERABAYA,
SEMARANG, BANDOENG, ME DAN en
WELTEVREDEN
iiiiiiiiliiiiiiiMiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiililllllllllllllllillliiiiIillll
imiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiif minimum
HET EINDEXAMEN ONZER
MIDDELBARE SCHOLEN
Door den Hoofdredacteur van dit blad is
onlangs (zie de No's van 27 Mei en 29 Juli j.l.)
de vraag besproken in hoeverre de tegenwoor
dige regeling der eindexamens aan onze Gym
nasia bestendigd dient te worden, vooral wat
het instituut der gecommitteerden betreft.
Slechts terloops behandelt Prof. Kernkamp
het eindexamen der H. B. S. Inderdaad ligt
de zaak hier geheel anders dan bij het gym
nasium. Waar echter de thans aan de H. B. S.
bestaande regeling, na een 2-jarigen proeftijd,
zeer waarschijnlijk binnenkort of geheel zal
worden herzien, of voor langen tijd definitief
zal worden vastgelegd, mag een bespreking
daarvan eenigszins actueel worden genoemd.
Met de beschouwingen van Prof. Kernkamp,
die zijn uitgangspunt neemt bij de verant
woordelijkheid der leeraren, zal wel een ieder
zich kunnen vereenigen. Toch meen ik, dat
hij een belangrijken factor over het hoofd heeft
gezien, die mij er toe brengt voor het behoud
van de gymnasiale regeling te pleiten. Een
korte bespreking daarvan zal ons vanzelf
brengen op de bezwaren aan het H. B.
S.eindexamen verbonden.
Wat die verantwoordelijkheid betreft: ik
heb nimmer het gevoel gehad, dat door de
instelling der gecommitteerden, ook al hadden
deze de eindbeslissing in handen, aan die ver
antwoordelijkheid van den leeraar geweld werd
aangedaan. Veeleer het tegendeel. Goed-ge
leide en persoonlijke controle zal toch door
niemand, die zich zijnerverantwoordelijkheid
bewustis.alseen ,,tekort-doen"worden gevoeld.
Mij wilde het instituut der gecommitteerden
ten opzichte der gymnasia steeds een in
ons vaderland helaas zeldzaam voorbeeld
van op de juiste wijze opgelegde en gecontro
leerde verantwoordelijkheid voorkomen, en ik
meen dat de praktijk dit oordeel bevestigt.
Doch er is meer en hier raken wij voor mijn
gevoel de kern van de zaak.
De school is niet in de eerste plaats een
wetenschappelijke, maar een paedagogische
organisatie. Hierdoor wordt de verantwoorde
lijkheid van den leeraar in al haar veelzijdig
heid tegenover de school zelve, de ouders.
de leerlingen, ook tegenover hemzelven
bovenal bepaald. Nu heeft de leeraar echter
ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van
de wetenschap, de Universiteit. Hij heeft er
ook (niet alleen !) op te letten,dat hij ten slotte
leerlingen aflevert die in staat zijn het hooger
onderwijs te volgen. In onze maatschappij is
dat een bij uitstek belangrijke verantwoorde
lijkheid. En hierop vooral, ja uitsluitend,
doelt de controle der gecommitteerden; door
deze regeling is op gelukkige wijze het conflict,
dat voor de school dreigde (en waarin de eigen
lijke moeilijkheid dezerjaangelegenheidschuilt),
opgelost. De school zou tot op zekere hoogte
haar karakter moeten verloochenen indien
zij zelve de taak der gecommitteerden moest
overnemen.
Misschien wil het velen voorkomen, dat ik
hier een ietwat gezochte onderscheiding maak,
Ik meen dat dit niet het geval is. De weten
schap eischt in de eerste plaats objectiviteit.
paedagogie echter subjectiviteit. Ziet, bij den
overgang van de lagere naar de middelbare
school mogen zulke paedagogische overwegin
gen zeker gelden; ook uit dien hoofde is onder
ling overleg tusschen beide inrichtingen en
de afschaffing van het alleen-beslissende toe
latingsexamen tot de M. S. toe te juichen.
Soms kreeg ik een leerling van de L. S. die
eigenlijk volgens de cijfers niet klaar" was,
doch voor wien men het om allerlei redenen
wenschelijk en beter achtte dat hij in onze
Ie klasse plaats nam. Nimmer heeft het mij
berouwd het dan op verzoek der L. S. te
hebben geprobeerd. Dat de verklaring" die
tegenwoordig door het Hoofd der L. S. wordt
afgegeven alleen op de cijfers" beslissend is,
kan m.i. dan ook niet worden goedgekeurd.
Bij de overgangen naar de hoogere klassen zal
de M. S. zich evenzeer in de eerste plaats door
zulke paedagogische overwegingen moeten
laten leiden. Ik aarzel niet dat voor haar een
levenseisch te noemen. Op deze subjectieve
beoordeeling zij de school dus ingesteld.
Bij het eindexamen echter verandert dit
geheel. Onderling overleg tusschen M. S. en
Universiteit zooals tusschen lagere en
middelbare school betreffende een
dubieuzen leerling, om het misschien met hem
eens te probeeren",is hier a pri oriuitgesloten.
Niet alleen omdat in het algemeen aan de
Universiteit geen persoonlijke paedagogische
leiding bestaat (wat men kan betreuren, in
Engeland bijv. bestaat deze wel), maar omdat
nu allereerst zoo objectief mogelijk moet wor
den uitgemaakt of de leerling geschikt is voor
hoogere studie. Ds volle verantwoordelijkheid
van deze beslissing kan, mag men van de
school alleen niet vragen. Zij tast haar
paedagogisch karakter aan. Tegenover de ouders,
tegenover de leerlingen, tegenover zichzelf
zou het den leeraar (in de dubieuze gevallen,
en daar gaat het hier alleen om) voor onover
komelijke moeilijkheden plaatsen indien hij
bij het eindexamen op eigen verantwoordelijk
heid volgens een anderen maatstaf moest be
slissen dan in de vijf voorafgaande jaren.
Of er dan nooit een onbillijke beslissing
zal vallen wanneer de leeraren die het
immers alleen geheel kunnen beoordeelen"de
eindbeslissing niet in handen hebben ? De
ervaring leert wel van niet. Trouwens
nadat ,.het geval" eerst objectief beschouwd
is, toonen gecommitteerden zich, aleer het
vonnis wordt uitgesproken, gaarne toegan
kelijk voor de meer subjectieve voorlichting
der leeraaren. Veel moeilijkheden zouden mis
schien kunnen worden ondervangen door aan
de gecommitteerden de beslissing te laten
omtrent de vraag of de candidaat tot de
Universiteit kan Jworden toegelaten ; doch
daarnaast uitsluitend aan de leeraren der
school het recht toe te kennen een zeker eind
diploma af te geven ten bewijze,dat de leerling
de school alles tezamen genomen behoorlijk
heeft afgeloopen en klaar is om verder zij
het dan niet via de Universiteit -?zijn uvg
door het leven te zoeken. Dan draagt de school
alleen de verantwoordelijkheid voor een be
slissing die inderdaad alleen zij voor haar
rekening kan nemen.
Zoo meen ik dus, ook terwille van de school
zelf met kracht te mogen pleiten voor het
behoud van het eindexamen-Gymnasium in
zijn tegenwoordigen vorm.
Nu de H. B. S. Hier is het eindexamen
momenteel op geheel andere leest geschoeid.
Ongetwijfeld biedt de nu geldende regeling
twee groote voordeden, lang verwacht en
eindelijk gekregen ! Het is zeer te hopen dat
deze althans behouden blijven: ik bedoel den
korten duur en het school-examen. Het eerste
zal wel ieder toestemmen; binnenkort zullen
wij ons nog slechts glimlachend herinneren
hoe wij vroeger twee heele weken noodig
hadden alleen al voor het schriftelijk werk.
Hierin is door Minister De Visser op radicale
(en gelukkige !) wijze het mes gezet; wij doen
het nu met amper 5 dagen af. Niet zooveel
instemming vond het tweede punt: het in
stellen van een schoolexamen. Wij hopen
echter zeer dat ook dit gehandhaafd zal blijven.
De argumenten ervoor wel, men kan ze
vrijwel alle vinden in de genoemde artikelen
van Prof. Kernkamp. De school is een eenheid,
een organisme. Zij heeft te zorgen voor begin,
voortzetting en dus ook voor het einde. Onze
scholen vertoonen helaas toch al zoo weinig
eigen" karakter, ,,eigen" stempel. Zonder
eigen" eindexamen verlaagt men ze geheel
tot een conglomeraat van cursussen, doodt
men haar paedagogischen opbouw. Hier geldt
ten volle al wat Prof. Kernkamp geschreven
heeft over de verantwoordelijkheid der school,
der leeraren. Dat aan deze verantwoordelijk
heid geen afbreuk wordt gedaan door een
ministerieele commissie, waar deze immers
ook een eigen taak heeft, trachtte ik hierboven
aan te geven. Zoo'n commissie is nu ook voor
het H. B. S.-eindexamen ingesteld. Hier be
gint echter tevens het verschil inet het Gym
nasiale eindexamen en komen wij aan de be
zwaren die o.i. bij een herziening ondervangen
moeten worden.
De volmacht aan de deskundigen" bij het
H. B. S.-eindexamen gegeven is uiterst be
perkt. Terwijl bij het Gymnasium eigenlijk
alleen de gecommitteerden (zooals zij daar
heeten) de examencommissie" vormen, en zij
de beslissing in handen hebben, zijn de des
kundigen slechts gewoon lid van de veel
grootere commissie, waarin zitting hebben alle
docenten die het examen afnemen. De direc
teur der school is voorzitter daarvan. Bij het
mondeling examen mogen zij voorts niet
vragen de minister heeft dit jaar nog uit
drukkelijk op deze bepaling gewezen. Alleen
de examinator, de leeraar zelf, vraagt. Even
min stelt de deskundige ??zooals bij het
gymnasium -- het cijfer vast. Zijn leeraar en
deskundige het niet eens, dan geldt een zeker
gemiddelde.
Ik gaf deze regeling iets uitvoeriger aan om
de gebreken duidelijk in 't licht te kunnen
stellen. Het aspect" van dit examen is een
gansch ander dan van het gymnasium, zooals
ik aan het L\ceum, waar beide kort na elkaar
plaats grepen, sterk voelde. Aan den eenen
kant naderen wij bij de H. B. S. zeer dicht het
ideaal door Prof. Kernkamp ons voorge
houden : zelfstandige beslissing door de leer
aren. Doch duidelijk spreken ook hier reeds
de nadeelen. Ik vat die gemakshalve (met
weglaten van minder belangrijke dingen)
samen onder deze 2 punten : het schriftelijk
examen leidt tot drillen, en een objectieve
beoordeeling is vrijwel geheel zoek.
Ten eerste dus het dril-gevaar. Hoe meer
men het eindexamen aan de school zelve over
laat,hoe meer ook de eiseh klemt om een zekere
uniformiteit te handhaven, eenzelfden maat
staf aan te leggen ten einde het onderwerp op
de vele scholen op eenzelfde peil te houden.
Vanzelf komt men dan (ook Prof. Kvnkatnp
noemt dat bij zijn opzet als een desideratum
voor het gymnasiale eindexamen) tot het
uniforme, schriftelijke eindexamen. Van
den Haag krijgt men de verzegelde paketjes
toegezonden, op den dag van het examen pas
te openen. Schijnbaar heel mooi maar de
dood voor alle persoonlijk" onderwijs. Wil
men zijn school, zichzelf, zijn leerlingen geen
al te gek figuur laten slaan, dan blijft niets
anders over dan drillen" waartegen Prof.
Kernkamp juist, en terecht, zoo waarschuwt.
Het is echter onder deze omstandigheden be
grijpelijk en vergefelijk ! De eene klasse inte
resseert zich meer voor dit, de andere voor dat,
dit jaar zou men om de een of andere reden
(bijv. in verband met de tijdsomstandigheden
een zeer plausibele reden !) wat langer hier,
een andermaal wat langer daar bij willen stil
staan ; maar: aan 't eind wacht het pakje met
onbekenden inhoud uit den Haag,en moet men
zorgen dat de leerlingen klaar" zijn, zooals
dat heet. Vooral bij het vele wiskundige werk
is er zooveel, formules enz., wat de een vindt
dat men wel uit het hoofd moet weten, de
ander niet. A zal iets bij een som niet opgeven,
B wel. Doch daar komt een som uit den Haag
welke iets wat niet ingestampt is zonder meer
als bekend veronderstelt ??en de heele zaak
is mis ! Drillen op al deze mogelijkheden is het
eenige wat overblijft mooie resultaten op
het eindexamen is toch maar je ware.
Men gevoelt hoe bij deze regeling de verant
woordelijkheid van den leeraar dan ook ten
eenenmale zoek is. Er is niemand tegenover
wien hij zich verantwoorden kan. Men kan
ongunstige resultaten verklaren", ---- het
cijfer voor den candidaat blijft. Bij het gym
nasium is dat juist andersom. De leeraar zelf
stelt daar, in overleg met den gecommitteerde,
het schriftelijk werk vast. Wil hij ander werk
opgeven dan gebruikelijk is. bijv. een stuk uit
een anderen schrijver omdat hij dien juist be
handeld heeft, hij kan dat ten volle verant
woorden; elke deskundige zal daarmede
accoord gaan; juist bij die regeling kan de
leeraar, en hij alleen, de volle verantwoorde
lijkheid voor de resultaten van zijn onderwijs
dragen.
Doch er is meer: door deze ongelukkige
regeling w\>rdt juist de waarde van het schrif
telijke deel bij het H. B. S. eindexamen zeer
gering - het omgekeerde van wat men wilde
bereiken. Immers dit zou den uniformen maat
staf aangeven. Terwijl bij het gymnasium voor
een candidaat, die zijn geheele schriftelijke
werk onvoldoende maakte, ophalen wel haast
uitgesloten is, ziet men bij de H. B. S. dat
dan nog niets verloren is. Een handig exami
nator (de deskundige mag immers niet vragen)
en een handige jonden kunnen daar nog alles
van maken. Terwijl nu in het algemeen het
schriftelijk examen een veel zuiverder maat
staf biedt (en bij het gymnasium dan ook den
doorslag geeft; moderne talen bijv. worden
daar alleen schriftelijk afgenomen) wordt bij
de H. B. S. het'zwaartepunt geheel verlegd
naar het mondelinge.
Daarmede kom ik tot mijn tweede bezwaar:
de objectieve beoordeeling is vrijwel geheel
zoek. Hierboven gaf ik aan, hoe de leeraar be
zwaarlijk geheel objectief kan zijn. De des
kundige heeft niet te beslissen, mag niet eens
vragen om een eigen objectief oordeel althans
te vormen. En het schriftelijk gedeelte, waar
aan objectieve beoordeeling voor een buiten
staander althans nog mogelijk is, staat gehee
achter bij het mondelinge. Dit alles wordt nog
erger door de eigenaardige cijferberekeningen
die men moet toepassen om het eindresultaat
van het examen vast te stellen. Wie voor alle
vakken minstens een 5 heeft, is ,,binnen''.
Welken objectieven maatstaf bieden deze
cijfers nu ? Vrijwel geen enkelen.
De moeilijkheid wordt bij de H. B. S. nog
grooter omdat men haar sfinxnatuur altijd
nog wil handhaven. Zij leidt op zoowel voor
Universitaire studie als voor het praktische
leven. Wel heeft men thans in de hoogste
klasse eenige differentiatie aangebracht, doch
in het eindexamen zelf niet. Welken waarborg
biedt een gemiddelde 5 (met misschien zelfs
onvoldoende voor Wis- of Natuurkunde !)
voor geschiktheid tot de studie in Delft en aan
de wis-en natuurkundige faculteit ? Toch
hebben vele candidaten, hiermede begiftigd,
daartoe nu het recht.
Overigens meen ik, dat ook de hier aange
geven moeilijkheid van de regeling van het
eindexamen H. B. S. slechts goed kan worden
opgeheven door een zes-jarigen cursus doch
deze dan wel te verstaan alleen voor de a.s.
studiosi. Voor degenen die na afloop der
H. B. S. de praktijk" ingaan, vraagt men
met nadruk een niet te langen schooltijd !
Accoord, dat betwist geen voorstander van de
6-jarige H. B. S. Doch wij gaan verder.
Waarom aan dezulken niet na afloop van de
4e klasse een einddiploma uitgereikt ? Wat
hebben zij aan al die hoogere wiskunde waar
mede de 5e klasse vooral ook wordt belast ?
Een aparte ministerieele commissie is voor het
uitreiken van een einddiploma aan hen zeker
niet noodig. Aan het verlangen van Prof. Kern
kamp kan hier in elk opzicht worden voldaan.
Op deze wijze zou tevens het voornaamste
bezwaar ondervangen worden dat nu bij velen
- ook bij den Minister blijkbaar nog tegen
een 6-jarigen cursus bestaat, nl. het econo
mische. Voor degenen die ving het leven in
moeten, wordt de cursusduur niet langer, zoo
mogelijk zelfs l jaar korter; voor het rijk
zullen de kosten voor het M. O. niet stijgen
als een aantal leerlingen eerder de school ver
laat, waardoor het totaal aantal klassen der
school niet noemenswaard veranderen zal.
Ook zal de samenstelling der ministerieele
commissies bij een veel geringer aantal
eindexaminandi veel minder bezwaren onder
vinden dan nu: minder commissies zullen
noodig blijken de kosten ook hiervoor
/uilen dus dalen. Winst aan vrijwel alle kanten.
Samenvattend meen ik bij een herziening
van het eindexamenreglement der H. B. S. te
mogen pleiten voor het volgende:
l. Gewenscht is in de eerste plaats, dat de
leeraar zelf het schriftelijk werk voor zijn leer
lingen mede vaststelle.
2. De berekening en verrekening der
groepcijfers worde aan den eenen kant soepeler, aan
den anderen kant voor bepaalde groepen van
candidaten (bijv. aanstaande studenten te
Delft) objectiever.
3. Voor het afnemen van het eindexamen
van aanstaande studenten is de instelling
gewenscht van ministerieele commissies, samen
gesteld uit de universitaire kringen, waaraan
een volmacht worde gegeven meer overeen
komende met die der tegenwoordige gym
nasiale commissies.
Dr. C. P. G u N N i N G