Historisch Archief 1877-1940
9 Sept. '22. - No. 2359
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
BIJKOMSTIGHEDEN
ELISABETH SIEWERTSZ VAN
REESEMAf
't Is ongeveer twee jaar geleden. In het
Museum van Kunstnijverheid te Haarlem
is een tentoonstelling van weefkunst en
aanverwante vakken. Aanschouwelijk zal
de arbeid worden gedemonstreerd. Dus
staan er in de zalen groote weef toestellen.
In de linkerzijvleugel bij de uitstalling van
het Egyptisch vlechtwerk zijn drie hooge
rekken geplaatst, waarop veracaal zijde is
gespannen. De lenige vingers van de werksters
grijpen in de draden, slingeren ze dooreen en
vlechten er voof onze oogen een stof van,
die in soepelheid en glans onze verwachting
verre overtreft.
Bij de rekken staat de slanke gestalte van
Elisabeth van Reesetna. Zij gaat geheel in
het werken op, telkens en telkens weer
wijst zij de belangstellende bezoekers op
de schoonheid van de techniek en op de een
voudige, logische uitvoering. Een blos kleurt
haar wangen, zij voelt geen vermoeidheid.
Het vlechten is een deel van haar leven,
het gedistingeerde, sober-.voorname in de
techniek sluit geheel aan bij haar persoon
lijkheid. Uit brokstukken en half vergane
lappen, gevonden in oud-Egyptische graven,
bouwde zij het vlechten op. Geen vrouw
deed dit vór haar. Wetenschappelijk ging
zij spoor na spoor de techniek der oudheid
na. Zij stelde zich in verbinding met
binnenen buitenlandsche geleerden, snuffelde in
Museaschatten, deed talrijke proeven jaren en
jaren lang, tot zij duidelijk voor oogen had
wat met de primitieve handgrepen te bereiken
viel. Hoe gelukkig kon de vlijtige werkster
zijn, als zij n schrede was vooruitgegaan, als
er een nieuwe ontdekking viel te
constateeren en er meer en hooger bereikt kon
worden. Hoe frisch en helder kon zij er van
getuigen. Nooit stelde zij haar licht onder
de korenmaat, het mocht schijnen tot in
de verste hoeken. Want Elisabeth van
Reesema was groot en ruim in haardenken; eigen
belang en effectbejag waren haar ten
eenenmale vreemd. Zij wilde geven schoonheid
en kunst, daarvoor leefde zij. Nooit heb ik
begrepen of zij het maatschappelijk leven
eigenlijk kende, of zij wist wat daarin omging.
Zij stond er zoo kinderlijk naief tegenover.
Zij leefde in stilte in de mooie omgeving van
Oosterbeek. Zij genoot van een fijn
appelbloesemtakje dat in een vaasje vór haar
op tafel stond, van de stapelwolken-luchten,
van de groentenvelden waarop zij het uit
zicht had. Dat alles ins.pireerde haar bij de
kleursamenstellingen van haar wol- en zijde
borduursels. Haar kleurpalet had iets
zeer eigens. Niet altijd waren het tinten van
dartele blijheid, van uitschaterende vreugde,
neen, er hing als een somber waas over haar
kleurenmengeling. Haar arbeid had daardoor
nooit iets opdringerigs maar was steeds
uiterst beschaafd en van een innige, doorvoelde
bezonkenheid. Uit alles sprak de vrouw van
fijne smaak en distinctie, verre staande van
het modernisme onzer dagen.
Te vroeg voor de kunst is me j. van Reesema
van ons heengegaan. Haar laatste bemoeiingen
als bestuurslid van de V.A.N.K- waren
nog gewijd om het Egyptisch vlechten te
brengen op het programma van het examen in
Nijverheidsonderwijs. Dit is geschied. Ook
heeft zij haar technische onderzoekingen en
den leergang van het Egyptisch vlechtwerk
op veler aandringen vastgelegd in druk.
Deel VI van de Bibliotheek van de Vrouw
en haar Huis" bevat de verklaring van deze
techniek in haar ganschen omvang, met tal
van plaatafbeeldingen van werkstukken in
Egyptisch vlechtwerk uitgevoerd en door haar
ontworpen.
Elisabeth Siewertsz v'an Reesema was een
stille werkster. Zij, die haar kenden, wisten
haar te waardeeren, haar naam zal bij de
ontwikkeling van het vrouwenhandwerk,
waarin zij zulk een groot aandeel haa,
zeker in eere worden gehouden.
E L i s. M. R o o o E
Drinkt
SIPKES' Limonades
Sm*k«n tuivtr ta Ycrfrlsachcnd.
XL
Wie eens een echten,rustigen Zondagmiddag
wil beleven; wie den roes van luidruchtige,
uitgaande menschen wil ontkomen en zijn
zenuwen laten kalmeeren door een dorpsche
stilte, hij stelle zich op in het station van
een onzer groote steden: geen oord, waar uren
lang zoozeer alle verandering van aspect ont
breekt, geen omgeving, waar men het gras,
(als het er was), zoj vredig zou kunnen hooren
groeien; geen wereldje, waar zoo'n echte
Zondagstemming heerscht....
Nu vind ik alle menschtn, die iets met ver
keer" te maken hebben, altijd een
sympathieken en harmonischen indruk maken. Een
tramconducteur is menschelijker en vriende
lijker dan een winkelbediende; en de machinist
van een trein roept dierbare herinneringen
aan nobele boeven en romantische helden bij
ons op. Er zit iets van fleur en
onbekommerdheid aan al deze lieden; ze doen niet precies
wat htm taaK is, maar ze doen, wat er gedaan
moet worden, opdat het geheel floreert; je
zoudt er de gevolgtrekking uit kunnen maken,
dat de nomade-trek ons nog altijd in het bloed
zit, en dat een mensch alleen zijn goede hu
meur en een zekere frischheid van hart kan
bewaren, als zijn lichaam van de eene plek
naar de andere wordt rondgevoerd, en als zijn
oogen telkens beleven, dat er hier beneaen
niets bestenüg is.
In elk geval is een station een tempel der
welwillendheid; iedereen geeft zijn inlich
tingen, alsof hij er een eer in stelde, een gast
in deze hallen te ontvangen; kleine kinderen
worden zachtmoedig de trap op getild, een
oude juffrouw ziet zich van haar koffer ont
last, zelfs voor den meneer, die begint op te
spelen, als hij hoort, hoeveel de trein te laat
is, hebben ze een lankmoedigen blik, als ze
bescheidenlijk opmerken, dat hij zijn repri
mande eigenlijk aan de Duitsche spoorwegen
moest indienen, omdat daar de moeilijkheid
schijnt te zitten. Waarop de meneer, opeens
gekalmeerd, zich vredig bij zijn vredige
lotgenooten voegt, die zich allemaal hebben
geinstalleerd, alsof ze hier denken te overwin
teren : de een heeft vier broodjes en twee
harde eieren meegenomen, en bestelt met
intervallen van een half uureen kop koffie (hij
is aan zijn vierde), een ander reist met een
stapeltje onbeantwoorde brieven in een
schrijfcassette; met postzegels, enveloppen, papier,
penhouder; en hij sluit met een voldaan ge
zicht het eene epistel na het andere; de derde,
die minder ondernemend van aard is, spelt
rustig zijn couranten van de laatste week,
welke lectuur hij van tijd tot tijd onderbreekt,
om een blik te werpen op een meisjesportret,
dat hij tersluiks in zijn hand houdt.
Word ik dan nooit oud en wijs" ? Ik kan
niet rustig blijven zitten werken, ik ruik iets
romantisch, en ik rust niet, vór ik het geheim
heb opgelost op een wijze, die tenminste mij
zelf bevredigt. DÏ meneer is met aantrekke
lijke nonchalance gekleed; hij heeft een fijnen,
weemoedigen trek om zijn mond, en veel
kleine rimpeltjes om zijn oogen. Aan zijn
linkerhand draagt hij een ring; en ineens weet
ik een roerende geschiedenis: zijn vrouw is
ziek, zijn dochter in Duitschland op kost
school; hij heeft haar geseind, dat ze over
komen moet; er is gevaar; hij is in spanning,
en nu moet hij deze eindelooze uren hier zitten
en wachten, te rusteloos om zich ergens in te
verdiepen; zelfs de couranten boeien hem
niet; al die couranten, die hij niet heeft kunnen
lezen, omdat hij zat bij het bed van zijn
vrouw.... Ik ben een beetje geroerd over
m'n eigen fantasie, en wil juist, na een blik
vol sympathie, mijn pen weer opnemen, ah.
ik bedenk, dat het toch wel erg onwaarschijn
lijk is, dat hij, in deze omstandigheden, ?1
maar het portret van zijn dochter omkneld
houden zou. Met lichten onwil zeg ik tegen
mezelf, dat het dan toch zeker weer een
oudere man is, die den weemoed van zijn hart
en de teleurstelling van zijn illusies bij een
jong, beginnend leven meent te kunnen
troosten; dat het dan toch zeker weer een
ontgoochelde is, die toch nog verblind genoeg
is te denken, dat het aan een ongelukkig toeval
is te wijten, dat zijn droomen niet zijn vervuld ;
dat elders het heil hem met volle handen zal
worden toegemeten; en bijna onbescheiden
buig ik me naar het gezicht van het portret,
om in de oogen te zien, waar zooveel ver
wachtingen op gebouwd werden .... Ik blijf
er even verbaasd, niet-begrijpend op staren;
dan valt mijn oog om het couvert, dat er ver
frommeld naast ligt: een ongeschoold, Duitsch
handschrift; en ik begrijp ineens de situatie:
mijn tragische held" met den fijnen, wee
moedigen trek op de lippen is er op uitge
stuurd, om het nieuwe, Duitsche meisje van
den trein te halen; bang haar niet te zullen
herkennen tracht hij telkens onder zijn
krantenlectuur door, haar trekken in zijn
hoofd te prenten; en straks zal hij zich in het
gedrang opstellen met haar portret in de hand,
VOOR HET VROEGE NAJAAR
Teekening voor ,,de Amsterdammer"
van P. Haighton
Wandelpak van wit laken met vcstblouse.
D: versiering is van zwarte applicatie
in de hoop, dat ze daarop af zal komen....
Dus gén drama !" hoon ik mezelf; maar
blijf dan weer onzeker voor me uitstarei1. Is
er iets dramatischer te bedenken dan zoo'n
jong kind, dat op een zonnigen Zondagmiddag
zoo maar pardoes een volkomen-vreemde
wereld komt binnenstormen, ver van alles,
dat haar bekend en lief was, en waar haar
heele jeugd bij behoorde ? Is er iets heroïscher
en zieliger, oan zoo'n klein, verreisd meiske,
dat, bleek van hoofdpijn en hongerigheid,
duizelig van het gedaver van den trein, naast
dien wild-vreemden meneer het station uit
zal loopen, naar een onbekend huis, waar
alles anders zal gaan dan zij gewoon is; waar
ze zal moeten werken op een manier, die bij
haar thuis net verkeerd" zou heeten; eten
op uren, die ze nooit kende; en zelfs in bed
zich nog vreemde zal voelen, met de rare,
lichte wollen dekens en het harde, hooge,
kussen.... En vreemde mannen aan de deur,
die ze niet verstaat; kinderen, waartegen ze
lief zou willen zijn, maar die schichtig voor
haar wegkruipen, omdat ze niet weten, wat
ze bedoelt; en een mevrouw, die zuinig haar
woorden afweegt, omdat ze toch al zoo dood
moe wordt, van altijd alles in het Duitsch te
moeten zeggen.... Alleen de ne gedachte,
die haar doet volharden: dat ze genoeg ver
dient, om het gezin thuis te kunnen onder
houden ; dat, na de eerste maand, daar 's Zon
dags weer vleesch op tafel zal zijn; dat moeder
een nieuw hemd zal kunnen koopen, en voor
de jongens een paar kousen; dat elke week,
dat zij het hier uithoudt, voor al de anderen
winst beteekent....
Ik kijk op; de portier staat glimlachend
naast me, en wijst op de klok: Twee uur en
twintig minuten vertraging, zooals ik zei,
maar dan ook precies", zegt hij gezellig; nou
wordt hij elk oogenblik verwacht".
Ik zie, dat de kamer om me leeg is; het
stille perron staat plotseling vol leven, en daar
dondert het groote gevaarte al binnen; ge
drang, geroep, gelach, en vroolijke stemmen,
die door elkaar tegen me praten: Ach, heb
je tóch gewacht? Dat is lief van je; heb je je
verveeld ? Had je een boek ?"
Nee", zeg ik, vaag en overrompeld, ik
heb me niet verveeld. Ik dacht eigenlijk nog
heelemaal niet.... of niet meer...."
Ik grijp naar een alpenstok, een Rücksack,
een loden cape; ik begrijp niet, hoe die trein
zoo ineens er was, en waarom het leven nu
weer zoo luid is. Maar als ik een paar harte
lijke oogen in de mijne zie speuren, die me er
van verdenken, dat ik tóch een beetje uit mij
Levensverzekering Maatschappij
H A & R L E M"
«M Isonaplel n 11
DE VOOKDEELIOSTE TARIEVEN
IIIIIIMIIflIIIMIimilllllllMIIMI
mimiiiiiJiimiiiiiimiiiiiimiiii
aiiiiiiu in
HET NAARDERMEER
Het spijt mij wel, dat ik in herhalingen moet
vervallen, maar ik mag hier het rapport van
de Natuurschoon-commissie in zake de
Gooische spoorwegplannen niet onbesproken laten.
Het geldt hier de onaantastbaarheid van
onze natuurmonumenten en de
waardecring van hun beteekenis. Die waardeering
moet zich langzamerhand ontwikkelen, daar
voor is beschaving noodig en opvoeding en
onderwijs. Wij zijn er al heel wat verder mee
dan twintig jaar geleden, maar toch nog
lang niet ver genoeg, anders zou dit rapport
er niet zoo hebben uitgezien als nu.
Zooals ik reeds vreesde, heeft d; commissie
het Naardermeer alleen beschouwd als een
broedplaats voor lepelaars,en wat zij ov^r die
dieren in het midden brengt raakt kant
noch wal. Zij noemt die dieren vrij zeldzame
vogels" en ontwikkelt een plannetje om
's winters bij afwezigheid van dj trekvogels
gauw een spoorwegdam te leggen, zonder
dat de beesten het merken. En als die dam
dan maar ligt op 100 M. afstand van de
broedplaats", dan is de zaak gezond en wordt
er aan het natuurschoon geen letsel toege
bracht.
Hoe heel anders is het in de werkelijkheid !
Ik wil eens even een rapportje maken, zooals
het geworden zou zijn wanneer de commissie
zich opeen behoorlijk standpunt had geplaatst
en zich behoorlijk haa doen voorlichten.
Ter wille van de duidelijkheid zal ik het
eerst hebben over de lepelaars in het bijzonder
en daarna over de beteekenis van het Naarder
meer als natuurmonument:
De lepelaars moete.i gerekend worden lot
de allerzeldzaamste vogels. In versclvllende
landen van Europa zijn zij uitgestorven en
thans broeden zij alleen in Nederland, in
het Zuiden van Spanje en langs de beneden
loop vandeDonau. Langs
de Donau is turn aantal
in de laatste jaren be
langrijk verminderd,o ver
Spanje hebb.,i wij geen
betrouwbare berichten
en hoewel zij in Neder
land veel en veel min
der talrijk zijn dan voor
honderd jaren, kunnen
wij verwachten,dat oank
zij de doelmatige be
scherming, die zij genie
ter! in het Zwdnewater
en in het Naardermeer,
de hoop gekoesterd mag
worden, dat beide ko
lonies in stand zullen
blijven. Zeer waarschijn
lijk zou, indien een v-in
beide te gronde ging,
ook de andere ten on
dergang zijn gedoemd.
De verwachting be-taat,
dat zich in de Muy op
Texel een derde koiurie
zou kunnen vestigen,
maar ondanks de maat
regelen, daar door het
Staatsboschbeheer geno
men, schijnt het ervoor
de dieren toch niet rustig
genoeg te zijn.
In het Naardermeer
is de kolonie reeds eenmaal met onder
gang bedreigd geweest en wel gedurende
de poging tot droogmaking in de jaren
1883?1880. Hoewel het gedeelte waar de
lepelaars huisden niet werd drooggegelegd
en de werkzaamheden geschiedden op vele
honderden meters afstand van de broed
plaats, daalde de bevolking tot slechts
enkele paren. Gelukkig herkreeg de omgeving
humeur ben van het lange wachten, en daarom
zoo weinig geanimeerd doe, dan schud ik de
droomerigheid van me af, en, terwijl ik toch
nog even gluur, of ik het meisje van het portret
niet ontdek, zeg ik toegewijd Nu moeten
jullie me eerst van alles vertellen l"
ANNIE SALOMONS
""" > > u.1.111111111 iiiiiiiiiu mm
STRIJDROEP VOOR HET
BEDREIGDE GOOI
Aan de Vrouwen; aan de kinderen!
Ja ! in de eerste plaats tot de vrouwen, als
de actie van mannen alleen niet sterk genoeg
is !
En dan aan de kinderen, om klem bij
te zetten aan den eisch van vader en moeder:
- den eisch tot eerbiediging van 'n
IdeaalBezit !
Er wordt van de Pers verwacht, dat zij
in dezen haar invloed zal doen gelden !
Als dit zoo is, hoop ik vurig, dat ik hier iets
toe mag bijdragen. Ik wilde nu wel bezield
te zijn, met een heilige geestdrift, laaiend en
breed uitslaande, in staat om door mijn ge
schreven woord de gerechtigde
verontwaarding te doen oplaaien tot een dreiging voor
ieder, die ongestraft onnoodig schoonheid
vernielt.
Ik roep: Wapen !. . . . Wapen !
Het is geen eerste alarmsignaai ! Het is
wel degelijk een stn'jdroep: de oude
wapenkreet van de Heeren van Amstel. Het is de
roep tot verweer voor den vijand, die voor de
poorten staat. Het is de roep, die
Gijsbrucht laat klinken, en die Badeloch even
eens tot den strijd moed geeft.
Ik ben bereid te vechten".
Met het zwaard wil zij vechten voor wat
haar het dierbaarst is; voor haar man, voor
haar kinderen; voor hun grond, voor huis
en hof !
Pas als zij ziet dat alles verloren is, geeft
zij den noodeloozen strijd op.
Zoo willen, wij, vrouwen, k doen, nu het
er om gaat, renen vijand te verslaan, die tot
vlak voor de poort staat; en die, als hij bin
nenkomt, zijn schennende handen zal slaan,
aan het schoonste en dierbaarste goed wat
viij almede bezitten: onzen Hof! een
'.usti'.of voor alle Nederlanders; maar in 't
bi zonde r: den Tuin van Amsterdam.
Het Gooi ! 't Ontroerend-schoonc Gooi !
Die natuurstempel, waar ieder die vermoeid
is door het materieele dagbestaan, rust
kan vinden in de ideale stilte, die er hterscht
als in een godshuis. ---? Hier kan de teleurge
stelde, de Twijfelaar, de Moede en de Treurende
nieuwe kracht, nieuwe hoop, nieuwe motd
en nieuwe levensvreugde opdoen, omdat het
verheven Goddelijke hier spreekt tot 't
verhardste gemoed zelfs. En zij, die blij van
geest en blij van harte zijn, zij voelen zich
ook weer dichter bij het goede in den mensch,
als zij de Algoede en Alschoone Natuur in
zich opnemen.
Het Gooi !
Klonken er ooit in kerken, gebouwd door
menschenhanden, schooner en inniger lof
zangen, ter eere van het goddelijke, dan die
lieflijk machtige- stem van het Gooi? Het
koraal uit vogjlkeelen, uit 't ruischen van
't riet, 't zachtklokkende gekabbel van
't water, 't insectengezoem, 't
winderuischen door dennetoppun, 't bladgeritsel
in 't akkermaalshout, den zang eier hooge
boomkruinen?
Geurde er ooit wierook van amber en
Oostcrsche reuken zoo bedwelmend zoet,
als de geur van boekweiten kamperfoelie;
van dennenaalden en St. Teunisbloemen;
van de duizenden en duizenden grasjes, en
kruiden; van al de wilde planten, die er bloeien
met sterren en kelken, slingerende ranken en
wuifende pluimen?
Straalde het licht door gebrande
kerkvensters ooit met mystieker glans dan de zon
door deemoedige herfstbladeren, of zwijgend
maanlicht op roerlooze vijvers?
Wijs mij een altaarkleed van de fijnste
kant, en 't dikste goudbrocaat wat den rijk
dom te boven gaat van het goudgespreide
korenveld, of 't zilveren dekkleed der wijde
watervlakken.
En de koepel ! De hooge, majestueuze
hèmeikoe pc l, die er over henen gestolpt
staat, als een Dom voor reuzen, en waar
onder wij kleine menschjes ons mogen be
wegen ! En trilt er onder dien hemeldom niet
Iets. . . . ; 'n onzegbaar Iets, wat ons door
stroomt bij iedere ademhaling? Ademen
wij den geest der wijze Natuur-zelve niet
in? Is het niet als de adem der godheid zelve?
Die godheid, die wij, elk voor zich, misschien
eenen anderen naam, eenen anderen vorm,
een ander idee geven, maar die zich voor ons
allen toch het zuiverst openbaart in de
Natuur en hare mysterieën.
Jonge Lepelaars in het Naardermeer
zeer spoedig zijn gewone uiterlijk en langzamer
hand nam de vestiging weer toe, vooral sedert
het Meer overging in het bezit der Vereeniging
tot Behoud van Natuurmonumenten. Toch
is zij zelfs thans nog niet op de sterkte van
voor de droogmaking.
Vooral de laatste jaren hebben weer nieuwe
zorgen gegeven. Tijdens den wereldoorlog
werden langs en in het Naardermeer militaire
werken aangelegd en wel
v( ornamelijk in den
Zuidoosthoek, waar de
lepelaars huisden, of
schoon nog altijd meer
t'an honderd meter van
hun gewone broedplaats.
Het gevolg bleef niet
uit, telkens verlegden zij
hun broedplaats en ieder
voorjaar aarzelden zij
met de definitieve ves
tiging zoo lang, dat ze
in plaats van twee
broedsels per jaar, zooals ge
woonlijk, er nu slechts
n groot brengen. Een
maal, het was nadat de
electrische
hoogspanning-leiding langs den
Zuidoostkant van het
meer was aangelegd,
Ijek het zelfs, alsof zij
niet tot broeden zouden
komen. De Vereeniging
tot Behoud van Natuur
monumenten deed alles
wat in haar macht was
om het den vogels zoo
rustig mogelijkte maken,
beperkte jacht, visscherij
en het rietsnijden, en
liet gedurende eenige zo
mers geen bezoekers toe
ZONEN
WIT IJZEREN LEDIKANTEN
MET SPIRAAL MATRAS
90 x 190 Fl. 19,25
En juist het Gooi, met zijn vreemde schat
ten van planten en dieren is voor ons,
stadsmenschen, zoo'n onmisbare tempel !
De tuin van Amsterdam.
Maar.... slapen de Amsterdammers
dan?.... Hoe is 't anders mogelijk, dat zij
zich niet tot het uiterste toe verzetten, tegen
het vandalisme, dat dezen tuin bedreigt.
Men zegt: er is een stem opgegaan door
't gansche land.
Welnu dan heeft die stem niet luid
genoeg geklonken !
Die stem moet zwellen in kracht; aan
zwellen, tot zij wordt als het machtige roepen
van Amstels Heeren:
Wapen.... Wapen !!....
En als zij nog niet sterk genoeg zal grollen,
de vertoornde stem, dan moet zij versterkt
worden door scherper en schriller geluid.
Dan roep ik met hooge doordringende kreten
de vrouwen !
Wapen ! Wapen ! !
Verheft uwe stemmen, gij hebt er het recht
toe ! Nee ! het is 'uwe plicht! Het is daarom
uwe plicht, omdat men u en de uwen iets
wil ontnemen, waaraan gij toch al zoo arm
zijt; 'n stuk ongerepte natuur in uwe nabij
heid.
Denk aan uwe kinderen !
Denk aan die daarna komen !
Wij bezitten misschien niets anders om
hun na te laten ! Maar dit is wat sinds
eeuwen ,,het erfdeel der vaderen" genoemd
wordt. Onze grond, ons land onze natuur !
ons Hollandsen schoon !
En de kinderen? De volwassen kinderen
en de jongeren !
Zij allen kennen het Gooi ! Misschien hebben
zij het in werkelijkheid nog nooit gezien,
maar vraag het hun eens? Zij kennen
het in zijn verborgen rijkdommen; in planten,
insecten, vogels, plassen en luchten; in
bedrijf en handel. Zij kennen het en zij
hebben er van genoten. Zij hebben begrip
van schoonheid en wijsheid in de Natuur
opgedaan, toen zij zich lieten voeren door
Thijsse, die hen als 't ware in een tooverland
binnen leidde.
Dat tooverland bestond echter!.... Het
Gooi ! !
Er gaat 'n bekoring uit van dien naam !
Het Gooi !
Nog bestaat het! Nog! Maar.... De
vijand staat vór de poorten !
Wapen ! Wapen ! !
Al wat stem heeft. Al wat eigen wil heeft.
Al wat rechtvaardigheidsgevoel heeft.
Wapen ! ! Wapen ! !
Ieder die nog voor het schoon gevoelt
van ons eigen land.
Wapen !
Ieder die meent zijn stem te mogen verhef
fen tegen vandalisme ! en ieder die recht heeft
dat die stem gehoord wordt.
Wapen ! ! Wapen ! !
Schreeuw het uit ! Bazuin het rond! Gil
desnoods met krijschcnde schreeuw, zoodat
men wel luisteren moet naar die stem.
De stem van de Mannen.
De stem van de Vrouwen.
De stem van de kinderen !
De gebiedende stem als ze roepen zal een
parig:
Wapen !.... Wapen !....
De stem van het volk geheel, van 't
zelfbewuste Nederlandsche Volk. Die stem,
die nog 't recht heeft, als het eene recht
vaardige zaak geldt haar veto" te donderen
tegen wie hare rechten wil terzijde schuiven
als quantiténégligeable !"
Als de man, die aangewezen is om de be
langen van het algemeen te behartigen hierin
te kort schiet, moet het algemeen niet leidzaam
verdragen, maar zélf doen.
Het geldt hier een nationaal belang. En
daarom nogmaals:
Wapen!.... Wapen!!....
Redt het Gooi ! 't schoone, 't bedreigde,
't weerlooze Gooi !
CAROLINE VAN L A N c K E R
VAN D o M M E L i: N
bij de nesten. Thans is het zoover, dat de
vogels twee zomers achtereen hun nesten
gebouwd hebben in dezelfde plaats in den
alleruitersten Zuid-Oosthoek en het aantal
nesten was in 1922 zeer bevredigend. Maar
uit alles blijkt, hoe gevoelig deze dieren zijn
voor iedere ecnigszins belangrijke verandering
in het aspect van het landschap, in de om
geving van hun broedplaats.
Het zou o.i. daarom onverantwoordelijk
zijn,om binnen den ringdijk van het Meereen
spoorwegdam aan te leggen. Zelfs meenen
wij bedenkingen te moeten opperen tegen
het leggen van zulk een dam buiten het meer
op een afstand van minder dan honderd
nieter van den ringdijk zelve. Wanneer de
lepelaars in het vroege voorjaar aankomen,
meestal in de tweede helft van Februari, dan
houden zij zich niet alleen op in hun
eigenlijke verblijfplaats inden Zuid-Oosthoek,
maar ook in het gjbied van de eendenkooi
en in de boschjes en weiden naar
denBussumschen kant en vooral de eventueele spoorweg
kruising zou niet nalaten hen te verontrusten.
Indien dj ontwerper van de spoorlijnen even
de moeite genomen had,om inlichtingen in te
winnen aan het kantoor der Vereeniging tot
Behoud van Natuurmonumenten,
Heerengracht 260?266 zou veel moeite n gewrijf
en geschrijf voorkomen kunnen zijn.
Ook indien er in het geheel geen lepelaars
in het Naardermeer huisden zou het als een
ernstige schennis beschouwd moeten worden,
indien aan de thans ontworpen plannen uit
voering werd gegeven, want ook nog in heel
andere opzichten dan als broedplaats voor
lepelaars en andere zeer zeldzame volgels,
heeft hetMeer beteekenis als natuurmonument!
(Wordt vervolgd).
A c. P. T n ij s s E