De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 9 september pagina 5

9 september 1922 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

9 Sept. '22. - No. 2359 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BIJKOMSTIGHEDEN ELISABETH SIEWERTSZ VAN REESEMAf 't Is ongeveer twee jaar geleden. In het Museum van Kunstnijverheid te Haarlem is een tentoonstelling van weefkunst en aanverwante vakken. Aanschouwelijk zal de arbeid worden gedemonstreerd. Dus staan er in de zalen groote weef toestellen. In de linkerzijvleugel bij de uitstalling van het Egyptisch vlechtwerk zijn drie hooge rekken geplaatst, waarop veracaal zijde is gespannen. De lenige vingers van de werksters grijpen in de draden, slingeren ze dooreen en vlechten er voof onze oogen een stof van, die in soepelheid en glans onze verwachting verre overtreft. Bij de rekken staat de slanke gestalte van Elisabeth van Reesetna. Zij gaat geheel in het werken op, telkens en telkens weer wijst zij de belangstellende bezoekers op de schoonheid van de techniek en op de een voudige, logische uitvoering. Een blos kleurt haar wangen, zij voelt geen vermoeidheid. Het vlechten is een deel van haar leven, het gedistingeerde, sober-.voorname in de techniek sluit geheel aan bij haar persoon lijkheid. Uit brokstukken en half vergane lappen, gevonden in oud-Egyptische graven, bouwde zij het vlechten op. Geen vrouw deed dit vór haar. Wetenschappelijk ging zij spoor na spoor de techniek der oudheid na. Zij stelde zich in verbinding met binnenen buitenlandsche geleerden, snuffelde in Museaschatten, deed talrijke proeven jaren en jaren lang, tot zij duidelijk voor oogen had wat met de primitieve handgrepen te bereiken viel. Hoe gelukkig kon de vlijtige werkster zijn, als zij n schrede was vooruitgegaan, als er een nieuwe ontdekking viel te constateeren en er meer en hooger bereikt kon worden. Hoe frisch en helder kon zij er van getuigen. Nooit stelde zij haar licht onder de korenmaat, het mocht schijnen tot in de verste hoeken. Want Elisabeth van Reesema was groot en ruim in haardenken; eigen belang en effectbejag waren haar ten eenenmale vreemd. Zij wilde geven schoonheid en kunst, daarvoor leefde zij. Nooit heb ik begrepen of zij het maatschappelijk leven eigenlijk kende, of zij wist wat daarin omging. Zij stond er zoo kinderlijk naief tegenover. Zij leefde in stilte in de mooie omgeving van Oosterbeek. Zij genoot van een fijn appelbloesemtakje dat in een vaasje vór haar op tafel stond, van de stapelwolken-luchten, van de groentenvelden waarop zij het uit zicht had. Dat alles ins.pireerde haar bij de kleursamenstellingen van haar wol- en zijde borduursels. Haar kleurpalet had iets zeer eigens. Niet altijd waren het tinten van dartele blijheid, van uitschaterende vreugde, neen, er hing als een somber waas over haar kleurenmengeling. Haar arbeid had daardoor nooit iets opdringerigs maar was steeds uiterst beschaafd en van een innige, doorvoelde bezonkenheid. Uit alles sprak de vrouw van fijne smaak en distinctie, verre staande van het modernisme onzer dagen. Te vroeg voor de kunst is me j. van Reesema van ons heengegaan. Haar laatste bemoeiingen als bestuurslid van de V.A.N.K- waren nog gewijd om het Egyptisch vlechten te brengen op het programma van het examen in Nijverheidsonderwijs. Dit is geschied. Ook heeft zij haar technische onderzoekingen en den leergang van het Egyptisch vlechtwerk op veler aandringen vastgelegd in druk. Deel VI van de Bibliotheek van de Vrouw en haar Huis" bevat de verklaring van deze techniek in haar ganschen omvang, met tal van plaatafbeeldingen van werkstukken in Egyptisch vlechtwerk uitgevoerd en door haar ontworpen. Elisabeth Siewertsz v'an Reesema was een stille werkster. Zij, die haar kenden, wisten haar te waardeeren, haar naam zal bij de ontwikkeling van het vrouwenhandwerk, waarin zij zulk een groot aandeel haa, zeker in eere worden gehouden. E L i s. M. R o o o E Drinkt SIPKES' Limonades Sm*k«n tuivtr ta Ycrfrlsachcnd. XL Wie eens een echten,rustigen Zondagmiddag wil beleven; wie den roes van luidruchtige, uitgaande menschen wil ontkomen en zijn zenuwen laten kalmeeren door een dorpsche stilte, hij stelle zich op in het station van een onzer groote steden: geen oord, waar uren lang zoozeer alle verandering van aspect ont breekt, geen omgeving, waar men het gras, (als het er was), zoj vredig zou kunnen hooren groeien; geen wereldje, waar zoo'n echte Zondagstemming heerscht.... Nu vind ik alle menschtn, die iets met ver keer" te maken hebben, altijd een sympathieken en harmonischen indruk maken. Een tramconducteur is menschelijker en vriende lijker dan een winkelbediende; en de machinist van een trein roept dierbare herinneringen aan nobele boeven en romantische helden bij ons op. Er zit iets van fleur en onbekommerdheid aan al deze lieden; ze doen niet precies wat htm taaK is, maar ze doen, wat er gedaan moet worden, opdat het geheel floreert; je zoudt er de gevolgtrekking uit kunnen maken, dat de nomade-trek ons nog altijd in het bloed zit, en dat een mensch alleen zijn goede hu meur en een zekere frischheid van hart kan bewaren, als zijn lichaam van de eene plek naar de andere wordt rondgevoerd, en als zijn oogen telkens beleven, dat er hier beneaen niets bestenüg is. In elk geval is een station een tempel der welwillendheid; iedereen geeft zijn inlich tingen, alsof hij er een eer in stelde, een gast in deze hallen te ontvangen; kleine kinderen worden zachtmoedig de trap op getild, een oude juffrouw ziet zich van haar koffer ont last, zelfs voor den meneer, die begint op te spelen, als hij hoort, hoeveel de trein te laat is, hebben ze een lankmoedigen blik, als ze bescheidenlijk opmerken, dat hij zijn repri mande eigenlijk aan de Duitsche spoorwegen moest indienen, omdat daar de moeilijkheid schijnt te zitten. Waarop de meneer, opeens gekalmeerd, zich vredig bij zijn vredige lotgenooten voegt, die zich allemaal hebben geinstalleerd, alsof ze hier denken te overwin teren : de een heeft vier broodjes en twee harde eieren meegenomen, en bestelt met intervallen van een half uureen kop koffie (hij is aan zijn vierde), een ander reist met een stapeltje onbeantwoorde brieven in een schrijfcassette; met postzegels, enveloppen, papier, penhouder; en hij sluit met een voldaan ge zicht het eene epistel na het andere; de derde, die minder ondernemend van aard is, spelt rustig zijn couranten van de laatste week, welke lectuur hij van tijd tot tijd onderbreekt, om een blik te werpen op een meisjesportret, dat hij tersluiks in zijn hand houdt. Word ik dan nooit oud en wijs" ? Ik kan niet rustig blijven zitten werken, ik ruik iets romantisch, en ik rust niet, vór ik het geheim heb opgelost op een wijze, die tenminste mij zelf bevredigt. DÏ meneer is met aantrekke lijke nonchalance gekleed; hij heeft een fijnen, weemoedigen trek om zijn mond, en veel kleine rimpeltjes om zijn oogen. Aan zijn linkerhand draagt hij een ring; en ineens weet ik een roerende geschiedenis: zijn vrouw is ziek, zijn dochter in Duitschland op kost school; hij heeft haar geseind, dat ze over komen moet; er is gevaar; hij is in spanning, en nu moet hij deze eindelooze uren hier zitten en wachten, te rusteloos om zich ergens in te verdiepen; zelfs de couranten boeien hem niet; al die couranten, die hij niet heeft kunnen lezen, omdat hij zat bij het bed van zijn vrouw.... Ik ben een beetje geroerd over m'n eigen fantasie, en wil juist, na een blik vol sympathie, mijn pen weer opnemen, ah. ik bedenk, dat het toch wel erg onwaarschijn lijk is, dat hij, in deze omstandigheden, ?1 maar het portret van zijn dochter omkneld houden zou. Met lichten onwil zeg ik tegen mezelf, dat het dan toch zeker weer een oudere man is, die den weemoed van zijn hart en de teleurstelling van zijn illusies bij een jong, beginnend leven meent te kunnen troosten; dat het dan toch zeker weer een ontgoochelde is, die toch nog verblind genoeg is te denken, dat het aan een ongelukkig toeval is te wijten, dat zijn droomen niet zijn vervuld ; dat elders het heil hem met volle handen zal worden toegemeten; en bijna onbescheiden buig ik me naar het gezicht van het portret, om in de oogen te zien, waar zooveel ver wachtingen op gebouwd werden .... Ik blijf er even verbaasd, niet-begrijpend op staren; dan valt mijn oog om het couvert, dat er ver frommeld naast ligt: een ongeschoold, Duitsch handschrift; en ik begrijp ineens de situatie: mijn tragische held" met den fijnen, wee moedigen trek op de lippen is er op uitge stuurd, om het nieuwe, Duitsche meisje van den trein te halen; bang haar niet te zullen herkennen tracht hij telkens onder zijn krantenlectuur door, haar trekken in zijn hoofd te prenten; en straks zal hij zich in het gedrang opstellen met haar portret in de hand, VOOR HET VROEGE NAJAAR Teekening voor ,,de Amsterdammer" van P. Haighton Wandelpak van wit laken met vcstblouse. D: versiering is van zwarte applicatie in de hoop, dat ze daarop af zal komen.... Dus gén drama !" hoon ik mezelf; maar blijf dan weer onzeker voor me uitstarei1. Is er iets dramatischer te bedenken dan zoo'n jong kind, dat op een zonnigen Zondagmiddag zoo maar pardoes een volkomen-vreemde wereld komt binnenstormen, ver van alles, dat haar bekend en lief was, en waar haar heele jeugd bij behoorde ? Is er iets heroïscher en zieliger, oan zoo'n klein, verreisd meiske, dat, bleek van hoofdpijn en hongerigheid, duizelig van het gedaver van den trein, naast dien wild-vreemden meneer het station uit zal loopen, naar een onbekend huis, waar alles anders zal gaan dan zij gewoon is; waar ze zal moeten werken op een manier, die bij haar thuis net verkeerd" zou heeten; eten op uren, die ze nooit kende; en zelfs in bed zich nog vreemde zal voelen, met de rare, lichte wollen dekens en het harde, hooge, kussen.... En vreemde mannen aan de deur, die ze niet verstaat; kinderen, waartegen ze lief zou willen zijn, maar die schichtig voor haar wegkruipen, omdat ze niet weten, wat ze bedoelt; en een mevrouw, die zuinig haar woorden afweegt, omdat ze toch al zoo dood moe wordt, van altijd alles in het Duitsch te moeten zeggen.... Alleen de ne gedachte, die haar doet volharden: dat ze genoeg ver dient, om het gezin thuis te kunnen onder houden ; dat, na de eerste maand, daar 's Zon dags weer vleesch op tafel zal zijn; dat moeder een nieuw hemd zal kunnen koopen, en voor de jongens een paar kousen; dat elke week, dat zij het hier uithoudt, voor al de anderen winst beteekent.... Ik kijk op; de portier staat glimlachend naast me, en wijst op de klok: Twee uur en twintig minuten vertraging, zooals ik zei, maar dan ook precies", zegt hij gezellig; nou wordt hij elk oogenblik verwacht". Ik zie, dat de kamer om me leeg is; het stille perron staat plotseling vol leven, en daar dondert het groote gevaarte al binnen; ge drang, geroep, gelach, en vroolijke stemmen, die door elkaar tegen me praten: Ach, heb je tóch gewacht? Dat is lief van je; heb je je verveeld ? Had je een boek ?" Nee", zeg ik, vaag en overrompeld, ik heb me niet verveeld. Ik dacht eigenlijk nog heelemaal niet.... of niet meer...." Ik grijp naar een alpenstok, een Rücksack, een loden cape; ik begrijp niet, hoe die trein zoo ineens er was, en waarom het leven nu weer zoo luid is. Maar als ik een paar harte lijke oogen in de mijne zie speuren, die me er van verdenken, dat ik tóch een beetje uit mij Levensverzekering Maatschappij H A & R L E M" «M Isonaplel n 11 DE VOOKDEELIOSTE TARIEVEN IIIIIIMIIflIIIMIimilllllllMIIMI mimiiiiiJiimiiiiiimiiiiiimiiii aiiiiiiu in HET NAARDERMEER Het spijt mij wel, dat ik in herhalingen moet vervallen, maar ik mag hier het rapport van de Natuurschoon-commissie in zake de Gooische spoorwegplannen niet onbesproken laten. Het geldt hier de onaantastbaarheid van onze natuurmonumenten en de waardecring van hun beteekenis. Die waardeering moet zich langzamerhand ontwikkelen, daar voor is beschaving noodig en opvoeding en onderwijs. Wij zijn er al heel wat verder mee dan twintig jaar geleden, maar toch nog lang niet ver genoeg, anders zou dit rapport er niet zoo hebben uitgezien als nu. Zooals ik reeds vreesde, heeft d; commissie het Naardermeer alleen beschouwd als een broedplaats voor lepelaars,en wat zij ov^r die dieren in het midden brengt raakt kant noch wal. Zij noemt die dieren vrij zeldzame vogels" en ontwikkelt een plannetje om 's winters bij afwezigheid van dj trekvogels gauw een spoorwegdam te leggen, zonder dat de beesten het merken. En als die dam dan maar ligt op 100 M. afstand van de broedplaats", dan is de zaak gezond en wordt er aan het natuurschoon geen letsel toege bracht. Hoe heel anders is het in de werkelijkheid ! Ik wil eens even een rapportje maken, zooals het geworden zou zijn wanneer de commissie zich opeen behoorlijk standpunt had geplaatst en zich behoorlijk haa doen voorlichten. Ter wille van de duidelijkheid zal ik het eerst hebben over de lepelaars in het bijzonder en daarna over de beteekenis van het Naarder meer als natuurmonument: De lepelaars moete.i gerekend worden lot de allerzeldzaamste vogels. In versclvllende landen van Europa zijn zij uitgestorven en thans broeden zij alleen in Nederland, in het Zuiden van Spanje en langs de beneden loop vandeDonau. Langs de Donau is turn aantal in de laatste jaren be langrijk verminderd,o ver Spanje hebb.,i wij geen betrouwbare berichten en hoewel zij in Neder land veel en veel min der talrijk zijn dan voor honderd jaren, kunnen wij verwachten,dat oank zij de doelmatige be scherming, die zij genie ter! in het Zwdnewater en in het Naardermeer, de hoop gekoesterd mag worden, dat beide ko lonies in stand zullen blijven. Zeer waarschijn lijk zou, indien een v-in beide te gronde ging, ook de andere ten on dergang zijn gedoemd. De verwachting be-taat, dat zich in de Muy op Texel een derde koiurie zou kunnen vestigen, maar ondanks de maat regelen, daar door het Staatsboschbeheer geno men, schijnt het ervoor de dieren toch niet rustig genoeg te zijn. In het Naardermeer is de kolonie reeds eenmaal met onder gang bedreigd geweest en wel gedurende de poging tot droogmaking in de jaren 1883?1880. Hoewel het gedeelte waar de lepelaars huisden niet werd drooggegelegd en de werkzaamheden geschiedden op vele honderden meters afstand van de broed plaats, daalde de bevolking tot slechts enkele paren. Gelukkig herkreeg de omgeving humeur ben van het lange wachten, en daarom zoo weinig geanimeerd doe, dan schud ik de droomerigheid van me af, en, terwijl ik toch nog even gluur, of ik het meisje van het portret niet ontdek, zeg ik toegewijd Nu moeten jullie me eerst van alles vertellen l" ANNIE SALOMONS """ > > u.1.111111111 iiiiiiiiiu mm STRIJDROEP VOOR HET BEDREIGDE GOOI Aan de Vrouwen; aan de kinderen! Ja ! in de eerste plaats tot de vrouwen, als de actie van mannen alleen niet sterk genoeg is ! En dan aan de kinderen, om klem bij te zetten aan den eisch van vader en moeder: - den eisch tot eerbiediging van 'n IdeaalBezit ! Er wordt van de Pers verwacht, dat zij in dezen haar invloed zal doen gelden ! Als dit zoo is, hoop ik vurig, dat ik hier iets toe mag bijdragen. Ik wilde nu wel bezield te zijn, met een heilige geestdrift, laaiend en breed uitslaande, in staat om door mijn ge schreven woord de gerechtigde verontwaarding te doen oplaaien tot een dreiging voor ieder, die ongestraft onnoodig schoonheid vernielt. Ik roep: Wapen !. . . . Wapen ! Het is geen eerste alarmsignaai ! Het is wel degelijk een stn'jdroep: de oude wapenkreet van de Heeren van Amstel. Het is de roep tot verweer voor den vijand, die voor de poorten staat. Het is de roep, die Gijsbrucht laat klinken, en die Badeloch even eens tot den strijd moed geeft. Ik ben bereid te vechten". Met het zwaard wil zij vechten voor wat haar het dierbaarst is; voor haar man, voor haar kinderen; voor hun grond, voor huis en hof ! Pas als zij ziet dat alles verloren is, geeft zij den noodeloozen strijd op. Zoo willen, wij, vrouwen, k doen, nu het er om gaat, renen vijand te verslaan, die tot vlak voor de poort staat; en die, als hij bin nenkomt, zijn schennende handen zal slaan, aan het schoonste en dierbaarste goed wat viij almede bezitten: onzen Hof! een '.usti'.of voor alle Nederlanders; maar in 't bi zonde r: den Tuin van Amsterdam. Het Gooi ! 't Ontroerend-schoonc Gooi ! Die natuurstempel, waar ieder die vermoeid is door het materieele dagbestaan, rust kan vinden in de ideale stilte, die er hterscht als in een godshuis. ---? Hier kan de teleurge stelde, de Twijfelaar, de Moede en de Treurende nieuwe kracht, nieuwe hoop, nieuwe motd en nieuwe levensvreugde opdoen, omdat het verheven Goddelijke hier spreekt tot 't verhardste gemoed zelfs. En zij, die blij van geest en blij van harte zijn, zij voelen zich ook weer dichter bij het goede in den mensch, als zij de Algoede en Alschoone Natuur in zich opnemen. Het Gooi ! Klonken er ooit in kerken, gebouwd door menschenhanden, schooner en inniger lof zangen, ter eere van het goddelijke, dan die lieflijk machtige- stem van het Gooi? Het koraal uit vogjlkeelen, uit 't ruischen van 't riet, 't zachtklokkende gekabbel van 't water, 't insectengezoem, 't winderuischen door dennetoppun, 't bladgeritsel in 't akkermaalshout, den zang eier hooge boomkruinen? Geurde er ooit wierook van amber en Oostcrsche reuken zoo bedwelmend zoet, als de geur van boekweiten kamperfoelie; van dennenaalden en St. Teunisbloemen; van de duizenden en duizenden grasjes, en kruiden; van al de wilde planten, die er bloeien met sterren en kelken, slingerende ranken en wuifende pluimen? Straalde het licht door gebrande kerkvensters ooit met mystieker glans dan de zon door deemoedige herfstbladeren, of zwijgend maanlicht op roerlooze vijvers? Wijs mij een altaarkleed van de fijnste kant, en 't dikste goudbrocaat wat den rijk dom te boven gaat van het goudgespreide korenveld, of 't zilveren dekkleed der wijde watervlakken. En de koepel ! De hooge, majestueuze hèmeikoe pc l, die er over henen gestolpt staat, als een Dom voor reuzen, en waar onder wij kleine menschjes ons mogen be wegen ! En trilt er onder dien hemeldom niet Iets. . . . ; 'n onzegbaar Iets, wat ons door stroomt bij iedere ademhaling? Ademen wij den geest der wijze Natuur-zelve niet in? Is het niet als de adem der godheid zelve? Die godheid, die wij, elk voor zich, misschien eenen anderen naam, eenen anderen vorm, een ander idee geven, maar die zich voor ons allen toch het zuiverst openbaart in de Natuur en hare mysterieën. Jonge Lepelaars in het Naardermeer zeer spoedig zijn gewone uiterlijk en langzamer hand nam de vestiging weer toe, vooral sedert het Meer overging in het bezit der Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Toch is zij zelfs thans nog niet op de sterkte van voor de droogmaking. Vooral de laatste jaren hebben weer nieuwe zorgen gegeven. Tijdens den wereldoorlog werden langs en in het Naardermeer militaire werken aangelegd en wel v( ornamelijk in den Zuidoosthoek, waar de lepelaars huisden, of schoon nog altijd meer t'an honderd meter van hun gewone broedplaats. Het gevolg bleef niet uit, telkens verlegden zij hun broedplaats en ieder voorjaar aarzelden zij met de definitieve ves tiging zoo lang, dat ze in plaats van twee broedsels per jaar, zooals ge woonlijk, er nu slechts n groot brengen. Een maal, het was nadat de electrische hoogspanning-leiding langs den Zuidoostkant van het meer was aangelegd, Ijek het zelfs, alsof zij niet tot broeden zouden komen. De Vereeniging tot Behoud van Natuur monumenten deed alles wat in haar macht was om het den vogels zoo rustig mogelijkte maken, beperkte jacht, visscherij en het rietsnijden, en liet gedurende eenige zo mers geen bezoekers toe ZONEN WIT IJZEREN LEDIKANTEN MET SPIRAAL MATRAS 90 x 190 Fl. 19,25 En juist het Gooi, met zijn vreemde schat ten van planten en dieren is voor ons, stadsmenschen, zoo'n onmisbare tempel ! De tuin van Amsterdam. Maar.... slapen de Amsterdammers dan?.... Hoe is 't anders mogelijk, dat zij zich niet tot het uiterste toe verzetten, tegen het vandalisme, dat dezen tuin bedreigt. Men zegt: er is een stem opgegaan door 't gansche land. Welnu dan heeft die stem niet luid genoeg geklonken ! Die stem moet zwellen in kracht; aan zwellen, tot zij wordt als het machtige roepen van Amstels Heeren: Wapen.... Wapen !!.... En als zij nog niet sterk genoeg zal grollen, de vertoornde stem, dan moet zij versterkt worden door scherper en schriller geluid. Dan roep ik met hooge doordringende kreten de vrouwen ! Wapen ! Wapen ! ! Verheft uwe stemmen, gij hebt er het recht toe ! Nee ! het is 'uwe plicht! Het is daarom uwe plicht, omdat men u en de uwen iets wil ontnemen, waaraan gij toch al zoo arm zijt; 'n stuk ongerepte natuur in uwe nabij heid. Denk aan uwe kinderen ! Denk aan die daarna komen ! Wij bezitten misschien niets anders om hun na te laten ! Maar dit is wat sinds eeuwen ,,het erfdeel der vaderen" genoemd wordt. Onze grond, ons land onze natuur ! ons Hollandsen schoon ! En de kinderen? De volwassen kinderen en de jongeren ! Zij allen kennen het Gooi ! Misschien hebben zij het in werkelijkheid nog nooit gezien, maar vraag het hun eens? Zij kennen het in zijn verborgen rijkdommen; in planten, insecten, vogels, plassen en luchten; in bedrijf en handel. Zij kennen het en zij hebben er van genoten. Zij hebben begrip van schoonheid en wijsheid in de Natuur opgedaan, toen zij zich lieten voeren door Thijsse, die hen als 't ware in een tooverland binnen leidde. Dat tooverland bestond echter!.... Het Gooi ! ! Er gaat 'n bekoring uit van dien naam ! Het Gooi ! Nog bestaat het! Nog! Maar.... De vijand staat vór de poorten ! Wapen ! Wapen ! ! Al wat stem heeft. Al wat eigen wil heeft. Al wat rechtvaardigheidsgevoel heeft. Wapen ! ! Wapen ! ! Ieder die nog voor het schoon gevoelt van ons eigen land. Wapen ! Ieder die meent zijn stem te mogen verhef fen tegen vandalisme ! en ieder die recht heeft dat die stem gehoord wordt. Wapen ! ! Wapen ! ! Schreeuw het uit ! Bazuin het rond! Gil desnoods met krijschcnde schreeuw, zoodat men wel luisteren moet naar die stem. De stem van de Mannen. De stem van de Vrouwen. De stem van de kinderen ! De gebiedende stem als ze roepen zal een parig: Wapen !.... Wapen !.... De stem van het volk geheel, van 't zelfbewuste Nederlandsche Volk. Die stem, die nog 't recht heeft, als het eene recht vaardige zaak geldt haar veto" te donderen tegen wie hare rechten wil terzijde schuiven als quantiténégligeable !" Als de man, die aangewezen is om de be langen van het algemeen te behartigen hierin te kort schiet, moet het algemeen niet leidzaam verdragen, maar zélf doen. Het geldt hier een nationaal belang. En daarom nogmaals: Wapen!.... Wapen!!.... Redt het Gooi ! 't schoone, 't bedreigde, 't weerlooze Gooi ! CAROLINE VAN L A N c K E R VAN D o M M E L i: N bij de nesten. Thans is het zoover, dat de vogels twee zomers achtereen hun nesten gebouwd hebben in dezelfde plaats in den alleruitersten Zuid-Oosthoek en het aantal nesten was in 1922 zeer bevredigend. Maar uit alles blijkt, hoe gevoelig deze dieren zijn voor iedere ecnigszins belangrijke verandering in het aspect van het landschap, in de om geving van hun broedplaats. Het zou o.i. daarom onverantwoordelijk zijn,om binnen den ringdijk van het Meereen spoorwegdam aan te leggen. Zelfs meenen wij bedenkingen te moeten opperen tegen het leggen van zulk een dam buiten het meer op een afstand van minder dan honderd nieter van den ringdijk zelve. Wanneer de lepelaars in het vroege voorjaar aankomen, meestal in de tweede helft van Februari, dan houden zij zich niet alleen op in hun eigenlijke verblijfplaats inden Zuid-Oosthoek, maar ook in het gjbied van de eendenkooi en in de boschjes en weiden naar denBussumschen kant en vooral de eventueele spoorweg kruising zou niet nalaten hen te verontrusten. Indien dj ontwerper van de spoorlijnen even de moeite genomen had,om inlichtingen in te winnen aan het kantoor der Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten, Heerengracht 260?266 zou veel moeite n gewrijf en geschrijf voorkomen kunnen zijn. Ook indien er in het geheel geen lepelaars in het Naardermeer huisden zou het als een ernstige schennis beschouwd moeten worden, indien aan de thans ontworpen plannen uit voering werd gegeven, want ook nog in heel andere opzichten dan als broedplaats voor lepelaars en andere zeer zeldzame volgels, heeft hetMeer beteekenis als natuurmonument! (Wordt vervolgd). A c. P. T n ij s s E

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl