Historisch Archief 1877-1940
2
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23 Sept. '22. - No. 2361
B E Z U I N|I GI N G
(106'millioen voor kanonnen)
Teekming voor de Amsterdammer" van Jerdaan
YKAAOTi
SI-FA-KO
S IO ARE H
Hot voornmmmmto
Wij moeten zuinig zijn, lieve, maar jij zult netjas voor den dag komen"
Ondanks een erns'ige oogziekte, waardoor
hij een jaar lang niet lezen of schrijven mocht,
deed hij op 17-jarigen leeftijd, in 1865,
adinissie-examen voor de Universiteit. Zijn vader
vond hem voor de Universiteit nog te jong.
Pekelharing bleef dus nog een jaar in Zaandam
om natuur- en scheikunde bij te werken. Eerst
in 1866 volgde zijn inschrijving in het album
academicum te Leiden.
Hij begon zijn studies in de
natuur-philosophie, deed in 1868 candidaatsexamen met den
eersten graad, ging toen naar de geneeskunde
over, deed in 1870 daarin candidaatsexamen,
wederom met den eersten graad. In 1872
werden die examens door het doctoraal exa
men en artsexamen gevolgd. In 1873 trad hij
in het huwelijk met Mina Kampert, vestigde
zich te Leiden als practizeerend geneesheer,
terwijl hij tegelijkertijd bij den hoogleeraar
in de physiologie Heynsius als assistent werkte,
als opvolger vandenlaterenhoogleeraar Place.
In 1874 promoveerde hij bij Prof. Heynsius
op een dissertatie, die tot titel had: Over
ureum-bepaling in bloed en weefsels".
Reeds toen stelde hij groote eisenen aan
zich zelf. Niet alleen wat den inhoud van zijn
werk aangaat, maar ook aan den vorm, waarin
die inhoud zou worden meegedeeld. Prof.
Heynsius was gewoon zeer strenge eisenen
aan dissertaties onder zijn leiding bewerkt te
stellen. Het verhaal gaat dat Heynsius naar
aanleiding dezer dissertatie gezegd zou hebben:
Enkelen hebben de dissertatie, die zij
schreven, niet recht begrepen. De meesten be
grepen wel den inhoud hunner dissertatie,
maar konden haar niet schrijven. Er is er
slechts n geweest, die niet alleen zijn disser
tatie begreep, maar haar ook schrijven kon.
Die ne was Pekelharing".
Inderdaad was Pekelharing van jongsaf
niet alleen een schrijver, dien men gaarne las,
maar ook een spreker, dien men gaarne hoorde.
Zonder juist welsprekend te zijn, had hi, een
ongeëvenaard juiste woordenkeus, en daar
hij nooit op eenig effectbejag uit was en
uiterst sober voordroeg, was zijn glasheldere
voordracht buitengemeen aantrekkelijk.
Lang is Pekelharing niet als practisch arts
in Leiden gebleven. Zijn dissertatie had hem
een naam als wetenschappelijk man bezorgd.
Bovendien was hij als repetitor in Leiden
bekend om zijn helderheid als docent en om
die redenen werd hij als leeraar in de physio
logie aan de veeartsenij-school te Utrecht
benoemd. Daar legt hij met zijn studies over
pepton den grondslag voor zijn later levens
werk.
Als in 1881 de 70-jarige Prof. Loncq af
treedt en Talma in diens plaats den klinischen
leerstoel inneemt, wordt Pekelharing geroepen
?om onderwijs te geven in de pathologische
anatomie. De redevoering, waarmee hij zijn
ambt aanvaardde: de waarde der physiologie
voor den beoefenaar der ziektekunde", stem
pelt tevens de richting die hij op zijn onderwijs
zal drukken. Want al doceert Pekelharing
gedurende 8 jaren de pathologische anatomie,
toch kan men niet zeggen, dat er een bepaalde
periode van uitsluitend
pathologisch-anatomischen arbeid in zijn leven is. Altijd ook in
zijn pathologisch-anatomisch werk blijft een
groote lijn, de physiologische chemie. Als
dan ook in 1889 Donders heen gaat, is hij de
aangewezen man om de physio'ogische che
mie en de weefselleer" in n hand te ver
eenigen.
Van toen af werkte hij in liet physiologische
laboratorium, eerst met Engelmann, later met
Zwaardemaker, samen.
Zijn boek Voordrachten over weefselleer"
is van die physiologische gedachte van het
begin tot het einde doordrongen.
De arbeid van Pekelharing is zeer veel
zijdig geweest.
Zijn levenswerk ligt op het gebied der
enzymen. Het begint met zijn pepton-studie;:
aan de veeartsenijschool en tot in zijn laatste
jaren toe heeft hij over de beteekenis en het
wezen der pepsine gewerkt. Zijn studies over
het fibrine-ferment, over bloedstolling, gaan
eveneens in de richting van de leer der en
zymen.
Daarnaast staan echter tallooze andere
onderzoekingen. Ik noem slechts zijn studies
over iirinekleurstoffen, zijn studies over
kreatinine, over arte; .os'.-ierose. over diapedese
der witte bloedlichaampjes, ettering, ontste
king en thrombusvorming, over de functie
van het lytnphoide weefsel, en over
saccharomyces capillitii.
Dat is neergelegd in tijdschriftartikelen,
redevoeringen op congressen of vereenigingen
en in dissertaties zijner talrijke leerlingen,
maar het meest in de Onderzoekingen van het
phvsiologisch laboratorium te Utrecht.
j loninklijke Meubeltransport-Maatschappij
DEGRUYTER&Co.l
DEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Bergplaatsen voor Inboedels l
Vraagt men naar de beteekenis van zijn
hoofdwerk, dan doet men het best het buiten
land te hooren, waar drie namen, HALLIBUR
TON, HAMMARSTEN en PEKELHARING overal
genoemd worden, als gesproken wordt van de
vaders der nieuwe wetenschap, der physiolo
gische chemie. Geen geniale grepen, die on
verwacht een geheel ander aanzien aan een
wetenschap geven, maar rustig opbouwen,
volgens een vooraf beraamd plan, bestemd
om het nieuw verkregene ook blijvend te doen
zijn, dat was de stempel van zijn arbeid.
Als man van wetenschap was
PEKELHARING'S naam daarom een der best bekende
Nederlandsche namen, maar tegelijkertijd
was dit zoo, omdat in de wijze waarop hij
zijn wetenschap beoefende, de grootheid van
zijn karakter sprak.
Stalen ijver, groot plichtbesef en een uiter
mate scherpe zelfkritiek noemde ik reeds, als
naar den voorgrond komende eigenschappen
van PEKELHARING. Daarbij was zijn gemoed
uitermate kinderlijk. Hij verstond het in hooge
mate het werk van anderen te waardeeren.
Hij meende, dat ieder de eigenschappen be
zat, die hém boven de menigte deden uitste
ken. Hij werd dus niet zelden in zijn verwach
tingen teleurgesteld en kon in dat geval «ok
streng over anderen oordeelen. Nauwgezet
en strikt eerlijk, zonder eenig aanzien des
persoons, stak hij zijn oordeel tegen den be
trokken persoon nooit onder stoelen of ban
ken, maar tegenover derden wist hij altijd te
verontschuldigen. Voeg daarbij zijn eigen
schap om in alles belang te stellen, zijn uiterst
nauwkeurige manier van zich uit te drukken,
dan wordt het begrijpelijk, dat hij een buiten
gemeen populair man was in de geneeskundige
wereld.
Aan zijn invloed is het te danken, dat de
Mij. voor Geneeskunde in de moeilijke jaren,
die achter ons liggen, niet is uiteengespat,
en dat de overal heerschende strijd, die ook
daar woedt, niet naar buiten is uitgeslagen,
maar tot de geneeskundigen zelf is beperkt
gebleven. Vraag echter niet hoeveel nachten
werks het hem heeft gekost, als hij, trouw
bezoeker van alle vergaderingen, werkzaam
lid in alle belangrijke commissies, 's nachts
tijd moest winnen om al hetgeen hij op
zich nam, te volbrengen. Wat hij echter op
zich nam volbracht hij ook. Daarvoor zorgde
zijn plichtsgevoel.
In alle dagelijksche politieke gebeurtenissen
stelde hij belang, al weigerde hij een politieke
rol te spelen. Zijn denkbeelden, nauw verwant
aan die van zijn Delftschen broeder B. H
Pekelharing, deden hem, evenals dezen, steeds
terugdeinzen voor het kiezen eener bepaalde
partij, al waren zijn denkbeelden vooruit
strevend.
Hij stelde groot belang in de Volksgezond
heid, bepaaldelijk in de rol die voedings
middelen en genotmiddelen daarbij spelen.
Hij werkte over de beteekenis van suiker als
voedingsmiddel, in een tijd toen men geneigd
was, het als genotmiddel te beschouwen. Hij
was lid, hoofdbestuurder zelfs van den Volks
bond, omdat hij de overdrijving in het geheel
onthouding-stelsel ziet, en wijdt een deel
van zijn werkkracht aan de studie van den
schadelijker! invloed, dien de
foesel-bestanddeelen oefenen, en dien men verwart met de
schadelijke werking van alcohol zelf.
Nog patholoog-anatoom, gaat hij in 1886
naar Indië voor de studie van de Ben-Ben.
Ook daar weer blijkt zijn klaar inzicht. Hij
sticht in Batavia het laboratorium voor pa
thologisch onderzoek, waar het door hem be
gonnen werk door Eijkman wordt voortgezet,
en ten slofte voert tot afdoende bestrijding
dezer ziekte.
Als docent was Pekelharing groot. Alle
DE OOSTERSCHE QUAESTIE
Dés qu'il y eut des Turcs en Europe, il
y eut une question d'Orient", heeft Sorel
eens gezegd. En hij voegde er bij: dat zoodra
Rusland een groote mogendheid was geworden
het deze quaestie ten eigen bate heeft ge
poogd op te lossen.
Sedert de inneming van Constantinopel
door de Turken (1453) heeft Turkije, d. i. de
Oostersche quaestie, Europa verontrust, en
wanneer wij thans, na de Turksche victorie
over het zwakke Griekenland, Kemal Pasja
hooren verklaren dat er een nieuw tijdperk
van roem voor de Turken gaat aanbreken,
dan weten wij meteen, waaraan wij ons,wat
dit ras aanbelangt, voor de toekomst te hou
den zouden hebhen wanneer wij niet de hoop
mochten koesteren dat Engeland en Frankrijk
te langen leste zullen inzien dat hunne
beJangen niet tegenstrijdig' zijn.
Gelukkig zal er geen nieuwe slag bij Lepanto
noodig zijn om de Turksche zeemacht te
breken, want die bestaat niet meer, en kan ook
niet meer zonder overwegende vreemde hulp
tot stand komen. Wat in de 16de eeuw de
macht van Turkije ter zee (en te land !)
beteekende, kunnen wij ons voorstellen, wan
neer wij ons herinneren het gevaar warin des
tijds geheel Europa verkeerde. Had niet de
Paus als hoofd der Christenheid zich aan het
hoofd gesteld, de coalitie tusschen Spanje,
Venetië en Genua ware allicht niet tot stand
gekomen. Trouwens de Paus zond zelf een
eskader, onder bevel van Colonna, naar zee
en zoo hielp zijn wereldlijke macht den slag
winnen, die een der keerpunten der moderne
geschiedenis geworden is.
Reeds toen waren de westerlingen technisch
het Oosten vooruit, maar hun krachtsinspan
ning was vergelijkenderwijs weinig minder
geweldig dan die van onzen tijd, al waren
het dan ook alleen de Midd.zee-mogendheden
die Europa redden van Turksche
overheersching. Alle invloedrijke Spaansche en
Italiaansche geslachten waren op de vloot ver
tegenwoordigd, en Cervantes, die toen nog
niet zijn Don Quichote geschreven had, vocht
als gewoon soldaat mede.
Maar al was de Turksche zeemacht ver
nietigd, de Turksche bedreiging te land bleet
bestaan, want een goede honderd jaren na
Lepanto stonden de Turksche legers voor
Weenen (1683) en er mag wel eens weer aan
herinnerd worden dat, terwijl keizer Leopold
ten einde raad de hoofdstad ontvluchtte,
het de Polen onder Sobiesky waren, die den
toestand redden. Later werden zij door hen,
die zij in den uitersten nood hadden bijge
staan, beloond door de verdeeling van hun
land !
Men heeft wel beweerd dat de Oostersche
quaestie niets anders is dan de eeuwenlange
strijd in het Z. O. van Europa, tusschen
Oost" en West": de botsing tusschen twee
beschavingen, twee levensopvattingen. Maar
daarmede zou men de Turken vereenzelvigen
met al de Oostersche Mohamedanen die zij
in den loop der eeuwen, zeer tegen hun zin,
aan hun gezag onderworpen hebben. Ook mag
men niet vergeten dat ten allen tijde tal van
inlandsche christenen in Turkschen staats
dienst hun meesters de grootste diensten
hebben bewezen, terwijl de Turken, na den val
van Constantinopel, in Servië en Bosnië
gaarne ingehaald werden. Trouwens in die
dagen stonden de bewoners van den Balkan:
Grieken, Bulgaren, Serviërs, Albaniërs, Roe
menen, enz. niet op een hoogeren trap van
beschaving dan de Turken, die echter
vereenigd waren en meer geestkracht bezaten.
Eigenaardig is het dat zelfs de Janitsjaren,
de troepen waar de Sultans het meest op
steunden, kinderen waren van Christenen die
op jeugdigen leeftijd voor den krijgsdienst
werden afgericht.
Acht van de tien belangrijkste groot-viziers,
in den grootsten tijd van het rijk in de 10de
eeuw onder de Sultans Soeleyman en Selim,
waren Grieken, Albaniërs, Croaten, Bosniërs,
maar geen Turken ! Sedert hun eerste ver
schijning in Europa hebben de Turken een
eigenaardig talent vertoond in het tot zich
trekken van allerlei avonturiers en renegaten,
van wier bekwaamheid en volslagen gebrek
aan moraliteit zij een handig gebruik wisten
te maken.
Sedert meer dan 500 jaren heeft de
Ottomaansche tak van het Turkendom Europa
verontrust. Maar het Turksche ras waarvan
de moderne Turk afstamt, heeft dit reeds veel
eerder gedaan. Het doet zijn intrede in
WestAzië reeds in de llde eeuw, onder den naam
Seldsjoek, verovert in 1071 Jerusalem en geeft
zoo aanleiding tot den eersten kruistocht.
Op zijn eeuwenlange reis naar het Westen
loopt de Turk het Chalifaat onder den voet,
dat reeds eenigen tijd in verval was geraakt,
verstopt den aiouden handelsweg naar het
Oosten en dwingt den westerling tot het zoeken
van den nieuwen handelsweg om de Kaap
naar Azië.
Er zijn weinig vreemde rassen, wier be
staan en uitbreiding een zoo geweldigen in
vloed op de geschiedenis van Europa heb
ben gehad als juist het Turksche. Terwijl de
geschiedenis van de meeste volkeren bestaat
uit oorlogen, veldslagen en zeeslagen,
waartusschen dikwijls lange perioden van sociale,
artistieke en materieele ontwikkeling, geeft
Turkije's historie inderdaad niets anders te
zien dan een schier onafgebroken reeks van
gewelddadigheden. Gedurende de bijna dui
zend jaren, die sedert hun opkomst zijn
verloopen. hebben de Turken zoo goed als niets
tot het totaal der beschaving bijgebracht. Er
is geen specifiek Turksche kunst of literatuur.
De bouwwerken die de Turken in de plaats
hebben gesteld van de Grieksche tempels in
Klein-Azië, dat met de ruïnes er van over
dekt is, zijn niet onder Turksche,maar onder
Arabisch-Perzische artistieke inspiratie ge
sticht. Hetzelfde geldt voor verreweg de
meeste werken op het gebied van geschied
schrijving en andere Muzelmansche weten
schap, waartoe de Turken slechts bitter weinig
hebben bijgedragen. Het Chalifaat van
Baghdad, die glorie van den Islam, hebben de voor
ouders der Turken voor altijd vernietigd, en
daarmede tegelijk de schitterende rol die de
Mohamedanen in de geschiedenis der be
schaving hebben gespeeld.
Logisch redeneerend zou men dus moeten
verwachten, dat de Mohamedaansche wereld
zoo goed als geenerlei verplichting tegenover
de Turken behoort te gevoelen, ze veeleer als
een vreemd, vernietigend element moest be
schouwen . Want een vorst als geestelijk hoofd
te willen die sedert geslachten den bijnaam
draagt van den zieken man", en wiens volk
nimmer een beschavenden iovoed, veeleer
het tegendeel heeft uitgeoefend, dat lijkt wel
eenigszins naïef. Daarentegi n redeneert
Europa verkeerd, wanneer het de Turken
aanziet voorde werkelijke vertegenwoordigers
van het Oosten" dat altijd met de wester
lingen in conflict geweest is.
En toch, logisch of niet, men heeft met die
twee opvattingen, vooral met de eerste, reke
ning te houden. Want men kan er zeker van
zijn dat nu de Turken, met een clan dat de
wereld verbaasd heeft, de Grieken uit
KleinAzië geworpen hebben, en daarmede in de
eerste plaats de gecompliceerde berekeningen
van Albion in de war hebben gestuurd, hun
prestige in de Mohamedaansche wereld sterk
zal toenemen. Dat is vooral onaangenaam
voor Engeland met zijn 60 millioen Indische
Mohamedamen, wier leiders een sterke sym
pathie voor den Turkschen Sultan koesteren,
althans zoo doen zij het voorkomen. Vermoe
delijk is die sympathie niet zoozeer voort
gekomen uit liefde en bewondering voor de
Turken, want dat is onmogelijk, dan wel uit
haat tegen het Britsche gezag. Dit laatste
is er gedurende den oorlog in geslaagd de
heilige plaatsen der Mohamedanen te stellen
onder het oppertoezicht van de Sherifijnsche
familie, die zelve afhankelijk is van Enge
land. Daarmede, zoo meenen velen in Enge
land, is het dit land wel gelukt aan den Sultan
van Turkije het prestige te ontnemen dat
het bezit der heilige plaatsen (Mekka en
Medina) meebracht; maar tegelijkertijd is
Engeland voor de veiligheid dier plaatsen
verantwoordelijk geworden. Die veiligheid
is eigenlijk steeds ietwat precair, want zij
wordt voortdurend bedreigd door de
Wahabieten, Mohamedaansche puriteinen, onder
Ibn Saad. Deze laatste zal zich echter wel
rustig houden zoolang hij < 60.000 per jaar
van Engeland blijft ontvangen.
Wanneer men kennis neemt van al hetgeen
Engeland sedert 1!U4 in het Midden-Oosten
heeft uitgericht, kan men moeilijk den indruk
ontgaan, dat er veel meer overhoop gehaald
is dan noodig . Zoo had men --- wilde men
per se het geestelijk gezag van den Turkschen
Sultan ondermijnen, hetgeen misschien zeer
onverstandig was even goed aan Ibn Saad
wat meer kunnen geven dan { 60.000, wan
neer men er hem daarmee toe had kunnen
krijgen, de bovengenoemde heilige plaatsen
te veroveren. Onder den druk der
DuitschTurksche bedreiging heeft Engeland de Ara
bieren tegen hun Turksche overheerschers
geholpen door een koninkrijk Hedjaz te
stichten en de Sherifijnsche familie op den
troon te helpen. Daarmede heeft het de hou
ding aangenomen alsof het oppositie voerde
tegen de pretenties van de Turksche sultans
op het Chalifaat. Maar dat is legende wenscnen
der Indische geloovigen, die daarin zelfs
door de Britsch-Indische regeering gesteund
worden. Lord Curzon sprak den 30en Maart 1.1.
in het Hoogerhuis van den Sultan van Turkije
als van den Chaliet ! Daarbij komt dat de
Sherifijnsche familie in het geheele Oosten
sedert Onheugelijke tijden een allertreurigste
reputatie geniet.
Hoe Engeland zich uit deze
prikkeldraadachtige complicaties zal loswerken, moet
afgewacht worden. Men zal daar misschien
verstandig doen, te bedenken dat de Isla
mieten onder elkander geschilpunten genoeg
hebben en dat men beter doet zich niet te
mengen in familietwisten.
De macht van Turkije is in den loop der
tijden zoozeer verminderd, dat die alleen
door een bondgenootschap met een machtigen
staat zooals Diiitschland, gevaarlijk werd.
Toen Engeland oorlog voerde tegen
Duitschlands Mohamedaanschen bondgenoot, werd
het door zijn Indische Mohamedaansche
onderdanen ten volle gesteund. Wanneer het
er dus voor Engeland werkelijk op aan komt,
heeft het niets van de Britsch-Indische
Mohamedanen te vreezen, e beweegredenen die
Engeland noopten tot verzwakking van
Turkije's macht en prestige zijn vervallen
nu Duitschland gebroken is. En misschien
worden de Turken nu geleidelijk wel weer
Engeland's zetbazen in het Midden-Oosten,
die zij tot HM4 in feite waren.
Niet dat die oplossing voor de volkeren
dier streken wenschelijk mag heeten, inte
gendeel. Maar Engeland's financiën eisenen
gebiedend: inbinden en consolideeren. In
den roes der overwinning en der hooge
handels-conjunctuur na den wapenstilstand
bezette Engeland den Caucasns en zelfs
Mer\ in Centraal Azië. maar het heeft zich
onder den druk der publieke opinie,die om
bezuiniging riep, uit die streken en ook uit
Perzië terugtrokken. Ook uit Mesopotamië,
dat koning Faisal, die aan Engeland zijn
troon dankt, tot een wespennest voor de
Britten gemaakt heeft, zou het zich gaarne
terugtrekken.
En wanneer het uu Frankrijk, dat niet
onsympathiek tegenover Turkije staat (al
is het onwaar dat Frankrijk Kemal van oor
logsmateriaal zou hebben voorzien, hetgeen
overigens niet tegen het internationale recht
zou indruischen), en Italië, dat lonië met
Smyrna niet aan de Grieken gunt, benevens
zijn Mohamedanen in Britsch-Indië door een
gematigde houding tegenover Turkije aan zich
kan verbinden, waarom zou dan ten slotte
een oplossing, die aan den toestand van vór
den oorlog deed denken, niet in overweging
worden genomen? De eischen der Kemalisten
betreffende de zee-engten zijn niet
over-duidelijk geformuleerd : Verzekering van de vei
ligheid van Constantinopel ten aanzien van.
KANONNEN
Honderd machtige millioenen
Dokken we voor het kanon,
Holland meende dat zijn spaarpot
Deze som niet missen kon.
Honderd pittige millioentjes,
Waar men mee gaan vechten wil,
Als we worden aangevallen
Met de pest- en koorts-bacil.
Chemisch worden we vernietigd
En bij duizenden gelijk,
Vreeselijke verwoestingsstoffen
Maakt de wetenschap ons rijk.
Wat beteekenen kanonnen
-Als men aan 't moorden gaat?
Tegen cholera-besmetting
Helpt geen brommende granaat.
Laat ons die millioenen sparen,
Schieten is toch uit den tijd,
Stikgas, typhus, griep, vergiffen
Heeft men noodig in den strijd.
Veel goedkooper is dat alles
Dan kanonnen, kogels, kruit,
En we geven die millioenen
Voor geluk en welvaart uit.
Onderwijs en volksgezondheid
Koopen we voor at dat geld,
Dat, om toch vermoord te worden.
Roekeloos wordt neergeteld.
Moeten we maar blijven vechten,
Komt er nooit een einde aan?
Is vernietigen, is dooden
Noodig voor een volksbestaan ?
Honderd machtige millioenen
Kost ons het,, Wien Neertandsch bloed",
Arbeid, vrede, boterhammen,
Holland!
Waren wel zoo goed.
J. H. SPEENHOFF
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiin
UNIE BANK
voor NEDERLAND en KOLONIËN
AMSTERDAM
en ROTTERDAM
Agentschappen in Nederland:
's-GRAVENHAGE, TILBURG.
LEEUWARDEN, OISTERWLJK,
DENHOTJT, LOCHEMenBORCULO.
Agentschappen in Indië:
BATAVIA, SOERABAYA,
SEMARANG, BANDOENG, MEÜAN en
WELTEVREDEN
eiken vreemden aanval. Niettegenstaande
de inachtneming van dit beginsel moeten de
zee-engten en de Bosporus geheel vrij zijn
voor den handel en de scheepvaart van alle
landen."
Ook in oorlogstijd? That is the qiiestion.
Hoogstwaarschijnlijk verlangt Kemal Pasja
niets minder dan den status quo ante. Maar het
is zeer de vraag of hij er in zal slagen, Turkije
opnieuw tot bewaarder der zee-engten te
maken, nu het zich die positie van ver
trouwen onwaardig heeft betoond. Hij kan
er wellicht in slagen, de neutrale zones aan
den Azt'atischen kust der Dardanellen, die
van den Oranicus (Bigha Tsjai) tot even be
zuiden het oude Troje tot tegenover het eiland
Tenedos loopt, en de strook langs den Bos
porus te bezetten. Maar daarmede is hij
nog niet over de Dardenellen, den Helles
pont en den Bosporus, en hij zal wel niet
beschikken over een genoegzame hoeveel
heid moderne strijdmiddelen, om daartoe te
geraken, vooral niet nu Lloyd George aan
ieder die het hooren wil, te kennen heeft
gegeven dat Engeland iedere poging der
Turken om naar Europa over te steken, zal
beletten, en reeds de hulp der Dominions
heeft ingeroepen.
De quaestie der zee-engten weegt zwaarder
dan alle andere, die Turkije betreffen, en
het is er een van overwegend internationaal
belang. De handelsbeweging, die niet den
Donau in de Zwarte Zee uitkomt, en tevens
alle handel met de Zwarte Zee (die later, als
de Ruslanden op de een of andere wijze ge
reorganiseerd zijn, weer van groot belang
kan worden) kan geheel gestuit worden door
wie de zee-engten in handen heeft. Het be
lang der zee-engten in oorlogstijd springt
zoozeer in het oog, dat dit geen nadere toe
lichting behoeft.
De Oostersche quaestie wordt onvermijde
lijk zooals in den aanhef van dit artikel werd
gezegd, beïnvloed door Rusland. Het komt er
weinig op aan, in dit verband, wie daar de
/nacht heeft, Tsaristen, Bolsjewieken of
Duitschers. Zoo wordt uit Riga bericht, dat
Moskou bereid zou zijn, de Kemalisten te
helpen. Of die hulp van veel waarde zal zijn,
is de vraag, en ook kan men zich te Londen
allicht troosten met de gedachte,dat verdere
successen der Kemalisten de Pan-Turksche
(of Pan-Toeranische) beweging nieuw leven
in kan blazen, hetgeen met het oog op
Centraal-Azië, waar de Bolsjewisten, zooals
overal, alles verkeerd hebben gedaan, voor
dezen onaangename gevolgen kan hebben.
Lloyd George, in zijn laatste uiting, heeft
doen doorschemeren, dat Engeland onder
zekere omstandigheden bereid zou zijn,
Constantinopel aan de Turken terug te geven.
Vermoedelijk zou men hun ook wel het
Oostelijke deel van Thracië willen afstaan,
temeer omdat voor 1913 de bevolking aldaar
uit ongeveer gelijke deelen Turken, Grieken
en Bulgaren bestond.
18 September 1922.
H. D u N L o P