De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 23 september pagina 8

23 september 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 Sept. '22. - No. 2361 WOLFHEZEN Het woud der wolven! Door deze enkele woordverklaring worden eeuwen teruggeschoven en ligt de Veluwe voor ons in al zijn grootsche woestenij van landschap en in de oerkracht van zijn jagende, vechtende en roovende ridders met hun slaafsche volk van knechten. Het is een keten van burchten, hoven en kloosters om de wildernis der Middenveluwe; in het Zuiden dicht aaneen langs de rivieren: Middachten, Biljoen, Rosendaal, Monnikhuizen, Hulkestein, Mariëndaal, Rosande, Doorwerth, Grunsfoort, Redichem.^wp?^ De ridders hielden hun tournooien, brandden vijandige dorpen neer, rameiden naburige burchten, vierden feesten, dat het schalde over Rijn en IJssel en jaagden het groote wild in de bosschen der Veluwe. Dat wild was iets anders dan konijnen en hazen of geïmporteerde zwijnen, het waren de harten en echte everzwijnen, het waren vossen, beren en wolven, die leefden in de oerwouden en 's ochtends of in den avond de beken zochten aan den zoom. De beken in dit woeste land, met hun bronnen in de verborgenheid, trokken de wilde dieren. Zij trokken ook de vrucht baarheid zoekende gewassen, die tot weiden en akkers werden; zij trokken ook de menschen die nederzettingen zochten en veilige kasteelen stichtten. Oosterbeek aan den oever van het fijne beekje, dat door het Zweiersdal stroomt naar den Rijn ; Heelsum -de kerk op een heuvel , aan de Heelsumsche beek, die zijn meervoudige bronnen heeft in Wolfhezen; Renkum aan de Renkumsche beken, die de eerste molens dreven. En tusschen deze nederzettingen, de kas teelen, de hoven en kloosters. Men wist van hun bestaan: Ruinen, gedolven fundamenten, ja Doorwerth, gerestaureerd, staat nog daar aan den Rijn te pralen tusschen de esschen en iepen. Om al die Middeleeuwsche plaatsen bleef de geschiedenis leven; alleen om Wolf hezen, om het woud der wolven, weefden zich legenden, waarvan er gén steun vond in een historische juistheid. «M De heuvels zouden de aardklompen zijn, die reuzen hadden laten vallen op hun weg naar den Rijn, die zij dempen wilden met het zand der Middenveluwe. De oude eiken langs de beek zouden geknot zijn door Wodan, die met zijn hamer scheerde door de kruinen. De ridders van Staveren en Heli, die wilden optrekken naar den Dorenweert, zouden onweerstaanbaar getrokken zijn naar het diepst van het Wolfhezensche bosch, waar de swarte colk", het geheimzinnige ivoor-zwarte meer, zijn spiegel rimpelloos sloot boven de harnassen en vederbossen. Eeuwenlang lag daar Wolfhezen in de donkere romantiek van zijn eiken en geWolfhezen. ?IX' De plaats waar Willem Maris en Anton Mauve elkander voor het eerst ontmoetten weldige dennen; de legenden leefden en ver hoogden de geheimzinnigheid van dit oord, waar de schilders de schoonheid zochten, geloovigen hun eerste zendingsfeesten hielden en waar nu de motor davert van den modernen mensch. En over het land bleven de sluiers der legenden hangen. Even, het was in 1892, werd er een tipje opgelicht door H. J. H. Groneman, die, afgaand op het verhaal van een ouden schaap herder, ten Noorden van de beek, waar de ruige bodem met mos en hard gras gegroeid was en ondergrondsche ruïnen verraadde, aan het graven toog en werkelijk de resten van een bouwwerk vond, waarschijnlijk van een kapel op een begraafplaats. Verschillende voorwerpen, stukken van een hellebaard, van een hiep, een bijltje, een spinsteen, getuigden van een bewoning in de 12e eeuw. Doch gerecon strueerd werd er weinig en men eindigde het onderzoek door de loop graven weder vol te werpen en de onooglijke vondsten te deponeeren in het Gemeente-mu seum te Arn hem. Tot in 1922 de heer A. Olt mans, commies aan het Rijks archief te Arn hem, in een bundel ver geelde stads rekeningen uit 1390 een post ontdekte, ver meldende den aankoop van een klok en wel: dieclocke van Wolfhesen af te wynnen IX s. IlIId." Een klok een kerk, was de conclusie en verder zoekende ontdekte de heer Oltmans, dat in 1627 de Gedeputeerden van het Veluwsche kwartier aan den stadsmetselaar Mr. Aert te Arnhem voor 375 gulden alle tufsteen van de kerk te Wolfhezen verkochten. En nu is het de verdienste van Oltmans, dat hij, niet tevreden met deze twee vondsten uit het begin en uit het einde van Wolfhesen, het gansche archief onderhanden genomen heeft en zoo op papier gekomen is tot een re constructie van de nederzetting Wolfhesen, dat nu blijkt te zijn: een verdwenen dorp! In een klein, maar belangwekkend en fraai geïllustreerd boekje, verschenen bij de Firma G. Romijn te Oosterbeek, geeft Oltmans bijzonderheden van dat verdwenen dorp. En door dat boekje leeft nu voor ons het oude, romantische landgoed in al de pracht van zijn werkelijkheid en in al de stemming van zijn ver en tragisch verleden. 1400: een trotsche burcht! Uit vierhoek torens worden het naburige Grunsfoort, de Doorwerth, de Rijn bespied. In de hutten leven de onderhoorigen en vreezen den mach tigen heer van Wije. Als de krijg de mannen doet optrekken met pijlen en speren, blijven de vrouwen in het kerkje achter bij den kape laan, schuchter gebogen onder de lage romaansche gewulften. Maar als het hof wordt belegerd, dan branden de hutten, vrouwen met schreiende kinders, schreeuwende varkens, kakelende kippen vluchten in de bosschen weg voor de speren, de pijlen en het brandende pek. Soms zijn er luidruchtige feesten, blinkende tournooien, wijngelagen'. Of ruwe, wilde jachten langs de beken van Wolfhezen. En de kapelaan allén in het kerkje. 1500: Hof en dorp bloeien onder den heer van Wilp, landbouw breidt zich uit. Een wildforstergoed ontwikkelt zich. Maar de eeuwige strijd zet zich voort. De Koning van Castilië belegert Arnhem, de galjoten zwer ven op den Rijn. En de bloeiende nederzettingen worden het doel van hun strooptochten. Hoeven en huizen gaan in vlammen op, alleen de burcht van Wolfhezen en de kerk handhaven zich in hun rondgebogen bouw van trotsche, romaansche kracht. 1600. Verdwenen zijn dorp, kasteel en kerk. Want in het laatst der eeuw plunderden de Spanjaarden het Geldersche land. Bij Wolfhezen ontwikkelde zich de strijd. Immers: des vijands gantse heyr lagh rechtevoort tot Wolfhesen bij den Doorenweert, alwaar de onsen stout op haereygen gront sijnde, hen het hoofd booden". De bewoners, teruggekeerd, vonden slechts bouwvallen en brandvlekken; alleen een toren van het kasteel stond nog te wankelen. Tot ook deze instortte. Het dorp Wolfhezen met zijn burcht en kerk, zijn huizen en hoven was van de aarde verdwenen en sedert was het de natuur, die daar zegevierde en op de ruïnen hare wonderen schiep: de eiken met hun machtige tronken, de dennen met de paglmoeren stammen tegen de lucht en de kruinen als reuzenwaaiers; de beuken breed en overhuivend; de berken droomend teer; de jeneverbesboomen als cyprcssen omhoog. Zógroeide daar een landschap, dat onder wilde, veel soortige pracht het verleden bedekte, eeuwen lang. Toch was het of men bij intuïtie voelde, dat daar bij de geweldige Wodanseiken iets titanisch gebeurd was. Kunstenaars werden onweer staanbaar aange trokken tot Wolf Vraagt Uw Leverancier: JUIST UW SMAAK: JAC. URLUS HAVANA 12 SI! SIGAAR FABRIKAAT FLEVO"- UTRECHT met heiligen eerbied, dat de jonge meesters optrokken naar de beken. Ontroerend is het van Cremer te lezen, hoe de schilder van Wolfhezen, meester Hendriks, met zijn discipelen in zwijgend ontzag de schoonheid onderging van de heuvels en de bosschen. Ja, het bruggetje is tot een kunst historische plek geworden. Daar was het, dat de jonge Anton Mauve den jongen Willem Maris begluurde en tot den uitroep kwam: wat jij daar maakt met een enkele lijn, is mij nog niet met duizend lijnen gelukt! En daar maakten die twee meesters der Haagsche school met elkander kennis, om later tot vrienden te worden. Eerbiedig zwijgen, vrome aandacht beving de menschen in deze natuur. Op Wolfhezen was het ook, dat in het midden der vorige eeuw de eerste zendingsfeesten gehouden werden en waar al de goede, ingetogen pro testanten onder hun plechtige, hooge hoeden en in hun kuische neepjesmutsen zich neer lieten om de wijding te ontvangen van zende ling en dominee. Maar al nader kwamen de moderne tijden met stoom, motor en electriciteit. Een hotel gelukkig heel landelijk verrees, een ontwerp werd gemaakt voor de ont wikkelingvan Wolfhezen, doch ongeschonden bleef het stroomgebied van de beken, waar boven de heuvels en de geboomten het verre verleden verborgen. Tot het nu, opgedolven uit de vergeelde paperassen van het archief, te voorschijn komt uit de eeuwen der vergetcnheid: een burcht, een dorp, een kerk. Nu stijgt het landschap nog meer in onze bewondering; nu heeft iedere heuvel een eigen geschiedenis en ieder dal zijn verleden; de geest van den riddertijd leeft nu in de boschschaduwen en aan den lichten voet der heuvels. En onze verbeelding bevolkt de plaats met de gestalten in harnassen van staal, bekroond door wuivende vederbossen, in lijfrokken van purperfluweel met gouden siersels, in overkleeden van statig samijt. En onze verbeelding herbouwt er voorbije werelden, waarin de luister praalt, de schilden schitteren, waarin trotsche geslachten zege vieren en weer vertreden worden in den tragischen ondergang, in den eeuwigen strijd.. J O H A N W E S S E L I N K hezen en het was ZLiidingsbijeenkomst in het land van Wolfhezen iiiiiiMiiiiiiiiiilliilliilllMimiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiiiimiiiiiiiiiHiiMiiimiiifi'iiimiiiiiiitM iitimiimiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiii HUI nu iiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiimiiiiiii iiiiiitiiiiiiiiiimiiilltimiiiiiii SCHILDERKUNST-KRONIEK KLEYKAMP II. De Finn Enckcll, modern, bezit werkelijke kleur; Makela is, in zijn ge zichten uit Rome, ruim en gevoelig. Frankrijk is niet in zijn subtiliteit, niet in zijn altijd schroomrijke laatste periode vertegenwoordigd, noch vindt ge er den zin tot classiciteit aangeduid, die er weer op komt, ofschoon deze klassiciteit in het land waar maathouden natuurlijk is (zelfs in de natuur) nooit verdwijnt. Ge vindt er Cottet, den nadrukkelijken schilder in den dienst ge vierd in Burgos' kathedraal, Monet met zijn luchtige zee, Sérusier met zijn innigheid, Steinlen's Ruth en Booz, groot, met even iets a la Daumier; Een Hongaarsch schilderij als dat van de Hongaarsche boerin, wekt, technisch, respect maar verrijkt den toe schouwer niet. We zijn bewonderaars der technische kennis, natuurlijk, maar dan alleen als ze den schoongevormden neerslag is van een omvattende ontroering.... EDUARD KARSEN, BIJ FREDERIK MULLER TE AMSTERDAM. Karsen is een afzonderlijke natuur, een afzonderlijk figuur. Zulke naturen komen in ieder tijdperk voor; ze staan naast den grooten gang; dikwijls op een zijweg. Dit is niet altijd een bewijs hunner bescheiden heid; het is een onjuist psychologisch inzicht zóiets te meenen. Ik meen, dat het onjuist is bij Karsen dergelijke bescheidenheid te onderstellen; ik vrees, dat het niet strooken zou met de psychische feiten. Er zijn onder die op-zij-van-den-weg-staanders verduvelde hoogmoedigen. Maar hoe is Karsen eigenlijk, dien ik indertijd verstoorde, door den naam van Daalhoff te noemen bij den zijne? Karsen is als schilder, maar niet-uitsluitend, de schilder van een monotoon voor gedragen melancholie van stad en land. Hij heeft zich moedwillig beperkt, dat is zijn Levensverzekering Maatschappij H A A R L B M" WllsonsplelD 11 ng VOOVDBELIOSTB TARIEVEN type en dat beperken brengt het gevaar der eentonigheid mee. Door dezen moedwil wordt de natuurlijke stroom der gevoelens steeds in n bedding gedrongen. Het is soms het heil van een niet-groot talent (Peter Cornelis de Moor had beter zógedaan; Dirk Nijland deed verstandiger wijze zó), maar het is alleen dat heil, als de richting van die bedding toch de richting is van het grootst deel van dat talent. Bij Karsen is dat te betwijfelen, nu en dan. De tentoonstelling wijst het aan; ze geeft soms een gevoel van matheid; te veel werken zijn eender en niet groot genoeg. De figuren zijn niet alleen stil, maar houterig; proporties werden ver wrongen, wat alleen geduld kan worden bij totale argeloosheid; karakteriseeringen schie ten te kort: een kalf lijkt op een te groot schaap; perspectieven en bouw, evenwicht worden verwaarloosd. Dit zijn de algemecne gevoelens, die bij Karsen's werken rijzen. De fouten van zulk talent, zij kunnen in enkele werken minder agressief optreden. Dit is zeker het geval in het Verlaten Huis (no. 10), in een Huisje in Noord-Holland, etc. En soms keert schilder's droefgeestigheid zich tot het schilderen van flonkerender kleur, en uit de bruine paarsen gaat hij over naar een sterk, kleurhoudend blauw eener avondlucht, of tot het maken van een land schap, waar ge meer open den adem van buiten voelt.... Saamvattend wat ik schreef: Karsen is dus een afzonderlijke natuur, moedwillig ge richt naar een vast doel; die niet altijd de stemming bereikt, die hij wou bereiken; dikwijls stoort door details en te weinig kunde en argeloosheid, maar die hier en daar verrast door meer gaafheid dan ge ge meenlijk hem eigen weet, en door meer kleur dan zijn trage melancholie doet verwachten. ARTI, TE AMSTERDAM. Het is niet het doel eener kritiek in een weekblad telkenmale al de namen der schilders van een tentoon stelling te noemen. Bij genoeg.-langdurige medewerking aan zulk blad komen van zelf de namen der makers van belangrijke werken naar voren. Het doel is anders. Als op een zeef, juist van grootte en gaten, moeten de belangrijke werken getoond worden. Ik schrijf met bedoeling: de belangrijke werken, want op sommig, onverwacht werkelijk gelukkig moment maakt een in den regel niet uitmuntend schilder een goed, te loven. 12 oer* 12 cent Sumotra C BUITEHOEWOON ) Sigaar werk. Zulk iets vindt ge in den Rog en Zonnevisch" van Jules Brouwers. De vormen, zonder nadruk, zijn voldoende gekenschetst; de kleuren zijn blank en levend; ge ziet den invloed van sommige Ensor's er in. Ik begrijp ook niet, dat dit werk in het zaaltje hangt, waar, discreet, de verworpenen worden op geborgen (of is dit een vergissing van me V); het is zuiverder van kleur dan de werken van den door mij om zijn teekenende kracht gewaardeerden Wolter. Filarska's Oude Hof (33) is te roemen om 't effect; Grauss' Bloemenleven is zuiver, Graadt van Roggen's houtsnee uit de Pyreneeën vertoont een gevoel voor het groote. Gestel zond drie teekeningen. Van de portretgroep, De vrouw met twee kinderen, is bovenal de achtergrond te prijzen deel; het Voorjaar met het Meisje en het dier is het meest decoratieve. De derde teekening van Gestel is het portret van Jan Toorop. Ik herinnerde mij hierbij het portret, dat Charley Toorop van haar vader maakte, en waar de schilder iets van de zwaarte van een elephant kreeg. Er school daarin toch een juist begrip van de tegenwoordige verschijning van den schilder: Toorop doemt op als een groot lichaam, waar hij verschijnt. Dit is eveneens, op voortreffelijker, meer rustiger en gekunde wijs, begrepen door Gestel. Germ. de Jong's petunia's zijn de bloemen gegeven als het phantoom van hun objectief zijn; nauwkeurig, e. n toch niet zonder stemming zijn Kort's Ca cl ussen. Het portret van Coba Ritsema naar Nelly Bodenlieim, geeft de teekenares der kinder boeken in een haar eigen allure (den vrien dinnen zeer bekende) van actrice, en wel van tragédienne. De teekening, bekorend, in de aliillllniliuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiillllllliiiiiiiiiiiiillllliiillliiil J, S, MEUWSEN, Hofl. A'DAH-R'DAJU-DEN HAAO DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND weergave van den hoed en de bloemetje* daarop, is niet zoo grootsch als het portret van de moeder der schilderes; het is vlakker in 't gevoel. Rueter, uit de Vethsche school, is zwakker, maar inniger-huiselijk. Zwak heden komen altijd bij hem voor: de handjes van den schilderenden Veth, die het penseel moeten stieren, zijn slap. Jan Sluyters kan nooit nietjgenoemd worden. Hij is als teekenaar subtiel iu zijn kinder portret ; Parijs is een phantastische samen vatting. Maar van de twee is het kinder portret het belangrijkst, want het is het eenvoudigste en het meest verfijnde. Er is een glanzende schroom in, die in den mensch Sluyters, die verborgen, toch te erkennen is, achter al de jacht, die zijn leven en zijn eerzucht kenmerkt. Mejuffrouw Surie's vetplantjes, aardig bloemstuk, is in de blauwgroenen iets uit het geheel. .. DE BEELDHOUWERS, TE AMSTERDAM. Het l meest vereenvoudigde beeld van deze reeks beeldhouwwerken, waarvan de kleine te braaf langs de muren op te brave voetstukken zijn opgesteld, is Van Kuyk's (zoo moest hij eigentlijk heeten en niet van Kuik) Hermaphrodite. Het is een blok, met enkele diepe krassen erin, maar het is monumentaal, en toch verfijnd, en het bezit psychologische | waarheid. Tjipke Visser heeft de eeregroep. Het grootste beeld, de eeuwige geboort, mist [ de stille eeuwigheid der werkelijk-groote werken. Onder de maskers, die zieletoestanden l of leeftijden voorstellen, zijn de beste: Vreugde, Krankheid, Zwaarmoedigheid, en de Zinne lijkheid. Van de dieren is de dromedaris goed en de zilveren pinquin. Grooter van bouw is van Galen's kameelhengst; typeerend zijn Dronken mensch. Breed-uit is de Jordaansche van Thérése van Hall, tragisch het Oude Vrouwtje. De Geslagene van B. Jordens leeft; van Remié'ns noem ik het Relief. Trapman's beesten hebben n moeielijk te verwinnen) fout gemeen, behalve als die fout eene van een scholier is: ze zijn te objectief; de per soonlijkheid van den maker bleef verborgen (of was ze niet aanwezig?).... De verzameling stemt niet tot verrukking, maar ze doet als zekerheid erkennen (met het aantal beeldhouwers, die nu niet ten toon stellen), dat we in lang in Holland niet zooveel goede, verschillend-gerichte plastisch-beeliltnde kunstenaars hadden. Ze wekt op, niet te vergeten, dat hier op alle wijze moet worden aangemoedigd, werk gegeven beeldhouwers zijn betrekkelijk zeldzaam te vinden wezens in de fauna der kunstenaars van Holland. P L A S S C U A E H T 'T WOON riM/5 DIRECTEUR: F: j. ZEEGERS ^^*»-^?~*~*^^*+^~** LEID5CHE5TR.73 PRINSENGRACHT 709-711- 713 AMSTERDAM LEVERT UITSLUITEND FABRIKAAT MODELKAMERS FABRIEK: LIJNBAANSGRACHT 23^4-23 BIJ HET LEIDSChEPLEIN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl