Historisch Archief 1877-1940
.4 \
Zaterdag 80 September
A". 1988
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. T 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën Ï0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Het eerste hoofdstuk van
het hoek van den keizer, door Prof. Dr. G.
W. Kernkamp. Woorden van Prof.
Bolland, door Ester Vas Nunes. 2. Pédicure,
teekeningvan Jordaan. Regeeringsprogram
en buitenlandsche politiek, door W. C. Pos
thumus Meyjes. De boekerij der vroegere
Armenische gemeente te Amsterdam, door
Dr. J. Berg. 3. Engeland en Frankrijk,
door H. Dunlop. Spreekzaal: Oorlogs
stemming in Duitscdland, dór Carl
Mennicke; Een nieuwe waan, door Mr. J. A.
H. Coops. 5. Voor Vrouwen (red. El is.
M. Rogge): Brieven uit Zweden, door C. M.
Coster-Wijsman.?Tentoonstelling van Ka
merplanten in Ons Huis", door G. te Winkel.
De jaarbeurs op huishoudelijk gebied, door
A. H. Loeff-Bokma. Uit de Natuur: In
den trektijd, door Dr. Jac. P. Thijsse. .
6. Een nieuw stadhuis voor de hoofdstad,
door H. J. M. Walenkamp Czn. ? Russi
sche boeken, door Drs. Arn. Saalborn.
7. Het verslag der Rijkspostspaarbank, door
Paul Sabel. 8. Jubileum Jacques de Boer,
tooneelteekeningen van B. van Vlijmen. .
Willem Kloos over Busken Huet, door Dr.
Ch. M. van Deventer. Kunst in de La
kenhal, door Jan Voskuil. Dramatische
Kroniek, door Top Naeff. Krekelzang,
door J. H. Speenhoff. 9. Het Gooi
bedreigd, teekening van Joh. Braakensiek.
Ruize Rijmen, Charivaria en Buiten
landsche humor, door Charivarius. Schil
derkunstkroniek, door Mr. M. F. Hennus.
De aardige oude dingen, door Ari.
Zij, die den vrede willen, teekening
van George van Raemdonck. 10.
Oostersche tafereelen, door en met teekening van
J. Poortenaar. Uit het Kladschrift van
Jantje. Onze Puzzle. Rym-Kronycken
't Schietgat, door Melis Stoke. Omslag:
Mijn Rolls Royce, door A. P. M. Moussault.
Bijvoegsel: De Oostersche kwestie, teeke
ning van Johan Braakensiek.
HET EERSTE HOOFDSTUK VAN
HET BOEK VAN DEN KEIZER
Der Kaiser ist kein Philister," heeft
de kanselier von Bülow eens in den
Rijksdag gezegd, toen daar weinig
vleiende opmerkingen waren gemaakt
over het dilettantisme van den Keizer
en zijne neiging om over alles, ook kunst
en wetenschap, het beslissende woord
te spreken.
Inderdaad, een Philister" aan een
vertaling van dat woord zal ik mij niet
wagen ! was hij niet. Iets
studentikoos is hem altijd eigen geweest; ook
in dien zin, dat hij zijne woorden niet
op een goudschaaltje woog; hij had
een gevaarlijke gave van zich gemak
WOORDEN VAN PROFESSOR
BOLLAND.
(Uit aanteekeningen, gehouden door mej.
Ester Vas Nunes van de colleges, die nu
wijlen de hoogleeraar in de jaren 1904 tot
1921 te Amsterdam heeft gegeven.
In de leer der samenleving komen al haar
kategorieën recht, straf, kapitalisme,
socialisme, conservatisme, progressivisme,
enz. tot bewustzijn als onontbeerlijkheden,
die niet enkel goed of enkel kwaad, en niet
af te schaffen zijn. Dat zij enkel goed moeten
doen van zulke onbekooktheden is onze
samenleving vol. Het kapitalisme b.v. heeft
zijn ,,duivelsche" zoowel als zijn goddelijke"
gevolgen, en, wegdecreteeren kan men het
niet. Vór, of tegen, een kategorie zijn, is
malheid van menschen, die niet begrijpen.
Ik spreek niet, alsof ik wat wil of kan uit
werken ; slechts wat meer gelijkmoedigheid
ten aanzien van het gerommel onzer samen
leving, dat steeds duidelijker gebrom wordt.
In de leer der werkelijkheid blijkt alles
zich te verhouden tot iets anders, het andere,
het tegengestelde. Geen recht dus zonder
plicht. Geschreeuw om recht is vermomd
geschreeuw om belang, waarbij men dat
der overzij niet erkent. Zelfs
studentenvergaderingen zijn aangestoken door dat
verderflijke idealisme. Waar is het onderwijs,
hetwelk laat gelden, dat men moet geven
en nemen, ja, dat men den ander moet helpen
aan zijn recht? Misdadig wordt iedere leer
voorgedragen, als ze, ophitsend, enkel wijst
op rechten. Men dooft dan het verzachtende,
dat spreekt uit het besef van plichten. Het
ware is het volledige: rechten en plichten,
beider overeenstemming, reiniging en ver
edeling van zeden.
Van zelf spreekt, dat in de maatschappij
worsteling en strijd heerschen. Er is een nood
zelfs in het huiselijke leven, die niet is weg te
werken. Zelfs daar is iets, dat het belet,
zuiver lieflijkheid te zijn: het onderscheid
van belangen. Wie dat begrijpt, verlangt
niet alles, niet het middelste met de beide
einden, maar is blij als op den vrede het
accent ligt. Doch in het maatschappelijke
leven ligt het op den strijd. De zaak heeft
echter ook een anderen kant dien ik in
1904 te Leiden naar voren bracht. Ik werd
letterlijk uitgejouwd. Ik zei: in de maat
schappij is onderlinge wedijver niet van de
lucht. Maar concurrenten en bazen zijn
dit ook van hun knechts hebben belangen
gemeen. Daarom moet men stelselmatig
kelijk uit te drukken; zijne verantwoor
delijke raadgevers waren voor niets
banger dan wanneer de Keizer in het
openbaar aan het improviseeren ging.
Een goed schrijver is lang niet altijd
een goed spreker; maar wie het ge
sproken woord beheerscht, zal meestal
ook kunnen schrijven. Toen de gewezen
kroonprins het oogenblik gekomen acht
te om zijne mémoires in het licht te
geven, riep hij de hulp in van een man
van het vak om uit zijne notities een
boek samen te stellen. Willhem II zal
ook wel hulp gehad hebben bij het
schrijven van zijne gedenkschriften,
zoo goed als Bismarck daar handlangers
bij had; maar evenals bij dezen zal die
assistentie hoofdzakelijk den materieelen
arbeid verlicht hebben; zoowel de in
houd als de litteraire vorm van het boek
zullen het geestelijk eigendom van den
gewezen Keizer zijn; men mag hem voor
den werkelijken auteur van het boek
houden; van medewerkers wordt dan
ook niet gerept, zooals bij het boek van
den zoon wel geschiedde.
Sinds eenige dagen is ook hier te
lande een begin gemaakt met de publi
catie van den inhoud.Een aantal groote
dagbladen deelen breede uittreksels er
uit mee. Van dag tot dag. Nu ik deze
regels schrijf, is alleen het eerste hoofd
stuk nog maar afgewerkt"; er zijn
er in het geheel vijftien; wij zullen dus
nog wel eenige weken eiken avond
kunnen Wilhelmen".
Maar de meesten zullen voor mondjes
maat bedanken en de lectuur vermoe
delijk uitstellen totdat het boek in zijn
geheel is verschenen. Aan belangstelling
daarvoor zal het niet ontbreken: om
de persoon van den schrijver zoowel als
om het onderwerp, dat hij behandelt.
Om de persoon van den schrijver
want het gebeurt niet iederen dag, dat
wij met een gewezen Keizer in geeste
lijk verkeer kunnen treden. Verwend
waren wij op dit punt reeds: wie herin
nert zich een tijd, waarin zooveel m
moires, of hoe ze dan ook mogen heeten,
van staatslieden en legeraanvoerders
verschenen, die de allerjongste ge
beurtenissen behandelen? Bethmann
Hollweg, von Jagow en Helfferich,
Czernin, Hindenburg en Ludendorff,
zij allen hebben reeds de Flucht in
die Oeffentlichkeit" genomen: voor een
historicus, die zich met de geschiedenis
van zijn eigen tijd bezig houdt, is het
tegenwoordig een lust om te leven !
Het boek van den gewezen kroonprins
voerde ons uit de kringen van
hoogwaardigheidsbekleeders zachtkens op
naar nóg hooger sferen, en nu, met het
boek van zijn vader, stijgen wij op tot
de allerhoogste regionen:
Waar wij met vleuglen d'oogen decken
Voor aller glanssen Majesteit".
Al te letterlijk moet men dit echter
niet doen. Het zal geraden zijn, de
oogen goed open te houden bij de lec
tuur van deze gedenkschriften. Afge
zien van andere motieven, die den
slotheer van Doorn tot het auteurschap
gedreven kunnen hebben, zal hij den
wensch gekoesterd hebben, zich zelf en
daarmede Duitschland vrij te pleiten
van eenige schuld aan den oorlog. Niet
alleen om zich zedelijk te. rechtvaar
digen, maar omdat een voor Duitsch
land gunstige oplossing van het
schuldvraagstuk" het voetstuk van het vredes
verdrag van Versailles wegneemt.
Hoe Wilhelm II die vraag zal be
antwoorden, weten wij van tevoren.
Wie kennis genomen heeft van de door
hem opgestelde en uitgegeven
Vergleichende Geschichtstabellen von 1878 bis
zum Kriegsausbruch 1914", weet alleen
daaruit reeds, welken kijk hij op de
voorgeschiedenis van den oorlog heeft.
Een zoo objectief mogelijk geschied
verhaal zal trouwens niemand bij hem
zoeken.
Evenmin mag men in zijne beoor
deeling van personen en gebeurtenissen,
die niet rechtstreeks met de voorge
schiedenis van den oorlog te maken
hebben, iets anders verwachten dan zijn
subjectieve meening. Maar juist die
begeeren wij te kennen. Wat ons doet
verlangen naar de verschijning van
zijn boek, is de wensch: een tijdlang
hem te hooren spreken, hem te hooren
uiteenzetten hoe hij de voornaamste
gebeurtenissen, die tijdens zijne regee
ring zijn voorgevallen, ziet,om daardoor,
zoo al niet de wezenlijke toedracht van
die gebeurtenissen, dan toch de per
soonlijkheid van den gewezen Keizer
beter te leeren kennen.
Beter, nog beter want een onbe
kende is hij niet meer voi r ons. Welke
souverein heeft zich zoo doen kennen
als hij? wie heeft zich zoo ten toon
gesteld ik gebruik dit woord zonder
eenige smadelijke bedoeling als hij?
Daarom moet men zich ook niet
spitsen op uitlatingen, die hem in een
geheel ander licht stellen dan waarin wij
hem reeds zagen. Evenmin als op ont
hullingen" over belangrijke politieke
gebeurtenissen. Wie die verwacht, zal
wel bedrogen uitkomen.
Slechts over n hoofdstuk van zijn
boek kunnen wij nog met zekerheid
oordeelen. Maar dit eerste hoofdstuk
is Bismarck" getiteld. Daarom zal de
auteur niet gewenscht hebben, dat dit
hoofdstuk beneden de middelmaat van
zijn boek bleef.
Toen het derde deel van Bismarck's
Gcdanken und Erinnerungen verscheen
liet deel waarin hij met Wilhelm II
afrekent heb ik hier betwijfeld, of
de publicatie van dit boek de nagedach
tenis van den kanselier goed zou doen;
ook de meening uitgesproken, dat Bis
marck de publicatie op dit oogenblik,
na den val van den Keizer, niet zou
hebben goedgekeurd.
De gewezen Keizer denkt er eveneens
over. Immers, hij schrijft:
Ik ben niet boos op Bismarck wegens
het derde deel van zijne Herinneringen:
ik heb de uitgave ervan vrijgelaten,
nadat ik mijn recht gezocht en ge
vonden had" (men herinnert zich het
proces daarover). Het langere achter
houden van het deel had geen zin, om
dat de voornaamste inhoud door in
discreties al bekend was geworden.
Anders zou men over de doelmatig
heid van den tijd van vei schijning wel
van meening hebben kunnen verschillen.
Bismarck zou zich in zijn graf omdraaien
als hij weten kon, op welk tijdstip het
derde deel uitgekomen is en welke uit
werking het gehad heeft. Ik zou het
oprecht betreuren, indien het derde
deel aan de nagedachtenis van den
grooten kanselier afbreuk gedaan zou
hebben" enz.
Voor een slachtoffer tegenover zijn
beul is dit gematigd uitgedrukt. En in
het geheele hoofdstuk heeft hij zich die
terughouding opgelegd. Wat heel ver
standig is. Trouwens, voor Wilhelm was
er heel wat minder reden om te toor
nen dan voor Bismarck.
Maar die lof is dan ook de hoogste
lof, dien men aan dit hoofdstuk kan
geven. De inhoud ervan valt nog al
uit de hand.
Daarmede bedoel ik niet, dat de ge
wezen Keizer eigenlijk niets nieuws meer
heeft te vertellen over het conflict met
zijn kanselier. Dit kon ook het derde
deel der Gcdanken und Erinnerungen
bij zijn verschijnen niet moer doen.
Het onderwerp was al uitgeput.
Men mag den keizerlijkcn auteur
dus niet verwijten, dat hij geen andere
oorzaken van het conflict noemt dan de
reeds bekende: ten eerste, en vór
alles, de persoonlijkheden van kanselier
en keizer, die niet naast elkaar konden
bestaan; vervolgens het verschil van
inzicht over de buitenlandsche poli
tiek en over de gedragslijn, die moest
worden gevolgd ten opzichte van de
sociaaldemocratie en van het sociale
vraagstuk in het algemeen.
Maar wel voelt men zich eenigszins
tekort gedaan door de oppervlakkigheid,
waarmede de auteur allerlei kwesties
uit die eerste twee regeeringsjare:; be
handelt, en, meer nog, door /ijn stil
zwijgen over sommige netelige onder
werpen.
Alleen de Bismarck-vercerders door
dik en dun zullen het denKeizer nog ver
wijten, dat .hij met zijn kanselier niet
overweg kon; het conflict moest ont
staan; van schuld" hieraan, hetzij bij
Bismarck, hetzij bij 'Wilhelm II, kan
men niet spreken; het is eerder Ie ver
wonderen, dat zij nog bijna twee jaren
zonder al te groote moeilijkheden nebben
samengewerkt, dan dat die samenwer
king op den duur onmogelijk bleek.
Maar de Keizer gaat 'iet vrij uit in
de wijze, waarop hij den kanseïiei zijn
congéneeft gegeven.
Zeker, gemakkelijk was het niet,
iemand tot aftreden te bewegen, die
zógewoon was te heerschen, zóop
zijn wenken bediend werd, zó'n auto
riteit had bij alle Europeesche kabinet
ten, zóvastovertuigd was dat 's
lands belang hem noopte zijne macht te
blijven uitoefenen en zóweinig ge
voelde, dat het oogenblik van schei
den voor hem was aangebroken, als
Bismarck.
En ook voor een Keizer, die minder
overtuigd zou zijn geweest van de
voortreffelijkheid van eigen inzicht,
minder verlangen zou hebben gekoes
terd niet langer in de schaduw van den
grooten kanselier te staan, minder het
oor zou hebben geleend aan wat zijn
eigenliefde streelde, minder moeite zou
hebben gehad om zijn temperament
te bedwingen dan Wilhelm 11, zou het
een zware taak zijn geweest, aan Bis
marck te beduiden dat hij moest heen
gaan en dit heengaan te doen geschie
den op een voor beide partijen eervolle
wijze.
Maar Wilhelm II heeft al te cavali
rement den knoop doorgehakt. En daarom
is het begrijpelijk, dat hij in zijn boek
maar zwijgt over de wijze, waarop hij
Bismarck genoodzaakt heeft heen te
gaan.
Hoewel ook hierin kon hij, in
zekeren zin, niet anders handelen dan
hij deed. In den zin, waarin eenmaal
de sociaaldemocratische afgevaardigde
Wolfgang Heine in den Rijksdag sprak,
toen hij een belofte van r'en Keizer
om zich in zijn uitingen in particuliere
gesprekken over buitenlandsche poli
tiek meer gereserveerd te gedragen,
waardeloos verklaarde: Er kann gar
nicht anders, wie er min einmal ist".
K E R N K A M p
imiimm.mmmii..,.,,,,,,,,,.,,,,,,, ,
iiiiiiiiimiiiiimnmiiimiiiiiiiiiimniiimmiiiiiiiiiiiiimiiimiimiii
ntitk tiimiitiimiiiiniiminiiiiiiiiiiiiiMimmtiii
wijzen op den anderen kant: wie we beschou
wen als onze vijanden, 'hebben' iets van
ons, en doen iets, iets goeds, voor ons. Terwijl
we elkaar bestrijden, werken we voor elkaar;
het bestaan onzer tegenstanders is in het
onze voorondersteld; in weerwil van strijd
moet ook solidariteit, liefde, heerschen;
men leeft van datgene, waartegen men in
leeft; we moeten vriendschap voelen voor
datgene, waarmee we moeten leven op
gespannen voet; vrede houden met datgene,
waartegen we oorlog voeren. Altijd en steeds
humaner moet men streven naar verbetering,
maar dit heeft men te verbinden met ver
draagzaamheid bij onvermijdelijke euvelen.
Tijdens Karel II aten welgestelden een soort
van brood, dat thans gevangenisoproeren
zou doen uitbreken. We leven in lieflijkheden,
die we niet tellen, en die over 25 jaar nog
mér verbeterd, en k niet geteld, zullen
zijn. Het maatschappelijk vraagstuk gaat
niet van de baan. Laat ons verleeren, een
bepaalde klasse de schuld der ellende te
geven; c'est plus fort que nous. Waren er
duizend, die zóbegrepen, dan ware de
maatschappij te redden; nu is zij hopeloos
verloren.
Verdraagzaamheid betoogde stelselmatig
de kerk, als Christelijke liefde. Hoeveel
verkeerds daaraan op te merken zij zij
suste. Zij maakte ons niet lieflijker, we werden
geen wezens, die elkaar in den
maatschappelijken strijd liefhadden, maar afgunst en nijd
ondergingen zekere tempering. Nu men
niet meer naar de kerk gaat, is de stelsel
matige kweeking van het susmiddel ver
dwenen. Dit is de feitelijke ondergang van
West-Europa. Het Christendom sterft niet
uit, zonder dat millioenen zielen ontredderd
worden. We worden leeg, niet alleen van
geloofsartikelen, maar ook van zedelijke
beginselen. Aldoor wreeder wordt onze maat
schappij. We leven in het begin van een
omgekeerde stichting, die den blik naar
beneden slaat. En zij zal, juist door een
zijdige belangstelling voor stoffelijke belangen,
dezen ten doode toe beschadigen. Dit is de
ironie der geschiedenis.
Eenzijdige prediking van strijd is prediking
ten doode. Wat men zaait, zal men maaien;
wie wind zaait, zal storm oogsten. Dat krijgen
zij te voelen, die kunstmatig aanhitsten.
Wat moeten zij in de toekomst doen te
midden van de menigte, wie ze het eer
biedigen verleerden? Die aanhoudend roept,
dat ze het met hen niet eens" is? Leiden
moeten ze hen, wien ze verleerden, leidzaam
te zijn; met lui zonder respect zoo spreken,
dat dezen respectecren ! In de eindelooze
debatten gaan hun zenuwen kapot.
Vraag geen radicaal geneesmiddel. Dat
zou de menigte eerst hebben, als ze het'goed'
had, zonder er iets voor te doen. Het
paradijsverhaal, volgens hetwelk we het brood
moeten verdienen in het zweet des aanschijns,
heeft heel wat beter gewerkt dan de
hedendaagsche leuzen. Geneesmiddelen voor den
nood des levens zijn er niet; het leed der
wereld is een, dat we dragen van nature.
Wie de menigte voorspelt, dat we er van te
bevrijden zijn, verergert het. Dit echter
wil niet zeggen, dat het niet te verzachten
is. Zeg ik bij andere gelegenheden, dat zuivere
rede geen receptenboek is, nu zeg ik: wel zijn
er palliatieven, middelen om te verzachten.
Vaderlandsliefde is zulk een palliatief.
Zij is de piëteit der huiselijke liefde, verruimd.
Dadelijk is ze kapot te praten. Hoe vergaat
het vaderland? vragen ze dan. Och, dit kan
men ook vragen ten opzichte van de familie.
De een vindt een neef volop familie, de ander
niet. Ja, in getrouwde broers en zusters,
die het huisgezin verlieten, blijft soms
bitter weinig familiezin. Is 'familiezin'
daarom een naam van niets? Maar
dienzelfden familiezin, dien toch ieder beaamt,
hebben we te betrachten als leden van n
natie. Men heeft zijn ouders niet Ie ver
loochenen, om ook andere r belangen te
dienen; zoo ook niet het vaderland, wijl
men tevens cosmopolitische plichten heeft.
Niet voegt het, in de vaderlandsliefde /.wakke
punten te zoeken, om er den dolk in te steken..
Zij wordt al moeilijk gekweekt, en tegen
woordig stelselmatig belachelijk gemaakt.
Het edelste is tegenover de kritiek het wrakste ;
men moet het niet aantasten, doch uit
billijkheid ontzien. De vaderlands/in is echter
in denzelfden graad verzwakt, als de eischcn
aan den staat zijn opgeschroefd. En : allén
in den staat gedijt de geest van het hoogere,
bloeien kunst, godsdienst en wetenschap !
Begrijpt, dat er mér wordt verwoest, dan
wat men meent, onmiddellijk te verwoesten !
'Hier' spreekt niet de partijdigheid van den
gewonen partijganger, al leg ik onder den
indruk der gebeurtenissen de accenten sterker,
om tot nadenken te stemmen.
Geen bloei zonder verwording. Beschaving
ontluikt, bloeit en verwordt, evenals het
afzonderlijke organisme. Wij leven aan den
vooravond van de verwording der beschaving,
in een tijd, waarop het profetenwoord van
toepassing is: Om den avond zal het licht
zijn. Wel degelijk gaat de strijd, die strijd
heet tegen het kapitalisme, tegen de
intcllectuélen. De zin der volksbeweging is niet
geschreeuw tegen het kapitalisme, maar
duivelsche haat van den dummcn ondergrond
tegen hooger geestelijkheid. De lagercn zijn
minder gebeten op den rijkaard dan op den
geleerde. Genu kan fooien geven, en rijk
kunnen ook de anderen worden ; maar niets on
dervindt de mensch met grooter verbetenheid
d K n anderer geestelijke meerderheid. Weg
werken van kapitalisme be teekent weg
werken van hooger geestelijkheid. Men laat
niet gelden, dat intellectueelen onontbeerlijke
voorrechten moeten hebben, /onder welke
ze niet bestaanbaar zijn. Wat men den ar
beider stelselmatig tegen hen heeft inge
sproken, heeft zoo ingewerkt, dat het donker
wordt ook voor hem; men dooft het licht,
waarbij hij zelf ageert. Al dit licht voor den
lagere moet komen van den edele, den voor
lichter, is openbaring van wat hij zelf
niet kon vinden. Openbaring heeft het
nieuschdoin noodig tot verheffing. Ze komt
niet van boven de wolken, maar van
inenschelijken mond, als uitzondering, en is
niet te bestendigen door te loochenen,
dat de 'edelen' in exceptioneele omstandig
heden moeten zijn. Had ik handenarbeid
moeten verrichten, dan zou de natie niet
aan mij kunnen hebben, wat ze nu toch aan
mij heeft. Ik heb dit voorrecht altijd zeer
sterk gevoeld, heb altijd begrepen, wat ik
de natie verschuldigd \vas als 'parasiet'.
Ja, ik erken het : de geleerde eet van den arbeid
der arbeiders, parasiteert op heil. Maar
wie me om dit voorrecht benijden, zijn kort
zichtig. Mijn rechterarm is afgewerkt, 'l'ussche n
hand- en hoofdwerkers is slechts verschil
van tii'ci'nt; ook de tweeden hebben hun
corpus noodig. De eersten /ijn echter bezig,
hen op te teren. Opgeteerd woidt de eiite,
en door ontreddering van het organisme
juist zij teren er veel sterker op - en door
stcriliteit.
On/e kleinkinderen zullen /eggen, dat de
19e eeuw met haar kinderlijk, trouwhartig
liberalisme niet: gelukkig, maar - de
beste is geweest van de Kuropeesche bescha
ving, een betrekkelijk zonnige tijd tnsschen
het ancien rég:me, dit in de 18e eeuw zijn
onhoudbaarheid had getoond, en het nouveau
régime, dat in 2(100 zal hebben duidelijk
gemaakt, welke pestilentie het was. ik
conservatief? De man van begrip begrijpt,
dat alles zich bestendigt in verkcering. Maar
meent men, dat het komende deugt, dan
zeg ik: achterna zal blijken, dat het vroegere
beter was -- inzooverre het bloeiende beter
is dan het uitgebloeide. Ge moet begrijpen -
zonder voorliefde of afkeer. Het is niet te
doen om bepleiten of tegenspreken eener
theorie; begrijpen is aanvallen noch verde
digen, maar het omvattende ruimere daar
omheen. Allerlei, waarvoor men U antipathie
inpraatte, had zijn goeden, en wat men voor
wenschelijke toekomst aanziet, heeft zijn
slechten kant. Houdbaar is niets. Veranderen
zal de toekomst; zoo als het is, kan het
niet blijven. Zoo! zegt de socialist. |a;
en wat komt, is k beroerd. Maar de andere
kant van het desillusionisme is: het ware
en het rechte zijn niet op de komst, doch
hier -? als men het weet te beleven. De
dichterlijkheid van de waarheid is die van de
alledaagsche werkelijkheid. Ik ben ongevoelig
voor de opmerking, dat iets te ordinair, te
verheven, of te vies is, om te bespreken;
niets is te min, om zijn zin te openbaren.'
Voor mij is, als voor den chemicus, het
verschil tusschcn vies en zindelijk opgeheven.
Maar wijs worden is ontgoocheld worden.
Aan wijsheid en zedelijkheid van
hctmenschelijke geslacht, ook aan oubepaalden vooruit
gang aan al die idealen gelooft geen man
van begrip; wel de ongeloovige anderen.
Wie een hoogst waarschijnlijk socialis
tische theorie aanhangt, is bevooroordeeld.
Niet, wijl er niets voor te zeggen is, maar
wijl hij niets ziet dan wat er voor te 'zeggen
is. De ergste dwaallecren zijn die, waarvoor
het meest is te zeggen: /.ij zijn in het wekken
van vooroordeelen het sterkst. Het is een
geringe kunst, tegen al het afzonderlijke,
dat ik zei, te debatteeren: wat men hoorde,
is, wat tegen de vleug gaat. Maar keer tot
U zelven in, en hoor, dat Ge al wat Ge zeggen
wondt, al door mij hebt hooren zeggen zonder
het te hooren. Wat ik ,,er vór" zeg, is zoo
natuurlijk, dat men het niet hoort. De waar
heid veroorlooft haar verkondiger echter
niet op /ijn stuk te staan, als ware niets
te zeggen voor de overzij. Ik ben geen
gekrystalli/eerde Onze Lieve Heer, maar toch
is hij te beklagen, die na dezen leergang
van 22 avonden wel zou willen discutiëereii.
Ik heb niet willen pleiten; het was een groot
offer, dat ik in een middelpunt van nationali
teit als dit, zoo tegen de vleug ben gegaan.
Want wetenschap en verstand zijn veel,
maar niet alles, en ons gaat ontbreken de'
redelijkheid der bezinning, die van alles
het voor en het tegen bedenkt.
Onder het komende régime kan de waarheid
niet gezegd worden. Die nu het meest misbruik
maken van onze lieve, mooie, Nederlandsche
vrijheid, zullen de grootste tyrannen zijn,
als ze ons hebben afgelost. We gaan een
vuile, onedele toekomst tegemoet, een tijd
perk van ondraaglijken dwang door "de
minderwaardige meerderheid op de
meerderwaardige minderheid.