De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 7 oktober pagina 1

7 oktober 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Zaterdag 7 Oetober A°. 1988 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. \V. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUG MAN S, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: De Zaak-Tack, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp. Woorden van Prof. Holland, door Ester VasNunes.?2. Een zuini ger oplossing van het examenvraagstuk, door R. P. J. Tutein Nolthenius. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. De Nachtwacht, teekening van Jordaan. Het nuttig effect van spierarbeid, door Prof. Dr. W. Storm van Leeuwen. 3. De Katholieken en het Zionisme, door Mr. J. Ornstein-Hoofiën. Feuilleton: Lilli's neus, door A. Eloesser. 5. .Voor Vrouwen (red. Elis M. Rogge): Bijkomstigheden, door Annie Salomons. Minna Cauer, door N. Mansfelt-de Witt Huberts. ??De Rattenvanger van Hameln, teekening van B. van Vlijmen. Uit de Natuur: Spinnen, door Dr. Jac. P. Thijsse. 7. Het Fransche Muziekfeest, door H. J. den Hertog, met teekeningen van V. E. van Uytvanck ??Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 8. Schilderkunstkroniek, door Mr. M. F. Hennus. Religieuse inwijding, door Ds. K. Vos. Qroote Verzoendag, teekening van Felix Hess. Boekbespreking, door Prof. Dr. J. Prinsen JLzn. 9. Op den Econ. Uitkijk, door Jhr. Mr. H. Smissaert. 10. Ruize-Rijm en Charivaria, door Charivarius. Uit het Kladschrift van Jantje. Balaleïka-Orkest, teekeningen van B. van Vlijmen. La Festa di San Giovanni, door A. Holdert. 11. Het verzoek van den Leidschen Burgemeester, teekening van Joh. Braakensiek. Politieke Astronomie, teekening van Geofge van Raemdonck. 't Schietgat en Rym-Kronyck, door Melis Stoke. Buitenl. humor, door Charivarius. Omslag: Schaakrubriek, red. Dr. A. G. Olland. Bijvoegsel: De Troonswisseling in Grieken land, teekening van Joh. Braakensiek. DE ZAAK-TACK Het balletje is aan het rollen ge bracht door enkele provinciale bladen, wier hoofdredacteur een vurig bewon deraar is van het Vlaamsche activisme. Toen hebben ook enkele van de grootere bladen een duwtje aan de zaak gegeven. Het Kamerlid Gerretson richtte er een vraag over tot den Minister van Onderwijs. Ten slotte heeft nu ook het hoofdbestuur van het Algemeen Nederlandsch Verbond zich met het geval bemoeid. De lezers zullen al begrepen hebben, dat ik op de zaak-Tack aanstuur. De heer Dr. Tack is voorzitter, of waarnemend voorzitter geweest van den zoogenaamden Raad van Vlaan deren". Hij behoorde dus tot de groep van WOORDEN VAN PROFESSOR BOLLAND (Uit aanteekeningen, gehouden door mej. Ester Vas Nunes van de colleges, die nu wijlen de hoogleeraar in de jaren 1904 tot 1921 te Amsterdam heeft gegeven. 11. ..Wie over iets philosopheert, denkt er over door. Zou hij ten slutte nog gebleven zijn bij de ondoordachtheid van het begin? Doordenken is vér denken, en doordenken is verdenken of wegdenken. Bij wijze van weeromstuit doemt aan het gedachte iets anders op; de eene kategorie gaat over in de andere. De oefening, waarin ik U voorga, bestaat hierin, te leeren beseffen, dat een ?formule, welke ook, geen stand houdt, dat ze, terwijl ze haar gang gaat, er van dór gaat. Verfijnen de distincties tot het uiterste, dan vervloeien ze, gaan in elkaar over. Niet, dat het een gelijk is aan het ander. Op Hegel's identiteit" hebben ze door geslagen als blinde vinken. Maar het woord bedoelt niet hetzelfde". De beide zijden van een blad papier zijn niet dezelfde", en toch onafscheidelijk een en hetzelfde. Denkt men een begrip zuiver, geïsoleard, dan toont het den anderen kant, valt zichzelf aan. Die zooge naamde ongerijmdheden in den leergang van zuivere rede blijken strekking van het begrip tot zelf aanvulling l 'Hier' wordt waargemaakt, dat alles n is, en wel door zelfverkeering van het eene begrip voor, het andere na, in eigen tegendeel, lot het laatste is bereikt, 'het volledige (vol n.l. van geledingen), dat alle vorige vooronderstelt en inhoudt. Zelfver keer ing. Dit is Ie mot de l'énigme, het punctum saliens, waaraan de leer der oneindige waarheid te ontwikkelen is. Zij is een doorloopende kritiek onzer ondervinding, welke opgedaan wordt niet alleen in kategorieën als substantie en cau saliteit, maar ook in ik, ziel, huisgezin, enz; zij brengt alle denkbaarheden aan het licht en in verband, is n groote, niets ontziende, kritiek der kennis. Niets houdt stand. Door denken van het voor en tegen van verschil lenden aard veroorlooft niet, bij n kant te blijven staan; aldoor drijft het ons tot veréniging van het lijnrecht tegenover elkaar gestelde. Daar buiten dwingt het leven ons, partij te staan, maar in ons is een geheimzinnig vermogen, ons in ons terug te trekken, beter dan wij zelf, belichamingen n.l. der redeneerende waarheid te zijn. Niet kunnen wij de waarheid hebben" of krij gen"; in onze beste oogenblikken zijn we er gevallen van; zuivere rede is de zich verhelderende waarheid zelf. Reeds Plotinus zegt: Leer in U zelven het eeuwige kennen, Vlaamsche activisten, die tijdens de bezetting van België hulp hebben gezocht bij de Duitsche regeering om de Gentsche hoogeschool te vervlaamschen, juister gezegd: te verduitschen, en die vervolgens geijverd hebben voor het invoeren der bestuurlijke scheiding, daarna voor de politieke zelfstandig heid van de Vlaamsche gewesten. De groote meerderheid der Vlamin gen, ook van hen die altijd voor standers geweest waren van de vervlaamsching der Gentsche hoogeschool, heeft er krachtig tegen geprotesteerd, dat de hulp van de Duitschers voor de Vlaamsche zaak werd aanvaard. In een vertoog van Januari 1916 schreven zij: Eer en waardigheid zijn ook voor het bezette volk onschatbare goederen. Hoe zou de geschiedenis ons, Vlamingen en Vlaamschgezinden, beoordeelen, indien wij in een tijd waar onze jongens nog strijden in de loopgraven, uit de handen van den veroveraar voordeden, zelfs onder den vorm van rechtsherstel moesten aanvaarden? Door gansch ons verleden heeft ons volk er steeds op gestaan, zijn eigen zaken in eigen land zelf te regelen". Toen in Maart 1917 afgevaardigden van den Raad van Vlaanderen" naar Berlijn togen, volgde een tweede pro test, waarin nadat er op gewezen was, dat de bestuurlijke scheiding niet tot het programma der Vlaamsche beweging behoorde aan deze mannen het recht werd ontzegd namens het Vlaamsche volk op te treden en hunne daden en woorden werden gelaakt. En in Januari 1918 protesteerden opnieuw een groot aantal vertegen woordigers van Vlaamsche genootschap pen en instellingen tegen een procla matie van den Raad van Vlaanderen" en gaven zij te kennen: Wij willen onze eigen zaken zelf regelen naar eigen grondwet, met eigen middelen in eigen land, zonder vreemde hulp of inmenging. Wij zijn diep over tuigd, dat elke andere oplossing, en vooral een inwerking van buiten uit, niets dan hopelooze zwakheid beteekent. En wat de leer betreft, dat alle middelen goed zijn om rechtsherstel te bereiken, die verwerpen wij als onzedelijk en ons volk onwaardig". Met dat laatste oordeel hebben ook velen in Noord-Nederland ingestemd. Zij gevoelden het als een daad, met elementaire begrippen van eer en fat soen in strijd, dat enkele Vlamingen de hulp hadden ingeroepen of aanvaard van de Duitsche regeering, van de regeering nog wel, die duizenden Bel gen wegsleepte om hen dwangarbeid te laten verrichten in vijandelijk land. Ook al hadden deze activisten zich alleen door ideëele motieven laten leiden, daarmede was hun gedrag niet gerechtvaardigd; de leer, dat het doel de middelen heiligt, vindt gelukkig niet bij iedereen weerklank. Fanatiek waren zij? Zij moesten fanatiek zijn voor de Vlaamsche zaak, omdat zij alleen daardoor de stem van hun geweten tot zwijgen konden brengen. Van deze heeren zijn er, toen het spel verkeerde, een aantal naar Neder land uitgeweken; bij terugkeer in België wacht hun gevangenschap of erger. Hoe elk van ons zich tegenover deze stamverwanten" gedragen zal, moet ieder voor zich uitmaken; dat raakt den buurman niet. Maar ons allen raakt de vraag, welke houding onze Regeering tegen over hen aanneemt. Sommigen van deze activisten hebben hier te lande een betrekking gekregen. Een enkele maal zelfs met voorbijgaan van Nederlanders, die zeker niet minder dan zij in aanmerking verdienden te komen. Er zijn bij ons menschen, die de Vlaamsche zaak meenen te dienen door den activisten de hand boven het hoofd te houden; er zijn er ook, die hen helpen, omdat zij dit als een gelegenheid beschouwen, hun haat tegen België en Frankrijk en hun voorliefde voor Duitschland te uiten. Zoolang bij dergelijke benoemingen de landsregeering niet gemoeid was, behoefde zij geen kleur te bekennen. Maar het geval-Tack dwingt haar daartoe. De heer Tack is door den gemeente raad van Enschedébenoemd tot leeraar aan het lyceum. Hoe de Regeering nu hiermee te maken kreeg, daarover luiden de berichten niet eenstemmig: eerst vernam men, dat de heer Tack, als vreemdeling, de toestemming tot het geven van onderwijs had moeten aanvragen en deze hem door den Minister geweigerd was; het hoofd bestuur van het Algem. Nederl. Ver bond geeft een andere lezing: benoe mingen aan door het Rijk gesubsidi eerde gymnasia of lycea behoeven de goedkeuring van den Minister van Onderwijs; deze is in het geval-Tack niet verleend. Hoe dit nu ook zij, de Minister heeft den heer Tack, hoewel hij de vereischte bekwaamheid tot het vervullen van het leeraarsambt bezit, de gelegenheid daartoe benomen. Volgens het op een vraag van den heer Gerretson gegeven antwoord, is dit geschied om staatkundige rede nen". En nader wordt ons bericht, dat de Minister van Onderwijs zijn besluit niet heeft genomen op instigatie alleen van den Minister van Buitenlandsche Zaken, maar dat hij het geval heeft voorgelegd aan den geheelen Ministerraad; deze zou dan hebben besloten, dat de heer Tack geen leeraar mag worden. Of het geval-Tack het eerste is, waardoor de Minister van Onderwijs genoodzaakt werd zijn gedragslijn tegen over de uitgeweken Vlaamsche acti visten te bepalen, moeten wij in het midden laten; volgens sommigen is reeds vroeger de medewerking van onze Regeering noodig geweest om n van hen in staat te stellen, een openbaar ambt te aanvaarden; toen zou die medewerking verleend zijn; maar bij het geval-Tack zou de Minis ter, of de geheele Regeering, kopschuw zijn geworden: hier gold het immers een voorman van de activisten, nie mand minder dan den voorzitter of waarnemenden voorzitter van den beruchten Raad van Vlaanderen" ! Om staatkundige redenen" is Dr. Tack geweerd zoolang de Minister nog geen antwoord heeft gegeven op de nadere vraag van den heer Gerretson, kan men slechts gissen om welke. Om de Belgische regeering niet voor het hoofd te stooten, wordt vrij alge meen vermoed door hen, die zich voor Dr. Tack in de bres stellen. Minis ter van Karnebeek zit er achter; hij wenscht de Belgische regeering niet te ontstemmen. Wij kunnen niet aannemen, dat dit motief den doorslag zou hebben gegeven. Indien onze Regeering uit zicli zelf geen bezwaar zou maken tegen een bekrachtiging van de be noeming van den heer Tack, waarom zou zij dit dan wél doen ter wille van België? Reden om België naar de oogen te zien, heeft Nederland niet; ook geen reden om een bizondere welwillendheid te toonen aan de regee ring van dit land; in elk geval geen reden om zich door haar te laten be wegen tot een daad, die onze regeering om principieele redenen zou afkeuren. Neen, met staatkundige redenen" zal de Minister iets anders bedoeld hebben. Hij, en de Ministerraad met hem, zullen van oordeel zijn geweest: men schen, die zich gedragen hebben als de Vlaamsche activisten van de soort van den heer Tack, kunnen wij in openbaren dienst niet gebruiken; wij zelf benoemen hen niet tot eenig ambt, en wij onthouden onze goedkeuring aan een benoeming, waarbij onze be krachtiging vereischt is. Of dit nu Belgen betreft, die verraad hebben gepleegd aan hun eigen land, of Duit schers, of Franschen, komt er natuurlijk niet op aan; verraders zijn verraders. Wij hebben dus ons besluit niet ge nomen ter wille van de Belgische regeering, maar ter wille van den Staat der Nederlanden; omdat diens belang eischt, dat zijne regeering toont een afschuw te hebben van verraders; in dien zin spraken wij van staat kundige redenen". Hoe meer ik er over nadenk, hoe meer ik geloof dat iemand van Christelijkhistorische beginselen als minister de Visser, voor wien het begrip vader landsliefde een heilig begrip is, aldus moet oordeelen. Zoo iemand, dan moet hij een ingekankerden afkeer hebben van menschen, die heulden met den vijand van hun land, terwijl die vijand dat land vertrapte. Maar geheel zeker van deze inter pretatie van den term staatkundige redenen" zal ik toch eerst zijn, wanneer Minister de Visser duidelijk heeft ge sproken hetzij in antwoord op de nadere vraag van den heer Gerretson, hetzij (wanneer dat antwoord nog aan duidelijkheid te wenschen mocht over laten) bij een interpellatie in de Tweede Kamer, die dan wel niet zal uitblijven. En dan zal ook de vraag wel worden gesteld, of Dr. Tack de eerste Vlaamsche activist is, voor wiens benoeming de medewerking van de Regeering ver eischt was, dan wel of dit reeds vroeger het geval was, zonder dat de Regeering er toen om principieele redenen be zwaar tegen heeft gemaakt. KERNRAMP iiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiimiiiiiiiiimfiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiitiiiiiiiimiiiimiiiii niiiiiiinmiiiiiiiiniiiii en Ge leert 'Uwe' eeuwigheid kennen; ontwikkel het oneindige in U, en Ge leert 'Uwe' oneindigheid kennen. Dit is het ontwikkelingsmoment onzer leer: in den lijve kunnen we he,t eeuwige bedenken, als we onszelf maar leeren kennen. Elke stelbaarheid verkeert zich; onze eigen lievelingen houden de negatie in. Alle theorieën gaan in zuivere rede kapot. En: alle gelden ook de oudste. Zuivere rede laat alles gelden, ook het bestredene; anders ware zij eenzijdig. Zij weerlegt niet, maar vult halfheden aan, toont van een zijdigheden de keerzij. Het afgekeurde blijft bewaard als factor of moment van het ruimere, waarin het wordt opgelost. Elke theorie is nuttig, onvermijdelijk, onontbeer lijk, noemt een kant van het ware, en bevredigt niet, is niet alles". Morgen zijn de eischen, waaraan ze nu voldoet, veranderd. Alle theorieën zeggen: het ware is dit of dat; dit is de fout in alle richtingen. Zeg niet, dat van materialisme, spiritualisme, psychisch monisme, empirische philosophie, enz. niets aan is. Er is alles van aan, doch: er is mér nog. Allen hebben ongelijk, die eigen liefhebberijtje willen opblazen tot de zaak zelf. Wie het woord der wijsheid wil hooren, moet dit slikken: niets is zoo uit de mode, of de werkelijkheid moest er toe komen, en, zoo hoog staat niets, of er valt een betrek kelijke laagte aan te onderkennen, een 'natuurlijkheid', waaraan men zich ver béldt, te verwijlen in het hoogere. Ik tracht anderer theorieën te doen begrijpen, en te reinigen. Ik heb over het oneindige en zijn vereindigingen zoo lang nagedacht, dat geen theorie me imponeert. Door beoefening van zuivere rede wordt men hoogmoedig, niet verwaand, doch hoogmoedig. Maar waarom zou hoogmoed verkeerd zijn? Multatuli noemde het den moed, om hoog te staan. Ik noem de spreek- en denkwijze van zuivere rede hoogmoedig met be klemd gevoel. Het zijn sterke beenen, die de wijsheid dragen; wie zuivere rede beoefent, heeft een zware rol te spelen. Het absoluut methodische denken is niet partijdig, zegt, dat het ware het volledige is. De wereldgecst heeft geen partijschap, wijl hij alle inhoudt, er vol van is. Wil men iets inbrengen tegen een afzonderlijk gezegde van mij? Geluk er mee; doe het desnoods terecht; ik zelf maak vél opmerkingen. Maar niet dat is de vraag. Waar men z over het eeuwige leert denken, verleert men die opmerkingen. Volmaaktheid is niet voorhanden, maar ik roem op mijn eerlijkheid, ben bezig, U redelijk in te lichten. Bespreekt men een algemeenheid in vogelvlucht, dan kan de deskundige allerlei aanmerking maken. Hoe hooger men echter in vogelvlucht ziet, des te duidelijker ziet men een hoogen zin, die van dichtbij, aan het détail, niet wordt bespeurd. Het komt er niet op aan, of de letter vatbaar is voor weerlegging. De groote wetenschappelijke zin vraagt niet daarnaar, maar naar de waarde der gedachte. Bal dadig zelfs durft de wijze zeggen: onzuiverheden komen er niet op aan al legt juist hij er zich op toe, zoo zuiver mogelijk te spreken. Wat doen een paar onzuiverheden in het bedenken der eeuwige waarheid? Ik ben instrument geweest voor het hoogere. Op den duur verzacht de leer de wonden, die ze slaat, maar ze slaat ze. Rechtsgeleerden, kunstenaars, vrouwen, onverschillig wie men is en welk vak men beoefent ieder krijgt een steek in het hart. Welke woorden er ook gebruikt worden, de redeleer leert begrijpen, dat iedere kategorie als punt van aankomst onvermijdelijk en onontbeerlijk, maar door dacht: onhoudbaar, onbevredigend, is. In het licht van zuivere rede is ook datgene te wraken, waarvoor toch allerlei aanleiding is. Door den heden begrippencirkel heen moet ik goedkeuren en afbreken. Goedkeuren: niets goedmoediger dan zuivere rede. Zij erkent zelfs in dwalingen en waanvoorstellingen waarheid. Is dit een enormiteit? De waarheid is de eenheid en de begrijpelijkheid van alles. Zal een dwaling daar zoo buiten vallen dat ze zonder genade zoo heeft te heeten? Juist daardoor vinden dwalingen aanhang, dat ze niet zonder ecnig clement van, vereenzijdiging der, waarheid zijn. e gevaarlijkste dwalingen zijn halve waarheden, die men niet moest isoleeren. Niets is zoo grof, of het laat zich aetheriseeren tot waarheid. Niets wordt eenzijdig afgekeurd, niets is finaal verkeerd, aan niets hebt Ge eenzijdig vijandig te zijn, alles heeft te gelden. Hoe zou de rede iets stellen, dat niet in de rede lag? De ware idealiteit is, in het akelig;te de god delijke Idee terug te vinden. Dit is de weeke kant van het absolute idealisme, dat absoluut zonder idealen is. En af breken: aldoor is het doel, den geest naar aanleiding van een bewering te verruimen. Al mijn hardheden beteekeuen niets anders, dan dat het betrokkene niet alles" is. In de waarheid moet alles opgaan, allen en alles. De leermeester der waarheid moet schokkendheden zeggen, werken gelijk een torpedo, een sidderrog, die zeer onaangename gewaar wordingen teweegbrengt. Geen ontwikkeling zonder verscheurdheid. De wijsheid schijnt zwart te maken, wat ze verheldert maar verheldert ook, wat ze schijnt, of heet, zwart te maken. Zij is billijkheid. Daarbuiten vinden ze, dat deze niet in de Logica is te pas te brengen. Niets anders ! Zuivere rede, die in achttien jaren aanleiding heeft gegeven tot zoo veel hatelijkheid, blijft zelf niet daarbij. Voor haar geldt geen entweder-oder; ook met het onbevredigende heeft zij vrede. Dit juist is de kunst, di- taak, der hoogere menschelijkheid: wat ons tegen de vleug gaat, te beseffen als onvermijdelijken, dus onontbeerlijken, factor der werkelijkheid. Zuivere rede heeft rust, is met de werkelijk heid verzoend; alle driften zwijgen; we beleven Meeresstille und glückliche Fahrt. Ook aan haar woord niet alleen in de kerk kan men een oogenblik van wijding beleven. Zij is nadoen in eigen nietigheid der goddelijke, zelfgenoegzame werkelijkheid, die idealen heeft noch noodig heeft, en toch eeuwig werkzaam is. Niet de /ej'telijkheid van ons leven is aangelegd op het hoogere; buiten de leerzaal van zuivere rede herneemt de lagere werkelijkheid haar rechten. Maar philosnpheeren is vrij denken vrij, ook van eigen vonroordeelen en wenschen. Of we den dichter, den wiskundige, den gods dienstige, den theosoof, in ons ronddragen we dragen alles in ons rond het is de vraag, in hoeverre we er in slagen, ons er boven te verheffen. Wat we daaraan hebben? Voor onze natuur lijke zelfzucht: niets. Het welbehagen aan het besef, dat het eindige zich, niet enkel aangenaam, maar noodzakelijk, logisch, op lost vindt zijn loon in zichzelf. Wat we aan de waarheid hebben? Verleer dit vragen ! Het klinke als spot, maar in ernst doe ik de;e vraag: Wondt Ge wat hebben aan het geen ik hier zeg? Men heeft hier niets anders te zoeken dan begrijpelijkheid. Meent Ge hier te profiteeren? Uw komst kon wel een offeren eischen i al is het maar stoffelijk. Het gaat met de waarheid als met God: men moet er geen profijt van verwachten. Dit doen brave zielen, geen groote geesten. Wie de wijsheid haar eer geeft om haar zelfs wil, zonder er bij te vragen, hoeveel dubbeltjes hij er rijker door wordt, wijdt zich aan een vrouwelijke n Moloch, een Astarte, een Isis, een Vernis, die zoo hevige liefde wekt, dat men er aan te gronde gaat. Offeren moet men zicli aan datgene, waaraan men zich wijdt. De mysticus zei tot het Wezen: Als ik maar in mag opgaan, vraag ik niets meer. 'Genade' moet voordeden geven? Neen, de genade Gods kan als een molen steen op de borst liggen, en erken tóch. dat er een adelsmerk door verleend is! Afzien van alle nutsvragen is het hoogste; en weini gen vermogen dat te doorstaan. Nut? Niets dan zuivere menschelijkheid; begrijpen, wat zin de gang van zaken heeft. Het grootste onzer menschelijkheid in laatsten aanleg is: de waarheid te willen hooren, al klinkt ze verpletterend. Wat hij, die ontwikkeld is tot begrip, bij zijn dood kan zeggen, is dit: Ik heb gebloesemd; mijn menschelijkheid is ontwikkeld geworden tot haar laatste phase. Anders niet." De godsdienst in zijn ons bekende bestaans vormen is factor der verdorrende, wegster vende, West-Europeesche beschaving. Dat wil niet zeggen, dat hijzelf kan verdwijnen; onze geesteswortels verdorren niet, we blijven ze inhouden wat juist thans veel bedenkelijkheden meebrengt. De hersenen zijn leeg; de bovenkamers staan te huur. Dit baart me aan den avond van mijn leven meer zorg, dan ik kan zeggen. Ieder wil, ieder moet, te midden van de alledaagschheden iets verheffends hebben. Al gaat niemand meer naar de kerk. dan nog blijft haar stich ting noodig voor het heele volk. Niemand echter is tevreden met waarheid; ieder vraagt 'bevrediging' op de vraag: Hoe zal het gaan met mij? Dit nu is de theosóphische attitude. Wie dat vraagt, is reeds potentieel slachtoffer der theo- of liever: psyc/wsophie. Men vraagt waarheid, wil niet erkennen, dat men voor den ge k gehouden,gekitteld,wilworden?. en toch is ieder een exempel van de waarheid, dat de wereld bedrogen wil zijn. Het ongeloovig worden der menigte is een W/'geloovig worden ! Nooit tieren woekerplanten weliger, dan waar de godsdienst verdwijnt. Is de laatste geloovige uit Europa verdwenen, dan zullen allerlei oude kinderachtigheden teruggekomen zijn. De wereld is thans vol van tochten door het astrale door malloten. De leegte, ten gevolge van onze ontkerstening, heeft geeuw honger doen ontstaan, die ons alles doet slikken: theosophie, Christian science, spiri tisme en astrologie, waarin ze ons willen meesleepen. Wacht nog, verschuif het, zoo lang ik er ben ! Is de ware wijsbegeerte weg, dan is zij tevens verdrongen door allerlei surrogaten. De geestelijke honger is niet uit te schudden; maar Is het dag geweest, dan wordt het nacht. Om voor den godsdienst te vicariëeren, is de kunst te vvereldsch. Ook waar ze ons verheft, is ze sensueel, maakt ze duidelijk, dat we aan onze zinnelijke gevoelens niet ontkomen. Is de muziek de godsdienst der toekomst, dan zijn we schrikbarend aan het verarmen. Hoe zullen we aan den avond onzer WestEuropeesche beschaving nog het beste be leven, dat ze leverde? Seneca, die ook in een dergelijk overgangstijdperk leefde, zei: Dan moeten we maar onze toevlucht nemen tot de philosophie. Ook onze West-Europeesche beschaving moet zich de onontbeerlijkheid der wijsbegeerte duidelijk maken. Nu wij niets meer laten gelden, is het eenige red middel: doordenken, tot het einde. Wie op ouderwetsche wijze God denkt, denkt een wezen tegenover zich, tot hetwelk hij Gij" zegt, en waarvan hij allerlei vraagt. Maar dit wezen is te denken ook zónder verbeelding: als den oneindigen geest der werkelijkheid, die zich openbaart, het best: in ons."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl