Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
7 O et. '22. - No. 2363
GROOTE VERZOENDAG
Teekening voor De Amsterdammer" van Felix Hess
SCHILDERKUNST-KRONIEK
PORTRETTENTENTOONSTELLING EN TEN
TOONSTELLING DYSSELHOF, bij Frans Buffa en
Zonen, l?14 October.
De heer Siedenburg toont groote activiteit.
Onmiddellijk na Voerman, stelt hij zijn zaal
ter beschikking van eenige Hollandsche
portretschilders. Ge ontmoet LizyA nsingh, S.
Garf, E. Gerdes, H. M. Krabbé, Henk Meijer,
JanKleintjes en Bart Peizel. Boven laat hij u
.. een twintigtal schilderijen van G. W. Dijsselhof
zien.
De portrettententoonstelling is niet de
mooiste, wel de belangrijkste. Dijsselhof
kennen wij ten slotte allen. Hij blijft zich gelijk:
heerscher in een beperkt gebied. Waagt hij
zich daarbuiten, dan laat de aquariumtoon
hem niet los en faalt hij. Zie een
duinlandschapje. Het liefst heb ik hem als hij fijn en bedacht
zaam in een grijs of bruin varieert; in n
geval hier zelf met lan, waardoor zijn stekel
baarsjes een levenstrilling krijgen, die zijn
kwijnende visschen gewoonlijk ontberen.
De portretten zien er minder bescheiden
uit. Eerder schallen ze u tegen, opdringerig
en lang niet mooi. Maar het genre is van de
hoogste orde. Waardeert ge het resultaat niet,
de poging blijft belangwekkend.
Het meest trof mij de over het algemeen
geringe coloristische kwaliteit. Van Holland
sche schilders verwacht ge geen stijlvol
portret, geen houding, geen plastisch
modélé. Maar voor coloristen hield ge hen. Het
vleesch konden zij schilderen en het haar en
den hals waar die uit de snijding van het kleed
opduikt. Deze tentoonstelling leert anders.
Zonder n portret (het eenige) van Lizzy
Ansingh, de drie portretten van Garf, n of
twee Krabbé's, n Kleintjes en met wat goeden
wil n Peizei uit en ge houdt een verzameling
over die u telkens weer verbaast door de plomp
heid, de grofheid, het gevoellooze, de
quasibravour van haarkleur, haarfactuur, haar visie.
Maar het opmerkelijkst is, dat de schilders zich
dat blijkbaar niet bewust zijn. Hoe kon
Kleintjes met het konterfeitsel van een jonge
vrouw, die hij misschien zwak, maar streelend,
liefdevol, fijntjes wist te verbeelden, er twee
inzenden waarvoor ge tot geen kwalificatie
durft besluiten; wie wong Bart Peizel tot het
inzenden van het portret eener oude dame
waaraan, zacht gesproken, elke charme van
kleur, van uitbeelding,van expressie ontbreekt;
wat stelt Gerdes zich voor van de drie
groezelige voortbrengsels die hij potretten noemt,
tenzij dan dat ze zijn cordate maar toch van
elke fijnere bekoring verstoken beeltenis eens
schilders gunstiger doen uitkomen?
Zelfcontrole, zelfcritiek, gevoel van ver
antwoordelijkheid schijnt dezen schilders in te
veel gevallen te hebben ontbroken.
H E N N u s
RELIGIEUZE INWIJDING.
" "
Groote Verzoendag in de Synagoge der Portugeesch Israëlitische Gemeente te Amsterdam (2 October 1922)
IIIIIMIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIlmMllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllmlIIIIII l
I. IR. FELIX ORTT, De Schepping;
II. D. DRIJVER, De Godsdienst; III
IV DR. C. E. HOOYKAAS, De Bijbel,
Mij voor goede en goedkoope lectuur,
Amsterdam, 1922.
Onder bovenstaanden titel verschijnt bij
de Wereldbibliotheek in de serie,,Handboekjes
Elck 't Beste" een reeks van zeven
catechisatieboekjes voor mér-ontwikkelde jonge
lieden uit moderne gezinnen. Vier boekjes
Mllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltlllllllllllllltlllllllll
fgtff'
zijn reeds afgedrukt. Zoo heeft dan een groep
leiders van den Nederlandschen Protestanten
bond eindelijk aan ons een reeks geschriftjes
bezorgd, die vooral stadsdominees tot nog toe
noode misten. Trouwens ook menig dorps
predikant heeft enkele leerlingen, die H. B. S.,
gymnasium of landbouwschool bezoeken en
had dus evenzeer behoefte aan geschikte
leerstof, die men in handen der catechisanten
geven kon.
Wil men al de gegeven stof verwerken, dan
heeft men ongeveer zeven leerjaren noodig,
maar aangezien het mij voorkomt, dat de
boekjes vereischen leerlingen van althans
Levensverzekering Maatschappij
H A A R L B M"
Wllsonspleln 11
DE VOORDEELIQSTE TARIEVEN
MARTIEN BEVERSLUIS, Verzen, C. A.
J. van Dishoeck, Bussum, 1922.
J. G. DANSER, Gedichten, C. A. J.
van Dishoeck, Bussum, 1922.
WlEBRANDUS HAANSTRA, Het blüllkc
huis, Uitg.Mij De Zonnebloem",
Apeldoorn, 1920.
ALICE NAHON, Op zachte Vooizekens,
Nederl. Boekhandel, Antwerpen, 1921.
De heer Martien Beversluis voelt niet
krachtig en zuiver zijn taal en zijn beelden.
Hij heeft vage, zwevende indrukken van
schoonheid; de natuur pakt hem wel, maar
hij pakt de natuur niet. Hij mist de kracht om
in zijn taalmateriaal zijn impressies waar
en echt uit te drukken. In den totaalindruk
van zijn vers is soms wel iets frisch, iets van
het grootsch en heroïsch geziene; maar
wie zich rekenschap geeft van wat er nu
eigenlijk precies uitgebeeld staat, vindt bijna
regel op regel slapheid en valschhcid. Des
dichters woorden rollen er maar uit,
zonder dat ze bewust de eenige juiste uit
drukking zijn van wat hij voelt.
Ik kies op goed geluk de eerste de biste
verzen om er even aan te demonstreeren
wat ik bedoel. Uit Als ge danst".
Weiflend, stormend, wild en weenend
zong muziek zijn zang,
en gij, vlot uw lichaam leenend
aan der tonnen dwang,
vluchtte in onvermoed bevinden
als een vogel langs, in blinde
vreugd, n oogenblik. . . .
Heil u ! vleugelblij gezwinde
vogel,. . . leeuwerik.
Leenend uw lichaam. Nu, 't is meer gezegd.
Maar 't is slap en futloos. Leenend : je mag het
zoo lang hebben, maar eerlijk terug geven,
hoor. En dan vlot leenend. Overgevend
zou gaan, maar 't past niet in de maat. Ze
vlucht in onvermoed bevinden. Wat moet ik
me daarbij denken? Bevinden is na onderzoek
een toestand constateeren. Ik kan iets in
orde bevinden, in een toestand van ver
vuiling bevinden. Wat nu die dansende juffer
hier bevindt, is mij duister. En onvermoed
Hotel Duin en Daal
Het geheele jaar geopend. Centr. verwarmd.
is dat bevinden: je zou het zoo niet kunnen
denken. Onvermoed bij wie? Bij de kijkers?
bij de juffer? In haar dans is ze een leeuwerik.
Nu is het typische in den leeuwerik de zang.
Het vliegen doet in geen enkel opzicht aan
een dans denken en dan nog wel een dans, die
zich paart aan een zang, die weifelend,
stormend, wild en weenend is. De leeuwerik
stijgt in rechte lijn naar boven; daalt eens
plotseling, om weer rustig in vertikale lijn
te klimmen. Zijn vlucht is absoluut niet iets
wat past bij hartstochtelijke, bewogen muziek.
Uit Sneeuwval" :
Maar zachter dan, veel zachter van
Omhoog komen ze vallen.
Een regen is 't en niet een vlucht
Vau zweeincnde kristallen,
Als uitgeblazen, veel en licht,
de wereld door en zonder wicht.
De dichter is in heel dit vers in extase
over de sneeuw. De vlokken vallen zacht,
heel zacht; best. Die vlokken vormen eeu
regen. Wordt de visie daar mooier of aan
trekkelijker door? Eu wat hebben we aan
de meedeeling van wat de vlokken niet zijn,
nog wel in zulk ecu uitgewerkt beeld? Wat
zijn zweemende kristallen? Zeker is bedoeld
dingen, die zweemen naar, in de verte gelijken
op kristallen. Ik voel niet precies wa:ir
als uitgeblazen enz." bij bedoeld is. Bij den
regen? Of bij de kristallen? Die uitgeblazen
(dit wil vermoedJijk zeggen: geblazen uit)
kristallen zou nog ai raar zijn.
Uit De stroom":
Veilig, volgzaam, vol verraden,
eender en bizaar,
Vloeiend om verborgen draden
Rond en rimpelraar,
gaat z' in slierende Uraden
Voort zoover ik staar.
Ja, dat zijn nu allemaal heel aardig bij
elkaar geprutste alliteraties, doch ei n Begriff
musz bei dein Worte sein".
En nu moet ik ronduit verklaren, dat ik geen
levend aannemelijk beeld voor mijn geest krijg,
als ik een stroom rond en rimpelraar moet zien
vloeien om een verborgen draad. Dat zijn
alles inderdaad slierende tiraden. Ik moet het
hier bij wat ik zoo maar voor de hand vond,
laten. De heer Beversluis ziet zoms goed het
ding in zijn geheel, maar eer hij een dichter
zal zijn, moet hij zich leereu dwingen om het
beeld zuiver en correct tot in de kleinste
details uit te werken. Hij heeft dichterlijken
aanleg, maar hij kent zijn stiel nog niet.
Wat doet tegenover dit wilde, ondoor
dachte en ondoorvoelde het werk van Danser
hoog en voornaam aan. Welk eeu krachtige,
natuurlijke eenvoud in volle statige
schoonminstens 14 jaar, terwijl men in den regel blij
zijn]mag, als zij toHnin 18e jaar willen blijven,
k omdat bijna geen enkel zeven jaren lang
een cursus volgen wil, zal de leermeester
genoodzaakt zijn twee boekjes per jaar door
te werken, maar dan ook zeer snel een aantal
bladzijden behandelen, f slechts een gedeelte
te bespreken. Immers men heeft in n
leerjaar niet meer dan 35 a 40 lesuren te zijner
beschikking. Wie deze reeks gebruiken wil,
zal finaal moeten breken met de gewoonte
door vele dominees helaas nu nog aangehouden
om psalmen en gezangen te laten opzeggen, wat
ik steeds heb beschouwd als tijdvermorsen,
of om door de jongelui gemaakte opstellen
te laten voorlezen, wat mede een middel
vormt om in elk lesuur veel minder te behoe
ven lestegeven. Deze boekjes veroorzaken bij
gezette behandeling, dat de lesgever zijn vollen
tijd hard noodig heeft.
In zooverre nu ben ik met deze reeks vol
daan, dat hierdoor wordt gedemonstreerd
welk eeu rijke leerstof de moderne catecheet
heeft voor ontwikkelde leerlingen. Maar in
een ander opzicht ben ik toch niet voldaan, n.l.
deze leerstof kweekt duodecimo-theoloogjes,
maar geen vroomheid. Men leert welk een
belangrijk verschijnsel de godsdienst is,
doch dit maakt nog niet: religieus. En onze
tijd heeft uiet zoozeer behoefte aan jonge
gemeenteleden, die veel van theologische
zaken weten, maar wel aan een jeugdige
garde, die met geestdrift en vroomheid bezield
Zondags de kerkgebouwen helpt vullen. Het
groote vraagstuk is niet om aan jongelieden
een menigte zeer interessante dingen van
min of meer wetenschappelijke!! aard op
theologisch gebied mee te ileelen -- ik vrees
dat het grootste percentage der H. B.
S.leerliugen enz. geen catechisatie meer loopt
maar wél om de bij de jeugd vrijwel geheel
verdwenen belangstelling in het kerkelijk
heid. Ik neem maar weer het eerste wat ik
opsla:
Zij schrijden ouder 't vaag geruisch der blaren
Door 't zwoele duister van eeu sombre laan
Waar hier en daar een eenzame lantaren
Het loover in een zilver licht doet staan.
Wat is dat schoon, volmaakt zuiver, gaat'
eu af. l lier is geen woord slordig of
ondoorvoeld ; hij kende zijn métier en had daarvoor
blijkbaar hard eu welbewust gewerkt.
Kr is eeu ontroerende schoonheid in zijn
berustende, soms opsteigerende levenshouding
tegenover de ontvliedende levenskracht eu in
s;ille verteedering gaat daardoor eeu klacht
van zoete sensualiteit.
Danser is onbetwistbaar de meest echte
kunstenaar van deze vier door genialen aanleg
en ernstige studie, l lij ging van ons heen i"
1920, nog geen 27 jaar oud. Eeu vriend sthreef
achter in deu bundel: Danser las veel,
langzaam en goed. Geen nuance in de uit
drukkingswijze, geen geheime bedoeling achter
de woordschikkingen ontging aan zijn aan
dacht, die zich over iedere schoonheid eer
biedig heen boog. Hij wasén jongeman, zooals
wij er in dezen tijd weinig kennen, die boven
het verborgen leven, gevuld met teederheid
eu verzen, geen ander verlangen kende.
Hij was zuiver van iedere eerzucht. Hij wilde
er" niet komen. Hij discussieerde niet,
hij theoretiseerde niet. Hij haatte alles wat
naar reclame zweemde.
|an Danser schreef heel weinig. Want
zorgvuldigheid kenmerkte heel dit lieve wezen.
Hij bewaakte met jaloersclien zorg een
jong en schroomvallig gemoedsleven, doods
bang voor iedere ontaarding tot sentimen
taliteit, doodsbang ook voor al het onechte,
voor alles wat hij innerlijk uiet volkomen
verantwoorden kon. En zoo bewaakte hij
k iedere uiting. Groote woorden, sonor.'
volzinnen sprak hij niet, noch schreef hij
deze. Hij wilde liever gewoon schijnen clan
onoprecht zijn".
Ik schrijf dit alles over niet alleen, omdat
het inderdaad Danser's werk karakteriseert,
maar ook omdat het een leer is voor meiischen
van vage dichterlijke bevliegingen als de
heer Beversluis en zoovele anderen.
Het blanke huis is de eerste bundel van
den heer Haanstra. Hij heeft uiet het door
wrochte, het ernstig statige, het gave vati
Danser. Zijn werk is nog wat jong en naief,,
maar hij heeft toch eeu frisschen, vnmlijkeii
kijk op de natuur, is als van zelf .spreekt,
verliefd, maar zonder zuchten en jercmiadfs;
hij leeft in eeu Icntig, stralend entliousi.'isüK.'
Minimin m uaii itlliulll iiliiniiiluamjtimlIi.ilKIMf'"1
J.S.MEUWSEN, Hoil. A'DAM-R'DAH-DEN HAAIJ
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
Vraagt Uw Leverancier:
JUIST UW SMAAK ?
JAC.URLUS
HAVANA 12 *? SIGAAR
FABRIKAAT ..FLEVO"- UTRECHT
leven weder aan te kweeken en den toestand
van heden te overwinnen, dat vrijwel in
iedere kerk mér grijsaards dan jongelui te
vinden zijn.
Hoe voortreffelijk ook dit viertal boekjes
ieder in zijn soort zijn, zij bieden ons toch
nog niet wat wij broodnoodig hebben. Afge
scheiden daarvan juich ik de verschijning van
elk der vier van harte toe. Mijn ingenomenheid
is het grootste met het boekje van Drijver,
(een inleiding over primitieve godsdiensten,
animisme, mohammedanisme, hindoeïsme en
boeddhisme). Het is van het begin tot het
einde even interessant en biedt overvloedig
feitenmateriaal. De natuurfilosofische be
schouwing van ingenieur Felix Ortt, bevatte
lijk en stelselmatig geschreven, redeneert
van de natuurverschijnselen uit naar het gods
besef toe. Van sterrenhemel, atoom, electroon
gaat Ortt over op energie, entropie, evolutie
en entelechie als basis van een godsdienstige
wereldbeschouwing. De laatste hoofdstukken
(16?22) kunnen mij minder bekoren. Hoofd
stuk 16 ,,De entelechie ais schepper lijkt mij
vrij zwak toe, hoofdstuk 20 Satan en Anti
christ" ware beter ongeschreven gebleven.
Daarentegen is hoofdstuk 21 ,,Merk-wereld
en werkwereld" (waarin de biologische op
vattingen van prof. von Uexküll verwerkt
zijn) vrij aardig.
Dr. Hooykaas, die reeds vele jaren te
Rotterdam een groote bekendheid als voor
treffelijk catecheet heeft verkregen, behan
delde in twee deeltjes Oud en Nieuw Testa
ment. Beide boekjes zijn voortreffelijk van
opzet. Terecht begint hij het Oude Testament
met Mozes en eindigt hij het Nieuwe met de
Kerstverhalen. Bezonnen kritikus hoedt hij
zich voor uitersten en gaat hij dus niet
mede met de kleine groep van ultra's, bij wie
van de historie niet veel overbleef. Terloops
merk ik op, dat enkele illustraties naar
Rembrandt (vooral de te kleine
Honderdguldensprent) weinig geslaagd zijn. Het
eenige hoofdstuk, dat mij weinig bekoren kan
is het 64e lijden en overwinnen". Vooral
blz. 112 acht ik al te oppervlakkig. Ook
geloof ik, dat in het Johannes-evangelie veel
meer historische gegevens, berichten over
geleverd uit den mond van een ooggetuige,
voorkomen dan Hooykaas schijnt te meenen,
en dat in de Paulmische brieven minder
omgewerkt en bijgevoegd is. Maar behoudens
dan hier of daar iets, waarbij ik een
vraagteeken zou willen zetten, heb ik deze beide
boekjes juist daarom met zoo groot genoegen
doorgelezen, omdat zij weldadig aandoen
door de groote warmte, waarmee Hooykaas
zijn onderwerp heeft behandeld. Maar deze
vier boekjes, vooral die van Drijver en Hooy
kaas, verdienen mér dan te worden gebezigd
bij catechisaties. Het zou aanbevelenswaard
zijn, wanneer alle leeraren (M. O. en Gymn.)
i 11 talen, geschiedenis en aardrijkskunde ze
kochten en zelfstandig doorwerkten. Kennis
van den inhoud daarvan zou ongetwijfeld
aan hun onderwijs somtijds ten goede komen.
Zoo ook moest ieder hoofd van een openbare
school op de hoogte zijn van de in dit viertal
boekjes verwerkte leerstof. Als de drie werkjes
die nog moeten verschijnen (geschreven door
Binnerts, van Duijl en mej. Bruining) even
goed zijn, verkrijgen wij m.i. inderdaad een
model-reeks.
Middelstum K. Vos
in wind en regen, in zonneschijn en vriesnacht.
Hij neemt goed waar en zegt eenvoudig en
natuurlijk'wat hem heeft getroffen en bewogen.
Er vliegt wel eens een regel uit de maat,
heel keurig op zijn woorden is hij ook niet
altijd; m a-r: ik heb toch een sterk vermoeden,
dat hij er wel komt met hard werken. De
natuurlijke dichterlijke aanleg is er wel.
Als voorbeeld van zijn werk geef ik hier een
gedicht, dat me werkelijk goed lijkt; het is
goed gezien u n zuiver gevoeld, Vnesnacht":
Dit is een nacht van klare schoonheid stc'rk,
Wijd stralend maanlicht op de doode kerk,
Verstarde wereld ouder stalen zwerk:
De stammen staan in late nacht te waken
Met breed gebaar, onwezenlijk en groot,
Orion trilt hoog boven lichte daken,
En door de takken gloort Satiirnus, rood.
Een ijzren greep doet kil de kruinen kraken,
Dof, van den toren, valt eeu klokslag dood.
Dit is de schoonheid van een klare waan:
Want, koel doorschijnend, lijkt het gansche
/.werk
Eén ijs-kristal, waarin geketend staan
De hoornen, u de huizen en de kerk.
Ver, aan deu top, blinkt koud de heldre maan,
En roerloos staan de stralen, recht en sterk !
Hier gaat een dichter door der droomen dag,
De starre koude striemt zijn stijf gelaat,
Hij voelt het flauw en staart iu vroom ontzag.
De snceuwlaag kreunt, terwijl zijn voetstap
(gaat
Door scherpe schaduw van het twijgen-rag;
Koud glimt het maanlicht op de harde streat.
Tot zoover is het goed. Dan komen er nog
drie regels die deu indruk gedeeltelijk bederven:
Weet wél gij mcnschjcs, die u bukkend
(schaart,
Kleinhandel! wrijvend om deu warmen
(haard :
Dat God zijn schoon aan zwervers openbaart.
Zeker, we weten het wel, echte dichterlijke
zwervers zijn heel bijzondere en begenadigde
meiischen; maar als een beginneling dat zoo
parmantig /.egt en zich zoo als begenadigde
apart zet, doet dat wat komisch aan eu hij
bederft zijn eigen werk.
Het zijn lieve, mooie vooizekens, dievaii
AliceNahon;haar werk is na baareersten bundel
wel wat krachtiger, fijner, subtieler geworden ;
het is niet meer dat kuusteloos en toch ont
roerend neuriën van haar eerste. Ze zal met
haar zoete, weelderige Vlaamsche woordekeiis
stellig het hart van onze jonge dochteren
inpalmen. En toch weet ik niet, of ik niet
meer van haar eersten bundel houd. Daar
sprak enkel een natuurlijke aanleg in zoet
naief jongemeisjes-gekweel. Ze hield natuurlijk
van Gezclle en ze zong hem na. In haar
tweeden bundel voel ik die navolging sterker
en meer bewust. En dat is jammer.
'k En zal nog niet bergen, dees Lente,
Den strik waar 'k m'n haren mee tooi!
Al ben ik geen kind van de mcnschen,
De blommekens vinden me mooi.
De wegelkens weten mijn zwerven;
De distels vermoeden mijnweed;
De heide.... ze ziet me zoo geren
In 't wit of in 't rose gekleed.
Dat is alles mooi en goed ; maar laten we
toch hopen, dat aan dat gecoquetteer met zich
zelf en haar snoezig portret een einde komt.
Ik zeg dit nu zoo hard en stug, omdat ik vast
geloof, dat in Alice Nahon werkelijk een
dichteresje zit, die, als ze niet langer zoo
makkelijk haar Vooizekens laat loopen in
den toon van Gezelle, niet zoo gauw tevreden
is met zich zelf, maar werkt, haar persoonlijk
heid vrij en zuiver ontwikkelt, verdieping
en verinniging in het leven zoekt, wat worden
kan voor Vlaanderen en ook voor Holland.
J. PRINSEN JL/.N.
HETBOEK
TONDEWEEKJ
9&~ is~%!*~S*s^Z!^S&4ir*üs*i> ?>3B
l
DE DUBBELGANGER
DOOR
F. M. DOSTOJEFSKI
Uit het Russisch vertaald door
S. VAN PRAAG
Geïllustreerd omslag van JOKDAAN
Prijs ingcn. ? 2.90 - Geb. ? 3.90
De Avondpost schrijft:
Deze roman is beknopter en
ni e t zoo ingewikkeld, maar daarom
uiet minder spannend.
Uitgave van
V t. n Holkema tïWarendorf, Amst.