Historisch Archief 1877-1940
-?r"
". 3365
Zaterdag 21 October
A°. 1922
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie: Keizersgracht 333, Amsterdam
Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: Het bestuur der Rijksuniver
siteiten, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp.
Kinderkruistochten, door H. O. Cannegieter.
2. De crisis in Engeland, teekening van
Jordaan. Krekelzang, door J. H.Speenhoff.
Kinderrechtbanksn, door' Mr. J. H. J.
Hoog. Uit Dajakland, door Mr. H. .
Koster. 3. Een verjongd Turkije, door
J. J. Fahrenfort. 5. Voor Vrouwen (red.
Elis. M. Rogge): Bijkomstigheden, door Annie
Salomons. Paula Modersohn?Becker, door
Cl. Bienfait. Kleeding van de Maand,
teekening van M. Heyligers. ??Uit de Na
tuur : Octoberavond, door Dr. Jac. P.
Thijsse. 6. Het reclamebiljet, door J. D.
C. van Dokkum. Op den Econ. Uitkijk:
In afwachting, door Jhr. Mr. H. Smissaert.
7. Spreekzaal: Gepleegd verraad aan Neder
land, door Dr. Ch. F. Haje. 8. Eduard
Verkade en Dr. Willem Royaards,
teekeningen van B. van Vlijmen. Tooneel te
Berlijn, door Cornélie van Oosterzee.
Dramatische Kroniek, door Top Naeff.
9. De toenadering van Frankrijk tot Rus
land, teekening van Joh. Braakensiek.
Charivaria, door Charivarius. Cp
koffievisite bij den Sultan, door Dr. N. J. Singels.
Feuilleton: De muisgrijze, door Dr. Arthtir
Eloesser. 10. Uit het Kladschrift van
Jantje. 't Schietgat er. Rymkronyck, door
Melis Stoke. Aardige oude dingen, door
Ari. Buitenlandsche Humor, door Cha
rivarius. Omslag: Damrubriek, redacteur
K. C. de Jonge.
Bijvoegsel: Engeland betaalt den eersten
termijn van zijn schuld aan Amerika, te
kening van Joh. Braakensiek.
HET BESTUUR DER RIJKS
UNIVERSITEITEN
. Mijn Leidsche ambtgenoot Huizinga
heeft in De Gids van October 11. de
kwestie aan de orde gesteld, hoe het
bestuur onzer Rijksuniversiteiten kan
worden verbeterd.
Hij kenschetst den tegenwoordigen
toestand aldus:
Verbeeld u een groot en zeer in
gewikkeld bedrijf, uiterst fijn geor
ganiseerd, dat geen directie heeft (want
de rectoren en senaten of de faculteiten
zijn daarmede niet te vergelijken), doch
enkel een raad van commissarissen,
die eens per maand vergadert, samen
gesteld uit mannen, in beslag genomen
door hooge betrekkingen, welke geheel
buiten de sfeer van het bedrijf liggen,en
lang niet allen even deskundig".
Het is waar, de colleges van curatoren
de raad van commissarissen" in
bovenstaande vergelijking zijn geen
eigenlijk besturende colleges, maar een
tusschending tusschen een directie en
een commissie van toezicht. Maar juist
in dat vage en halfslachtige van hun
positie resultaat van het feit dat
zij een uit den regententijd in ons staats
wezen overgeplant orgaan zijn j ligt
een deel van het euvel. Zij kunnen te
veel kwaad en niet genoeg goed doen".
De curatoria" zoo betoogt hij
verder vormen maar al te vaak
een geluiddempende tusscheninstantie
tusschen de universiteit en de regeering.
Het stelsel brengt niet zelden in het
bestuur der universiteiten zeker me
chanisch element, zeker gemis aan het
direct doelmatige, om niet te spreken
van de traagheid, die er onvermijdelijk
aan verbonden is. Wenschen en ver
langens die uitgaan van de universiteit
zelve, verzinken soms in het curatorium
als in een moeras. De universiteit heeft
met de regeering geen onmiddellijk
contact, en het gevolg is, dat er nim
mer sprake is van een werkelijke, be
wuste universitaire politiek. Want de
curatoria staan te zeer buiten de univer
siteit, zijn te weinig doordrongen van
hetgeen er eigenlijk in de universiteit
omgaat, te weinig thuis in de sfeer der
academische wetenschap, om in waar
heid haar orgaan te zijn".
Ook de techniek van het universi
teitsbestuur is gebrekkig. Veel te veel
tijd en arbeid gaat heen met het heen
en weerzenden van vragen en ad
viezen tusschen den secretaris van
curatoren en dien van den
academi?'schen senaat. De outilleering van die
beide secretariaten is in sommige geval
len zoo primitief, dat elk zakenman de
handen ineen zou slaan".... De
hoofdzaak echter blijft, dat de curatoria,
wat ook hun belangstelling en arbeids
kracht mogen zijn, buiten de universi
teit staan, wier welzijn zij behartigen".
Huizinga heeft een goed werk ver
richt, door den vinger op deze wonde te
leggen. Het werd tijd, dat uit univer
sitaire kringen in het openbaar kritiek
werd uitgeoefend op het vigeerende
stelsel van universiteitsbestuur.
Niet, omdat daar reeds lang ontevre
denheid smeulde over de wijze, waarop
de curatoria zich van hunne taak kwij
ten. Het tegendeel is het geval. Zooa'ls
Huizinga in zijn artikel terecht op
merkt,laat de verstandhouding tusschen
hoogleeraren en curatoren in het alge
meen niets te wenschen over. De ver
diensten van deze laatsten worden door
de hoogleeraren zeker niet te weinig
gewaardeerd; eer bestaat er kans, dat
de eerbied, dien men den curatoren uit
anderen hoofde dan hun curatorschap
toedraagt, hun werkzaamheid in het
college van curatoren doet overschatten. ?
Ook was er in den kring der hoog
leeraren niet reeds lang een communis
opinio gevormd, dat, welke ook de per
soonlijke kwaliteiten der curatoren
mochten zijn, het bestuursstelsel onzer
universiteiten verbetering behoefde.
Velen hunner hebben weinig aanleiding,
hunne gedachten over dergelijke onder
werpen te laten gaan. Ook ontbreekt aan
onze universiteiten een krachtig gemeen
schapsbesef; men voelt zich niet meer
leden van n geheel; dit geheel is
dan ook reeds lang uiteengevallen; de
vergadering der gezamenlijke hoog
leeraren, de senaat, slaat geen hoep
om deze duigen. De
middelpuntvliedende kracht overheerscht aan onze
universiteiten; haar ontbreken doel
matige organen'ter verzorging van
centrale belangen. \
Niet dus omdat hij eindelijk in het
openbaar uitsprak wat tusschen de
wanden der senaatszalen reeds lang
werd gemompeld, verdienen Huizinga's
woorden de aandacht, maar om hun
innerlijke waarde. Hij heeft de kar
dinale fout van het bestuur onzer
universiteiten aangewezen: de colleges
van curatoren staan te zeer buiten de
universiteit. i
Deze diagnose zal vermoedelijk weinig
bestrijding vinden. Over het genees
middel, dat hij wil toedienen, zal
misschien minder eenstemmigheid
heersenen. ?
Natuurlijk zoekt hij de remedie niet in
de herschepping van den senaat tot be
stuursorgaan der universiteit:niemand,'
die een senaat kent, zal hiervan heil
verwachten. Hij wil ook niet tornen
aan het beginsel, dat de universiteiten
niet geheel en al van binnen uit moeten j
worden bestuurd. De colleges van cura-J
toren wenscht hij te laten bestaan; maar
aldus hervormd, dat zij binnen de uni-j
versiteit worden gehaald, dat er tus
schen deze en hen contact wordt ge-j
legd en uitwisseling van inzichten
vergemakkelijkt.
Daartoe wil hij de samenstelling
dezer colleges aldus wijzigen: de pre
sident-curator en twee leden worden,
als tot dusverre, door de regeering
benoemd; naast hen nemen twee ver
tegenwoordigers van de universiteit
zitting: een jaarlijks wisselend lid, de
rector magnificus, en een voor gelijken
duur als de overige curatoren door den
Senaat aangewezen lid, hetzij uit zijm
midden, hetzij uit de oud-hoogleeraren/:
Verder wil hij de twee bureau's: dati
van de curatoren en dat van den senaat'
doen samenvallen: de secretaris van
curatoren worde voortaan de perma
nente secretaris der universiteit.
Het is hier niet de p!«a-ls. op de d
tails van dit plan in te gaan. Met de
leidende gedachte ervan: het overbrug
gen van den afstand tusschen curatoren
en universiteit, kan ik ten volle in
stemmen. En ik hoop zeer, dat het plan,
eenmaal geopperd, ampele discussie in
universitaire kringen zal uitlokken en
dat het vandaar, zij het dan ook in
onderdeelen gewijzigd, steun zal krijgen
bij den Minister van Onderwijs, wan
neer het noodig mocht wezen.
Op n moeilijkheid heeft Huizinga
zelf reeds gewezen. In zijn schema zal
de president-curator in zijn ambt een
volle taak vinden; zoo het al niet zijn
uitsluitende bezigheid behoeft te zijn,
dan toch zijn voornaamste. Zullen de
gewenschte personen zich voor dit
ambt beschikbaar stellen? Op die vraag
geeft hij een bevestigend antwoord, in
den vorm eener wedervraag: zijn er
dan in Nederland geen mannen genoeg,
die na een volbrachte loopbaan in hooge
en verantwoordelijke betrekkingen, nog
de lust en de kracht hebben tot een
werkzaamheid van het fijnste geestelijk
gehalte?"
Ik wil het hopen, maar koester
eenigeri twijfel. Aangenomen echter, dat
men voor het ambt van president
curator de gewenschte personen kan
vinden, dan zal er, bij uitvoering van
het plan-Huizinga, tevens voor ge
waakt moeten worden, dat de president
curator van een bepaalde universiteit
niet te veel gedaan krijge in den Haag.
Hij zelf herinnert er in zijn artikel
aan, dat onder het tegenwoordige stelsel
van universiteitsbestuur, een president
curator van zekere universiteit, met
bijzonder grooten invloed in den Haag,
stelselmatig voor zijn universiteit ver
meerdering van leerstoelen en uitbrei
ding van materieele hulpmiddelen wist
te verwerven, tot grooten bloei der
universiteit in kwestie en der weten
schap in het algemeen".
Volgens Huizinga's denkbeeld zal
voortaan de president-curator zich ten
volle aan zijne taak wijden; hij zal zich
niet regeeringschmaar universiteitsch
moeten voelen"; hij zal dus ten bate
der universiteit, aan wier hoofd hij
staat, ook al zijn invloed aanwenden,
opdat zij zoo goed mogelijk worde
uitgerust; de wedloop tusschen Leiden,
Utrecht en Groningen zal dus nog
scherper worden; zoowel politieke
omstandigheden als de persoonlijke
eigenschappen van den president
curator kunnen bij dien wedloop aan
de eene universiteit een voorsprong
geven boven de andere.
Zou het daarom niet gewenscht zijn,
wanneer men verandering gaat brengen
in het universiteitsbestuur, tevens een
college te scheppen, dat de behoeften
van alle universiteiten kent en tegen
bevoorrechting van de eene boven de
andere kan waken?
Het gewezen Kamerlid, de heer de
Savornin Lohman, heeft vroeger reeds
het denkbeeld van zulk een centraal
college van curatoren geopperd. Tegen
woordig schijnt de verwezenlijking van
deze gedachte misschien minder noodig,
nu de Minister van Onderwijs het
,,distributie-stelsel"op de universiteiten
wil toepassen: de onmisbare leerstoelen
bij alle bezet; bij telkens eene een vol
ledige vertegenwoordiging van bepaalde
takken van wetenschap, en wel van
diegene, welke daar, om historische of
andere redenen, het meest thuis
behooren.
Ook al blijkt het mogelijk, in de
naaste toekomst dit stelsel tot uit
voering te brengen en de insiders
weten, hoeveel moeilijkheden daarbij
overwonnen moeten worden dan
nog zal een Minister van Onderwijs later
niet kunnen volstaan met er streng de
hand aan te houden. De groei van
sommige takken van wetenschap en het
ontspruiten van nieuwe zullen af
gezien nog van de noodzaak van toe
vallige omstandigheden wijziging
van het stelsel vereischen; de Minister
zal dan, bij de beantwoording van de
vraag, aan welke universiteit nieuwe
leerstoelen moeten worden gevestigd,
de voorlichting behoeven van een
colAan onze Medewerkers
De redactie acht het gewenscht, haren
medewerkers en inzenders nadrukkelijk
ie verzoeken, voor hunne bijdragen zoo
veel mogelijk rekening te houden met den
voor het Weekblad meest geschikten om
vang. Te lange artikelen leveren ver
schillende bezwaren op, zijn ook voor
de lezers veel minder aantrekkelijk. De
normale afmeting van artikelen moet
op ten hoogste 1500 woorden, en die
van Feuilletons op ten hoogste 2000
woorden worden gesteld.
Van met potlood geschreven bijdragen
kan de redactie geen kennis nemen;
evenmin van die bijdragen waarvan hel
papier aan beide zijden is beschreven.
Zoo mogelijk, gelieven de inzenders ge
typte copie in te zenden.
Alle inzendingen moeten
geadresseerd worden: Aan
het Secretariaat der Redactie
van De Amsterdammer", W eek
blad voor Nederland, Keizers
gracht 333, Amsterdam, zonder
vermelding van persoonsnamen.
Eventueele vragen over drukproeven,
overdrukken, tijdstip van plaatsing e.d,
eveneens en uitsluitend te richten tot het
Secretariaat".
iiiiiiiiiiiimiiiiiui
lege, dat het geheele universitair onder
wijs overziet en geen neiging heeft de
ecne universiteit hoven de andere voor
te trekken.
Misschien kan uit de afdeeling
Hooger onderwijs" van den Onderwijsraad
zulk een college groeien; deze zal dan
echter op eenigszins andere wijze moe
ten worden samengesteld dan thans
het geval is.
Intusschen, op deze laatste kwestie
zal ik niet dieper ingaan; het was hier
slechts mijne bedoeling, in de eerste
plaats mijne instemming te betuigen
met de strekking van het plan-Huizinga
en vervolgens de wenschelijkheid te
betoogen, dat bij verwezenlijking van
dit plan tevens een centraal college
worde ingesteld, dat den Minister zal
kunnen dienen van advies over de
doelmatigheid van de vervulling der
wenschen, die elke Universiteit te
kennen zal geven.
K E R
IIIIMIIIIIirmillllllllllllllll
MlllllmilllllllMIM
KINDERKRUISTOCHT
Onder de kindervermaken, die in de mode
zijn gekomen, is er n, dat niet de onver
deelde instemming van onze hedendaagsche
paedagogen bezit. Ik bedoel op het oogenblik
niet de afschuwelijke autoped, die de trottoirs
en de rubriek ingezonden stukken" onveilig
maakt, maar het in veler oog niet minder af
schuwelijke bedelen voor een goed doel.
Het collecteeren op straat is een zeer oude
instelling, maar eenige decenniën geleden
verscheen de straatcollectant uitsluitend in
de deftige gestalte van een eerwaarden heer,
wiens hooge hoed, zwarte handschoenen en
koperen bekken indruk op de dienstmeisjes
maakte. Deze incarnatie van de p.hilanthropie
was in overeenstemming met het min of meer
somber karakter, dat de weldadigheid tot
voor kort in ons om zijn weldadigheidszin
veelbewonderd vaderland openbaaree.
Het tweetal zwarte gedaanten, waarvan de
n belde en de ander de bus presenteerde, be
hoorde bij de witte wanden van het werkhuis,
de oudemannetjesdracht van de weesklndertjes
en de braafheid van Keesje, die van de diaco
nie trok. Drie gestalten waren er, die tusschen
de kleurenwemeling van het straatverkeer
met hun deftig zwart den ernst
svmboliseerden van de drie ernstigste verschijnselen des
levens: de godsdienst, de liefde en de dood.
Naast den predikant en den lijkbidder ging
als incarnatie van de christelijke charitas de
straatcollectant.
Van lieverlee is er een tijd aangebroken,
waarin men 't met den ernst zoo ernstig niet
meer schijnt te meenen. Althans naar het
uiterlijk neemt men den ernstigen kant
van het leven luchtiger op. De voorgangers
van den godsdienst verschijnen in grijze
colbertjes en met een stroohoedje gedekt; de
lijk-auto's voeren hun vrachtje in vliegenden
vaart naar het crematorium en de straat
collectant van voorheen is door de
toovernympf van den Tijd veranderd in een liefelijk
deerntje of een aanvallig kind.
Het kan ook zijn, dat deze metamorphose
een andere beweegreden heeft. Godsdienst
dood en liefdadigheid staan niet in de gratie
van 't groote publiek. Men heeft een afschuw,
van alle drie; spreekt er niet over en denkt
er zoo weinig mogelijk aan. Een aanmaning,
een herinnering aan het bestaan van deze
droefgeestige zaken bezorgt den wandelaar
kippevel; hij keert zich onmiddellijk om, zoodra
hij een dominee, een bidder of een collectant
ontwaart.
Onze tijd heeft het geheim ontdekt, dat
men, om de menschheid naar haar verheven
doel te voeren, de zaken, die haar voor haar
bestemming moeten doen rijpen, smakelijk
moet maken. Men heeft de pil leeren vergulden
en het wormkoekje in chocola gedrenkt. De
oorlog, dat allerverschrikkelijkst monster
onzer barbaarsche cultuur, heeft het woord
camouflage" in zwang gebracht. Waarom zou
een wereld, die het kanon camoufleert en het
kwaad van het slagveld in de bloemetjes zet,
niet evenzeer dit middel toepassen, wanneer
het het goede geldt?
Aantrekkelijk maken, dit is het wachtwoord
voor de wetenschap, die in open lucht voor
beiderlei kunne cursussen organiseert; het
wachtwoord voor den godsdienst, die de
calvinistische prediking des Woords kruidt
met muziek, zang en kerkdecoratie; het
wachtwoord ook voor de naastenliefde, die de
gave der milddadige landgenooten met een
bloemetje beloont.
Zoo ergens het doel de middelen heiligt,
dan hier. Het bloemetje brengt geld op, meer
zilverstukken dan er koper in de collecte
kwam. De teringlijders, de hongerende vreem
delingen, de kinderbewaarplaatsen,de
vredesaposteleu, het Witte, Roode, Groene eu
Oranje Kruis, de drankbestrijding, de slacht
offers van den lupus, de ouden van dagen, de
zuigelingen, de Duitsche, de Weensche, de
Russische kinderen en straks weer de Arme
niërs en de vluchtelingen uit Smyma floreeren
in letterlijken en overdrachtelijke!! zin door
het weldadigheidsbloempje, dat de jeugdige
verkoopsters en de meerbedaagde kuopers tooit
met het eereteeken der barmhartigheid en op
bepaalde dagen in 't jaar Nederland stempelt
tot een menschlievende natie.
Maar helaas, de paedagogen ! Men is kwaad
gaan zien in dezen vorm van weldadigheid.
Heeft men pas na een hardnekkigen strijd
van jaren de bedelarij uit het volksleven ver
bannen om thans, zij het voor een goed doel,
de bedelarij aan te kweeken in nieuwen vorm?
Onze paedagogen hebben de koppen bij elkaar
gestoken en de statuten voor een nieuwe
vereeniging tot wering van bedelarij wachten
op koninklijke goedkeuring.
Is weldadigheid dan niet langer een deugd?
Zeer zeker is ze dat gebleven, zoo zij het altijd
geweest is en altijd zal blijven. De opvoed
kundige waarde, ie er steekt in elke gelegen
heid tot het lenigen van eenigerlei nood, is
boven eiken twijfel verheven. Kinderen het
besef bijbrengen, dat, als het ne lid van
de maatschappij lijdt, ook de andere leden
lijden; kinderen sociaal leeren denken, voelen
en handelen behoort tot de meest elementaire
plichten der opvoeders. Men behoeft waarlijk
de werkelijkheid niet voor de jeugd te ver
bloemen en kan dit in een tijd als de onze
trouwens niet eens, nu de ellende schreeuwt
door het sleutelgat en loert door de vensters
der kinderkamer. Wat kan men beter doen,
dan de onvermijdelijke bitterheid voor de
kinderziel verzachten door als tegengif tegen
de neerdrukkende gewaarwording van leed en
ellende het kind de voldoening te schenken,
dat het helpen kan en helpen mag om den nood,
waarvoor het huivert, te lenigen?
In hoever Van Alphen verouderd moge
wezen, zeker niet in zijn versje over het
medeI .'den, waarin hij het kind laat zeggen;
Wie dat ik immer smart zie dragen,
'k Heb ook gevoel daarvan.
Ik sluit mijn oor niet voor zijn klagen
Maar help hem als ik kan.
lichter geldt, en nu komen wij aan het
kritieke punt ook ten opzichte van i de
liefdadigheid: het is zaliger te geven dan te
ontvangen. Het kind, dat iets afstaat uit
zijn spaarpot of van zijn Sinterklaasgesehenken
ten bate van een hulpbehoevende, werkt aan
zijn zaligheid. Maar het kind, dat de gaven in
ontvangst neemt, loopt kans zijn ziel te ver
beuren, althans te beschadigen.
Bedelde het kind voor zichzelf, dan zou liet
al spoedig vervallen in de ondeugden van heb
zucht, list en bedrog, die deu beroepsbedelaar
kenmerken. Maar het kind bedelt voor een
ander, en de zedelijke besmetting die het al
bedelend oploopt, staat op n lijn met de
lichamelijke besmetting, waaraan een pleeg
zuster sterft, die zich opoffert in een barak
met pestlijders. Voor een goed doel mag men
ijveren, en de wedijver, die den strijdmakker
overtroeft, is door het doel gewettigd. Voor
een goed doel mag men op de ijJelheid
speculeeren, mag men een Mennistenlcugentje aan
wenden, mag men zich op den voorgrond
dringen.
Zou dit wel heelemaal waar zijn? Hoeveel
volwassenen zijn te goeder trouw zedelijk ten
ondergegaan in hun niets ontzienden ijver voor
het geloof. Ontstaat in den kinderkruistocht
der philanthropie niet het gevaar, dat de jeugd
zedeiijk ondergaat in haar niets ontzienden
ijver voor het liefdadigheidsbloempje?
Laat ons niet zwaar op de hand zijn. Laat
ons erkennen, dat kinderen ook als
philantropen kinderen blijven en dat, evenals hun
leeren. ook hun bedelen spelen is. Wordt een
kind, dat men met een paedagogisch
onbezwaard hart postzegels laat verzamelen, slech
ter, zoodra hij geld gaat verzamelen voor een
vacantiekolonie? Wordt een kind, dat bij het
tollen, het ravotten, het oplossen van raadsels
de eerste wil zijn, het slachtoffer zijner eer
zucht, zoodra hij op Bloemetjesüag zijn
makkers den loef tracht af te steken?
Zeer zeker heeft de kinderkruistocht zijn
bizondere gevaren, en het is goed, dat men
op enkele van deze eens ter ege wijst. Cp de
openbare straat bestaat steeds gelegenheid
tot misbruik en het is onvermijdelijk, dat onze
kinderen, inzonderheid onze meisjes, wanneer
zij bloempjes aanbieden of met de collecte
bus loopeii, blootstaan aan de onbeschaamd
heid van de slechtste hestanddeelen uit het
publiek. Toen men Johanm.'s Muller, den wijze
van Elmau, eens omtrent een gewichtige
aangelegenheid een vraag deed en die vraag
inleidde met te zeggen: Acht u het niet ge
vaarlijk, dat....", antwoordde de wijze : Zeer
zeker is het gevaarlijk, maar het leven is ook
gevaarlijk; zal men daarom liet leven laten?"
Wanneer il-: op n gevaar van den kinder
kruistocht meen te moeten wijzen, is bet het
gevaar van overdrijving. Hetgeen in deu dilet
tant-bedelaar voor 't goede doel" tot een
zedelijke winst wordt, loopt in den beroeps
bedelaar voor 't goede doel" op zedelijke
schade uit. Door bij alle gelegenheden' te
bedelen, door voor alles en nog wat met
busjes en bloemetjes te loopen, bederft men
niet alleen de markt en stemt men niet slechts
het publiek wrevelig, maar men kweekt het
geen voor kinderen in 't algemeen en voor
bedelende kinderen inzonderheid noodlottig
is: routine.
Gezegend zij de gift, die gaat door kinder
hand, maar God beware ons voor den
geroutineerden bedelaar!
C A N ,\ i; i; i i-; T i: k