Historisch Archief 1877-1940
ff». 3366
Zaterdag 80 etober
A°. 1920
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Adverfentiën Ï0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten
INHOUD: 1. Het boek van den gewezen
keizer, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp.
Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Bijvanck.
2. Het succes in de tooneelwereld,
teekening van Jordaan. Krekelzang, door J.
H. Speenhoff, met teekening van B. van
Vlijmen. Nieuwe richtingen in de Ziel
kunde, door Dr. Adolf F. Meijer. Amerika
en Europa, door Dr. Hendrik Willem van
Loon. 3. Spreekzaal, door Mr. P. H.
Ritter Jr. De kwestie Lodewijk XVII, door
H. J. Schouten. 5. Voor Vrouwen (red.
Elis". M. Rogge): Suze Robertsen t, door A.
Plasschaert. ??Bijkomstigheden.door Annie
Salomons. Babbeltje, door Yvonne de
Tessan. Na den aanvang, door Nine
Minnema. Uit de Natuur: Friesland, door
Dr. Jac. P. Thijsse. Thomas Mann, tee
kening van V. E. van Uytvanck. Cor
v. d. Lugt Melsert, teekening van B. van
Vlijmen. ??Nieuwe Engelsche boeken, door
W. van Doorn. Dramatische Kroniek,
door Top Naeff. 7. Financiën en Eco
nomie, door Paul Sabel. Aardige, oude
dingen, door Ari. Het gouden kalf, tee
kening van O. van Raemsdonk. 8. Percy
Grainger, teekening van B. van Vlijmen.
Schilderkunstkroniek, door Mr. M. F. Hennus
en A. Plasschaert. Timmermans-huldi
ging in Lier, door Dr. Maurits Sabbe.
9. De gedenkschriften van den Keizer, tee
kening van Joh. Braakensiek. Charivaria,
door Charivarius. Oostersche tafereelen,
door en met teekening van Jan Poortenaar.
Kleine Misères, door Minca
VersterBosch Reitz, met teekeningen van Is. van
Mens. 10. 't Schietgat en Rijm-Kronyck,
door Melis Stoke. Uit het Kjadsclirift
van Jantje. Omslag: Damrubriek, red.
K- C, de Jonge.
Bijvoegsel: Het aftreden van Lloyd George,
teekening van Joh. Braakensiek.
HET BOEK VAN DEN
GEWEZEN KEIZER
Wanneer men zoo om zich heen hoort,
dan schijnen de, nu ook in boekvorm
verschenen Gedenkschriften van Kei
zer Wilhelm", menigeen nog al uit de
hand te zijn gevallen.
En toch is het een merkwaardig boek.
Men mag den balling te Doorn dank
baar zijn, dat hij ons deze bijdrage tot
de kennis van zijne persoonlijkheid niet
heeft onthouden.
Als zoodanig moet men het geschrift
waardeeren. Wie er meer van verwacht
hebben, kwamen bedrogen uit. Op
zienbarende onthullingen over de ge
schiedenis van de laatste veertig jaren
treft men er met een enkele, straks
te noemen uitzondering niet in aan;
onze kennis van de voorgeschiedenis
van den oorlog wordt er niet door ver
rijkt; over den oorlog zelf zwijgt de
auteur opzettelijk: de beschrijving daar
van vertrouwt hij aan de militairen en
de historici toe.
Evenmin spreekt hij over de diplo
matie tijdens den oorlog; hij laat de
gebeurtenissen sinds 1914 vrijwel rusten
en handelt alleen eenigszins uitvoerig
over een paar kwesties, die hem persoon
lijk betreffen: waarom hij de vlucht
naar Nederland heeft genomen, en
waarom hij niet uit eigen beweging
verschenen is voor de vierschaar, die
de Entente over hem wilde spannen.
Toch zou het te betreuren zijn,
wanneer dit boek niet was geschreven.
Alleen reeds hierom zal het belangrijk
blijven, omdat men eruit leert, hoe de
gewezen Keizer de voornaamste ge
beurtenissen tijdens zijne regeering ziet
of althans: wenscht, dat men ze ziet.
Ook blijkt eruit, welke dingen hij zich
niet meer herinnert, of niet wil her
inneren; de kritiek op zijn boek zal
dan ook verscheiden onderwerpen moe
ten aanwijzen, die hij stilzwijgend voor
bijgaat of waarover hij heenglijdt.
In n opzicht zal het boek menigeen
verbaasd hebben: de toon ervan is nog
al gedempt; den Wilhelm 1. R. van de
beruchte redevoeringen en telegrammen
vindt men hier niet terug; evenmin den
man van de kantaanteekeningen. De
auteur heeft zich veel meer terughouding
opgelegd, dan men mocht vermoeden
dat hij in acht zou nemen; zijne vrien
den en vereerders, die allicht eenigszins
ongerust waren geworden bij de aan
kondiging, dat het boek zou verschijnen,
zullen vrijer adem hebben gehaald,
naarmate zij met de lectuur vorderden:
aan groote onvoorzichtigheden heeft
de schrijver zich niet schuldig gemaakt.
De helft van de Gedenkschriften
handelt over feiten en personen" in de
jaren vór 1914. Daarin komt maar n
opzienbarende mededeeling voor: die
over het zoogenaamde Gentleman's
agreement", een overeenkomst, die in
het voorjaar van 1897 zou zijn aan
gegaan door Engeland, Frankrijk en de
Vereenigde Staten, met het doel om
Duitschland en Oostenrijk te ver
pletteren ! Voor den gewezen Keizer
ligt in dit verdrag eigenlijk de kiem
van den wereldoorlog.
Het is mij nog niet gelukt, de twee
geschriften in handen te krijgen, waarop
de auteur zich beroept tot staving
van zijne bewering: het boek van den
Amerikaanschen hoogleeraar Roland
Usher (waarvan intusschen de titel
niet wordt vermeld, zoodat men moet
vermoeden dat de gewezen Keizer het
alleen kent uit de citaten eruit, die men
in het onmiddellijk te noemen geschrift
vindt) en een in 1918 verschenen publi
catie The problem of Japan" (waarvan
in 1920 ook een Duitsche vertaling
uitkwam), die opgesteld heet te zijn
door een ex-diplomaat uit het Verre
Oosten".
In afwachting van het oogenblik,
waarop ik met deze geschriften kennis
zal kunnen maken, wil ik toch alvast
eenigen twijfel te kennen geven aan de
juistheid van de mededeeling. Bij het
bedoelde verdrag toch zouden de Ver
eenigde Staten zich verbonden hebben
Engeland en Frankrijk met al hunne
Illllllllllllllllllllll
VERLAINE'S BRIEVEN
Allen, die de letteren lief hebben, zullen den
dienst waardeeren, hun door Monsieur van Be
ver bewezen, nu hij den aan vang heef t gemaakt
met een ni-tstekend verzorgde uitgaaf der
brieven van den dichter van La Bonne
Chanson en van Sagesse.
Hij heeft de origineelen van zijn verza
meling stukken correct beschreven en
gecopieerd en het scheelt weinig of wij meenen
de papieren zelf voor ons te zien. Maar wat
wij in dit geval bizonder moeten prijzen: hij
heeft niet zijn geheele collecte in een door
gaande chronologische orde geschikt, maar
hij heeft de brieven aan de verschillende
correspondenten apart gehouden en daardoor
verkregen, dat, om het zoo te noemen, een
zelfde geestelijke atmosfeer om de brieven
gehandhaafd blijft wanneer men daar een
maal aan is begonnen.
Het beeld voor ons blijft zoo ongebroken
en het behoudt zooveel mogelijk zijn qualiteit
van leven. Vooral,waar gelijk hier,de vertrouw
de vrienden van den dichter in klein aantal
aanwezig zijn, treedt men op deze wijze
gelijdelijk zijn intimiteit binnen zonder dat de
banale zakelijke omstandigheden te veel
afleiding brengen.
Sobere aanteekeningen komen de daarbij
bestaande bezwaren te hulp. Ik zou bijna
zeggen, het is een genoegen zoo een tijd lang
in aanraking te worden gebracht met den
dichter als dat ooit een genoegen kon zijn.
Want inderdaad het rechtaf pijnlijke en aan
doenlijke van Verlaine's leven treft U u b bel
macht bij te staan, wanneer Duitsch
land, of Oostenrijk, of beide Staten
een oorlog zouden willen beginnen ten
gunste van het Pangermanisme
(A1Ideutschtum)".
Ik zou wel durven zeggen, dat zulk
een verdrag nooit gesloten kan zijn;
het schijnt mij onmogelijk toe, dat de
Vereenigde Staten hunne hulp aan
Engeland en Frankrijk toegezegd had
den voor het geval, dat Duitschland en
Oostenrijk een oorlog zouden verwek
ken ten gunste van het
Alldeutschtum"; zulk een vage omschrijving van
het geval, waarbij de Vereen. Staten
zich van hun plicht als bondgenoot
zouden moeten kwijten, is onaanneme
lijk.
Bovendien waren Engeland en Frank
rijk in den tijd, waarin het verdrag zou
zijn aangegaan het voorjaar van
1897 nog alles behalve goede vrien
den; verschillende vraagstukken van
koloniale politiek (zij betroffen Afrika)
hielden de genoemde mogendheden
uiteen; in den herfst van 1898 viel het
Fachoda-incident, dat bijna een oorlog
tusschen Frankrijk en Engeland teweeg
had gebracht.
Veel fiducie heb ik er dus niet in, dat
het Gentleman's agreement" voor de
voorgeschiedenis van den oorlog zulk
een groote beteekenis zal blijken te
hebben, als de gewezen Keizer er aan
toekent. Eerder zou ik vermoeden, dat
de drukte, die hij van het verdrag
maakt, een bewijs te meer levert voor
zijn dilettantisme op het gebied der
buitenlandsche politiek. In dit ver
band zij even herinnerd aan een mede
deeling van admiraal von Tirpitz
(Erinnerungen, blz. 210), dat Wilhelm II
zich slechts sporadisch met de buiten
landsche politiek bemoeide: hij was een
man van velerlei en wisselzieke !
belangstelling.
Alleen reeds om deze reden, dat
Wilhelm II niet de eigenlijke leider van
Duitschland's buitenlandsche politiek
kan worden genoemd, mag men hem
niet de voornaamste schuld aan den
oorlog toerekenen. Maar geheel zonder
schuld is hij niet.
Evenmin mag men alleen op de
schouders van Duitschland den last
der verantwoordelijkheid leggen. Maar
het is er ook weer verre vandaan, dat
het vrij uitgaat. Wanneer de gewezen
Keizer, in een brief van April 1921,
aan von Hindenburg schrijft: Van
eenige schuld van Duitschland aan den
oorlog kan geen sprake zijn", toont hij
daarmede, dat zijn geheugen hem be
geeft, waar het lastig kon worden.
Duitschland's groote schuld ligt hier
in, dat het in den zomer van 1914
Oostenrijk heeft gerugsteund bij zijn
optreden tegenover Servië, hoewel het
wist, dat daaruit een algemeene oorlog
zou kunnen voortkomen.
Juist over hetgeen voorafging aan
wanneer men te dicht bij hem komt te staan.
Het is nog iets meer dan een gebroken,
het is een bedorven leven van den dichter.
Wanneer men dit eerste, tot nog toe eenige
deel van de brievenverzameling binnen gaat,
dan wordt men begroet door de ontboeze
ming van een achttienjarige. Paul heeft na
afloop van het gymnasium zijn getuigschrft
verkregen en direct daarop is hij naar buiten
op het land gegaan. Hij wacht niet lang of
hij deelt zijn wedervaren daar mede aan zijn
kiassegenoot en kameraad, den getuige van
zijn heele leven, Edmond Lepelletier.
Hoe heeft hij gesnakt, erkent hij aan den
vriend,in de laatste dagen onder zijn examen,
naar de lucht van weiden en bosschen ! Vrij
als een vogel en vroolijk na zijn ontslag uit
duffe lokalen en straten, geniet hij thans van
al waar hij zich naar hartelust aan kan over
geven: wandelen, visschen, jagen, jagen voor
al! Voelt hij zich niet als een kleine Nimrod !
De jacht gaat hem boven alles. Waarlijk
daar is hij nog zoo onhandig niet in, in het
hanteeren van het geweer. Is hij niet gisteren
nog 't huis gekomen, met een enorm konijn
dat in n slag is gedood ?
Dan zijn er hoekjes in het bosch, waar men
rustig kan lezen en peinzen.... !
Daar in het Noorden van Frankrijk, waar
hij gewoon is bij ooms en tantes zijn vacanties
door te brengen, zijn zeker weinig sterk
sprekende landschappen, of het moest zijn in
het oosten op de grenzen van de Ardennen
en het Luxemburgsche. Meestal blijft onze
dichter toch in het Westen; hij houdt van
het verre uitzicht over velden,al zijn het ook
bietvelden en een fabrieksschoorsteen hin
dert hem niet.
Dan wil hij ook wel meeleven met de
Vlaamsche dorpsfeesten van het najaar, hij kan zich
soms verbeelden, dat de grove
boerengenoegens van dansen, eten en drinken voor hem
zijn gemaakt. Hij voelt zich met de anderen
aardsch van de aarde.
In zulk een omgeving plaatsen ons de eerste
brieven, die wij opslaan, van liet jaar 18(>2.
Men zal zich herinneren dat Verlaine
dagteekent van het jaar 1844.
Alsof de literator ons ook al niet dadelijk
tegenkomt. Het Parijsche gymnasium is er
geheel op aangelegd om de neigingen van het
journalistieke intellectueele leven te ont
wikkelen, en midden tusschen de verhalen
van de boerenvroolijkheid en van moe eten
en doodmoe dansen door, schiet de volgende
boutade naar voren:
Mocht gij alweer terug zijn in Parijs, maak
mij dan toch dadelijk een kroniek op. Vertel
mij alle nieuwtjes
Ik dorst naar literatuur. Ik ben Tantalus,
trek mij niet het water en de vruchten van
den mond weg. Zeg mij wat er nieuws uit
komt, schrijf van alles wat gij hoort; hoe meer
hoe beter f".
Hij noemt zich hier en elders: een rnsticim,
nu hij enkele maanden weg is geweest; hij is
toch niet zoo recht thuis in Parijs, maar hij
moet op de hoogte wezen van wat achter zijn
rug in de Stad gebeurt. Ku bij Verlaine zal
men steeds dien wisselenden achtergrond
in het oog dienen te houden.
Daar hebben wij een eersten indruk; laten
er een vijf, zes jaren voorbijgaan en wij zijn in
18(38: beide vrienden hebben hun eerste
schreden al sinds geruimen tijd in de litera
rische wereld van Parijs gezet. Zij hebben
zich aangesloten bij de jonge dichters en pro
zaïsten van hun tijd, en zij beginnen hun
school te vormen. Het zijn geen uitbundige
geesten, wij verkeeren in de laatste tijden van
Napoleon I U's keizerrijk, het is vooral op de
uitdrukking van de gevoelens dat men acht
geeft.
La Parnasse is aan het woord.
De correspondentie, voor zoover zij het
dagelijksch verkeer betreft, bestaat uit
billetten waarbij afspraken worden gemaakt.
Daartusschen komt dan weer, alsof het zoo
moest zijn, een brief voor uit Noord-Frankrijk
geschreven in een vacantietijd, want hij
heeft een ambt op het stadhuis.
Verlaine spreekt daarbij van zijn
roesgehet indienen van het ultimatum aan
Servië glijdt de gewezen Keizer in zijn
boek heen.
Hij verzuimt te verhalen, dat de
strekking van dit ultimatum hem be
kend was, al kende hij niet den
woordelijken inhoud ervan.
Hij schijnt zich niet meer te herinne
ren zijne kantteekeningen bij een rap
port van den Duitschen gezant te
Weenen, von Tschirschky, van 10 Juli
1914: uitroepen, waaruit blijkt, dat hij
den wensch koesterde, dat Oostenrijk
voorwaarden zou stellen, die Servië niet
zou kunnen aannemen, zoodat een oor
log tusschen deze beide Staten onver
mijdelijk zou worden.
Evenmin zijne kantteekeningen bij
een telegram van den Duitsclien gezant
te Londen van 23 Juli 1914, waarin
deze o.a. bericht, dat de Engelsche
regeering verwacht, dat Duitschland
zijn invloed bij Oostenrijk zal aanwen
den om dit af te houden van eisenen,
die voor Servië unerfüllbar" zijn.
Daarbij teekende Wilhelm 11 aan: Wie
ka'rne ich dazu ! geht mich garnichts
an ! was heisst unerfüllbar?" kant
teekeningen, die hij zoo belangrijk
achtte, dat hij ze uit Noorwegen liet
overseinen naar het ministerie van
Buitenlandsche Zaken te Berlijn.
En het moet hem door het hoofd
zijn gegaan, dat hij zich, op zijn zeereis
naar Noorwegen, reeds volkomen goed
rekenschap ervan gaf, dat het ultima
tum van Oostenrijk aan Servië niet
alleen een oorlog tusschen deze beide
staten, maar een algemeenen oorlog
zou kunnen verwekken.
Immers, reeds op den 19den Juli
achtte Wilhelm II het gewenscht, dat
men zou overwegen of aan de directie
van de twee grootste Duitsche
stoomvaartmaatschappijen niet streng ver
trouwelijk zou worden medegedeeld,
dat op den 23sten Juli het ultimatum
aan Servië zou worden ingediend, opdat
zij met het oog op onoverzienbare,
misschien zeer spoedig te verwachten
gevolgen" orders zouden kunnen
geven aan hunne zich in het buitenland
bevindende stoomschepen.
Ook schijnt hij vergeten te zijn, dat
hij tijdens zijn verblijf in de Noorsche
wateren reeds zoozeer rekening hield
met de waarschijnlijkheid van het uit
breken van een algemeenen oorlog, dat
hij:
1°. aanried, gebruik te maken van
de geneigdheid van Turkije om zich
bij de Triple Alliantie aan te sluiten,
en pogingen te doen opdat ook Roe
menië en Boelgarije zich ter beschik
king zouden stellen" van Oostenrijk;
2°. tot zijn zwager, den Koning van
Griekenland, de uitnoodiging richtte,
zich aan de zijde van Oostenrijk te
scharen en partij te kiezen tegen de
Slaven",
en 3°. aan zijn ministerie van Buiten
landsche Zaken te kennen gaf, dat men
BERICHT
lagen, drie achtereenvolgens met talloo/.e
dansen die hem zijn beenen en zijn hoofd tot
in het oneindige hebben vermoeid En hij is dan
toch geen gymnasiast meer, hij, de dichter van
Les poèmes Saturnieus, hij die op het punt
staat om een tweeden bundel uit te geven,
waarin hij dingt naar een eereplaats onder de
artiesten
Het volgend jaar, I8(H>, trok hem andermaal
het Noorden aan. Men vindt dan in de brie ven
ver/.a mei i n g het geheimzinnige ge h aa.it e briefje
aan Edmond Lepelletier:
Op eens erg lijdend geworden en dadelijk
vertrokken; mijne moeder heeft aan mijn
chef (om vrijaf) geschreven, de détails volgen,
f ik zelf kom terug, al naar gelang antwoord
van den chef.''
Arme dichter ! hij gevoelt zich niet wel.
Zijn gezondheid zal een poos lijdende blijven.
De zomer van '09 is het tijdstip van zijn
groote omkeer. Hij heeft een schok gekregen.
Bij een bezoek op het atelier van een muzikalen
vriend, werd er aan de deur geklopt en een
stralende gestalte verscheen in de omlijsting.
de zuster van den vriend. Nietjdadelijk liet
de broeder haar gaan, zij moest enkele
oogenblikken blijven in het gezelschap van de beide
jongelui en zij praatte met hen vriendelijk,
eenvoudig en vol belangstelling.
Het was alsof er een duisternis van
Verlaine's oogen werd weggenomen.
Maar al te goed wist hij, om zijn groteske
gezicht, niet aangenomen te zijn bij het vrou
welijk geslacht, en op eens werd er door de
ontvangst van het meisje een last van hem
afgelicht.
Hadden de oogen der beiden tot elkander
gesproken?
Hij moest zich gaan bedenken, hij de
rusticus, op het land. Het beeld van het meisje
wilde hem niet verlaten. Hij ging in droomen
leven en fantaisiën.
Was er inderdaad niet meer in hem dan een
jong man, die een poos zich op zijn talent kon
laten drijven om dan onder te gaan in bohème
gezelschap? Dat meisje, zoo flink, /DO rein,
Bij verandering van adres ge
lieven de abonnés te vermelden
of de wijziging tijdelijk of blijvend
is, en tevens zoowel het oude als
het nieuwe adres op te geven.
Losse nummers van De Am
sterdammer" worden alleen toe
gezonden wanneer een bedrag
van f 0.31 voor elk exemplaar is
bijgevoegd.
zoo de toestand meer gespannen
werd" tot Denemarken en Zweden
de vertrouwensvraag" moest richten:
klaarblijkelijk een vraag over de hou
ding, die zij in geval van oorlog zouden
aannemen.
Dit alles moet den gewezen Keizer
niet meer duidelijk voor den geest heb
ben gestaan, en in de bibliotheek van
het huis te Doorn schijnt een exemplaar
te ontbreken van het boek van Kautsky,
Montgelas en Schücking: Die
Deutschen Dokurncntc zum Kriegsausbruch",
waar men in deel l, NOS. 29, 80, 121,
141, 173 en 243 de documenten aan
treft, die het geheugen van den auteur
der Gedenkschriften" hadden kunnen
opfrisschen en hem de pen hadden kun
nen doen halen door de bewering, dat
Duitschland in Juli 1914 niet bedacht
was op oorlog en dat er van eenige
schuld van Duitschland aan den oorlog
geen sprake kan zijn".
Maar aan de waarde van het boek
doet dit weinig af. Ik wil niet ontken
nen, dat het pikanter geweest zou zijn,
wanneer de gewezen Keizer de meening
had verdedigd, dat Duitschland niet
van alle schuld is vrij te pleiten ; maar
niemand mag zich voor bekocht houden,
omdat dit betoog in zijn boek ont
breekt; men kon van te voren weten,
hoe hij over de schuldvraag" zou
oordeelen.
Niet voor het antwoord op die vraag
grijpen wij naar de Gedenkschriften
van Keizer Wilhelm". Maar omdat velen
onzer het een eigenaardig genoegen
zullen vinden, over de gebeurtenissen
van den tijd, dien zij zelf beleefd heb
ben, te hooren praten" dit schijnt
hier wel het juiste woord door den
man, die in dien tijd zooveel van zich
deed hooren. En dan zullen wij, hij het
dichtslaan van het boek, er niet over
klagen, dat hij er zich niet ten volle in
geeft; wat hij ons hier onthield, heeft
hij ons vroeger rijkelijk geschonken.
K E K N K A M i'
iliimmMMliiiiiiiiiiim
stelt hem een ideaal type van leven; hij moet
haar gelijk worden door de energie van zijn
wil, niet verzinken. Hij mag niet.
Daar neemt hij een besluit. In een crisis
van overspanning, schrijft hij aan zijn vriend
den musicus en vraagt hem om de hand van
?/ijn zuster. Dan uitgeput, gaat hij te bed. De
familie van zijn gastheer verwacht hem aan het
diner, maar men verwondert zich niet als hij
wegblijft: hij slaapt een roes uit, denkt men,
maar dit was een werkelijke liefdesroes.
Behoef ik het vervolg te vertellen?
De dichter moest geduld oefenen, maar op
die voorwaarde bereikte hij zijn doel. Hij ver
overde zich zijn geliefde en tegelijkertijd zijn
gebied van poëzie.
Hij bleef als kunstenaar niet in de buiten
werken van zijn persoonlijkheid. Getroffen in
het hart, spreekt hij wat ten diepste in hem
weerklinkt en wat van het verst zich voor
hem opent.
Vertrouwt hij zich zelf al geheel?
Wanneer hij in Parijs terugkeert, hij, de
ritsticus, bij zijn moeder, dan verwondert
zij zich dat hij niet naar drank riekt. Hij,
die geen kroeg kan voorbijgaan, moet direkt
van het station naar huis zijn gekomen. Hoe
verheugt zich de arme moeder, zij die hem
's morgens wel in zijn bed heeft getroffen met
zijn bemodderde kleeren aan, den hoed op liet
hoofd. Nu is het tijd voor.hem om zich te
schikken naar de regelen van het geordend
leven, het rijk van de gruenc fee (la fee verte, de
absinth) dient te hebben afgedaan.
Maar hij zelf vertrouwt zijn plannen en zijn
geheimen aan de poëzie.AI; hij moest wachten
op de vervulling van zijn liefde, heeft hij zijn
goede Lied la Bonne Chanson" gedicht.
Samen zullen zij gaan, hij en de geliefde,
krachtig, vol vertrouwen op hun bijeenzijn.
N'est ce pas, nous irons gais et lents dans la
voie ....
Et la inain dans la main avec 1'atiie enfantinc
De ceux qui s'aiment sans mélange, n'est
ce pas?
W. G. C. B V V A N t K