De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 28 oktober pagina 1

28 oktober 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

ff». 3366 Zaterdag 80 etober A°. 1920 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Adverfentiën Ï0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten INHOUD: 1. Het boek van den gewezen keizer, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp. Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Bijvanck. 2. Het succes in de tooneelwereld, teekening van Jordaan. Krekelzang, door J. H. Speenhoff, met teekening van B. van Vlijmen. Nieuwe richtingen in de Ziel kunde, door Dr. Adolf F. Meijer. Amerika en Europa, door Dr. Hendrik Willem van Loon. 3. Spreekzaal, door Mr. P. H. Ritter Jr. De kwestie Lodewijk XVII, door H. J. Schouten. 5. Voor Vrouwen (red. Elis". M. Rogge): Suze Robertsen t, door A. Plasschaert. ??Bijkomstigheden.door Annie Salomons. Babbeltje, door Yvonne de Tessan. Na den aanvang, door Nine Minnema. Uit de Natuur: Friesland, door Dr. Jac. P. Thijsse. Thomas Mann, tee kening van V. E. van Uytvanck. Cor v. d. Lugt Melsert, teekening van B. van Vlijmen. ??Nieuwe Engelsche boeken, door W. van Doorn. Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 7. Financiën en Eco nomie, door Paul Sabel. Aardige, oude dingen, door Ari. Het gouden kalf, tee kening van O. van Raemsdonk. 8. Percy Grainger, teekening van B. van Vlijmen. Schilderkunstkroniek, door Mr. M. F. Hennus en A. Plasschaert. Timmermans-huldi ging in Lier, door Dr. Maurits Sabbe. 9. De gedenkschriften van den Keizer, tee kening van Joh. Braakensiek. Charivaria, door Charivarius. Oostersche tafereelen, door en met teekening van Jan Poortenaar. Kleine Misères, door Minca VersterBosch Reitz, met teekeningen van Is. van Mens. 10. 't Schietgat en Rijm-Kronyck, door Melis Stoke. Uit het Kjadsclirift van Jantje. Omslag: Damrubriek, red. K- C, de Jonge. Bijvoegsel: Het aftreden van Lloyd George, teekening van Joh. Braakensiek. HET BOEK VAN DEN GEWEZEN KEIZER Wanneer men zoo om zich heen hoort, dan schijnen de, nu ook in boekvorm verschenen Gedenkschriften van Kei zer Wilhelm", menigeen nog al uit de hand te zijn gevallen. En toch is het een merkwaardig boek. Men mag den balling te Doorn dank baar zijn, dat hij ons deze bijdrage tot de kennis van zijne persoonlijkheid niet heeft onthouden. Als zoodanig moet men het geschrift waardeeren. Wie er meer van verwacht hebben, kwamen bedrogen uit. Op zienbarende onthullingen over de ge schiedenis van de laatste veertig jaren treft men er met een enkele, straks te noemen uitzondering niet in aan; onze kennis van de voorgeschiedenis van den oorlog wordt er niet door ver rijkt; over den oorlog zelf zwijgt de auteur opzettelijk: de beschrijving daar van vertrouwt hij aan de militairen en de historici toe. Evenmin spreekt hij over de diplo matie tijdens den oorlog; hij laat de gebeurtenissen sinds 1914 vrijwel rusten en handelt alleen eenigszins uitvoerig over een paar kwesties, die hem persoon lijk betreffen: waarom hij de vlucht naar Nederland heeft genomen, en waarom hij niet uit eigen beweging verschenen is voor de vierschaar, die de Entente over hem wilde spannen. Toch zou het te betreuren zijn, wanneer dit boek niet was geschreven. Alleen reeds hierom zal het belangrijk blijven, omdat men eruit leert, hoe de gewezen Keizer de voornaamste ge beurtenissen tijdens zijne regeering ziet of althans: wenscht, dat men ze ziet. Ook blijkt eruit, welke dingen hij zich niet meer herinnert, of niet wil her inneren; de kritiek op zijn boek zal dan ook verscheiden onderwerpen moe ten aanwijzen, die hij stilzwijgend voor bijgaat of waarover hij heenglijdt. In n opzicht zal het boek menigeen verbaasd hebben: de toon ervan is nog al gedempt; den Wilhelm 1. R. van de beruchte redevoeringen en telegrammen vindt men hier niet terug; evenmin den man van de kantaanteekeningen. De auteur heeft zich veel meer terughouding opgelegd, dan men mocht vermoeden dat hij in acht zou nemen; zijne vrien den en vereerders, die allicht eenigszins ongerust waren geworden bij de aan kondiging, dat het boek zou verschijnen, zullen vrijer adem hebben gehaald, naarmate zij met de lectuur vorderden: aan groote onvoorzichtigheden heeft de schrijver zich niet schuldig gemaakt. De helft van de Gedenkschriften handelt over feiten en personen" in de jaren vór 1914. Daarin komt maar n opzienbarende mededeeling voor: die over het zoogenaamde Gentleman's agreement", een overeenkomst, die in het voorjaar van 1897 zou zijn aan gegaan door Engeland, Frankrijk en de Vereenigde Staten, met het doel om Duitschland en Oostenrijk te ver pletteren ! Voor den gewezen Keizer ligt in dit verdrag eigenlijk de kiem van den wereldoorlog. Het is mij nog niet gelukt, de twee geschriften in handen te krijgen, waarop de auteur zich beroept tot staving van zijne bewering: het boek van den Amerikaanschen hoogleeraar Roland Usher (waarvan intusschen de titel niet wordt vermeld, zoodat men moet vermoeden dat de gewezen Keizer het alleen kent uit de citaten eruit, die men in het onmiddellijk te noemen geschrift vindt) en een in 1918 verschenen publi catie The problem of Japan" (waarvan in 1920 ook een Duitsche vertaling uitkwam), die opgesteld heet te zijn door een ex-diplomaat uit het Verre Oosten". In afwachting van het oogenblik, waarop ik met deze geschriften kennis zal kunnen maken, wil ik toch alvast eenigen twijfel te kennen geven aan de juistheid van de mededeeling. Bij het bedoelde verdrag toch zouden de Ver eenigde Staten zich verbonden hebben Engeland en Frankrijk met al hunne Illllllllllllllllllllll VERLAINE'S BRIEVEN Allen, die de letteren lief hebben, zullen den dienst waardeeren, hun door Monsieur van Be ver bewezen, nu hij den aan vang heef t gemaakt met een ni-tstekend verzorgde uitgaaf der brieven van den dichter van La Bonne Chanson en van Sagesse. Hij heeft de origineelen van zijn verza meling stukken correct beschreven en gecopieerd en het scheelt weinig of wij meenen de papieren zelf voor ons te zien. Maar wat wij in dit geval bizonder moeten prijzen: hij heeft niet zijn geheele collecte in een door gaande chronologische orde geschikt, maar hij heeft de brieven aan de verschillende correspondenten apart gehouden en daardoor verkregen, dat, om het zoo te noemen, een zelfde geestelijke atmosfeer om de brieven gehandhaafd blijft wanneer men daar een maal aan is begonnen. Het beeld voor ons blijft zoo ongebroken en het behoudt zooveel mogelijk zijn qualiteit van leven. Vooral,waar gelijk hier,de vertrouw de vrienden van den dichter in klein aantal aanwezig zijn, treedt men op deze wijze gelijdelijk zijn intimiteit binnen zonder dat de banale zakelijke omstandigheden te veel afleiding brengen. Sobere aanteekeningen komen de daarbij bestaande bezwaren te hulp. Ik zou bijna zeggen, het is een genoegen zoo een tijd lang in aanraking te worden gebracht met den dichter als dat ooit een genoegen kon zijn. Want inderdaad het rechtaf pijnlijke en aan doenlijke van Verlaine's leven treft U u b bel macht bij te staan, wanneer Duitsch land, of Oostenrijk, of beide Staten een oorlog zouden willen beginnen ten gunste van het Pangermanisme (A1Ideutschtum)". Ik zou wel durven zeggen, dat zulk een verdrag nooit gesloten kan zijn; het schijnt mij onmogelijk toe, dat de Vereenigde Staten hunne hulp aan Engeland en Frankrijk toegezegd had den voor het geval, dat Duitschland en Oostenrijk een oorlog zouden verwek ken ten gunste van het Alldeutschtum"; zulk een vage omschrijving van het geval, waarbij de Vereen. Staten zich van hun plicht als bondgenoot zouden moeten kwijten, is onaanneme lijk. Bovendien waren Engeland en Frank rijk in den tijd, waarin het verdrag zou zijn aangegaan het voorjaar van 1897 nog alles behalve goede vrien den; verschillende vraagstukken van koloniale politiek (zij betroffen Afrika) hielden de genoemde mogendheden uiteen; in den herfst van 1898 viel het Fachoda-incident, dat bijna een oorlog tusschen Frankrijk en Engeland teweeg had gebracht. Veel fiducie heb ik er dus niet in, dat het Gentleman's agreement" voor de voorgeschiedenis van den oorlog zulk een groote beteekenis zal blijken te hebben, als de gewezen Keizer er aan toekent. Eerder zou ik vermoeden, dat de drukte, die hij van het verdrag maakt, een bewijs te meer levert voor zijn dilettantisme op het gebied der buitenlandsche politiek. In dit ver band zij even herinnerd aan een mede deeling van admiraal von Tirpitz (Erinnerungen, blz. 210), dat Wilhelm II zich slechts sporadisch met de buiten landsche politiek bemoeide: hij was een man van velerlei en wisselzieke ! belangstelling. Alleen reeds om deze reden, dat Wilhelm II niet de eigenlijke leider van Duitschland's buitenlandsche politiek kan worden genoemd, mag men hem niet de voornaamste schuld aan den oorlog toerekenen. Maar geheel zonder schuld is hij niet. Evenmin mag men alleen op de schouders van Duitschland den last der verantwoordelijkheid leggen. Maar het is er ook weer verre vandaan, dat het vrij uitgaat. Wanneer de gewezen Keizer, in een brief van April 1921, aan von Hindenburg schrijft: Van eenige schuld van Duitschland aan den oorlog kan geen sprake zijn", toont hij daarmede, dat zijn geheugen hem be geeft, waar het lastig kon worden. Duitschland's groote schuld ligt hier in, dat het in den zomer van 1914 Oostenrijk heeft gerugsteund bij zijn optreden tegenover Servië, hoewel het wist, dat daaruit een algemeene oorlog zou kunnen voortkomen. Juist over hetgeen voorafging aan wanneer men te dicht bij hem komt te staan. Het is nog iets meer dan een gebroken, het is een bedorven leven van den dichter. Wanneer men dit eerste, tot nog toe eenige deel van de brievenverzameling binnen gaat, dan wordt men begroet door de ontboeze ming van een achttienjarige. Paul heeft na afloop van het gymnasium zijn getuigschrft verkregen en direct daarop is hij naar buiten op het land gegaan. Hij wacht niet lang of hij deelt zijn wedervaren daar mede aan zijn kiassegenoot en kameraad, den getuige van zijn heele leven, Edmond Lepelletier. Hoe heeft hij gesnakt, erkent hij aan den vriend,in de laatste dagen onder zijn examen, naar de lucht van weiden en bosschen ! Vrij als een vogel en vroolijk na zijn ontslag uit duffe lokalen en straten, geniet hij thans van al waar hij zich naar hartelust aan kan over geven: wandelen, visschen, jagen, jagen voor al! Voelt hij zich niet als een kleine Nimrod ! De jacht gaat hem boven alles. Waarlijk daar is hij nog zoo onhandig niet in, in het hanteeren van het geweer. Is hij niet gisteren nog 't huis gekomen, met een enorm konijn dat in n slag is gedood ? Dan zijn er hoekjes in het bosch, waar men rustig kan lezen en peinzen.... ! Daar in het Noorden van Frankrijk, waar hij gewoon is bij ooms en tantes zijn vacanties door te brengen, zijn zeker weinig sterk sprekende landschappen, of het moest zijn in het oosten op de grenzen van de Ardennen en het Luxemburgsche. Meestal blijft onze dichter toch in het Westen; hij houdt van het verre uitzicht over velden,al zijn het ook bietvelden en een fabrieksschoorsteen hin dert hem niet. Dan wil hij ook wel meeleven met de Vlaamsche dorpsfeesten van het najaar, hij kan zich soms verbeelden, dat de grove boerengenoegens van dansen, eten en drinken voor hem zijn gemaakt. Hij voelt zich met de anderen aardsch van de aarde. In zulk een omgeving plaatsen ons de eerste brieven, die wij opslaan, van liet jaar 18(>2. Men zal zich herinneren dat Verlaine dagteekent van het jaar 1844. Alsof de literator ons ook al niet dadelijk tegenkomt. Het Parijsche gymnasium is er geheel op aangelegd om de neigingen van het journalistieke intellectueele leven te ont wikkelen, en midden tusschen de verhalen van de boerenvroolijkheid en van moe eten en doodmoe dansen door, schiet de volgende boutade naar voren: Mocht gij alweer terug zijn in Parijs, maak mij dan toch dadelijk een kroniek op. Vertel mij alle nieuwtjes Ik dorst naar literatuur. Ik ben Tantalus, trek mij niet het water en de vruchten van den mond weg. Zeg mij wat er nieuws uit komt, schrijf van alles wat gij hoort; hoe meer hoe beter f". Hij noemt zich hier en elders: een rnsticim, nu hij enkele maanden weg is geweest; hij is toch niet zoo recht thuis in Parijs, maar hij moet op de hoogte wezen van wat achter zijn rug in de Stad gebeurt. Ku bij Verlaine zal men steeds dien wisselenden achtergrond in het oog dienen te houden. Daar hebben wij een eersten indruk; laten er een vijf, zes jaren voorbijgaan en wij zijn in 18(38: beide vrienden hebben hun eerste schreden al sinds geruimen tijd in de litera rische wereld van Parijs gezet. Zij hebben zich aangesloten bij de jonge dichters en pro zaïsten van hun tijd, en zij beginnen hun school te vormen. Het zijn geen uitbundige geesten, wij verkeeren in de laatste tijden van Napoleon I U's keizerrijk, het is vooral op de uitdrukking van de gevoelens dat men acht geeft. La Parnasse is aan het woord. De correspondentie, voor zoover zij het dagelijksch verkeer betreft, bestaat uit billetten waarbij afspraken worden gemaakt. Daartusschen komt dan weer, alsof het zoo moest zijn, een brief voor uit Noord-Frankrijk geschreven in een vacantietijd, want hij heeft een ambt op het stadhuis. Verlaine spreekt daarbij van zijn roesgehet indienen van het ultimatum aan Servië glijdt de gewezen Keizer in zijn boek heen. Hij verzuimt te verhalen, dat de strekking van dit ultimatum hem be kend was, al kende hij niet den woordelijken inhoud ervan. Hij schijnt zich niet meer te herinne ren zijne kantteekeningen bij een rap port van den Duitschen gezant te Weenen, von Tschirschky, van 10 Juli 1914: uitroepen, waaruit blijkt, dat hij den wensch koesterde, dat Oostenrijk voorwaarden zou stellen, die Servië niet zou kunnen aannemen, zoodat een oor log tusschen deze beide Staten onver mijdelijk zou worden. Evenmin zijne kantteekeningen bij een telegram van den Duitsclien gezant te Londen van 23 Juli 1914, waarin deze o.a. bericht, dat de Engelsche regeering verwacht, dat Duitschland zijn invloed bij Oostenrijk zal aanwen den om dit af te houden van eisenen, die voor Servië unerfüllbar" zijn. Daarbij teekende Wilhelm 11 aan: Wie ka'rne ich dazu ! geht mich garnichts an ! was heisst unerfüllbar?" kant teekeningen, die hij zoo belangrijk achtte, dat hij ze uit Noorwegen liet overseinen naar het ministerie van Buitenlandsche Zaken te Berlijn. En het moet hem door het hoofd zijn gegaan, dat hij zich, op zijn zeereis naar Noorwegen, reeds volkomen goed rekenschap ervan gaf, dat het ultima tum van Oostenrijk aan Servië niet alleen een oorlog tusschen deze beide staten, maar een algemeenen oorlog zou kunnen verwekken. Immers, reeds op den 19den Juli achtte Wilhelm II het gewenscht, dat men zou overwegen of aan de directie van de twee grootste Duitsche stoomvaartmaatschappijen niet streng ver trouwelijk zou worden medegedeeld, dat op den 23sten Juli het ultimatum aan Servië zou worden ingediend, opdat zij met het oog op onoverzienbare, misschien zeer spoedig te verwachten gevolgen" orders zouden kunnen geven aan hunne zich in het buitenland bevindende stoomschepen. Ook schijnt hij vergeten te zijn, dat hij tijdens zijn verblijf in de Noorsche wateren reeds zoozeer rekening hield met de waarschijnlijkheid van het uit breken van een algemeenen oorlog, dat hij: 1°. aanried, gebruik te maken van de geneigdheid van Turkije om zich bij de Triple Alliantie aan te sluiten, en pogingen te doen opdat ook Roe menië en Boelgarije zich ter beschik king zouden stellen" van Oostenrijk; 2°. tot zijn zwager, den Koning van Griekenland, de uitnoodiging richtte, zich aan de zijde van Oostenrijk te scharen en partij te kiezen tegen de Slaven", en 3°. aan zijn ministerie van Buiten landsche Zaken te kennen gaf, dat men BERICHT lagen, drie achtereenvolgens met talloo/.e dansen die hem zijn beenen en zijn hoofd tot in het oneindige hebben vermoeid En hij is dan toch geen gymnasiast meer, hij, de dichter van Les poèmes Saturnieus, hij die op het punt staat om een tweeden bundel uit te geven, waarin hij dingt naar een eereplaats onder de artiesten Het volgend jaar, I8(H>, trok hem andermaal het Noorden aan. Men vindt dan in de brie ven ver/.a mei i n g het geheimzinnige ge h aa.it e briefje aan Edmond Lepelletier: Op eens erg lijdend geworden en dadelijk vertrokken; mijne moeder heeft aan mijn chef (om vrijaf) geschreven, de détails volgen, f ik zelf kom terug, al naar gelang antwoord van den chef.'' Arme dichter ! hij gevoelt zich niet wel. Zijn gezondheid zal een poos lijdende blijven. De zomer van '09 is het tijdstip van zijn groote omkeer. Hij heeft een schok gekregen. Bij een bezoek op het atelier van een muzikalen vriend, werd er aan de deur geklopt en een stralende gestalte verscheen in de omlijsting. de zuster van den vriend. Nietjdadelijk liet de broeder haar gaan, zij moest enkele oogenblikken blijven in het gezelschap van de beide jongelui en zij praatte met hen vriendelijk, eenvoudig en vol belangstelling. Het was alsof er een duisternis van Verlaine's oogen werd weggenomen. Maar al te goed wist hij, om zijn groteske gezicht, niet aangenomen te zijn bij het vrou welijk geslacht, en op eens werd er door de ontvangst van het meisje een last van hem afgelicht. Hadden de oogen der beiden tot elkander gesproken? Hij moest zich gaan bedenken, hij de rusticus, op het land. Het beeld van het meisje wilde hem niet verlaten. Hij ging in droomen leven en fantaisiën. Was er inderdaad niet meer in hem dan een jong man, die een poos zich op zijn talent kon laten drijven om dan onder te gaan in bohème gezelschap? Dat meisje, zoo flink, /DO rein, Bij verandering van adres ge lieven de abonnés te vermelden of de wijziging tijdelijk of blijvend is, en tevens zoowel het oude als het nieuwe adres op te geven. Losse nummers van De Am sterdammer" worden alleen toe gezonden wanneer een bedrag van f 0.31 voor elk exemplaar is bijgevoegd. zoo de toestand meer gespannen werd" tot Denemarken en Zweden de vertrouwensvraag" moest richten: klaarblijkelijk een vraag over de hou ding, die zij in geval van oorlog zouden aannemen. Dit alles moet den gewezen Keizer niet meer duidelijk voor den geest heb ben gestaan, en in de bibliotheek van het huis te Doorn schijnt een exemplaar te ontbreken van het boek van Kautsky, Montgelas en Schücking: Die Deutschen Dokurncntc zum Kriegsausbruch", waar men in deel l, NOS. 29, 80, 121, 141, 173 en 243 de documenten aan treft, die het geheugen van den auteur der Gedenkschriften" hadden kunnen opfrisschen en hem de pen hadden kun nen doen halen door de bewering, dat Duitschland in Juli 1914 niet bedacht was op oorlog en dat er van eenige schuld van Duitschland aan den oorlog geen sprake kan zijn". Maar aan de waarde van het boek doet dit weinig af. Ik wil niet ontken nen, dat het pikanter geweest zou zijn, wanneer de gewezen Keizer de meening had verdedigd, dat Duitschland niet van alle schuld is vrij te pleiten ; maar niemand mag zich voor bekocht houden, omdat dit betoog in zijn boek ont breekt; men kon van te voren weten, hoe hij over de schuldvraag" zou oordeelen. Niet voor het antwoord op die vraag grijpen wij naar de Gedenkschriften van Keizer Wilhelm". Maar omdat velen onzer het een eigenaardig genoegen zullen vinden, over de gebeurtenissen van den tijd, dien zij zelf beleefd heb ben, te hooren praten" dit schijnt hier wel het juiste woord door den man, die in dien tijd zooveel van zich deed hooren. En dan zullen wij, hij het dichtslaan van het boek, er niet over klagen, dat hij er zich niet ten volle in geeft; wat hij ons hier onthield, heeft hij ons vroeger rijkelijk geschonken. K E K N K A M i' iliimmMMliiiiiiiiiiim stelt hem een ideaal type van leven; hij moet haar gelijk worden door de energie van zijn wil, niet verzinken. Hij mag niet. Daar neemt hij een besluit. In een crisis van overspanning, schrijft hij aan zijn vriend den musicus en vraagt hem om de hand van ?/ijn zuster. Dan uitgeput, gaat hij te bed. De familie van zijn gastheer verwacht hem aan het diner, maar men verwondert zich niet als hij wegblijft: hij slaapt een roes uit, denkt men, maar dit was een werkelijke liefdesroes. Behoef ik het vervolg te vertellen? De dichter moest geduld oefenen, maar op die voorwaarde bereikte hij zijn doel. Hij ver overde zich zijn geliefde en tegelijkertijd zijn gebied van poëzie. Hij bleef als kunstenaar niet in de buiten werken van zijn persoonlijkheid. Getroffen in het hart, spreekt hij wat ten diepste in hem weerklinkt en wat van het verst zich voor hem opent. Vertrouwt hij zich zelf al geheel? Wanneer hij in Parijs terugkeert, hij, de ritsticus, bij zijn moeder, dan verwondert zij zich dat hij niet naar drank riekt. Hij, die geen kroeg kan voorbijgaan, moet direkt van het station naar huis zijn gekomen. Hoe verheugt zich de arme moeder, zij die hem 's morgens wel in zijn bed heeft getroffen met zijn bemodderde kleeren aan, den hoed op liet hoofd. Nu is het tijd voor.hem om zich te schikken naar de regelen van het geordend leven, het rijk van de gruenc fee (la fee verte, de absinth) dient te hebben afgedaan. Maar hij zelf vertrouwt zijn plannen en zijn geheimen aan de poëzie.AI; hij moest wachten op de vervulling van zijn liefde, heeft hij zijn goede Lied la Bonne Chanson" gedicht. Samen zullen zij gaan, hij en de geliefde, krachtig, vol vertrouwen op hun bijeenzijn. N'est ce pas, nous irons gais et lents dans la voie .... Et la inain dans la main avec 1'atiie enfantinc De ceux qui s'aiment sans mélange, n'est ce pas? W. G. C. B V V A N t K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl