De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 28 oktober pagina 8

28 oktober 1922 – pagina 8

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 28 Oct. '22. - No. 2366 . :«"T' Teekening voor De Amsterdammer" van Bernard van Vlijmen ¥0f»ohon0n i Dramatische Kroniek Eerste, tweede en derde bundel door TOP NAEFF De Nieuwe Gids schrijft: Top Naeff heeft een zuiver, bezonken oordeel, en weet dat uit te drukken op de haar eigen oorspronkelijke en karakte ristieke wijze. En zoo suggestief schrijft zij, dat, al heeft men de tooneelstukken niet zelf gezien, haar besprekingen erover toch gaarne leest. Ze zijn pittig, fijn, licht en toch soliede, enbehooren tot het zeer goede, wat er over tooneel wordt geschreven. Men voelt met hoeveel toewijidng en overgave eraan is gewerkt. r, i- L. j i Prijs per bundel : Ultg.van VAN HOLKEMA &WARENDORF AMSTERDAM PERCY GRAINGER, die Donderdag j.l. als solist van het Concert gebouworkest te Amsterdam optrad. SCHILDERKUNST-KRONIEK TENTOONSTELLING BLOEMENSTILLEVENS. Kunsthandel H. Vlas. Rokin 68. Het aardige van deze tentoonstelling een te wijdsche benaming is haar verscheiden heid en haar symmetrische allure. Drie bloemstukjes van Bauer, drie van Fantin, drie van Verster, drie van Witsen, drie van Voerman ....; er zouden er drie van Troyan geweest zijn als de groote Barbyonner het niet bij n gelaten had. Maar dat eenige is hier. Geen ander doorstaat zoo'goed de vergelijking met Fantin, die trouwens maar in n der drie werkjes zijn volle maat geeft. De Hollanders bleven bij.de Franschen ten achter. Overigens geven n Verster n Isaac Israëls goed partij, israëls vooral, zoo verfijnd colorist dat ge u afvraagt of bloemen schilderen niet zijn eigenlijk terrein is. Bauer, die grooter for maat aandurft, is ook op dit gebied vol luchtigen zwier en luchtigen kleur. Maar waar geeft hij houvast? Hij ontglipt u als ge hem au sérieux gaat nemen. Voerman is heel teer in een kleine aquarel: (alle formaten der grooten zijn hier klein). Voor Witsen slaat ge de oogen neer; hoe is het mogelijk ! Le Fauconnier noch Piet van Wijngaardt kan ik hier waar deeren Bernard van Beek en eenige anderen zijn om niets van te zeggen, maar ondanks dat, geen onaardige tentoonstelling. TENTOONSTELLING SCHELFHOUT. Stedelijk Museum. Lodewijk en Andreas Schelfhout. Met allen eerbied voor den grootvader noem ik den kleinzoon het eerst. Hij is de belangrijkste figuur, verreweg. Het zijn niet in de eerste plaats de resultaten, die hem belangrijk maken. Hij slaagt soms geheel, meermalen gedeel telijk, ook wel in 't geheel niet. Maar hij is een werker, een zoeker, een strever. Hij gaat rusteloos voort, kijkt rechts noch links, is zich zelf genoeg. Betrekkelijk jong heeft hij al een geweldigen ontwikkelingsgang achter den rug. Parijs, Arles, les Angles, Avignon; Van Gogh, Cèzanne, Picasso, al die namen beteekenen iets in zijn leven. Hij heeft getobd, geworsteld, getwijfeld. Geloof in en buiten zich zelf, zwoegende volharding hebben hem er door gehaald. Nu al is zijn oeuvre een oeuvre. Ik weet nog altijd niet of hij een groot talent is, een taleni zoo gedecideerd en zoo wel omschreven als Gabriel bijvoorbeeld was. Ik heb eerder neiging te gelooven dat van huis uit zijn talent beperkt is. Zijn geest werkt langzaam; zijn verbeelding gaat traag; hij is het tegendeel van een gemakkelijk werker; hij is niet vlot, niet soepel, niet handig. Hij mist elke gave om zijn fouten te verdoe zelen. Hij concipeert niet vlug, blijft lang aan een onderwerp hangen, komt trapsge wijze tot zijn definitieve uiting. Het terrein van zijn fantasie is begrensd ; allerlei invloeden van Hollandsche en Vlaamsche primitieven, Duitsch houtsnijwerk, Gotische bouwkunst en plastiek schijnen onbewust zijn verbeelding te bepalen. Zijn figuren herhalen zich en een mediteerende, geresigneerde, in zich zelf ge keerde uitdrukking is allen bijna stereotiep eigen. Ondanks dat alles en ten deele door dat alles komt hij er. Drie dingen heffen hem ten slotte boven den grooten hoop uit: zijn zelfvertrouwen, zijn werkkracht, zijn aspi raties. De procédé's, die hij kiest^ zijn al voor zijn ijver en ook voor zijn zelfkennis typeerend: de droge naald en de waterverfteekening zooals hij die opvat. Het ruige, het moeizame, het bewerkelijke trekt hem aan. Van het toeval moet hij het niet hebben. Hij is een handwerksman, arbeidt met liefde, laat geen hoekje onverzorgd, wil elk effect aan zich zelf te danken hebben en gaat daarin zoover dat hij van de losse, vluchtige tot opschrijven uitgezochte waterverfteekening iets maakt waaraan al die eigenschappen vreemd zijn en dat toch essentieel een waterverf teekening blijlt. Zijn aspiraties, de hoogheid van zijn be doelingen vormen misschien zijn beste deel. Hij heeft groote dingen voor, concupeert groot en is in elke uiting, hoe beperkt van omvang ook, voornaam. Maar boven het kleine formaat verkiest hij toch, speciaal in zijn teekeningen, het groote en het is een wezenlijke verdienste van hem dat hij in drie samenhoorende religieuse tafereelen", op zulke een schaal, ondanks het conventioneele der voorstelling, tegelijk zoo monumentaal, zoo harmonisch van kleur en zoo modern kan zijn. Het zou te ver voeren, de tentoonstelling in bijzonderheden te bespreken. In het alge meen komt mij de aanwinst aan aquarellen belangrijker voor dan die aan droge-naalden. Onder de kleinere daarvan zijn zeker juweel tjes (Ie bateau, les deux arbres, Christ dans la Barque, een ex-libris), maar van de grootere kan ik noch de femme corse avec enfant" noch de in den eersten staat al uitver kochte Corsicaansche brug, van harte be wonderen. Als aquarellist en colorist daaren tegen vordert hij.Zijn techniek is al een lust. In groote vlakken strijkt hij zijn kleuren, die in de donkerste diepten doorschijnend en helder blijven, uit, en in de lichtere gedeelten, brengt hij het tot een fonkeling en een glans die in dit procédénieuw zijn. Goede voorbeel den daarvan vindt ge in den ,,herder met stad" (44) en in corsicaansch meisje" (51), maar nergens misschien is hij zoo rijk en zoo diep van kleur als in die vreemde, kwijnende iiiiiiliilliiiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiijmiiiiiiiiiiiiiii TIMMERMANS-HULDIGING IN LIER door DR. MAURITS SABBE Conservator v. h. Museum Plantin-Moretus te Antwerpen Wij hebben dus Timmermans gehuldigd in zijn eigen Pallieterland, zijn eigen Lier, zijn eigen Begijnhof. En 't is mooi geweest, gulhartig en spon taan, zooals 't voor hem paste. Wel zijn er die mopperden: Timmermans Poort te Lier. In de achter deze poort liggende straat is de ingang van het Begijnhof vieren? Hem, nog zoo jong, een hulde brengen, die Conscience pas ontving toen hij 80 jaren oud was, Verriest toen hij de 70 inging? Een feest, dat Vermeylen, verleden jaar 50 geworden, nog niet kende?" Maar waarom daarover redeneeren?ZulkeVlaamsche uiting van geestdrift en bewondering komt, als zekere natuurverschijnselen, niet als ze er logisch noodig is, maar als ze wegens hooge spanning niet meer uitblijven kan. En dat ze voor Timmermans zoo vroeg kwam, be wijst alleen, dat hij in stormpas, met vliegend vaandel en slaande trom, de harten van zijn menschen veroverd heeft. De officiè'ele bekroning, die het voorwendsel voor het feest werd, was daartoe overigens niet eens noodig. Die geestdrift voor Timmermans werd meer gewekt door Pallieter, die niet met goud bekroond werd door de Belgische regeering, dan wel door Symforosa en 't Kindeken Jezus in Vlaanderen, die wel bekroond werden, 't Is tot den Schepper van Pallieter, dat de Vlamingen hebben willen zeggen, hoe ze van hem houden en wat hij voor hen is. De bekroning van Symforosa en 't Kindeken was maar de zeer uiterlijke aan leiding om die getuigenis af te leggen. Wij zijn naar 't Begijnhof geweest, waar Timmermans zoo'n rustige werkkamer heeft, ver van de wereld, maar te midden van de menschjes, wier vrome, stille zielen voor hem zoo heel open liggen, en wij hebben daar de houtsneden, teekeningen en olieverf-schil deringen gezien, die de rijkbegaafde schept als hij afwisseling voor 't schrijven zoekt. En eens te meer hebben wij in die graphischefantazijën dezelfde ongedwongen volkschheid gewaardeerd, die de geest en het zout zijn van Timmermans' schriftuur. Al de figuurtjes, die in die stille Begijnenkluis leven zwart op wit, of bont gekleurd, doen bij een eerste gezicht aan als poppen, naïef uitgebeeld en technisch niet volmaakt, maar in alle leeft een oprechte pittigheid, een heel bijzondere menschelijke eigenaardigheid, die ze maakt tot de broers en zusters van de figuren uit Timmermans' literairen arbeid. Dan waren wij ook in Vredenberg, die typisch kleinsteedsche tooneelzaal, waar oudtijds menig Liersch rederijker zijn offers aan de burgers bracht, een onbeholpen, maar monumentaal geziene Vrouw in de loge". (64). Voor wie zich met de harmonie van licht groen, purper en diep blauw heeft vertrouwd gemaakt is deze groote, prachtig gewasschen aquarel, misschien coloristisch de fraaiste der tentoonstelling. Een bescheiden zaaltje bergt de vriendelijkartistieke landschappsteekeningen van Andre as Schelfhout (1787?1870). Moeten wij in de verhouding dezer expositieruimten het verschil in beteekenis tusschen grootvaderen kleinzoon gesymboliseerd zien? LES PEINTRES GRAVEURS CONTEMPORAIN», bij R. W. P. de Vries. Landschapjes, landschapjes, landschapjes. De een past de methode Brangwijn toe; de ander houdt het met Whistler; een derde is heel graag een gemoderniseerde Mérion. De meesten zijn in Venetië geweest, n ge lukkige in Canada, een andere bofkous in Engelsch Indië; allen in Parijs. De meesten zijn heeren, maar er zijn dames onder. De tijd is niet ver dat de meesten dames zullen zijn en de minsten heeren. Nu al is dit werk dat van den Brangwijnist uitgezonderd vooral vrouwelijk, zacht, geresigneerd. Ge kunt de leden van dit reisgezelschap nauwelijks onderscheiden. Een, L. Jou, waagt zich wel aan de figuur. Zijn verkon diging is niet mooi, is bizar, staat buiten elke godsdienstige inspiratie. Toch zoudt ge er toe komen van het geval te houden, omdat het geen brug is met een doorkijkje, geen verzameling peppels, geen balcon en geen duc d'alf. Onder de paysagistcs zou ik aan Louis Orr de voorkeur geven. Dit klopt met de prijzen in den (smaakvollen) catalogus. H E N N u s JAN SLUYTERS (IN D'OPBOUW.) Het werk van den schilder S l u y t e r s heeft nooit iets doods; er is altijd gang en beweging. Maar er zijn altijd nog eigenschap pen die ge zelf te weinig soms naar voren brengt, om het geheel, als zuiver gemodel leerd voor d'oogen van d'anderen te zetten. Iedereen weet, dat deze schilder een kleur heeft, dikwijls persoonlijk, en in haar stout moedigheid nooit zonder verfijning. Daaren boven weten de meesten, dat hij een natura listisch teekenaar van een kind kan zijn, in dien staat niet overtroffen door eenig zijner bent- of tijdgenooten. Minder zijn er die op de juiste waarde zijn moeders waardeeren, zoogend, met de groote zware oogleên neer, of de teekening van een vrouw, met schijnbaar weinig vormen-aanduiding groot gebouwd. Nog niet genoeg geschat is, naar mij lijkt, d^ vicieuse vrouw, die hij schilderde, met de boa om. Alle naïveteit lijkt daar verre van. Maar iedereen is bij buien naief, en Sluyters is meer naief dan hij allicht soms weten wil, evenals hij meer teeder is, dan hem soms lust te bekennen. Hij is hier naief in een teekening van Parijs, die synthetisch is, en vol phantasie. Zij is synthetisch in dien zin, dat zij de er varingen van een bezoek samenvat, eer is zij dat dan als bouw. Zij is vol phantasie in de groepeering, maar zij is naief zooals zij blijkt de dingen te bezien.... Zij is kinderlijk als jongens kunnen wezen, wien de puberteit kwelt.... Maar Sluyters heeft naast deze hem zeer eigen elementen, andere; geforceerd of niet, hij heeft ze. Een daarvan, dat, op deze tentoonstelling in alle gevallen, nu zeer actief in hem is, is het vicieuze. Het beheerscht zijn kleur. Het is minder openbaar in het staande naakt tegen den paarsgrijzen grond, zelf gelend-bruin, hoewel het in het modèléder handen onmiskenbaar is, in het lichaam als bouw, en in sommige vormen in den fond zelf (No 5). Deze bouw van het lichaam der vrouw, die haar iets geeft van een zic/i opge richt hebbend reptiel, is typeerend voor vele der teekeningen, die hij thans maakt, en die hem toch verwant doen zijn, met een achttiend'eeuwsche zinnelijkheid (zie het gerekte naakt tegen groenen grond bij 'n blauwe sofa, een andere vrouw tegen zwarten fond).. Er is van tijd tot tijd iets dnitscli" in Sluyters dat hij in het kiescheParijs (zóhij daar leefde) van zelf zou mijden. Dat vindt ge in de vrouw met den hoed, met den zwarten veer. Het ge heel doet onmiddellijk aan, niettegenstaande 't vele dat er in te waardeeren is, als een Prof. J. H. JURRES PAARDEN BIJ BRUG (TENTOONSTELLING BUFFA) Duitsche crétonne, die, en dat zijn ze altijd, troebel is, en zózwoel wat wordt.. Krachtig maar niet edel is het rosharig naakt (No. 1) met den rooden vollen lokkenden mond. ok hier is de smetteloosheid niet bereikt,die Isaac Israëls tot onze verrukking soms bezit. Naast deze werken zijn nog een paar andere te noteeren: het kindje met het locomotiefje (een welig-modelleerende tee kening;) het schilderij van de Staphorster boerderij met de springende kinderen, waar vooral het loof der boomen sonoor en wijd is als coloratie.... sober-frisch is het havengezicht. PULCHRI STUDIO, DEN HAAG. Het portret, liever de portretsthets van D A R i o RAPPAPORT (want een portret is verstilder psychologie en meer bezonnen uitvoering !) naar den schilderde Rouville is een der levendige dingen op Pulihri Studio Het schetst den afgebeelde, zooals hij zelf zich gaarne moet zien, en gaarne moet ge voelen. Het fransche bloeo is hier in de Rou ville duidelijk; ook de bruuskheid, ook de pose; het markiesachtige in dezen opgewonden betooger en teederen werker. Het portret is in bruinen, met een levend rood van een dasje; de houding met den stok is karaktenseerend, en ook de moedw.llige lok, die als een eenzame accroche-coeur midden op het voorhoofd hangt en zich draait.. .. De schets is mondain, maar niet leeg; vlot, maar van een schilder naar een confrater (dat is dus met respect of genegenheid).... Akkeringa zond herfstbloemen (de witte zijn er iets uit); Floris Arntzenius grijze dag heeft inderdaad iets fijns; Bleckmann's paddestoelen zijn voor hem goed (de rest is altijd zeer onbelangrijk). Jules B r o u we rs (hervond hij zijn talent?) heeft hier weer een groot stilleven (van v.'sschen) vol blauwen, waar in al het zachtgaande, toch vochtige der kleur een blauwgroene pot te zwaar is; Mevrouw van Dam van Isselt's dood vogeltje is in de donkerten der vlerken iets te zwaar (het onderste deei van het werk is in n klaar s.il licht gehouden;) Jonkvrouwe van Eysinga is bruusk-levendig; Gorter's Maanlicht heeft kracht en is niet zoo ellendig, als zijn ander werk, onzuiver van wezen; Isaac Israëls is transparant als de transparante waereld van het strand dat is op een doorschijnenden dag in Bloeme-meisje (58). Subtiel-teeder gepruts zijn de schelpjes van Piet Kramer; forsch is het stilleven van Marie Vlielander Hein (118). Hoe burgerlijk professor Nico van der Waay is bekent zijn zelfportret (121), zóiemand dat nog niet wist uit de hotel-intérieurs, die deze leverancier van onze burgcrij-op-reis fabriceert. Mej. van Hasselt verbremmert toch niet? Een jongens portret, zonder karakter, doet het me vreezen, 't gezicht heeft den oprechten blik van een knaap, die uit het Zaterdagsch bad, zich nog eens in de kleeren stak. P L A S S C H A t R T HET VEILIGHEIDSSCrlEERAPPARAA BIJ UITNEMENDHEID ' x EEN.Gttlette'SAFETyRAZOR LAAT UNIMMERIN DEN STEEK; EEN SCM EERRIEM is OVERBODIG; GIJ BEHOEFT^ OOK NIET TE WACHTEN TOT UW SCHEERMES VAN DEN BAR BIER, BIJ WIEN «J HET IAAT, AANZETTEN.TERtGKOMT EN TOCH SCHEERT U ZICH ALTIJD ONBERISPELIJKCLAD, :SNE:LENMETVEEL OVERAL VERKRIJGBAAR PRIJS <y iiMimiiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiHiiiiiM m 11 Felix Timmermans in zijn werkkamur^opj het Begijnhof te L'e r slecht verlicht, onooglijk in de verf gezet lokaal, waar dien namiddag evenwel een zonnige, opgewekte groep Pallieter-vereerders in blijde verwachting samen zat om den hoogcpriester van de Pallietering toe te juichen. Hij werd binnengeleid door de leden van het Liersche Comitéonder jubelsalvo's, die eerst bedaarden toen eenige musici een klein concertprogramma uitvoerden. Felix luisterde naar de cello alsof 't die van den pastoor van 't Pallietersche Begijnhof was.... Hu na d,i muziek van de speeltuigen, kwam die van het woord en zij was niet de minst schitterende.Jozef Muis, dien dag meer dan ooit de don kere Magiër uit Orié'nte, zette de speechenreeks in. Hij deed het voornaam, academisch. Hij was de orator didacticus en daarom heeft na hem de schrijver van Mijnheer Serjanszonn gesproken, zooals Herman Teirlinck dat móest doen. Zelden hebben wij een schit terender improvisatie gehoord, verrassend nieuw, zoo on-conventioneel mogelijk, zoo geestig en toch zoo raak en zoo geestelijk geestdriftig. Teirlinck besloot met een ..Pro ficiat Felix!", wij zeggen hem na: Profi ciat Herman !". 't Was opbeurend, in onzen tijd van kib belend literair egoïsme, een kunstenaar z hartelijk, zóonvoorwaardelijk enthousiast over een anderen kunstenaar te hooren. Daar kwam dan nog C. Huysmans. Wie V Jawel, Camiel Huysmans, de sociaal demo cratische flamingant, die voor deze gelegenheid A. Vermeylen verving. De politieker deed zijn best om den literator te huldigen, maar hij bleef toch politieker.... En dat was nog zoo kwaad niet, daar hij alleen de politiek aanraakte, die alle Vlamingen verecnigt, namelijk den Vlaamschen taalstrijd. Op dit oogenblik bevinden wij ons in een tijdperk van groeiende spanning, nu de bespreking over de vervlaarnsching van de Gentsche Hoogeschool aan den gang is.... 't Was maar goed, dat Huysmans daar een be moedigend woord over sprak.... Politiek in den goeden zin van het woord gaf Huysmans ook den wensen in, dat Timmer mans iiiet meer alleen de Vlamingen van gisteren, maar ook die van heden en morgen zal schilderen. Wij zijn niet een volk van louter genieters, wij zijn ook een volk van strijders en werkers !" luidde het. En dat mocht ook eens zijn intrede in de literatuur doen!" Huysmans voegde er bij: Daar zal Timmermans mee doen wat hij verkiest en wat zijn kunstenaarsgemoed oorbaar acht...." Dat was zeer verstandig. Wij begrijpen volkomen dien wensen van hem, die vecht voor gedachten en maatschappelijke hervormingen. Maar Timmermans? Pallieter, tu er is Marcellus'? Daarna werd er samen gegeten in de bovenzaal van den Fykenboom". 't (iinger echt leutig toe. Hr /.aten zoo wat 151) tl,mies en lieeren aan, uit Holland en Vlaanderen, en er werden ballekens met soep opgediend, rosbif met patatten, buikskevol (wat eigen lijk vul uu vent was), harsee met lakkere niette (gehakt met bessensap), Liersche vlaaien en andere gerechten, die Timmermans populair heeft gemaakt in heel Nederland. En nu is dat alles weer voorbij.... Bij Timmermans blijvc echter voortleven de zekerheid, die hij nu heeft gekregen van de onverdeelde sympathie van zijn volk en zijn kunstbroeders voor zijn werk. Als zinnebeeld van die sympathie moest getuigende zi l veren suikerlepel, dien zijn vrien den hem schonken. . . . moge hij er nog vele vlaaien mee bestrooien.... Duurzamer dan dat zilver zal de liefde zijn, waarmede men hem in Noord en Zuid omringt. Antwerpen, October 1922. Een moui grachtje in Lier

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl