Historisch Archief 1877-1940
4 Nov. '22. - No. 2367
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE POLITIERECHTER
Teekening voor de Amsterdammer" van B. van Vlijmen
De Politierechter ontstond uit de behoefte
aan snel" en aan goed" recht.
De behoefte aan snel recht was reeds van
?ouden datum. Studenten hadden tot
vervelens toe in stellingen en proefschriften
<lezen wensch geuit, journalisten hadden
?er warmdoorvoelde artikelen aan gewijd,
kopstukken in de politiek hadden hem
vastgenageld in de daverende programma's
hunner partij en zelfs de Tuchtunie had ze in
hare emblemen niet vergeten. Tot ten slotte
iedereen ongevoelig werd voor dezen zoo
?dikwijls herhaalden wensch en het
boemeltreingangetje onzer rechtspleging aanvaardde
als een beschikking van het noodlot.
Met onbewogen gelaat zag de officier van
justitie dan ook de bergen van achterstallige
dossiers aan en de misdadigers, voorzoover
zij niet preventief gevangen zaten, wachtten
met kalme berusting de dagvaarding af, die
hen eindelijk voor het tribunaal zou roepen,
in de stille hoop, dat onderwijl de
hoofdgetuige het tijdelijke met het eeuwige zou
verwisselen of zijn geheugen zou verliezen.
Doch wat ons reeds voor den oorlog
-voor zoover wij niet immuun waren geworden
in gevoelige oogenblikken hinderde, nam
gedurende en door den oorlog zulke groteske
?verhoudingen aan, dat het aanwies tot een
?catastrophe. Door den geweldigen groei der
?criminaliteit nam de achterstand zulke af
metingen aan, dat er tusschen het plegen van
het misdrijf en de behandeling ter terecht
zitting een a twee jaren konden verloopen en
?dat het tijdsverloop tusschen de uitspraak
van het vonnis en het ondergaan der straf
evenzooveel tijd kon vorderen. Zoodat het voor
gekomen is, dat het feit, dat een jeugdige
Josbol had gepleegd, eerst werd berecht,
nadat hij onderwijl een gelukkig huwelijk
had gesloten en dat hij op het oogenblik,
?dat de opgelegde boete moest worden onder
gaan, een smartelijk afscheid had te nemen
van vrouw en kinderen, die niet konden
begrijpen, dat hun ernstige vader zich in zijn
jeugd zoo brooddronken had aangesteld.
Toen wies de drang naar sneller recht
in die mate aan, dat de regeering hieraan geen
weerstand meer kon bieden.
Er was bovendien iets anders bijgekomen,
Jietgeen ik reeds noemde den drang naar
goed recht", naar een betere strafrecht
spraak.
De Voorwaardelijke Veroordeeling (V.V.)
hai hare intrede gedaan in de Strafrechtzaal,
?doch de toepassing hinkte aan beide zijden.
Een deel van de rechterlijke macht bleek
toch bij de toepassing van dit Instituut
?voor een probleem te staan, dat boven hare
bevatting ging, hetwelk bij de toelichting van
?deze nieuwe wet door de regeering met deze
-woorden werd aangeduid : dat na de invoering
?van den politierechter mocht worden verwacht
dat van lichte strafzaken meer werk zal worden
gemaakt, zoowel wat de sociale als wat de
psychologische factoren van het misdrijf
betreft.
Tot een deel van de rechterlijke macht
drong het niet door, dat rnet de invoering
?der V.V. een groote ommekeer was gekomen
in de rechtspraak. Zij begreep niet 1), dat bij
een aantal misdadigers het niet meer ging
?«m hen om zoo te zeggen maar domweg
te bestraffen, zonder zich er verder om te
bekommeren, wat het resultaat er van was
voorden man en zijn gezin. Zij begreep niet, dat
het speciaal bij de lichtere misdrijvenen bij de
misdadigers-op-aanwas er om te doen was
om de criminaliteit te bestrijden met doel
matige maatregelen, om de misdadige loop
baan van den delinquent te keeren, aan zijn
gedrag een wending te geven, om hem door
strafbedreiging te nopen zijn verkeerde
neigingen te beheerschen en zijn slechte
gewoonten af te leeren. En om hem onder
verstandige leiding van een
reclasseeringslichaam het patronaat deze verbetering
e vergemakkelijken.
en zitting van een politierechter in Nederland. D^ persoon geheel rechts op de teekening is de ambtenaar van het genootschap
tot zedel. verbetering van gevangenen.
Dat alles met het oog op hemzelf met
het oog op zijn gezin en met het oog op de
maatschappij, die gebaat is bij een groot
aantal rustige burgers en een klein getal
onruststokers.
Aan deze magistraten ik herhaal, het
was slechts een deel was liet voorbijgegaan
dat het strafsysteem op een hooger plan
was geplaatst, "dat bij de straf niet alleen
rekening gehouden moest worden met het
gepleegde feit, maar dat de straf zich geheel
moest aanpassen aan, en gericht zijn op de
karakterfouten van den beklaagde, op zijn
verkeerde omgeving en zijn levensgedrag,
om daarop met de meest pakkende middelen
te reageeren. Ook begrepen zij niet, dat om
hiertoe te kunnen geraken, volledige kennis
van het individu en van zijn doen en laten en
zijn milieu een'eerste eisen was, om het wapen
dat de staat in hunne handen had gelegd, met
vrucht te kunnen hanteeren terwijl anderen
slechts een zeer flauwe voorstelling hadden van
den werkkring en de werkwijze van een
reclasseeringsinstelling, van de beteekenis van
bijzondere voorwaarden en van den invloed
van het patronaat.
Waar de uitspraken tot V.V. met deze voor
zorgen waren omringd, werden voortreffelijke
resultaten verkregen en elders sukkelde men
voort op het oude afgetrapte paadje, dat naar
de gevangenis en de rijkswerkinrichting voert.
Volgens de crimineele statistiek over 1921
werden toch op de 21.908 veroordeelingen 1509
voorwaardelijke veroordeelingen uitgesproken,
en hiervan bij slechts 562 gevallen bijzondere
voorwaarden opgelegd. Laat men daarbij
eens in aanmerking nemen, dat eene
reclasseering-instelling (Z. V. alhier) ?421.50 uitgaf
voor 168 van deze voorwaardelijk veroordeel
den met bijzondere voorwaarden (dit is
t / 2.50]per persoon) en dat deze gevallen
nagenoeg allen een gunstig verloop hadden,
dan kan een blinde wel zien, welk een
perspectief de nieuwe richting opent ook met
het oog op bezuinigingsinogelijkhcden 2).
Er was derhalve nok behoefte aan een
betere rechtspraak en uit dien aandrang
naar sneller en naar beter recht is de Politie
rechter geboren 3)
Als model heeft daarbij zeker gediend
de populaire figuur uit de Bowstreet, die
met zijn rake en snedige opmerkingen zich
eene "wereldreputatie verwerven mocht.
Hij is toch het levende element, die met
zijn heldere oogen door den leugen en het
voorwendsel heenkijkt, wars is van papieren
rommel en juridieke geleerdheid en elke kwes
tie terstond in de hartader aanpakt.
Zoo'n man moesten wij ook hebben.
Aldus is de wet ontstaan van 5 Juli 1921
St. 833 ter vereenvoudiging van de recht
spraak in lichte strafzaken.
De rechtspraak is daarbij,voor wat betreft
eenvoudige en lichte strafzaken, opgedragen
aan een enkelen rechter, die bij wijze van
spreken dagelijks zitting houdt om de voor
komende zaken te berechten. Daar hij alleen
zit inplaats van met zijn drieën, vordert de
circulatie van stukken enz. geen tijd, terwijl
voorts verkorting is ingevoerd van den termijn
waarop de dagvaarding moet geschieden. Ook
behoeft de inhoud der dagvaarding niet aan
de aloude eischen van nauwgezetheid en uit
voerigheid te voldoen, en zal het vonnis
ook niet meer versierd zijn met de over
wegingen, die de jurist van den ouden stempel
op zoo elegante wijze bij de el kon uitmeten.
De formaliteiten zijn dus teruggebracht tot
de meest noodzakelijke en de beklaagde kan
in vele gevallen zelfs in een zeer kort tijdsbe
stek na het plegen van het feit, zelfs op den
zelfden dag, voor den rechter worden gebracht
en na een vlotte behandeling direct worden
veroordeeld, waarna hij weder om der wille
van de beknoptheid terstond afstand kan doen
van zijn recht om hooger beroep aan te tee
kenen, om dan direct in zijn straf te gaan."
De titel van de wet geeft het reeds aan:
deze spoedbehandeling geldt alleen voor
eenvoudige en lichte strafzaken. Met een
voudige" zijn die zaken bedoeld, die ten aan
zien van de vraag, of de beklaagde het feit
heeft gepleegd, geen moeilijkheden opleveren.
Derhalve bij bekentenis of daar, waar ten
aanzien van beklaagdes schuld geen redelijke
twijfel denkbaar is. Komen er ter zitting
moeielijkheden met het bewijs, dan verwijst
de politierechter de zaak naar de gewone
rechtbank en wordt zij op de ouderwetsche
wijze behandeld.
Onder lichte strafzaken worden dezulke
verstaan, waarbij de rechter hoogstens zes
maanden gevangenisstraf oplegt.
Een rijwieldief die het feit dubbel en
dwars bekent, of op heeterdaad is betrapt,
doch wegens zijn staat van dienst en
zijn landloopersmanieren ongetwijfeld ver
oordeeld moet worden tot langer dan zes
maanden, valt derhalve onder de oude
rechtsbedeeling. Een veronderstelde dief, die
beweert, dat hij de fiets, welke op hem is
bevuilden, van een onbekende heeft gekregen
om ergens te verkoopen, en daarna op een
niet afgesproken tijd en plaats de opbrengst
aan dezen anonymus te overhandigen en ten
slotte wegens zijn blanco strafregister tot
5 maanden gevangenisstraf wordt veroordeeld,
eveneens.
Het is bij deze wet dus te doen om een snelle
re rechtspleging, die er op berekend is, dat
de straf wordt uitgesproken terwijl de be
klaagde nog onder den moreelen indruk ver
keert van de door hem gepleegde wandaad.
Doch het is weder hoegenaamd niet de
bedoeling en de zin dezer vereenvoudiging,
dat de hoedanigheid en de waarde van het
vonnis maar eenigszins lijden mogen onder
den korten duur tusschen daad en straf.
De bepaling, dat de politierechter als regel
terstond na de sluiting van het onderzoek
vonnis moet wijzen, mag hem ook niet tot
overhaasting nopen. Hij heeft het immers in
de hand de sluiting van het onderzoek uit
te stellen tot den dag, dat het hem conveniëert
vonnis te wijzen en voorts kan hij in alle
gevallen de uitspraak een week aanhouden.
Het moet worden toegegeven, dat het een
ongelukkige bepaling is, die de wet ontsiert
en toegeschreven moet worden aan de politiek
derregeering,die bij de memorie van toelichting
het snelheidstempo op de spits dreef en na
eene terechtwijzing in het voorloopig verslag
bakzeil haalde en de kwaliteit der rechtspraak
naar voren bracht, doch een goed en praktisch
réchter laat zich, waar de weg aangewezen is,
door zulke vergissingen niet van de wijs brengen
Tenslotte de vraag, wat wij van deze ver
eenvoudiging verwachten? Zeer veel; want de
politierechters hebben vrijwillig de taak op
zich genomen en hun "verantwoordelijkheids
gevoel is ons borg, dat zij hun'plicht zullenjdoen.
Evenals de legeraanvoerder in kritieke
oogenblikken de vrijwilligers naar voren laat
treden, zoo is ook bij de benoeming van
politierechters voor zoover mij bekend
deze methode gevolgd geworden.
Er is gevraagd naar mannen met een bij
zondere toewijding voor den moeilijken en
verantwoordelijken tak van dienst en onder
scheiden bekwame menschen hebben zich
aangemeld.
Zij hebben de groote verantwoordelijkheid
aanvaard, dat zij bij de rechtsbedeeling
der hun toevertrouwde gevallen met de
uiterste nauwgezetheid alles zullen laten
onderzoeken, wat eenig licht kan versprei
den over de individualiteit van den dader en
dat zij bij hun uitspraak -niet alleen de be
langen der samenleving in het oog zullen
vatten, doch ook en niet minder de belangen
van den beklaagde en dat zijn toekomst
hetwelk in den regel beteekent het lot van
het geheele gezin telkens met zijn volle
gewicht in de schaal der gerechtigheid yal
worden gelegd.
Naar ik verneem is ter terechtzitting
van den politierechter in eenige steden
dan ook telkens een reclasseeringsbeambte
aanwezig, om den rechter terstond met in
lichting en voorlichting ter zijde te staan.
Moge dit voorbeeld elders navolging vinden.
Er is gezegd bij de benoeming: wij moeten
hebben menschen met een helder hoofd. Voor
treffelijk, maar bovendien en vooral mannen
met een praktischen zin, met een frisschen
kijk op menschen en sociale toestanden en
laten wij hierop den nadruk leggen met
hart voorde zaak": met liefde voorde recht
spraak en met een beetje naastenliefde. Het
behoeft niet veel te zijn, doch ik zou graag
van hen eischen een handjevol toegenegen
heid en een snippertje mededoogen voor den
armen kerel, die gezondigd heeft, maar o zoo
graag het feit ongedaan zou willen maken
en een nieuw leven beginnen.
Amsterdam, Oct. 1922.
Mr. G. T. J. DE J o N c H
1) Hiermede bedoel ik niet een tekort aan
intellect. Het verschil van strafrechterlijk
inzicht hangt meer samen met karakter
en instinctieve gevoelens dan met geestelijke
begaafdheid.
2) Des niettegenstaande is de regeering
om bezuinigingsredenen bezig de
reclasseerings-instellingen te nekken, door ze de
hoognoodige subsidies te onthouden.
3) De naam is misleidend, want met de politie
heeft deze magistraat niets meer, en ook
niets minder te maken dan al zijne collega's.
iffiiMifiiiiiimtffiimiifi
Zenuwachtigheid
verdwijnt
wanneer gij regelmatig Sanatogen neemt.
Dit wordt door schriftelijke verklaringen
l van ruim 22000 artsen bevestigd.
Prof. Dr. Neisser te Bre^lau, schrijft:
| Ik heb Sanatogen als een zeer goed
Creparaat bij gehrel. aan eetlust en energie,
ij zenuwzwakte enz. leeren kennen."
ISANATOCEN
1 Het Zenimterkend Voedsel
llllllllHIMIIUIIIIIIIIMItlllllllllllllllMIIIIIMIIIIIIIIIMIItllllllllllllllIIIIIIIIIIIIIII IIIIIIIIIIIIIIIIIIHII IIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIII IIMIIIMIIIMII IIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIMIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII lllfllillllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll 'III IIIIIIIIIIIIIIIIItlll||lll||||UlimiM|||||||||mi|||iiiiimiiiiimi
ALBERT VERWEY, Proza, deel V,
Van Holkema en Warendorf en Em.
Querido, Amsterdam 1921.
Vier Blijspelen van Menander door
Dr. J. VAN LEEUWEN Ju. Mij. voor
g. en g. lectuur, Amsterdam, 1922.
Bij oethe's Faust, Aanteekeningen
uit een Fauslcollege van G. J. P. J.
BOLLAND, uitgewerkt door Dr. P. C.
E. Meerum Terwogt. Leiden, Adriani,
1922.
Uit dezen vijfden bundel vooral blijkt,
?welk een voortreffelijk litteratuur-historicus
«de dichter Verwey is. Hoe bewonderen we
bladzij op bladzij zijn diep indringen in het
innige dichterlijke leven van de oude poëeten
op wie hij zijn aandacht richt, het heldere
doorzien van levensverhoudingen en geeste
lijke vorming, van verband tusschen leven
en werk. Wat tegenover Shakespere sinds
lang gedaan werd : het verband leggen tusschen
.zijn leven en zijn werk, werd tegenover
Vondel nog altijd nagelaten. Toch kennen
wij Vondels leven beter dan dat van Shakes
pere en bestaat er omtrent de jaren waarin
.zijn spelen ontstonden, weinig onzekerheid.
Met minder gevaar dan die van Shakespere
kunnen wij Vondels drama's in groepen deelen
? en hier zijn staatkundige ervaringen, daar zijn
bekeering, elders zijn huiselijk en persoonlijk
leven onder de voortgezette ontplooiing van
zijn kunst beslissend en vormgevend werkzaam
.zien."
Hiervan uitgaande komt Verwey tot zijn
.mooie Jephta-beschouwing, het spel waarin
Vondel zijn zieleleed zou geuit hebben over
het offer, dat hij bracht in zijn zoon. Welk
een fijne humor, s'chalksche ironie in de wijze,
waarop hij Dr. Leendertz laat voelen, hoe
weinig hij in staat was, zich als kunstenaar
in te leven in het leven en werk, in de levens
verhoudingen tot anderen van den dichter
Vondel.
Bij dezen herdruk van zijn opstellen heeft
Verwey blijkbaar niet gebruik gemaakt van
nieuwe inzichten, die sedert de eerste
ver.schijning in zijn tijdschrift zich openden.
Zoo zouden we wel gaarne gehoord hebben,
wat hij in verband met de Jephta denkt
over Simons' opvatting, dat in dit drama de
tragedie van het Protestantisme zou zijn
gelegd. Bij de beschouwing van de verhouding
tusschen Vondel en zijn moeder had Verwey
gebruik kunnen maken van het hoogst be
langrijke materiaal, dat sedert door Sterck
in zijn Vondel-oorkonden is gepubliceerd.
* *
Tot voor weinige jaren was Menander een
beroemde naam, doch niet meer dan een naam
uit Hellas' kunstrijk verleden, een naam,
verbonden aan dien van den Latijnschen
blijspeldichter Terentitis, die Menander na
volgde, naar zijn eigen zeggen verschillende
stukken van hum door elkaar werkte, omdat
zij zooveel van elkander hadden, al waren
taal en stijl van het eene niet gelijk aan die
van het andere." Julius Caesar noemde
Terentius een gchalveèrden Menander, in zuivere
en beschaafde taal zijn model nabijkomend,
maar beneden hem staande in virtus comica.
Van al hut werk van dezen blijspeldichter
Menander had men enkel eenige citaten i n hèt
werk van anderen. Doch ziet wat gebeurt.
Een ambtenaar aan het museum van oud
heden te Caïro, de Fransche Dr. Gustave
Lefebre, had ontdekt dat een armelijk dorpje
aan den Hnker-Nijloever op de pninhoopen
van een grieksch-egyptische stad was ge
bouwd. Als er aan een woning werd gewerkt
werd er soms wat ontdekt in den grond van
het vroegere leven. In het najaar van 1905
kreeg hij bericht van den schout, dat er een
huisje zou afgebroken worden. Lefebre er
naar toe. Zijn spade stoot op holklinkend
metselwerk; hij komt in een volkomen onge
rept gebleven keldertje, de brandkluis van
een notaris uit de oude stad van voor eeuwen.
Daar vindt hij in een hoek een enormen pot,
die er van de zesde eeuw na Christus staat,
gevuld met notarieeleacten, en als pakpapier,
als omslagen enz. is gebruikt een handschrift
van Menander. Het waren natuurlijk nog
slechts fragmenten; doch deze vondst, sedert
nog aangevuld, maakte het toch mogelijk drie
blijspelen van Menander in hun geheel te
overzien"; van een vierde vond men de
inhoudsopgave en een paar fragmentjes.
In hun geheel overzien", die woorden van
Dr. van Leeuwen verklaren vermoedelijk,
waarom we hier niet een volledige vertaling
van de dr,e stukken krijgen; doch enkel
groote fragmenten, waartussrhen de vertaler
met zijn eigen woorden het verband aangeeft.
In zijn uitstekende klare inleiding belicht
hij de beteekenis van Menander voor de
(irieksche literatuur. Hij laat zien, hoe zijn
werk past in de politieke toestanden van
zijn tijJ, het Athene, dat zijn bloeitijd
achter den rug had, dat voorgoed onder de
macht van Macedonië was gekomen. In het
voorjaar van 321 v. C., een halfjaar nadat
de Piraeu:, door Macedoniërs was bezet,
werd het eerste spel van Menander opgevoerd,
een goede halve eeuw na den dood v;;n
Aristophanes.: De speelsche moedwil, de
hooge politieke, wijsgeerige, sociale romantiek,
het felle, bijtende, luid opgierende sarcasme,
de zoete, genoegelijke ironie van Aristophanes
zijn niet meer denkbaar. Bij ieder kritisch
woord kan een der aanwezige vreemde ge
zaghebbers zich beleedigd gevoelen.
De beteekenis der koren is vervallen, maar
het spel zelf, eerst de draad die de koren ver
bond, wint daardoor en zoo wordt Menander
de vertegenwoordiger en schepper van het
burgerlijk 'drama in Griekenland, geboren
zoowel uit Aristophanes als uit Euripides.
Het leven der kleine burgerij is in zijn
stukken weergegeven, maar.... beschouwd
door een die er boven stond; beschouwd met
een glimlach; schaterlach en grappen zijn aan
zijn wezen vreemd." Dit alles heeft Dr. van
Leeuwen in zijn korte, eenvoudige inleiding
met bijzondere helderheid uiteengezet. Wie
dat leest, ziet terstond Menander op zijn
eigen aparte plaats in de Grieksche cultuur,
voor onze Westersche als de schepper van het
burgerlijk drama. En daarna laat hij den
karper zelf de collegekamer binnenzwemmen,
krijgen we uit groote onderling verbonden frag
menten een inzicht in de kunst van Menander
zelf.
Het is jammer,dat hij ons in dit populaire
boekje niet meedeelt, wat hij ons nu eigenlijk
biedt in die aaneengeregen fragmenten.
Een vertaling van alles wat bekend is? Uit de
stelligheid waarmee Dr. v. L. de ruimte tus
schen de fragmenten aanvult, meen ik te
mogen besluiten, dat er meer in den oorspron
kelijker! tekst staat. Waarom dan niet alles
vertaald? Heusch, wat we hier krijgen,
smaakt naar meer. Wie deze fragmenten leest,
zal in een zoo pittige, den stijl volgende ik
durf dit zeggen, al zou het mij.niet-graecus,
heel wat moeite kosten het oorspronkelijke
te verstaan?vertaling gaarne alles lezen. Komt
misschien de kuizigheid in gevaar? . ^
Een Athener jaagt zijn jonge vrouw weg,
omdat ze in zijn afwezigheid na een huwelijk
van vijf maanden heimelijk bevallen is,
waaraan hij part noch deel meent te kunnen
hebben. Wat blijkt het geval, dat een bevre
digend en genoegelijk slot mogelijk maakt?
Onze vriend heeft vór zijn huwelijk op
een Artemisfeest een jong meisje, dat van
de dansenden was afgeraakt, in het donker
overvallen. Dat meisje blijkt later zijn eigen
vrouw te zijn. Een citerspeelstertje, een
nobele, schrandere meid, die meneer in de
stad gehuurd heeft, meer om mevrouw te
kwellen, dan omdat hij er zoo bijzonder op
verzot is, brengt de zaak in orde.
Dit is de hoofdinhoud van het eerste stuk:
Het scheidsgerecht". Meer kan ik er hier
niet van vertellen. Ik mis hier de ruimte om
met citaten te laten zien, met welk een geest
en humor hier de eenvoudige, zuivere
menschelijkheid uit het Atheensche leven is uitge
beeld. Men moet dat zelf maar lezen.
De houding, die Holland tegenover Faust
en Goethe aanneemt, is gelijksoortig met die
van een Calvinistisch predikant, die maling
heeft aan kunst, er eigenlijk niet het minste
besef van heeft, maar in den Faust en in het
leven en denken van den dichter allerlei
dingen opmerkt, die niet in overeenstemming
zijn met zijn Calvinistische dogmata. Nou ja,
Faust mag dan een eminent kunstwerk zijn,
maar 't is toch maar zeker, dat de dichter
niet tot de uitverkorenen behoorde, en dat hij
verschillende sententies heeft uitgesproken,
die niet kloppen met de leer der uitverkiezing.
Precies zoo handelt Holland, waar hij in
zijn Faust-colleges tracht tot inzicht te komen
van Goethes geestestoestand. Voor hem is zijn
wijsgeerig stelsel het onaantastbare, onwankel
bare,zooals voorden dominee zijn catechismus.
Wat daarvan afwijkt, is minderwaardig en
meestal doemwaardig. Goethe behoort niet
tot de uitverkorenen naar Bollands leer.
Het is nu eenmaal niet anders: zuivere rede
lijkheid bestudeeren we niet, wanneer we
het Faust-werk bestudeeren."
De schoonheid, het dichterlijke zoekt
Bolland niet in Faust. Dat is het zielige, het
minderwaardige; hooger staat de wetenschap
en nog oneindig hooger de wijsheid der
zuivere rede. Hij maakt er Goethe een verwijt
van, dat deze verklaart zijn werk als een
schoonen droom in zich te hebben omgedragen
en dat zijn phantasie er steeds aan werkte.
Voor dezen man, die niet de waarde van in
tuïtie en innerlijke aanschouwing voelt voor
de kunst en ook voor de wijsheid, is Goethe
een slaapwandelaar op den Olympus.
Dit is niet de ware houding om tot den
dichter te gaan. En ook dan wanneer men de
schoonheid ter zijde wil stellen en enkel wil
zoeken naar de wijsgeerige idee in Faust en
in oethe's leven, heeft de man der ware
wetenschap en wijsheid enkel eerlijk en trouw
weer te geven, wat hij vindt als de idee,
wat hij ziet als de groote gedachte-lijnen.
Bolland ging uit van het onveranderlijke en
onwrikbare van zijn eigen leer, toetste daaraan
de ideeën van Goethe, ze verdoemend of
prijzend al naar gelang ze al dan niet zijn
eigen leer der zuivere rede naderden, "in
wat de heer Meerum Terwogt uit de colleges
van Bolland samenstelde, kregen we toch
een interessant-boek, waar we soms getroffen
worden door een geheel nieuwen kijk op
sommige details en figuren uit den Faust.
Doch over het algemeen is er meer uit te leeren
van de persoonlijkheid van Bolland dan van
Goethe.
J. PRINSEN J.Lz N
Gillette
HET VEIU6HEIDSSCHEERAPPAR/V*
BIJ UITNEMENDHEID
EEN.GtUelte* SAFETX RAZOR LAAT
U NIMMER IN DEN STEEK;
RIEM is OVERBODIG; GIJ BEHOEFT
OOK NIET TE WACHTEN TOT UW
SCHEERMES VANDEN KAR
BIER, BIJ WIEN U HET IAAT
AANZETTEN .TERUGKOMT
EN TOCH SCHEERT LI
ZICH ALTIJD ONBE
RISPELIJK 61AD, ?'
SNEL EN «ET VEEL
COMfORT
l CII.LETTE5AFE.Ty RAZO
?aanoBBOBn
i [KEIZERSGRACHT?