De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 11 november pagina 1

11 november 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

K," it' ?*. 8968 Zaterdag 11 November DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND AM983 Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF | Prijs per jaargang f 10.?bij vooraifbetaling. Per No. f 0.257] | Redactie en Administratie; Keizeregracht 333, Amsterdam | | Advertentiën f 0.75 per regel plas 20 cent dispositiekosten | INHOUD: 1. Bezuiniging bij het hooger on derwijs, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp. Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck. Meer Vondelingengestichten, door Mr. M. C. Nijland. 2. Angora's nieuwe eischen, teekening van Jordaan. Wat wil Amerika? door H. Dunlop.?Een belangrijke instelling, door Dr. I. G. van Dillen. Krekelzang, door J. H. Speenhoff. 3. Spreekzaal: Antwoord aan Mr. Ritter, door Dr. C. F. Ha je. De 3e klas, door Dr. E. Bonebakker. 5. Voor Vrouwen: Wat de week bracht, door Elis. M. Rogge.-?Bijkomstigheden,door Annie Salomons. Boeken en tijdschriften, door Geertr. Carelsen.?Ben jij dat wijf van gisteren?door Ida Heyermans. Modeteekening, door Marietje Heyligers Uit de Na tuur: Het Vondelpark, door Dr.Jac. P.Thijsse. 7. The Story of Mankind, door C. M. van Hille?Gaerthé. Dramatische Kroniek, door Top Naeff. 8. Het Historisch Scheep vaartmuseum, door J. Oderwald. Hugo Verriest, door Herman Teirlinck. Schilder kunstkroniek, door Mr. M. F. Hennus. 9. Financien en Economie, door Paul Sabel. 10. Uit het Kladschrift van Jantje. 't Schietgat en Rijmkronyck, door Melis Stoke. In den winkel, door Benno J. Stokvis. ??Feuilleton: De jonge haan, door A. P. M. Moussault. 11. De Turken in Konstantinopel, teekening van Joh. Braakensiek. Chari varia enBuitenl. humor,door Charivarius Hoe we ons kleeden moeten, door Ari. Muziek in de Hoofdstad, door H. J. den Hertog. Omslag: Witte Slobkousen, door D. D., met teekening van G. van Kan. Bijvoegsel: De Doornsche dorpsidylle, teekening van Joh. Braakensiek. BEZUINIGING BIJ HET HOOGER ONDERWIJS Uit het Voorloopig Verslag van de Tweede Kamer over het hoofdstuk Onderwijs" blijkt, dat vele leden" een grondige herziening der regeling van ons hooger onderwijs verlangen. Reeds vroeger bestond er naar hunne meening daartoe reden, maar thans, nu op elk gebied van staatsbemoeiing naar bezuiniging, moet worden ge streefd, in verhoogde mate. Zij achten vier volledig uitgeruste universiteiten voor ons land te veel, vooral nu in de naaste toekomst de oprichting van een katholieke en de verdere ont plooiing van de Vrije Universiteit kan worden verwacht. Daarom is het hoog tijd, dat de regeering zich met de zaak bezig houdt en zich doet voor lichten door een staatscommissie, wier taak het zal zijn na te gaan welke wettelijke regeling zal kunnen bevor deren, dat eenerzijds er voldoende openbaar hooger onderwijs in ons land zij, anderzijds zonder te groote offers van de schatkist het bijzonder univer sitair onderwijs zkh vrijelijk kan ont wikkelen." Intusschen hebben sommige leden" de taak van deze staatscommissie reeds eenigszins verlicht en enkele middelen tot bezuiniging aangegeven. VERLAINE'S BRIEVEN in Plat alseen platneet, die voor de gelegen heid zich in het zwart heeft gestoken," zoo dringt de eerste indruk van Londen zich aan den dichter op. Allemaal roetige huisjes, afgewisseld met gothische of Italiaansche groote machines. Vier of vijf café's die drage lijk zijn, maar het meisje, dat ik zoo vriendelijk mogelijk vroeg one absinth, if you please, mademoiselle, antwoordde mij, wij houden er geen spirit op na.Tusschen al dat zwart door zwerven roode boys die je schoenen poetsen voor een penny, echt karakteristiek met hun harden en hun zachten borstel waarmee ze hun meesterwerk tooveren. Een massa vagebonden in de onmogelijkste lompen. In het Alhambra theater worden liedjes ge zongen op de Jezuïeten door een troepje Pierrots, die stuk voor stuk op Leconte de Lisle gelijken. De gelijkenis is ongelooflijk getroffen "(men heeft niet te vragen of Ver laine op dien chef der Parnassiens is gebeten; noch hem.noch Coppée, noch France, die zijn vrienden heeten, kan hij uitstaan).. Maar de Theems is superbe; stel je voor een onmetelijke draaikolk van modderwater, zooiets als een reuachtige soepemmer die overstroomt. En daarover heen waarlijk Babylonische bruggen op honderden gegoten pijlers, hoog als wijlen de Vendomezuil, bloedrood." Sinds mijn aankomst is het prachtig we er, dat wil zeggen, dat je de ondergaande zon door een gaas van grijs krip ziet. De nevel komt pas met October. Maar denk daarbij een beweging zonder ophouden van rijtuigen, cabs, omnibussen, trams en spoorwegen over De Technische Hoogeschool en de Landbouwhoogeschool zouden voor een deel ondergebracht" kunnen worden onder bestaande universiteiten, d.w.z. de Delftsche en de Wageningsche stu denten zouden voor bepaalde onderdeelen van hun studie colleges kunnen volgen resp. te Leiden en te Utrecht. De Veeartsenijkundige Hoogeschool zou geheel kunnen worden opgenomen in de Utrechtsche universiteit. Deze raadgevingen doen denken aan het spreekwoord van de put, die ge dempt wordt als het kalf is verdronken. Het is pas vier jaar geleden, dat de Landbouwhoogeschool en de Vee-artsenijkundige Hoogeschool zijn opgericht. Voor dat daartoe werd besloten, zijn soortgelijke denkbeelden, als thans in het Voorloopig Verslag" worden ge opperd, ter sprake gebracht en rijpelijk overwogen. De Veeartsenijkundige Hoogeschool, zoo is toen gezegd, behoeft geen af zonderlijke inrichting van hooger onder wijs te worden; zij kan als zesde facul teit worden toegevoegd aan de Utrecht sche universiteit; de studie van aan staande medici en veeartsen valt tot aan het candidaatsexamen toch voor een groot deel samen; de kosten van zoo'n zesde faculteit zullen aanmerke lijk geringer zijn dan die van een af zonderlijke hoogeschool. Ook voor Wageningen heeft men toen de aansluiting bij een universiteit aan geraden, zoowel ter besparing van kosten als om andere redenen; de studie van de studenten in de landbouwkunde heeft punten van overeenkomst met die van de studenten in de wis- en natuurkundige faculteit aan een uni versiteit; wat zij meer behoeven, kan hun worden verschaft, hetzij door de oprichting van een afzonderlijke facul teit voor landbouwkunde, hetzij door de instelling van nieuwe leerstoelen aan een reeds bestaande faculteit. Zoowel Utrecht als Groningen zijn toen ge noemd als universiteiten, waar de landbouwkunde een tehuis zou kunnen vinden. Dit is alles thans une chose jugée. Men heeft besloten tot de oprichting van eigen hoogescholen voor de beide studieterreinen, met al de financieele gevolgen van dien. Wat in het Voorloopig Verslag door sommige leden" wordt bepleit, is hetzelfde, dat vroeger, toen het nog niet te laat was, aan de Regeering in overweging is gegeven, maar haar instemming niet mocht verwerven. De zelfde argumenten worden herhaald. Wanneer in het Voorloopig Verslag de raad wordt gegeven om de propaedeutische opleiding voor de ver schillende deelen van het hooger onder wijs althans voor de exacte wetenschap pen te centraliseeren", hoort men slechts den naklank van de stem van hen, die vroeger betoogden, dat het geweldig zware bruggen en de ongelooflijk brutale en luidruchtige voorbijgangers, en dan het gezicht van de straten, die al zijn ze met de Parijsehe niet te vergelijken, op zijn minst honderdmaal vermakelijker zijn dan alle Italië's, Spanje's en oevers van den Rijn bij elkander !" Door al dat rumoer heen zoekt de dichter zijn weg en denkt in den vreemde aan zijn vrouw, die hij voor de laatste maal in Brussel heeft gezien, sentimenteel nu hij ver is. Het zijn allerhande gevoelens die elkander verjagen. Nu is hij in zijn gedachten bezig met het werk, dat hem in Londen wacht: hij zal berichten voor couranten schrijven, hij zal les geven in het Fransch, hij ziet er zelfs niet tegen op zijn diensten aan te bieden aan een school, als hij maar kan rekenen op eenige egards; liefst zou hij de hoogere literatuur onderwijzen. Door zijn gesprekken met Rim baud heeft hij nieuwe inzichten in poëzie ge kregen. Eigenlijk is hij blij van Parijs weg te zijn. Hij heeft nu zijn tijd niet aan allerlei praatjes en stoornissen te geven, zijn leven is intellec tueel geworden, toch ziet hij steeds de Parij sehe familie voor zich, zijn vrouw doet hem daar een proces aan wegens zijn moedwillig verlaten van het huis, hij zal zich flink daar tegen verdedigen en heett een stuk opgesteld waarin fijn-psychologisch zijn verhouding tot Rimbaud wordt geteekend. Staat hij niet zeer sterk? Willen de menschen tegen hem samenspannen,hij van zijn kant kan aanvallen. En onder al die overleggingen neemt hij het uiterlijk van de wereldstad op. Het lijkt wel dat hij de elementen verzamelt voor een uit voerige beschrijving,maar dan is het opvallend, hoe vooral de dingen op straat hem treffen die een ander liefst snel voorbijgaat; heele ver handelingen komen voor over kleine wanriekende inrichtingen onder weg; dat vraagt een takt van beschrijving, dien hij mist. Toch niet zoo triest als zijn reputatie" is zijn eindconclusie over Londen. Eigenlijk kan zij zich best vertoonen, die onverge lijkelijke stad, zwart als de raven, schreeuwerig als de eenden, preutsch, met alle ondeugden, hooger onderwijs in veeartsenij- en landbouwkunde bij een der universi teiten kon worden ingelijfd, omdat die studie voor een deel samenvalt met die aan n of meer der faculteiten van een universiteit. Thans is het echter te laat. Te laat althans in dezen zin, dat er veel geld weggegooid zal zijn, als men op het genomen besluit wil terugkomen. De schadepost van het verdronken kalf is niet meer ongedaan te maken. Dit is echter geen reden om de put niet te dempen. Wanneer, niet alleen om fi nancieele, maar misschien ook om an dere redenen, de wenschelijkheid wordt erkend van de opheffing der afzonder lijke hoogescholen voor landbouw- en veeartsenijkunde, zal men zich daarvan niet moeten laten weerhouden door de overweging, dat deze opheffing in de eerste jaren niet tot vermindering, maar tot vermeerdering van uitgaven zou leiden. Voor zoover de Veeartsenijkundige Hoogeschool betreft, zien de sommige leden", die in het Voorloopig Verslag aan het woord waren, er niet tegen op om aan haar afzonderlijk bestaan een vroegtijdig einde te maken. Hier is het geval dan ook eenvoudiger dan voor Wageningen; voor de stad Utrecht is het onverschillig, of de aanstaande veeartsen er hunne opleiding krijgen aan de universiteit of aan een hooge school; het bestaan van Wageningen is er mee gemoeid, of de Landbouw hoogeschool daar blijft, dan wel naar elders wordt overgebracht. Voor Wageningen durven de bedoelde leden dan ook niet het radicale middel van de opheffing der hoogeschool aan raden; zij willen die hoogeschool alleen besnoeien en hare studenten voor sommige colleges naar Utrecht sturen, zooals zij de Delftsche studenten op sommige dagen naar Leiden willen laten reizen. Alleen reeds om practische redenen lijkt dit ondoenlijk; de communicatie tusschen Wageningen en Utrecht laat ook veel te wenschen over; en zullen de studenten dan vrij reizen hebben? anders worden de stu diekosten, die tegenwoordig voor vele ouders toch reeds een groot bezwaar opleveren, alweer vergroot. Dit lapmiddel schijnt weinig aan bevelenswaardig; indien men meent, dat 's lands financiën de handhaving van een afzonderlijke en volledige Landbouwhoogeschool niet toelaten, Iaat men dan liever overwegen, of zij niet bij n der universiteiten kan worden ingelijfd, of althans naar een der universiteitssteden overgebracht. Indien onze inlichtingen juist zijn, houdt de Regeering zich reeds bezig met soortgelijke plannen. Ook de Minister van Onderwijs zou van meening zijn, dat niet alle universiteiten en hooge scholen in haar tegenwoordigen omvang kunnen worden gehandhaafd. Hij zou iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii die zich zelf komen aanbieden, altijd door beschonken ondanks de verordeningen op dronkenschap, onmetelijk, ofschoon inderdaad niet anders dan een opeen hooping van kleine stedekens met hun buurpraatjes, hun achterklap en hun jaloerschheden, plat en leelijk zonder eenige monumenten dan de eindelooze dokken, die bevallen mij trouwens wel, nu mijn poëtisch inzicht meer modernist is ge worden. Het is met dat al een ding van beteekenis, ofschoon er belachelijkheden zijn zonder tal, die ik n u maarniet wil beschrijven." Wel mager bij al deze indrukken aan worden gedacht,dat zij met hun tweeënjnaar Engeland zijn overgestoken. Rimbaud blijft echter nevelachtig. Welken invloed hij op zijn oude ren reisgenoot heeft uitgeoefend, is niet direkt uit te maken. Hij wordt weinig genoemd in de brieven; het begin van den tocht heeft zeker een teleurstelling opgeleverd.Ten minste nog vór het eind van het jaar, maakt de jongere van de twee het plan om naar zijn moeders huis in Charville weer te keeren en van zijn kant heeft Verlairie het voornemen om zijn moeder naar Engeland te doen overkomen. .,Van het begin at", schrijft hij aan zijn vriend Lepeiletier, heb ik gezocht naar wat er in Engeland waarlijk goeds kan wezen en ik ge loof het nu te hebben gevonden. Er is hier in den volksgeest iets zeer zachts en kinderlijks, iets heel jongs en o pen s met een vermakelijke zelfs een beetje brutale vroolijkheid. Om zoo ver in het gemoed door te dringen, moet men heel diep graven en over veel vooroordeelen heen komen zij zijn minder goed en ruim dan wij, en hebben een eigenaardigheid van ziel.van hart en van geest,oie soms in staat is, je wanhopend te maken. Maar die eigenaardig heid is iets heel moois; het isegoïsme.maar het ligt open aan den dag; water belachelijks aan is bedoelt nooit iets kwaads. Het huisgezin, dat in Frankrijk een dommighcid is omdat het zoo zwak staat, is hier zoo ingericht,dat zelfs de grootste bohêineinan zich er in kan voegen. Is mijne moeder hier, dan huren we in de goedkoope wijken een huisje, als er hier zooveel zijn. Het leven is veel minder duur dan in Parijs, het klimaat honderd maal gezonder en naar een noggrooterbezuinigingstreven, dan op den duur kan worden verkregen door de toepassing van het distri butie-stelsel", waarover wij hier vroeger reeds hebben geschreven. Vermoedelijk zal er dan ook van zijne zijde geen bezwaar bestaan om, volgens den wensch van vele leden", een staatscommissie te benoemen, die van advies zal dienen over de regeling van het hooger onderwijs in haar geheel. Zulk een commissie zou dan in de allereerste plaats hebben te onder zoeken, of de drie rijksuniversiteiten volledig uitgerust moeten blijven. Wij bedoelen hiermede nog iets anders dan de vraag, die in het distributie stelsel ligt besloten, n.l. welke takken van studie aan een bepaalde univer siteit een volledige vertegenwoordiging zullen moeten vinden. Ook daarover zal de commissie advies kunnen uit brengen; men mag immers betwijfelen, of dit vraagstuk alleen kan worden opgelost door den Onderwijsraad, ook al laat deze zich voorlichten door de faculteiten der onderscheiden univer siteiten en ook al plegen deze laatste onderling overleg. Maar wij zouden aan de commissie ook de taak willen opdragen, zich een meening te vormen over de vraag, of het noodig is, dat aan alle rijks universiteiten de vijf faculteiten in haar tegenwoordigen omvang blijven ge handhaafd ; of er, met name bij de litterarische en de theologische facul teit, niet naar een grooter concentratie moet worden gestreefd. En natuurlijk zou deze commissie dan ook moeten overwegen, of de rijkshoogescholen in haar tegenwoor digen vorm moeten worden besten digd. Aan een opheffing of verplaatsing van de Technische Hoogeschool denkt niemand. Dit kan reeds blijkens het Voorloopig Verslag niet worden ge zegd van de beide andere hoogescholen ; het denkbeeld om ze in te lijven bij een universiteit of althans nauwer daar mede te verbinden, heeft wél voor standers en heeft dezen altijd gehad. Wij stellen ons in dezen geen partij: wij achten het alleen gewenscht, dat de vraag nog eens onder de oogen worde gezien, nu ook bij het hooger onderwijs alle niet strikt noodige uitgaven moeten worden vermeden. Overigens zouden wij niet wenschen, dat de door vele leden" der Kamer verlangde staatscommissie alleen de vraag beantwoordde: wat kan er bij ons hooger onderwijs zonder schade wor den bezuinigd? Daarnaast zou zij hebben te onderzoeken, wat er in de regeling van ons hooger onderwijs kan worden verbeterd. Misschien zal het dan ook blijken, dat bezuiniging niet altijd gepaard behoeft te gaan met het toebrengen van schade aan de belan gen van het hooger onderwijs, en dat de tegenwoordige regeling kan worden verbeterd zonder vermeerdering van uitgaven. En eindelijk zouden wij aan deze commissie in spe dan ook een advies willen vragen over de wenschelijkheid van een hervorming van het bestuur der universiteiten en hoogescholen het onderwerp, dat wij hier eenige weken geleden ter sprake hebben ge bracht naar aanleiding van Huizinga's Gids-artikel. Zij moge het begrip bestuur der rijksuniversiteiten" dan zoo ruim mo gelijk opvatten en ook antwoord geven op de vraag: of niet de instelling ge wenscht is van een centraal college van curatoren, of hoe men het dan ook wille noemen, een college, dat het hoo ger onderwijs in zijn geheel overziet. Het moet aan de staatscommissie niet moeilijk vallen, zich in te denken in den werkkring van zulk een college: de taak, die zij thans voor nmaal zal hebben te verrichten, zal de blij vende taak van het centraal college zijn. KERNKAMP Correspondentie Mijn dank aan verschillende lezers van De Groene", die de vriendelijkheid hadden mij naar aanleiding van mijn artikel over het boek van den gewezen Keizer een exemplaar toe te zenden van het daarin genoemde werk The problem of Japan", en van het vervolg daarop: The isolation of Japan." Ik hoop hier spoedig terug te komen op de kwestie van het Gentleman'sAgreement." MEER VONDELINGEN GESTICHTEN ? DOOR MR. M. C. NIJLAND. In 1919, dus kort nadat de vrede was ge sloten, verscheen te Leipzig een geschrift van den Münchener dr. M. Nassauer*), dat een geweldigen opgang in Duitschland heeft gemaakt. De bedoeling, die bij den schrijver vór zat, blijkt het best uit de vraag, welke hij zich stelde: Hat das neue geknechtete Deutschland berhaupt ein Interesse an einer grossen Volksvermehrung?" en die hij, zonder aarzelen, als volgt bevestigend beantwoordde: Ein jedes neugeborne Kind wird in absehbarer Zeit ein Ultor sein, ein Racher, ein Erlöser! Ein jeder Mann, der aus diesem fürchterlichen Krieg heimgekommen ist, und der mit Bangen einem neuen Kinde entgegen sieht, muss sich sagen, er, dein es nicht vergönnt war, die Früchte seines beispiellosen Kampfes und Opfers zu pfliicken: exoriat quondam ex ossibus meis ultor: aus meinen Gebeinen wird der Racher erstehen, der Erlöser". Dr. Nassauer voegt er echter aanstonds bij, dat hij niet wenscht, noch hoopt,datde wrekers die zullen opstaan, een nieuw bloedbad zul len aanrichten, maar wel, dat zij Duitschland's te loor gegaan aanzien, de Duitsche kuituur zullen herstellen. Hij meent, dat, nu van welstand in Duitsch land allerminst sprake is, de wensch om kin deren voort te brengen die ook hun onderhoud eischen, zal verdwijnen, waardoor niet slechts het aantal der geboorten sterk zal verminderen, maar ook het aantal gevallen van abortus en engeltjesmaken zal vermeerderen. Als middel daartegen meent hij, dat in Duitschland Findelhauser zullen moeten wor den gesticht, waar de niet-gehuwde moeder I) Der moderne Kindermord und seine Bekampfung duren Findelhauser. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiimiiiiii betrekkingen zijn gemakkelijk te vinden. Hoe zal mijn leven weer gelukkig worden ! De leelijke menschen aan den overkant zal ik vergeten, ik krijg weer rust en, wie weet, misschien een eigen familie, al heeft de maire daar niet aan meegedaan. Waarlijk, ik zie niet waarom ik mij zou moeten onthouden van alle weerwraak en de vreugde van een eervol huis zou moeten opgeven." Het is niet alleen de fijne ontleding van het Engelsche nationale karakter waarop ik in deze passage den nadruk zou willen leggen, maar ook op die heimwectrek naar het land, het eenvoudige gezeten leven en de kleine burgerverhouüing. Een zucht naar respectability bevangt Verlaine. En echter, o weifeling, o wisseling! Niet lang nog is Rimbaud vertrokken of de oudere achterblijver voelt zich stervend in den Londenschen winter. Ik kom hier om",schrijft hij aan de intiem ste vrienden, van verdriet, van verveling, van verlatenheid." In zijn wanhoop wendt hij zich tot Rimbaud, tot zijne moederen tot zijne vrouw. Van de echtgenoote komt geen antwoord; maar Rimbaud verschijnt aan zijn ziekbed en weldra is ook de oude mevrouw Verlaine bij haar zoon. De zieke herstelt pas na geruimen tijd. Er volgt nu een nieuwe periode van tegen strijdige bevliegingen, verlangen naar een vernieuwing van het samenzijn met de ver laten vrouw, hartstochtelijke aanhankelijkheid aan Rimbaud, totdat ja, totdat tegen den zomer van 1873 de dreigende crisis in Brussel losbreekt tengevolge van een dronkemansge schil. Naar België had Verlaine zijne moeder op geroepen met ee.i vaag voornemen naar Parijs te gaan en, zooals hij dat noemde, zijn vrouw te gaan vergeven. Ook Rimbaud, die in on min van hem was gescheiden, moest naar Brussel overkomen. Uaar viel, na een uiting van uitbundige vriendschap, een heftig tooneel voor tusschen de twee heftige menschen. Verlaine, die in zijn dronken vlagen totaal ontembaar was, maakte gebruik van een geladen pistool en wondde den vriend in zijn hand, later op straat herhaalde hij zijn aanval en Rimbaud moest bescherming zoeken bij een politieagent. Voor Verlaine's vrienden had het geval niets verwonderlijks in; de Belgische rechter, ingelicht waarschijnlijk door de rue Nicolet en bekend met het proces door de jonge echt genoote tegen haar man ingeleid, nam de zaak zeer ernstig op en Verlaine werd veroor deeld tot eenzame opsluiting voor twee jaren. Hij heeft den gevangentijd in Mons doorge bracht. Weer gaat het, ouder gewoonte als toen hij voor Londen en voor Rimbaud het echtelijk huis verliet. Hij wil zijn deel aan de schuld, zijn gebrek aan levensenergie, niet zien. Wat een ellende toch", schrijft hij aan zijn vriend Lepeiletier, is een zotte en'koppige slechte vrouw ! Gij zijt getuige geweest van mijn lankmoedigheid en mijn opofferingen, terwijl ik bijna in tranen baadde onder het denkbeeld haar niet meer terug te zullen zien, en gij weet wat zij mij heeft gedaan. Maar God' is mijn getuige, zelfs nu zou ik haar vergeven en een gelukkig leven bereiden, als zij de enormiteit van haar gedrag maar wou inzien". Maar zal hij zijn trots op den duur kunnen volhouden?In den beginne mag hij hebben ge dacht een vrijen rustigen tijd in de eenzaam heid te zullen verkrijgen om zijn literarisch werk te kunnen voltooien; heel spoedig gaat de gevangenis hem drukken en zijn moed zinkt geheel weg. Op een dag komt de directeur zijn cel binnen, met een meewarig gezicht stelt hij hem een gerechtelijk stuk ter hand Verlaine ziet het in en leest het vonnis van den rechter te Parijs, die de scheiding tusschen den dichter en zijn vrouw uitspreekt. Op het gezicht van de woorden die de betrekking vernietigen, waar hij zich ondanks alles aan had vastgehouden, viel hij gebroken neer op het bed. ' Een paar uur verliepen, en door den wachter liet Verlaine den aalmoezenier der gevangenis bij zich verzoeken. Het was de aanvang van zijn (tijdelijke) bekeering en levensomkeer. W. G. C. B Y v A N c K

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl