De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 18 november pagina 1

18 november 1922 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

H°. 8369 Zaterdag 18 November A°. 1928 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25. Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam | [ Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten | KERSTNUMMER 1922 van ,,De Amsterdammer' Door onze expeditie is thans be gonnen met de verzending van ons gratis Kerstnummer 1922 aan alle abonné's van de Amsterdammer", Weekblad voor Nederland, in binnenen buitenland. INHOUD: 1. De verrassing van Colijn, door Prof. Dr. O. W. Kernkamp Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck 2. Opera-match, teekening van Jordaan Het imperialisme van Japan, door S. van Praag De vierde internationale arbeidsconferentie, door Dr. B. de Jong van Beek en Donk, met teekeningen van B. Petrovic ? 3. Turkije en Frankrijk, door H. Dunlop Leekenspiegel 5. Voor Vrouwen (red. Elis. M. Rogge): Elise van Calcar, door Geertruida Carelsen Bijkomstigheden, door Annie Salomons ? Brief uit Parijs Uit de Natuur: In het Vondelpark, door Dr. Jac. P. Thijsse 7. Persoonlijke herinnering aan Hugo Verriest, door Felix Timmermans Ondankbaar Amsterdam, teekening van Oeorge van Raemdonck ? Schilderkunstkroniek, door Mr. M. F. Hennus Boekbespreking, door Her man Middendorp, Julia Frank en Dr. J. v.d. Bergh van Eysinga-Elias 8. Mijnheer Pierroen, tooneelteekeningen van B. van Vlijmen Caldéron's La Dame Duende", door Jonas D. van Praag Tooneel te Berlijn, door Cornelie van Oosterzee 9. Op den Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. H. Smissaert ? 10. 't Schietgat en Rijm-Kronyck, door Melis Stoke. Uit het Kladschrift van Jantje Het moeilijke oogenblik, door Par Lagerkvist?? 11. Na den uitslag der verkiezingen in Amerika, teekening van Joh. Braakensiek ? Charivaria, door Charivarius 12. Spreekzaal, door Mr. P. H. Ritter Jr. en Dr. Ch. F. Haje. Bijvoegsei: Colijn's Kamerrede, teekening van Joh. Braakensiek. iiiiMiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiim DE VERRASSING VAN COLIJN Bij de algemeene beschouwingen" over de staatsbegrooting voor 1923 heeft de heer H. Colijn de Kamer een oogenblik paf doen staan. En dit zegt iets. Vooral bij algemeene beschouwingen". Zelfs in een jaar als dit, nu er verkiezingen zijn gehouden en er weliswaar geen splinternieuw Kabinet is opgetreden, maar dan toch een gedeeltelijk hernieuwd, dat boven dien zijne regeeringstaak anders had geformuleerd. Bij de eerste ontmoeting tusschen Regeering en Volksvertegenwoordiging plegen dan de groote" redevoeringen te worden afgestoken, waarmede de partijleiders hun eigen reputatie en die van hunne partij moeten ophouden. De bekoring van het nieuwe is aan die redevoeringen meestal vreemd. Wat er viel op te merken over den uitslag der verkiezingen en de Kabinetsfor matie is gewoonlijk in de pers reeds breed uiteengezet. Zoo krijgt men dan zelden iets te hooren dat niet reeds elders ter sprake was gebracht. En niet ieder partijleider heeft de gave van den heer Marchant om door den vorm van zijn betoog de aandacht te boeien. Ook de heer Colijn behoort niet tot de sprekers, die door geestige zetten of onverwachte wendingen de hoorders voor indutten behoeden. Maar hij ver goedt dit gemis door den inhoud van wat hij zegt. En hij verkeerde ditmaal bovendien in de gelukkige positie, iets te kunnen zeggen, dat zelfs.in de Kamer, die anders niet gauw van haar stuk raakt, sensatie verwekte. Men wist al uit hetgeen er bekend is geworden over de onderhandelingen, die de Kabinetsformateur in den afgeloopen zomer met de partijen der rechterzijde heeft gevoerd, dat de heer Colijn het meest had aangedrongen op een scherp omlijnd programma van bezuiniging. Het was dus te vermoeden, dat hij ook bij de algemeene beschou wingen" op deze snaar zou tokkelen. Maar hij haalde er toch nog een geluid uit, dat niemand had verwacht. En dat aan velen zijner coalitievrienden als een dissonant moet hebben ge klonken. Reeds voordat hij dit effect bereikte, had hij al een enkele opmerking ge maakt, die voor de Regeering minder aangenaam was. De heer Troelstra had haar verweten, dat zij vór de verkie zingen wel een bezuinigingsleuze had laten hooren, maar in gebreke was ge bleven een bezuinigingsprogramma op te maken; had zij dit wél gedaan, dan zou volgens hem de uitslag der ver kiezingen anders zijn geweest. Dit laatste voor rekening van den heer Troelstra latend, betuigde de heer Colijn zijn instemming met het eerste. Hij zelf had dan ook trouwens te juister tijd op zulk een programma aangedron gen, zooals zijn partijgenoot, de heer Idenburg, in de Eerste Kamer had gedaan. Had de Regeering dien wenk opgevolgd, dan zouden vele moeilijk heden zijn ontgaan. Met deze laatste woorden moet de heer Colijn wel gedoeld hebben op de langdurige onderhandeling tusschen den Kabinetsformateur en de leiders der rechtsche partijen. Minister Ruys heeft reeds vroeger doen tegenspreken, dat hij bij die onderhandelingen niet zelf een program voorgelegd, maar dit van de rechtsche partijen zou hebben ge kregen; uit de rede van den heer Colijn zou men echter willen opmaken, dat de besprekingen vlotter zouden zijn verloopen, wanneer de heer Ruys zijne bezuinigingsplannen wat nader had uitgewerkt en zich niet bepaald had tot het aangeven van de groote lijnen. Trouwens, ook daarover is geen een stemmigheid bereikt. Ware dat wél het geval geweest, dan zou de rede van den heer Colijn althans bij de rechter zijde niet zooveel opzien hebben ge baard. Want de leider van de antirevolutionaire partij liet het niet bij een plei dooi voor bezuiniging in het algemeen, maar gaf ook een aantal onderwerpen aan, waarop bezuinigd moet worden: op de omslachtige administratie, de sub sidies aan volksuniversiteiten en opera, de jeugdorganisatie en de lichamelijke oefening, het Rijkstucht- en opvoedings wezen, het onderwijs: niet alleen het lager, maar ook het middelbaar en het hooger. ,,En dan komen wij ook aan de defensie-uitgaven". Toen spitste de Kamer de ooren. En zij bleef niet lang in het ongewisse. Want al dadelijk verklaarde de heer Colijn zich van harte aan te sluiten bij de meening van den heer Marchant, dat zonder beperking van de uitgaven voor landsdefensie de Regeering on mogelijk haar doel zou kunnen be reiken. En daarop liet hij volgen: Wij zullen er toe moeten komen om de gedachte te laten varen aan een langdurige verdediging van ons grondgebied tegen een vreemden aanrander; wij zullen niet meer kunnen doen dan een appa raat te behouden, dat noodig is om onze verplichtingen als lid van de volkerengemeenschap na te komen". Wanneer iemand, dien wij sinds jaren kennen als een vurig voorstander van geheelonthouding, ons plotseling komt betoogen, dat Schaepman, die den werkman zijn dagelijkschen borrel gun de, het toch eigenlijk bij het rechte eind had, dan vertrouwen wij onze ooren niet. Wij moeten den man verkeerd hebben verstaan. En anders verkeerd begrepen. iets dergelijks is gebeurd bij de rede van den heer Colijn. Het toeval wilde, dat vlak na hem de woordvoerders der beide andere rechtsche partijen aan de beurt kwamen. De heer Nolens bleek eenigszins verbaasd" te zijn: wat bedoelde de heer Colijn eigenlijk? is er kans op een internationale regeling der ontwapening? bestaat er uitzicht, dat wij de verdediging van ons land kunnen overlaten aan een internatio IIlJIIIIIIIiniJllllllllllllltllllltlllllllllllllIIlllllIllilllIflIIIBHIIIHItllllIIIHIIlIIIll fiiiHiiiifHffiiiiiiMffiiiiiNiiifiiHffffJiiiiHMHHiiiiiffiiimi f GEORGES VALOIS Het is bij Léon Daudet aan huis geweest, dat ik hem heb leeren kennen op een van die maaltijden, welke de broederschap van de redactieleden der Action Franc,aise bevesti gen. Hij is de uitgever van hun militante lite ratuur. Zijn firma is het wapenmagazijn van de nieuw-royalistsche partij die aan Frankrijk een koning wil terug geven en met dien koning de gezegende orde die het land sinds de groote omwenteling heeft moeten missen. ,,Le stupide XlXe siècle exposédes insanités meurtricres qui se sont abattues sur la France depuis 130 ans 1789?1919". Zoo luidt de titel van Daudet's laatste boek, zoo brandmerkt hij de afgeloopen eeuw. Hij springt haar naar de keel, hij heft het krijgsgeschreeiiw aan, hij is de onvermoeide strijder. De gezaghebbende leider is Charles Maurras. Hij, de Jupiter van den specialenFranschen Olympus, wiens Ulysses Jacques Bainville heet onder de diplomaten van de menschensfeer. Want als een vergadering van goden en heroën, moet men dien kring der Action Frangaise voor zich zien,diende gewone wereld zich wel zou willen voorstellen als een troep samenzweerders op duistere plaatsen. En zoo kan ik ook dadelijk de rol aangevendieGeorges Valois onder hen vervult. Hij is hun Mercurius, de lichtvoetige, bewegelijke die den rechten blik heeft voor de praktijk van het leven, die de dingen aandurft omdat hij zeker is onder alle omstandigheden zijn hoofd boven water te houden. En tegelijk is hij een middelaar en een gids. In het laatste deel van zijn mémoires heeft Daudet verteld hoe men de publicatie van die herinneringen vooral heeft te danken aan het entrain van Qeorges Valois, als deze het idee daartoe opwerpend en op stel en sprong het plan van uitgaaf in zijn notitieboekje op makend en berekenend aan Daudet uitlegde hoe hij wel degelijk den tijd zou kunnen vinden voor het bewerken dier souvenirs; trouw aan zijn woord had hij er toen voor gezorgd,dat de auteur zich aan de eens bepaalde termijnen hield. In dienst, toen hij voor Verdun lag, vertelt Daudet van Valois, dat hij zijn Parijsche uitgeverszaak met al haar détails evengoed heeft bestuurd alsof hij zelf daarbij aanwezig was. Een wonder van handigheid en van toewijding. Het was op een van die dagen, toen wij in de rue des Saints Pères om den gezelligen disch onder vroolijk licht waren vereenigd, dat het gesprek zich even ophield bij de vraag over de raadzaamheid om zijn herinneringen neer te schrijven wanneer men niet betrokken was geweest bij belangrijke gebeurtenissen die opheldering behoefden. Het was toch altoos hatelijk met den eigen persoon voor den dag te komen en heel moeilijk scheen het, eentonig heid te ontgaan. Ik heb mijzelf op dat punt in de biecht moeten nemen," zeide Valois op zijn geanimeerden toon die de aandacht eischte, toen ik niet lang geleden er toe ben overgegaan van wat ik zelf heb beleefd een verslag op te maken. Toen heb ik begrepen dat het een soort van plicht voor mij was. Wij, die er op uit zijn den familiekring in zijn eer te herstellen, wij hebben er voor te zorgen, dat ons levenswerk duidelijk voor onze kinderen open ligt, en ik heb dikwijls gemerkt dat zij t'huis volstrekt niet konden begrijpen hoe uit een van de felste anarchisten e man van orde en autori teit is gegroeid, dien zij als hun vader kennen. Ons leven is niet alleen ons eigen bestaan, maar het is ook de geschiedenis van onzen tijd. Wij zijn getuigen en wij hebben een getuigenis af te leggen, wij hebben een nieuwen tijd bijge woond en wij hebben de vernieuwing van een gansche generatie aan te kondigen". Maar het blijft toch altijd het oude terrein waarop men, al is het dan met verjongde kracht, werkt," was een opmerking die werd gemaakt,,,eris te weinigspeling van avonturen in het gewone soort van autobiographie". Bij die woorden stak Valois het hoofd uit dagend op als kostte de weerlegging hem geen moeite. , Ieder leven heeft zijn avonturen", zeidehij ieder inensch heeft zijn wondertijd. Ik heb u niette vertellen, dat in mijn wieg geen schat ten hebben gelegen; inderdaad heb ik van jongs af voor mijzelf moeten zorgen ; en ik heb niet anders gewild, mijn lust was altoos zelf standig te zijn, dat gevoel heeft mij, toen er weinig anders meet voor mij opzat, op mijn zeventiende jaar naar Singapore gebracht. Voor vrijen overtocht had ik op mij genomen daar in een Fransche zaak te werken en boek te houden. Ik heb de Oostersche zon gezien en de eilanden daar over den Oceaan verspreid. Dat is ook op eenmaal een geheel ander decor van het leven geweest !" Wat had ik tot nog toe voor indrukken gehad; in mijn koffers had ik een paar nummers van de uiterste socialistische tijdschriften of weekbladen meegebracht. Daarin dacht ik dat de wijsheid was besloten die mij den sleutel in handen zou geven tot alle raadsels van het leven, want daar werd immers op het doel ge wezen waar de richting van het leven heen moest voeren. En hier, zoodra ik van boord was gekomen, voelde ik mij verplaatst in een tooverwereld, die zoo gewoon leek, dat men er in kon wandelen en toch zoovreemd aandeed, dat het waarlijk niet een enkele wereld was maar wel twintig en ieder van hen geheel verschillend van de andere, ieder met haar costuum, haar taal, haar godsdienst, haar bouworde. Zoo vreemd stond ik daar tegenover; alles over weldigde mij: de dag met zijn vroegen morgen stond heerlijk alsof e schepping dan haar aan vang had genomen, maar Uaaina het drama van den dag met zijn katastiofe van moorden de hitte tot aan het dalen van den nacht en naal politieleger? Zoo niet, dan vond hij de woorden van den heer Colijn onverklaarbaar. Hij zou er nog eens over denken. En de heer Schokkingwas,,nietweinig verrast". Hadden de antirevolutionairen plotseling een geheel andere houding tegenover het defensievraagstuk aan genomen? Maar misschien had hij den geachten spreker niet geheel begrepen. Een nadere verklaring achtte hij zeer noodig. Niet anders ging het in de pers. De meeste bladen van de rechterzijde uiten zich nog gereserveerd. Verbaasd" zijn zij alle; maar vele laten de mogelijk heid van misverstand open; misschien heeft de heer Colijn het niet zoo erg bedoeld als het lijkt; misschien wou hij alleen zeggen, dat het meer op het veldleger aankomt dan op de verdedi gingslinie. De Tijd" is het minst over den heer Colijn te spreken; volgens deze courant is het Kabinet door zijn betoog niet alleen zeer verrast", maar ook ont sticht".. Maar verschillende Katholieke organen kunnen hunne vreugde niet verbergen: geen wonder! juist in Ka tholieke kringen leeft, zooals het ,,Centrum" schrijf t, ze er sterk hèt besef, dat op het gebied van ontwapening, of inkrimping van bewapening, een klein land gerust ietwat vór kan gaan, zooals eens van de ministerstafel werd gezegd". Voor wie het vergeten moch ten zijn, herinnert ,,Het Volk" eraan, dat dit in 1918 werd gezegd door minister Ruys. De partijen der rechterzijde mogen het onderling uitvechten, of de heer Colijn door zijn rede afbreuk heeft ge daan aan de hechtheid der coalitie en of het, zoowel om redenen van practisch beleid als wegens de goede trouw, die bondgenooten elkaar verschuldigd zijn, niet de voorkeur had verdiend dat hij op minder verrassende wijze kond had gedaan van het veranderde inzicht zijner fractie in het vraagstuk der lands verdediging. Zoo blijve het ook aan de antirevolutionaire partij overgelaten een broeder strijd te voeren over de vraag, of hare Kamerfractie zulk een zwenking mag uitvoeren, zonder dat de partij daarop voorbereid, laat staan erin gekend is: twee dagen voordat de heer Colijn zijne rede hield, schreef het blad, dat onder zijne hoofdredactie uitkomt, ,,De Stan daard": Een volk, dat zijn onafhanke lijkheid lief heeft en zijn vrijheid wil handhaven, doet het best te zorgen, goed weerbaar te zijn". Hoe verrassend de zwaai van den heer Colijn ook moge wezen, voor ons volk in zijn geheel heeft ten slotte de meeste beteekenis het bloote feit, dat hij ??blijkbaar namens zijne fractie, en volgens zijn uitdrukkelijke getui genis, ook met instemming van de militaire specialiteit dier fractie, den heer Duymaer van Twist de ver klaring heeft afgelegd, dat wij voor de verdediging van ons land niet meer zullen kunnen doen dan voortvloeit uit de internationale verplichtingen, die wij hebben aangegaan. En wij verwachten geen oogenblik, dat de heer Colijn bij zijn repliek ? die op het oogenblik, dat wij deze rege len schrijven, nog niet is geleverd een goed deel zal terugnemen van wat hij in eerste instantie heeft gezegd. Iemand als hij praat zich niet voorbij. Een nadere toelichting van wat hij verstaat onder internationale verplichtingen" is zeker niet overbodig. Maar uit het verband van de veel besproken passage zijner rede met hetgeen eraan vooraf ging en erop volgde, blijkt ten duidelijk ste, dat hij in elk geval een aanmerke lijke inkrimping van onze oorlogsbegrooting verlangt. Maar wel verwachten wij iets anders van hem. Vraagstukken als deze", zoo sprak hij, kunnen niet worden afgedaan met een rede in de Kamer". En de Voor zitter van den Ministerraad betuigde althans met die woorden van den heer Colijn zijn volkomen instemming: zulke vraagstukken moet men op zettelijk onder de oogen zien". Welnu, aan den heer Colijn is het, daartoe het initiatief te nemen. Weinig Kamerleden kennen het defensievraag stuk zoo goed als hij. En dan liefst zoo spoedig mogelijk. Wie de meening zijn toegedaan, dat ook in de uitgaven voor de landsver dediging het snoeimes zal moeten wor den gezet, behooren, zoo er eenige kans bestaat dat zij de meerderheid van de Kamer voor zich winnen en dit is nu het geval ??een vasten vorm aan hunne denkbeelden te geven. Want het geldt hier een bezuiniging, die in de millioenen loopt. De kosten van 's lands verdediging hangen af van de taak, die men door leger en vloot wil laten vervullen. Een beperking van die taak tot het door den heer Colijn genoemde doel zal vermoedelijk meer dan eenige andere bezuiniging 's lands uitgaven verlichten. Er zullen er zijn, die zulk een beper king gewenscht zouden ad'ten, ook a! beleefde ons land een tijd van ongekenden voorspoed; anderen zullen er alleen voor te vinden zijn, omdat de finantieele toestand geen andere keus laat. Maar hoe dan ook, uit vrijen wil of door den nood gedwongen, de Kamer leden, die hunne stem willen uitbrengen voor een voorstel tot principieele wijzi ging van het stelsel onzer landsver dediging, behooren thans de handen ineen te slaan. Het is met zeggen alleen niet te doen": de heer Colijn voege bij zijne woorden de daad, waartoe zij hem ver plichten. KERNRAMP ^ van de diep-zwarte rust. Ik kreeg een vrees over mij alsof dat Azië met zijn Chineezen, Maleiers, Hindoes, Perzen, Atchineezen, Engelschen, Europeanen, negers in hun verschil lende kleurschakeeringen, mij zou gaan ver zwelgen. Een tijd lang heb ik het uitgehouden en mij a;m de nieuwe indrukken overgegeven, maar dan h||b ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om mijn contract met de firma op te zeggen en heen te gaan naar Europa. Onderweg vond ik een boekje Ie ftéfractaire met de voor spelling: de tijden naderen, de triomf van liet ontelbare proletariaat staat op liet aanbreken, de bourgeoisie is ten doode opgeschreven. Daarbij vergat ik het nieuwe dat ik had gezien en haastte mij om er in Europa ook bij te kunnen zijn." Ach, ik was zeventien toen ik mijn koers richtte naar Azië en achttien als ik terug keer de. Op dien tijd ging alles nog op en neer voor mijn geest, maar spreek mij met van avon turen, ik heb mijn anderhalfjarigc ondervin ding later met al haar gevolgtrekkingen rustig voor mij kunnen uitleggen en thans kan ik dat gouden land voor mijn herinnering oproepen en moet ik wel erkennen, dat ook ik in het tooverland ben geweest". Georges Valois bezat de natuurlijke wel sprekendheid van een die op de bres staat voor zijn ideeën, maar hier aan tafel had hij inderdaad niet noodig ze aan de medeaanzittenden op te leggen. Het gesprek wendde zich tot andere onderwerpen. D'un siècle a l'antre, clironique d'une gén ratiun 1885?1920, is de titel van Vaiois' heugenissenboek. Het kwam mij eerst geruimen tijd later in handen. Dadelijk vond ik er den man in terug, die aan tafel bij Daudet zijn bedoeling met het schrijven van zijn souvenirs had verklaard. Daar was geen sprake in die bladzijden van een romantische jeugd, van teleurstellingen, van harteleed, van terug gedrongen trots. Zoo stelt eorges Valois zich voor: Ik hoor tot een familie van boeren, werk lui en soldaten. Ik beroem er mij op van een van die obscure families te zijn wier naam nooit werd opgenomen in de historie, maar die het bestand van Frankrijk vormen. In Bourgogne, Elzas, Normandië hebben de onzen het land' ontgonnen en het verdedigd de eeuwen door". Zij zijn uitgezwermd van hun dorpen en als het gezin rijk was aan kinderen hebben zij hen uitgestuurd ter verovering van de steden, m het midden van de voorgaande eeuw, was er zoo'n verhuizing van het land naar de stad. Sommigen is het daar goed gegaan, anderen hebben hard te kampen gehad. De familie van Valois ging het niet voorspoedig.Vader en moeder moest hij vroeg missen, een groot moeder hield ongebroken stand; bij haar is hij opgevoed, zij en de aangehuwde grootvader zijn de modellen voor zijn leven en zijn jeugd. Er is niet veel vreugde en afwisseling in die eerste tijden; het kind bij de twee oude menschen ziet den ernstigen kant van het leven; het wordt niet goed gevonden dat hij zich amu seert. Travaille," heet het uit den mond der grootmoeder van den morgen af,en wanneer hij 's middags van school komt, is het eerste woord dat hem begroet of er geen werk is orn af te maken. Maar het mooie en het verheffen de van de verhouding tusschen grootmoederen kleinkind is, dat, al vallen er veel vermaningen met flink aankomende klappen daartnsschen, de jongen eenig van haar is blijven houden' omdat hij haar hart en haar zorg had begrepen ; bij haar school hij in rusttijd wanneer hij vrij' was, van haar hoorde hij geschiedenissen, hij geloofde in haar. Met den grootvader was het meer een intellectueele betrekking. In een tijd, dat de republiek in Frankrijk nog niet geheel vast stond op haar beenen, had de grootvader een republikeinsch geloof en de kleinzoon ging met hem mede. De groote tentoonstelling van Parijsin 1889 was het jubiluemjaar. Grootvader en kleinzoon hebben toen een maand te Parijs doorgebracht. Het was het feest der verlich ting, men leefde te midden der schatten van het licht. Maar de grootmoeder gaf hem iets meer: het eigen hart van Frankrijk en van den Franschen grond deelde zij hem mede. W. G. C. BYVANCK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl