Historisch Archief 1877-1940
H°. 8369
Zaterdag 18 November
A°. 1928
DE AMSTERDAMMER
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Onder Hoofdredactie van G. W. K E R N K A M P
Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF, G. NOLST TRENITÉen H. SALOMONSON
UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25.
Redactie en Administratie; Keizersgracht 333, Amsterdam | [ Advertentiën f 0.75 per regel plus 20 cent dispositiekosten |
KERSTNUMMER 1922
van ,,De Amsterdammer'
Door onze expeditie is thans be
gonnen met de verzending van ons
gratis Kerstnummer 1922 aan alle
abonné's van de Amsterdammer",
Weekblad voor Nederland, in
binnenen buitenland.
INHOUD: 1. De verrassing van Colijn,
door Prof. Dr. O. W. Kernkamp
Tijdgenooten, door Dr. W. O. C. Byvanck 2.
Opera-match, teekening van Jordaan
Het imperialisme van Japan, door S. van
Praag De vierde internationale
arbeidsconferentie, door Dr. B. de Jong van Beek en
Donk, met teekeningen van B. Petrovic ? 3.
Turkije en Frankrijk, door H. Dunlop
Leekenspiegel 5. Voor Vrouwen (red. Elis. M.
Rogge): Elise van Calcar, door Geertruida
Carelsen Bijkomstigheden, door Annie
Salomons ? Brief uit Parijs Uit de Natuur:
In het Vondelpark, door Dr. Jac. P. Thijsse
7. Persoonlijke herinnering aan Hugo Verriest,
door Felix Timmermans Ondankbaar
Amsterdam, teekening van Oeorge van
Raemdonck ? Schilderkunstkroniek, door Mr.
M. F. Hennus Boekbespreking, door Her
man Middendorp, Julia Frank en Dr. J. v.d.
Bergh van Eysinga-Elias 8. Mijnheer
Pierroen, tooneelteekeningen van B. van Vlijmen
Caldéron's La Dame Duende", door Jonas
D. van Praag Tooneel te Berlijn, door
Cornelie van Oosterzee 9. Op den
Economischen Uitkijk, door Jhr. Mr. H. Smissaert ?
10. 't Schietgat en Rijm-Kronyck, door Melis
Stoke. Uit het Kladschrift van Jantje Het
moeilijke oogenblik, door Par Lagerkvist?? 11.
Na den uitslag der verkiezingen in Amerika,
teekening van Joh. Braakensiek ? Charivaria,
door Charivarius 12. Spreekzaal, door
Mr. P. H. Ritter Jr. en Dr. Ch. F. Haje.
Bijvoegsei: Colijn's Kamerrede, teekening
van Joh. Braakensiek.
iiiiMiiiliiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiim
DE VERRASSING
VAN COLIJN
Bij de algemeene beschouwingen"
over de staatsbegrooting voor 1923
heeft de heer H. Colijn de Kamer een
oogenblik paf doen staan.
En dit zegt iets. Vooral bij
algemeene beschouwingen". Zelfs in een jaar
als dit, nu er verkiezingen zijn gehouden
en er weliswaar geen splinternieuw
Kabinet is opgetreden, maar dan toch
een gedeeltelijk hernieuwd, dat boven
dien zijne regeeringstaak anders had
geformuleerd.
Bij de eerste ontmoeting tusschen
Regeering en Volksvertegenwoordiging
plegen dan de groote" redevoeringen
te worden afgestoken, waarmede de
partijleiders hun eigen reputatie en
die van hunne partij moeten ophouden.
De bekoring van het nieuwe is aan die
redevoeringen meestal vreemd. Wat
er viel op te merken over den uitslag
der verkiezingen en de Kabinetsfor
matie is gewoonlijk in de pers reeds
breed uiteengezet. Zoo krijgt men dan
zelden iets te hooren dat niet reeds
elders ter sprake was gebracht. En niet
ieder partijleider heeft de gave van
den heer Marchant om door den vorm
van zijn betoog de aandacht te boeien.
Ook de heer Colijn behoort niet tot
de sprekers, die door geestige zetten
of onverwachte wendingen de hoorders
voor indutten behoeden. Maar hij ver
goedt dit gemis door den inhoud van
wat hij zegt. En hij verkeerde ditmaal
bovendien in de gelukkige positie, iets
te kunnen zeggen, dat zelfs.in de Kamer,
die anders niet gauw van haar stuk
raakt, sensatie verwekte.
Men wist al uit hetgeen er bekend
is geworden over de onderhandelingen,
die de Kabinetsformateur in den
afgeloopen zomer met de partijen der
rechterzijde heeft gevoerd, dat de heer
Colijn het meest had aangedrongen op
een scherp omlijnd programma van
bezuiniging. Het was dus te vermoeden,
dat hij ook bij de algemeene beschou
wingen" op deze snaar zou tokkelen.
Maar hij haalde er toch nog een geluid
uit, dat niemand had verwacht. En
dat aan velen zijner coalitievrienden
als een dissonant moet hebben ge
klonken.
Reeds voordat hij dit effect bereikte,
had hij al een enkele opmerking ge
maakt, die voor de Regeering minder
aangenaam was. De heer Troelstra had
haar verweten, dat zij vór de verkie
zingen wel een bezuinigingsleuze had
laten hooren, maar in gebreke was ge
bleven een bezuinigingsprogramma op
te maken; had zij dit wél gedaan, dan
zou volgens hem de uitslag der ver
kiezingen anders zijn geweest. Dit
laatste voor rekening van den heer
Troelstra latend, betuigde de heer
Colijn zijn instemming met het eerste.
Hij zelf had dan ook trouwens te juister
tijd op zulk een programma aangedron
gen, zooals zijn partijgenoot, de heer
Idenburg, in de Eerste Kamer had
gedaan. Had de Regeering dien wenk
opgevolgd, dan zouden vele moeilijk
heden zijn ontgaan.
Met deze laatste woorden moet de
heer Colijn wel gedoeld hebben op de
langdurige onderhandeling tusschen den
Kabinetsformateur en de leiders der
rechtsche partijen. Minister Ruys heeft
reeds vroeger doen tegenspreken, dat
hij bij die onderhandelingen niet zelf
een program voorgelegd, maar dit van
de rechtsche partijen zou hebben ge
kregen; uit de rede van den heer Colijn
zou men echter willen opmaken, dat de
besprekingen vlotter zouden zijn
verloopen, wanneer de heer Ruys zijne
bezuinigingsplannen wat nader had
uitgewerkt en zich niet bepaald had tot
het aangeven van de groote lijnen.
Trouwens, ook daarover is geen een
stemmigheid bereikt. Ware dat wél
het geval geweest, dan zou de rede van
den heer Colijn althans bij de rechter
zijde niet zooveel opzien hebben ge
baard.
Want de leider van de
antirevolutionaire partij liet het niet bij een plei
dooi voor bezuiniging in het algemeen,
maar gaf ook een aantal onderwerpen
aan, waarop bezuinigd moet worden: op
de omslachtige administratie, de sub
sidies aan volksuniversiteiten en opera,
de jeugdorganisatie en de lichamelijke
oefening, het Rijkstucht- en opvoedings
wezen, het onderwijs: niet alleen het
lager, maar ook het middelbaar en het
hooger. ,,En dan komen wij ook aan
de defensie-uitgaven".
Toen spitste de Kamer de ooren. En
zij bleef niet lang in het ongewisse.
Want al dadelijk verklaarde de heer
Colijn zich van harte aan te sluiten
bij de meening van den heer Marchant,
dat zonder beperking van de uitgaven
voor landsdefensie de Regeering on
mogelijk haar doel zou kunnen be
reiken.
En daarop liet hij volgen: Wij zullen
er toe moeten komen om de gedachte
te laten varen aan een langdurige
verdediging van ons grondgebied tegen
een vreemden aanrander; wij zullen
niet meer kunnen doen dan een appa
raat te behouden, dat noodig is om
onze verplichtingen als lid van de
volkerengemeenschap na te komen".
Wanneer iemand, dien wij sinds jaren
kennen als een vurig voorstander van
geheelonthouding, ons plotseling komt
betoogen, dat Schaepman, die den
werkman zijn dagelijkschen borrel gun
de, het toch eigenlijk bij het rechte eind
had, dan vertrouwen wij onze ooren
niet. Wij moeten den man verkeerd
hebben verstaan. En anders verkeerd
begrepen.
iets dergelijks is gebeurd bij de rede
van den heer Colijn. Het toeval wilde,
dat vlak na hem de woordvoerders
der beide andere rechtsche partijen aan
de beurt kwamen. De heer Nolens
bleek eenigszins verbaasd" te zijn:
wat bedoelde de heer Colijn eigenlijk?
is er kans op een internationale regeling
der ontwapening? bestaat er uitzicht,
dat wij de verdediging van ons land
kunnen overlaten aan een internatio
IIlJIIIIIIIiniJllllllllllllltllllltlllllllllllllIIlllllIllilllIflIIIBHIIIHItllllIIIHIIlIIIll
fiiiHiiiifHffiiiiiiMffiiiiiNiiifiiHffffJiiiiHMHHiiiiiffiiimi f
GEORGES VALOIS
Het is bij Léon Daudet aan huis geweest,
dat ik hem heb leeren kennen op een van die
maaltijden, welke de broederschap van de
redactieleden der Action Franc,aise bevesti
gen. Hij is de uitgever van hun militante lite
ratuur. Zijn firma is het wapenmagazijn van
de nieuw-royalistsche partij die aan Frankrijk
een koning wil terug geven en met dien
koning de gezegende orde die het land sinds
de groote omwenteling heeft moeten missen.
,,Le stupide XlXe siècle exposédes insanités
meurtricres qui se sont abattues sur la France
depuis 130 ans 1789?1919".
Zoo luidt de titel van Daudet's laatste
boek, zoo brandmerkt hij de afgeloopen eeuw.
Hij springt haar naar de keel, hij heft het
krijgsgeschreeiiw aan, hij is de onvermoeide
strijder.
De gezaghebbende leider is Charles Maurras.
Hij, de Jupiter van den specialenFranschen
Olympus, wiens Ulysses Jacques Bainville
heet onder de diplomaten van de
menschensfeer. Want als een vergadering van goden en
heroën, moet men dien kring der Action
Frangaise voor zich zien,diende gewone wereld
zich wel zou willen voorstellen als een troep
samenzweerders op duistere plaatsen. En zoo
kan ik ook dadelijk de rol aangevendieGeorges
Valois onder hen vervult. Hij is hun Mercurius,
de lichtvoetige, bewegelijke die den rechten
blik heeft voor de praktijk van het leven, die
de dingen aandurft omdat hij zeker is onder
alle omstandigheden zijn hoofd boven water
te houden. En tegelijk is hij een middelaar en
een gids.
In het laatste deel van zijn mémoires heeft
Daudet verteld hoe men de publicatie van die
herinneringen vooral heeft te danken aan het
entrain van Qeorges Valois, als deze het idee
daartoe opwerpend en op stel en sprong het
plan van uitgaaf in zijn notitieboekje op
makend en berekenend aan Daudet uitlegde
hoe hij wel degelijk den tijd zou kunnen vinden
voor het bewerken dier souvenirs; trouw aan
zijn woord had hij er toen voor gezorgd,dat de
auteur zich aan de eens bepaalde termijnen
hield. In dienst, toen hij voor Verdun lag,
vertelt Daudet van Valois, dat hij zijn
Parijsche uitgeverszaak met al haar détails
evengoed heeft bestuurd alsof hij zelf daarbij
aanwezig was. Een wonder van handigheid en
van toewijding.
Het was op een van die dagen, toen wij in
de rue des Saints Pères om den gezelligen disch
onder vroolijk licht waren vereenigd, dat het
gesprek zich even ophield bij de vraag over de
raadzaamheid om zijn herinneringen neer te
schrijven wanneer men niet betrokken was
geweest bij belangrijke gebeurtenissen die
opheldering behoefden. Het was toch altoos
hatelijk met den eigen persoon voor den dag
te komen en heel moeilijk scheen het, eentonig
heid te ontgaan.
Ik heb mijzelf op dat punt in de biecht
moeten nemen," zeide Valois op zijn
geanimeerden toon die de aandacht eischte, toen
ik niet lang geleden er toe ben overgegaan
van wat ik zelf heb beleefd een verslag op te
maken. Toen heb ik begrepen dat het een soort
van plicht voor mij was. Wij, die er op uit zijn
den familiekring in zijn eer te herstellen, wij
hebben er voor te zorgen, dat ons levenswerk
duidelijk voor onze kinderen open ligt, en ik
heb dikwijls gemerkt dat zij t'huis volstrekt
niet konden begrijpen hoe uit een van de
felste anarchisten e man van orde en autori
teit is gegroeid, dien zij als hun vader kennen.
Ons leven is niet alleen ons eigen bestaan,
maar het is ook de geschiedenis van onzen tijd.
Wij zijn getuigen en wij hebben een getuigenis
af te leggen, wij hebben een nieuwen tijd bijge
woond en wij hebben de vernieuwing van een
gansche generatie aan te kondigen".
Maar het blijft toch altijd het oude terrein
waarop men, al is het dan met verjongde
kracht, werkt," was een opmerking die werd
gemaakt,,,eris te weinigspeling van avonturen
in het gewone soort van autobiographie".
Bij die woorden stak Valois het hoofd uit
dagend op als kostte de weerlegging hem geen
moeite. ,
Ieder leven heeft zijn avonturen", zeidehij
ieder inensch heeft zijn wondertijd. Ik heb u
niette vertellen, dat in mijn wieg geen schat
ten hebben gelegen; inderdaad heb ik van
jongs af voor mijzelf moeten zorgen ; en ik heb
niet anders gewild, mijn lust was altoos zelf
standig te zijn, dat gevoel heeft mij, toen er
weinig anders meet voor mij opzat, op mijn
zeventiende jaar naar Singapore gebracht.
Voor vrijen overtocht had ik op mij genomen
daar in een Fransche zaak te werken en boek
te houden. Ik heb de Oostersche zon gezien
en de eilanden daar over den Oceaan verspreid.
Dat is ook op eenmaal een geheel ander decor
van het leven geweest !"
Wat had ik tot nog toe voor indrukken
gehad; in mijn koffers had ik een paar nummers
van de uiterste socialistische tijdschriften of
weekbladen meegebracht. Daarin dacht ik
dat de wijsheid was besloten die mij den sleutel
in handen zou geven tot alle raadsels van het
leven, want daar werd immers op het doel ge
wezen waar de richting van het leven heen
moest voeren.
En hier, zoodra ik van boord was gekomen,
voelde ik mij verplaatst in een tooverwereld,
die zoo gewoon leek, dat men er in kon
wandelen en toch zoovreemd aandeed, dat het
waarlijk niet een enkele wereld was maar wel
twintig en ieder van hen geheel verschillend
van de andere, ieder met haar costuum, haar
taal, haar godsdienst, haar bouworde. Zoo
vreemd stond ik daar tegenover; alles over
weldigde mij: de dag met zijn vroegen morgen
stond heerlijk alsof e schepping dan haar aan
vang had genomen, maar Uaaina het drama
van den dag met zijn katastiofe van moorden
de hitte tot aan het dalen van den nacht en
naal politieleger? Zoo niet, dan vond
hij de woorden van den heer Colijn
onverklaarbaar. Hij zou er nog eens
over denken.
En de heer Schokkingwas,,nietweinig
verrast". Hadden de
antirevolutionairen plotseling een geheel andere houding
tegenover het defensievraagstuk aan
genomen? Maar misschien had hij den
geachten spreker niet geheel begrepen.
Een nadere verklaring achtte hij zeer
noodig.
Niet anders ging het in de pers. De
meeste bladen van de rechterzijde uiten
zich nog gereserveerd. Verbaasd" zijn
zij alle; maar vele laten de mogelijk
heid van misverstand open; misschien
heeft de heer Colijn het niet zoo erg
bedoeld als het lijkt; misschien wou
hij alleen zeggen, dat het meer op het
veldleger aankomt dan op de verdedi
gingslinie.
De Tijd" is het minst over den heer
Colijn te spreken; volgens deze courant
is het Kabinet door zijn betoog niet
alleen zeer verrast", maar ook ont
sticht".. Maar verschillende Katholieke
organen kunnen hunne vreugde niet
verbergen: geen wonder! juist in Ka
tholieke kringen leeft, zooals het
,,Centrum" schrijf t, ze er sterk hèt besef,
dat op het gebied van ontwapening,
of inkrimping van bewapening, een
klein land gerust ietwat vór kan gaan,
zooals eens van de ministerstafel werd
gezegd". Voor wie het vergeten moch
ten zijn, herinnert ,,Het Volk" eraan, dat
dit in 1918 werd gezegd door minister
Ruys.
De partijen der rechterzijde mogen
het onderling uitvechten, of de heer
Colijn door zijn rede afbreuk heeft ge
daan aan de hechtheid der coalitie en
of het, zoowel om redenen van
practisch beleid als wegens de goede trouw,
die bondgenooten elkaar verschuldigd
zijn, niet de voorkeur had verdiend dat
hij op minder verrassende wijze kond
had gedaan van het veranderde inzicht
zijner fractie in het vraagstuk der lands
verdediging.
Zoo blijve het ook aan de
antirevolutionaire partij overgelaten een broeder
strijd te voeren over de vraag, of hare
Kamerfractie zulk een zwenking mag
uitvoeren, zonder dat de partij daarop
voorbereid, laat staan erin gekend is:
twee dagen voordat de heer Colijn zijne
rede hield, schreef het blad, dat onder
zijne hoofdredactie uitkomt, ,,De Stan
daard": Een volk, dat zijn onafhanke
lijkheid lief heeft en zijn vrijheid wil
handhaven, doet het best te zorgen,
goed weerbaar te zijn".
Hoe verrassend de zwaai van den
heer Colijn ook moge wezen, voor ons
volk in zijn geheel heeft ten slotte de
meeste beteekenis het bloote feit, dat
hij ??blijkbaar namens zijne fractie,
en volgens zijn uitdrukkelijke getui
genis, ook met instemming van de
militaire specialiteit dier fractie, den
heer Duymaer van Twist de ver
klaring heeft afgelegd, dat wij voor de
verdediging van ons land niet meer
zullen kunnen doen dan voortvloeit
uit de internationale verplichtingen, die
wij hebben aangegaan.
En wij verwachten geen oogenblik,
dat de heer Colijn bij zijn repliek ?
die op het oogenblik, dat wij deze rege
len schrijven, nog niet is geleverd een
goed deel zal terugnemen van wat hij
in eerste instantie heeft gezegd. Iemand
als hij praat zich niet voorbij. Een
nadere toelichting van wat hij verstaat
onder internationale verplichtingen"
is zeker niet overbodig. Maar uit het
verband van de veel besproken passage
zijner rede met hetgeen eraan vooraf
ging en erop volgde, blijkt ten duidelijk
ste, dat hij in elk geval een aanmerke
lijke inkrimping van onze
oorlogsbegrooting verlangt.
Maar wel verwachten wij iets anders
van hem.
Vraagstukken als deze", zoo sprak
hij, kunnen niet worden afgedaan met
een rede in de Kamer". En de Voor
zitter van den Ministerraad betuigde
althans met die woorden van den heer
Colijn zijn volkomen instemming:
zulke vraagstukken moet men op
zettelijk onder de oogen zien".
Welnu, aan den heer Colijn is het,
daartoe het initiatief te nemen. Weinig
Kamerleden kennen het defensievraag
stuk zoo goed als hij.
En dan liefst zoo spoedig mogelijk.
Wie de meening zijn toegedaan, dat
ook in de uitgaven voor de landsver
dediging het snoeimes zal moeten wor
den gezet, behooren, zoo er eenige kans
bestaat dat zij de meerderheid van de
Kamer voor zich winnen en dit is
nu het geval ??een vasten vorm aan
hunne denkbeelden te geven.
Want het geldt hier een bezuiniging,
die in de millioenen loopt. De kosten
van 's lands verdediging hangen af van
de taak, die men door leger en vloot
wil laten vervullen. Een beperking van
die taak tot het door den heer Colijn
genoemde doel zal vermoedelijk meer
dan eenige andere bezuiniging 's lands
uitgaven verlichten.
Er zullen er zijn, die zulk een beper
king gewenscht zouden ad'ten, ook a!
beleefde ons land een tijd van
ongekenden voorspoed; anderen zullen er alleen
voor te vinden zijn, omdat de finantieele
toestand geen andere keus laat.
Maar hoe dan ook, uit vrijen wil of
door den nood gedwongen, de Kamer
leden, die hunne stem willen uitbrengen
voor een voorstel tot principieele wijzi
ging van het stelsel onzer landsver
dediging, behooren thans de handen
ineen te slaan.
Het is met zeggen alleen niet te
doen": de heer Colijn voege bij zijne
woorden de daad, waartoe zij hem ver
plichten.
KERNRAMP
^
van de diep-zwarte rust. Ik kreeg een vrees
over mij alsof dat Azië met zijn Chineezen,
Maleiers, Hindoes, Perzen, Atchineezen,
Engelschen, Europeanen, negers in hun verschil
lende kleurschakeeringen, mij zou gaan ver
zwelgen. Een tijd lang heb ik het uitgehouden
en mij a;m de nieuwe indrukken overgegeven,
maar dan h||b ik van de gelegenheid gebruik
gemaakt om mijn contract met de firma op te
zeggen en heen te gaan naar Europa. Onderweg
vond ik een boekje Ie ftéfractaire met de voor
spelling: de tijden naderen, de triomf van liet
ontelbare proletariaat staat op liet aanbreken,
de bourgeoisie is ten doode opgeschreven.
Daarbij vergat ik het nieuwe dat ik had
gezien en haastte mij om er in Europa ook bij
te kunnen zijn."
Ach, ik was zeventien toen ik mijn koers
richtte naar Azië en achttien als ik terug keer
de. Op dien tijd ging alles nog op en neer voor
mijn geest, maar spreek mij met van avon
turen, ik heb mijn anderhalfjarigc ondervin
ding later met al haar gevolgtrekkingen rustig
voor mij kunnen uitleggen en thans kan ik dat
gouden land voor mijn herinnering oproepen
en moet ik wel erkennen, dat ook ik in het
tooverland ben geweest".
Georges Valois bezat de natuurlijke wel
sprekendheid van een die op de bres staat
voor zijn ideeën, maar hier aan tafel had hij
inderdaad niet noodig ze aan de
medeaanzittenden op te leggen. Het gesprek wendde
zich tot andere onderwerpen.
D'un siècle a l'antre, clironique d'une gén
ratiun 1885?1920, is de titel van Vaiois'
heugenissenboek. Het kwam mij eerst
geruimen tijd later in handen. Dadelijk vond ik
er den man in terug, die aan tafel bij Daudet
zijn bedoeling met het schrijven van zijn
souvenirs had verklaard. Daar was geen sprake
in die bladzijden van een romantische jeugd,
van teleurstellingen, van harteleed, van terug
gedrongen trots.
Zoo stelt eorges Valois zich voor:
Ik hoor tot een familie van boeren, werk
lui en soldaten. Ik beroem er mij op van een
van die obscure families te zijn wier naam nooit
werd opgenomen in de historie, maar die het
bestand van Frankrijk vormen. In Bourgogne,
Elzas, Normandië hebben de onzen het land'
ontgonnen en het verdedigd de eeuwen door".
Zij zijn uitgezwermd van hun dorpen en als
het gezin rijk was aan kinderen hebben zij hen
uitgestuurd ter verovering van de steden, m
het midden van de voorgaande eeuw, was er
zoo'n verhuizing van het land naar de stad.
Sommigen is het daar goed gegaan, anderen
hebben hard te kampen gehad. De familie
van Valois ging het niet voorspoedig.Vader
en moeder moest hij vroeg missen, een groot
moeder hield ongebroken stand; bij haar is hij
opgevoed, zij en de aangehuwde grootvader
zijn de modellen voor zijn leven en zijn jeugd.
Er is niet veel vreugde en afwisseling in die
eerste tijden; het kind bij de twee oude
menschen ziet den ernstigen kant van het leven;
het wordt niet goed gevonden dat hij zich amu
seert. Travaille," heet het uit den mond der
grootmoeder van den morgen af,en wanneer hij
's middags van school komt, is het eerste
woord dat hem begroet of er geen werk is orn
af te maken. Maar het mooie en het verheffen
de van de verhouding tusschen grootmoederen
kleinkind is, dat, al vallen er veel vermaningen
met flink aankomende klappen daartnsschen,
de jongen eenig van haar is blijven houden'
omdat hij haar hart en haar zorg had begrepen ;
bij haar school hij in rusttijd wanneer hij vrij'
was, van haar hoorde hij geschiedenissen, hij
geloofde in haar.
Met den grootvader was het meer een
intellectueele betrekking. In een tijd, dat de
republiek in Frankrijk nog niet geheel vast
stond op haar beenen, had de grootvader een
republikeinsch geloof en de kleinzoon ging
met hem mede. De groote tentoonstelling van
Parijsin 1889 was het jubiluemjaar. Grootvader
en kleinzoon hebben toen een maand te Parijs
doorgebracht. Het was het feest der verlich
ting, men leefde te midden der schatten van
het licht. Maar de grootmoeder gaf hem iets
meer: het eigen hart van Frankrijk en van
den Franschen grond deelde zij hem mede.
W. G. C. BYVANCK