Historisch Archief 1877-1940
JT1-'
Nov. '22. No. 2369
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
NA DEN UITSLAG DER VERKIEZINGEN IN AMERIKA
CHARIVARIA
CORRESPONDENTIE
Charivarius verzamelt meemaaksels. Willen
de lezers hem wat helpen?
Teekening voor de Amsterdammer" van Joh. Braakenslek
De N. R. C. schrijft: Dr. Weil heeft een
tot dusverre onbekende Rembrandt ontdekt".
De door ons gecursiveerde woorden verhoogen
de beteekenis van de ontdekking, maar veel
nieuws schijnt er op de schilderij niet te zien
te zijn, want verder lezen wij: Het stuk kan
gesteld worden dadelijk naast de Anatomi
sche les en de Staalmeesters, waarvan het
alleen door omvang verschilt."
MIETJE'S DROOM
Zijn ziel was van goeden huize," schrijft de
Redactie van de Gids.
Komt dus in aanmerking vooreen zegelring.
In de Medische Kroniek van de O. H. C.
lezen wij: De duiding der ziekte werd ver
keerd geïnterpreteerd. De ziekte heeft een
snel verloop, bloeduitstortingen volgen en
komt gewoonlijk voor als naziekte van kwade
droes. Tegen tocht kent geen mensch. ??In
den volksmond vinden wij deze idee. ? Het
volk spreekt bij de kippen dat ze onder de
luizen zitten."
, eut§cfifanb ueber 2ttle§!
,,De roode afglans." (Tel.)
Van de vrouw van den dichter
was niet eenmaal afscheid genomen."
((Groene)
De toespitsing der
partijgroepeeringen." (WW.)
*" Maar men behoort, aan den anderen kant,
Duitschland niet te beleedigen. Zooais de
steller dezer advertentie in de M. C.:
Gevraagd te Middelburg een nette
Dienstbode of Duitsche."
De mode van den dag. Bruidstooi
De bruid ging vooraan met haar
dochtertje aan de hand, die eveneens
met tal van bloemstukken was getooid."
(N. K. C.)
Een welgesteld man in Messina,
Lapada geheeten, is het huis binnen
gedrongen van zijn gescheiden vrouw.
Hij doodde haar met dolkstooten
en verwondde ernstig zijn schoon
moeder en zijn zwager. Hiermee nog
niet tevreden, stak hij het huis in
brand, sneed zich de keel af en sprong
uit een raam." -. tl. u ,,^
(N. v. d. D.)
Beneden aangeland, hakte hij zich de beide
handen af, rende naar het huis van
zijnaangetrouwden neef, wierp er een bom door het
raam, zoodat het huis in de lucht vloog. Nog
steeds niet tevreden, wurgde hij zijn nicht,
schoot zich door het hoofd en het hart en
sprong in het water.
In de klas was 'et heel stil. Je hoorde niks
as 'et gekras van de penne over 'et pepier, en
nou en dan een zucht. De Meester zat voor
de tafel z'n krant te leze; de blauwe rook
van z'n pijp ging in wolkjes omhoog.
Ineene gooide de Meester de krant neer en
sprong op. Gossamme jonges, gossamme,
daar lees ik me n'en wonder. Vooruit, gauw,
we gane d'r na toe; jemenee jonges, de maan
die is d'r neergedonderd, hij leit vlak-bij, in
de Watergraafsmeer bij 'et gasfebriek; alle
maal goud en silver, soomaar voor 'et
grabbele; we gane d'r na toe, gauw, gauw, voort
make, set je pette op jonges en meissies, gauw,
wie d'r 'et eerste is krijgt d'r een goedkeuring.
Alles wier neergegooid en mekaar
opzijduwend stormden ze de klas uit, de gang door,
'et school uit naar buite; de jonges voorop, de
meissies d'r achter en heelemaal achteran de
Meester, die nie soo hard kon loope en die
alsmaar riep van: Vooruit dan jonges, voor
uit, wie d'r 'et eerste is krijgt d'r een goed
keuring !
Ze renden 'et hoekie om, de Linnaeusstraat
in, goddank de spoor was ope, vooruit
et'gasfebriek langs, 'et bruggetje over, linksom en
jesis, daar had je n'et. 'Et was om 'r bij neer
te valle van de schrik. GOS ! Een reuseberg
van goud lag d'r, tot over de spoorbaan, je
kon nie sien hoe hoog of tie was, alles schit
terde in de son, dat je je ooge telkes most
dichtknijpe; en d'r waren allemaal mensche
met groote sakke bij d'r lui en die ware an 'et
soeke.
Jesses wat speet 'et Mietje dat sij nie ook
soo'n sak had meegenome. Wat had se dan 'en
hoop kenne meebrenge voor Moe, allemaal
goud. Waar was de Meester? Je sag 'em nog
niet; o daar heel ver weg sag je n'em loope.
Jesis, as die 'et maar goed vond dat die jon
ges daar de heele rotsooi wegjatte. Kijk
die Henk Fries 'es, een heele gouwe bord had
ie me daar weggesnaaid. Dat was gemeen,
pakte 'n ie die kom van die kleine Jan Pipper,
wat 'en gemeene streek: Meester, Meester,
Henk Fries hét
Van den schreeuw ontwaakte ze.
BENNO J. STOKVIS
ffimcfififfiiutifmtfumiffifiiiffiiiiiffHifffmiiiiiiimiiiiiiifiiiiiiitiiiifiii
Bij een winkelier te dezer stede
hebben een tweetal personen de ruit
van de talagekast vernield en een
nikkelen scheerapparaat en een dito
boudoir ontvreemd. De beide daders
hebben zichzelf bij de politie aangemeld,
waar zij opgaven dat zij werkloos waren.
Zij hadden de daad bedreven, ten
einde een onderkomen te verkrijgen."
(Gooi- en Eeml).
Maar dit verklaart nog niet de ontvreem
ding van het scheerapparaat.
Het juiste woord op de juiste plaats
Dr. Crommelin is uitgenoodigd een
verhandeling te Londen uit te brengen.''
(N. K. C.)
Harding: Ik zal toch weer eens naar de patiënte moeten inforrneeren, anders krijg ik ruzie thuis"
Meemaaksels
Deze politieke atmosfeer wil hij
niet meemaken." (Tel.)
De mijten zullen een strijd op leven
en dood meemaken." (O. H. C.)
Oplossing Luciferspuzzle
De vraag was, hoe van 9 lucifers drie
dozijn te maken. Wel, dat kan op zeer
verschillende manieren.
In Romeinsche cijfers III x XII.
of XXXVI.
of I L X 11 I.
Er kwamen zeer veel oplossingen in. Om
ruimte te besparen melden we geen namen.
Alleen krijgt de heer G. C. A. F. te
Ulvenhout een compliment voor zijn buitengewone
scherpzinnigheid. Deze n.l. zond niet minder
dan 30 verschillende oplossingen alle in
Romeinsche cijfers. Wie zou hem dat kunnen
nadoen?
Mej. Leonie van Hout, leerlinge eener
R. H. B. S. te Amsterdam, won den
puzzleprijs. Zij gelieve haar juist adres op te geven.
iiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiliiiiiiiiimiiiiiiiiiiiiimiiiiimiiiiiiii i n
muil l Illlllllllllllllll llttlllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllll
draagt een walmende Bunsenlamp. Ze tillen
een ijzeren luik in den grond op en die met
de lamp kruipt naar beneden in het gat.)
Eerste heer.- (tot hem die boven is blijven
staan) Wat moet jelui daar uitvoeren?
De werkman. Stoornis in de kabel. In de
telegraafkabel,, begrijpt u. Een gewichtig
telegram zit daar beneden vast, kan niet
loskomen. Maar dat maken we wel in orde.
Dat redt zich best.
Eerste heer. Wat staat er in dat telegram?
De werkman. Dat weten ze niet.
Eerste heer En waar moet het naar toe?
De werkman Naar Teneriffe.
Eerste heer. Zoo (men hoort beneden in
het gat den anderen werkman slaan en
hameren; de lamp knettert. De beide
heeren af).
Een jong man (in licht, elegant
zomerkostuum, op. Hij kijkt blij en vol verwachting
rond. Nadert den arbeider bij het gat. Neemt
groetend zijn hoed af). Pardon.... Ik ben
de heer, die daarbinnen ligt te sterven.
.Ja, vroeger, toen hij jong op aarde rondliep.
begrijp je wel?
De werkman (onverschillig) Zoo, zoo.
De jonge man. Maar daar wou ik het niet
over hebben. Ik wou alleen vragen of je
misschien mijn kleine juffertje Elisa hebt
gezien?
De werkman. Die dame ken ik niet.
De jonge man. Ken je haar niet? O, ze is
zoo betooverend. Zoo allerliefst. Charmant,
gewoon ! Men wordt dol, begrijp je ! Heb
je haar werkelijk niet gezien?
De werkman. Bij mijn ziel, neen.
De jonge man. Zonderling. Ik zou haar hier
ontmoeten, ze zou zeker komen. \
De werkman. Poeh ! dat zeggen ze altijd.
Maar daar speelt de duivel mee.
De jonge man. Foei, wat leelijke taal. Ik
weet best dat ze komen zal.
De werkman. Nou mij ook goed.
De jonge man. Waarmee zijn jelui daar
beneden bezig?
De werkman. Stoornis in de kabel, begrijp
je. Een telegram dat vast zit.
De jonge man. Wat staat er in dat telegram?
De werkman. Dat weet men niet.
De jonge man. Waar moet het dan heen?
De werkman. Naar Teneriffe.
De jonge man. Zoo. Dat is zeker een
::heel eind weg?
De werkman. Dat zal waar zijn; heel aan
het andere eind van de aardbol.
De jonge man. Dan moet dat wel wat heel
gewichtigs zijn?
De werkman. Dat moet wel.
De jonge man. (loopt heen en weer, steeds
om zich. heen ziende. De slager met den
os komt voorbij De jongeling loopt
hem tegemoet.)
Pardon, maar heeft u ook een klein juf
fertje Elisa gezien?
De slager (hijgend onder zijn zware last).
Poeh ! ik zie meneer niet eens ! Ik bemoei
me met mijn eigen. (a/).
De jonge man. (onrustig op en neer loopend).
(Na een oogenblik komt het lachende oudje
op.)
De jonge man (haar tegemoet). Vrouwtje,
heb je mijn kleine Elisa niet gezien?
Het ii'(/y (de hand achter het oor houdend).
Wa lief?
De jonge man. Juffrouw Elise !
Het witf. Wa dan ?
De jongeman. Ik vraag of je klein juffertje
Elisa soms gezien hebt, vrouwtje !
Het wijf (met vooruitgestoken hoofd).
Ik hoor wat zwakjes.
De jongeman. Of je juffrouw Elise gezien
hebt, stom mensch !
Het witf. Hi hi hi ! Hi hi hi ! God sta je
bij, jongen, hoe durf je zoo iets te zeggen
tegen een oude vrouw zooals ik ! Hi hi hi !
Hi hi hi ! God sta je bij, jongen ! (o/.).
(De jonge man loopt wanhopig rond. Over
het tooneel haasten zich nu de figuren van
voorheen. De jongen met de kar. De bedelaar.
De neger. De man met den horrelvoet. De
orgeldraaier. De man met den kerstboom.
De man met den os. Al wilder en wilder
stormen ze vooruit.)
De jonge man. (snelt toe en roept midden
tusschen ze in, verward, wanhopig). Elise !
Elise !
(De man met de koffer draaft voorbij. De
stationchef op, haastiger dan voorheen. Hij
zet het fluitje aan de lippen).
De jonge man (snelt haastig toe en grijpt
hem bij den arm). Blaas er niet op ! Blaas
er niet op !
De stationschef (onverstoord, blaast een
schel signaal).
De jonge man (wankelt vernietigd voort;
verdwijnt in den stroom der menigte. Het
blijft stil. De twee oude heeren' wandelen
langzaam over het tooneel).
Eerste heer. Gods bedoeling, zie je, Gods
bedoeling.... (af).
(De reusachtige gestalte gaat langzaam over
het tooneel. Dan lange stilte en leeg tooneel.
Alleen de werkman bij het gat. De Bunsen
lamp knettert omlaag).
Een grijsaard met wit haar, (in zwarte,
gedistingeerde kleeren, met zwarten hoogen
hoed, komt geluidloos uit de duisternis
rondom het bed. Gaat langzaam op en neer
iti de lichtstreep. Kijkt op zijn horloge.
Blijft staan bij de opening in den grond.
Daar staat hij lang en kijkt naar beneden).
Komt dat telegram dan nooit los?
De werkman (in het gat.) Wel ja, dat redt
zich best.
De oude heer (gaat langzaam op en af).
(Een dikke vrouw van middelbaren leeftijd,
schreeuwerig gekleed, komt op. Zij bijt op
haar nagels).
De oude heer (snelt haar tegemoet. Grijpt
hare handen). Elise! Elise! Ben jij het?
De vrouw. Nou, wat zou dat?
De oude heer. Ben je het werkelijk?
De vrouw. Ja, wie anders?
De oude heer. Geliefde !
De vrouw (maakt een grommend geluid.
Trekt haar handen weg om op haar nagels
te kunnen bijten).
De oude heer. Eiise, ik heb je lief! ik heb
je lief !
De vrouw (nagelbijtend) Nou ?
De oude heer. Nu begrijg ik dat alles ook
op een beel andere manier ! Nu begrijp ik ook
de bedoeling van alles eindelijk ! En
nu heb ik je lief zoo als je bent liefste,
liefste !
De vrouw (bijt.)
De oude heer (angstig fluisterend). Elise !
Ik lig daar binnen en moet sterven !
De vromv. Daar heb ik wat van hooren
zeggen.
De oude heer. Om negen uur, EHse, om negen
uur (kijkt op zijn horloge.)
De vrouw. Arme stumpcr.
De oude heer (grijpt hare handen.) Ik heb
je lief, Elise ! Ik heb je lief!
De vrouw. Ja, dat hoor ik.
De oude heer. Maar kun je mij niet ook
liefhebben? geloof je niet, denk je niet?....
De vrouw. Welzeker, beste, daar heb ik
niets tegen.
De oude heer. Is dat waar? Is dat werkelijk
waar?
De vrouw. Welzeker. Heere god. Zeker is
dat waar (trekt hare handen terug om op
haar nagels te kauwen.)?Nou. Dan beginnen
we dus weer opnieuw. Waar zijn wij ook
weer gebleven?
De oude heer. Neen, neen, al het oude is
vergeten ! Alles is nieuw, al het oude hebben
we vergeten, Eiise !
De vrouw. Neen, neen ! niet overslaan.
Niet overslaan, vriendlief ! Dus. Nu
beginnen we weer. Nu gaan we het dus weer
met elkaar houden, niet waar?
De oude heer. O ja, geliefde, eindelijk
vereenigd, eindelijk.... vór ik sterf....
De vrouw. Nou. Vooruit dan. Vindt je dat
we bij jou kunnen wonen? Heb je gereedschap?
keukengereedschap, bedoel ik?
De oude lieer. Jawel.... jawel zeker heb
ik dat. Maar, Elise....
De vrouw. Val mij niet in de rede. Uus.
Dan beginnen we morgen.
De. oude heer. Morgen, morgen Maar ik
moet immers sterven, ik moet immers sterven !
De vrouw. Heb je bieten in huis? Anders
moet je maar wat koopen. En vijf kilo vleesch.
Van het beste. Het moet er zijn ais ik korn.
De oude heer (op zijn horloge tikkend).
Ik moet immers sterven, Elise, ik moet
immers sterven!.... Om negen uur, om
negen uur !.. ..
De vrouw. Neen, hoor eens, doe dat horloge
nou weg ! We moeten dat nu voor mekaar
krijgen, niet waar? Daar moet nu in alles
orde en regel komen. Niet waar?
De oude heer (verward.)
De vrouw. Nu? Wil je orde en regel in alles
hebben oj wil je dat niet?
De oude heer. Ik moet immers sterven,
ik moet immers sterven !....
De vrouw. Zeg! Wil je orde en regel in alles
hebben of wil je dat niet?
De oude heer (tracht haar hand te grijpen)
Ik moet immers sterven, Elise, ik moet
immers sterven !....
De vrouw. Dat gaat mij niet aan !
(De man met den os snelt toe, duwt haar
weg van den ouden heer. Achter hem aan alle
anderen: De man met den horrelvoet, de
schrijnwerker met de deur, de man met
den Kerstboom, het lachende wijf, de neger,
de orgeldraaier. Allen rennen wild over het
tooneel en sleuren haar mede.)
De oude heer. Elise !.... -Elise !.... (alles
warrelt dooreen).
De oude heer. Ik sterf ! (hij wankelt terug
in de duisternis.
De man met den koffer rent naar binnen.
En de stationschef stormt naar voren tot
bij het voetlicht, blaast een lang,
schrilkrijschend signaal en zwaait met zijn arm.
Dan, plotseling, j's het geheele tooneel donker.
Behalve den weerschijn beneden in het gat
in den grond. Stilte. De Bunsen lamp puft
alleen wat. Geen menschen meer, leeg tooneel.
Eindelijk komen de beide oude heeren op.
Ondoordringbare duisternis, alleen de weer
schijn van de lamp belicht ze eenigszins.)
Eerste heer. Nu moet het wel gedaan zijn.
Tweede heer. Dat moet wel.
Eerste heer. Is het dan negen uur?
Tweede heer. Dat zal wel.
Eerste heer. Ohojaha. Ja, dan is er niets
meer van te zeggen. Een goedhartige kerel,
werkelijk goedhartig.... Misschien een beetje
te week, een beetje te ongerust over zichzelf.
Maar zoo goed van hart, zoo goed van hart....
Tweede heer. Dat was hij.
Eerste heer (na een poosje). Ja.... Hij
kon het niet recht verklaren, alles. Hij be
greep het zeker niet goed. En daarom liet
hij maar alles schieten. Het gleed van hem af,
dat deed het.... En toen bleef er eigenlijk
niets van hem over.
Tweede heer. Maar des te verschrikkelijker
dan om te sterven !
Eerste heer. Zeg dat niet. Zeg dat niet.
Je beleeft althans eens iets op die manier.
De werkman (verrijst uit de opening met
de lamp, die haar schijn op hun gezichten
werpt.)
Eerste heer. Nu, wat stond er in dat tele
gram?
De werkman. Och, dat was heelemaal niks.
Eerste heer. Niet?
De werkman. Der stond alleen: Hij is dood,
de kanarievogel, jij bedrieger !
Eerste heer. Zoo. Niets anders. Wat
kunnen ze daarmee bedoelen?
De werkman. Ja, daar raak je niet uit wijs.
(Allen af.)