De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1922 18 november pagina 7

18 november 1922 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

18 NoV. '22. - No. 2369 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND PERSOONLIJKE HERINNE RING AAN HUGO VERRIEST DOOR FELIX TIMMERMANS. (Teektning van eten schrijver). In die dagen had ik een tragedie in verzen geschreven, vijf bedrijven. De handeling had plaats in de elfde eeuw. Ik had een eeuw genomen waar ik niets van af wist, om zeker niet te missen. Per ongeluk had ik er een kaartspel in gebracht, daarom alleen vond een andere vriend het een vod. Doch ik liet het kaartspel er in, en krabde elfde eeuw" uit. Ik zond het naar Hugo Verriest, en angstig wachtte ik zijn antwoord af. Op een schoenen dag schreef hij mij met zijn elektrieke-naaldgeschrift: Kom ne kier af, we zullen er over klappen". Dat was meer dan dat de koning mij naar zijn hof riep,en daarom zette i k dan ook mijn hoogen zijden hoed op, en kwam na vier uur rijdens, 't was halftien, te Vichte aan, en dan te voet naar de befaamde pastorij ! Het land lag nog in frissche morgennevels, waar warme zon achter werkte. Een boerin, aan wie ik den weg vroeg, nam mij voor een dokter-geneesheer, met mijn hoogen hoed en mijn langen baard (beide voorwerpen zijn sindsdien door mij niet meer gedragen), mijn hart klopte rap; ik ging op den maat van mijn hart, snel. Want ik ging den schoonsten kunstenaar van schoon Vlaanderen zien; honing hooren vloeien in 't Vlaamsch, de belofte van den Vlaamschen Mei hooren merelen ! Onderwegen zoop de zonne aan de nevels, en 'k zag het dorp, wit met roode daken en een bruin heksken. Harder klopte mijn hart, en toen ik aan de pastorie belde, scheen de bel in mijn borst te hangen. Ik zette mijn hoogen hoed rechter, en vaagde het stof mijner schoenen aan 't gras af. Pauline kwam opendoen, een zedige pastoors meid, in wier levendige oogen men leest de lust om den vrede en de zuiverheid van het huis, aan wie men ziet dat zij een blijde meester dient. Zij glanst. En lijk alle pastoorsmeiden zei ze: Meneer is niet t'huis", er gelukkig bijvoegend Hij is nog in de kerke". En ik naar de kerk, en toen 'k er meende in te gaan, kwam hij er uit. Eerst bleef hij staan, onderzoekend, wie of wat dat gebaard jongmensch onder die zijden buis was. Plots stak hij gul zijn handen uit. Felix ! dat zijt gij !". Ik was het inderdaad. Kom mee naar mijn huis. Er ligt nog een fazant in den kelder. Pauline moet hem bak ken. Moogt ge fazant?" Het eenigst besluit van dien fazant scheen mij, dat Verriest mijn tragedie goed vond. Waarom zou hij anders voor mij, verloren rat, fazant aanbieden? Ik wierd een voet grooter ! Verriest vond mijn werk goed. Ik zat als op een wolk van geluk. Terwijl we naar de witte pastorij gingen, hield hij een babbeltje over de ligging van Ingooighem.,,Als't regent over Ingooighem loopt het water van Ingooighem weg, links naar de Leie en rechts naar de Schelde." Hij sprak over de deugd der zonne, en het sckoone" weer. De pastorij was ruim, ik spreek van de oude, toen was Verriest nog in dienst. Ik moest de beste kamer zien, wat wij noemen in Brabant de rijstpapkamer, waar den boer maar met kermjs zijn gezin vergaart en de reuzenmaaltijden gehouden worden. Daar hong en stond en lag een schat van schoone dingen. De buste van Oezelle als een wit gedacht, het ontroerend doodenmasker van Gezelle met den vertrokken mond. .,Zie naar die mond" zei Verriest, zoo trok ezelle een mond als een gedicht in hem aan 't werken was. Wij waren eens met hem op wandel; nevens een beek gekomen, bleef hij achter; ik zag omme. Gezelle tuurde naar 't water, naar de blommen, ik zag den mond vertrokken. Ik fluisterde tegen mijn vriend: morgen hebben wij een gedicht en den anderen dag las hij ons voor O blommen langs den watergracht". Daar prijkte een kast, een oude hoerenkast, vol zeldzaam porcelein, chineesch, japansch, Delft doréenz. Daarhongenschilderijen,por tretten, geschenken en herinneringen. Hij wees mij de vier Evangelisten van Jordaens. Hoe veel staan er daar op?" vroeg hij. Ja ... vier" zei ik verbaasd. Drie. . . . " klonk hèt, wan t die en die zijn tweedezelfden." En bij nadertoezien bleek het waar te zijn. Maar waarom zei Verriest niets van mijn tragedie in verzen, vijf bedrijven groot? We aten toch fazant.... Hij vertelde nog menig schoone dingen over ezelle en Rodenbach, tot Pauline om eten riep. Nu zou ik het oordeel wel vernemen. Maar onder 't eten vertelde Verriest over zijn menschen, zijn land en zijn tale. Onze taal" zei hij, omtrent in dezen aard, heeft de lenigheid, den rijkdom en de schoonheid lijk alle andere taal, lijk het Fransch en 't Italiaansch. Wij hebben onze taal verleerd op de schole. Op de schole leert men geen taal. Wij zijn een wordend volk, en onze tale ligt verloren onder 't volk. De levende taal leeft onder het levende volk." Weet ge het Vlaamsche woord voor parapluie?" Regenscherm?" Neen 't", juichte hij regenscherm is een gemaakt woord, het levende woord is er, voor alles is een levend woord, maar 't ligt verloren ergens. Een vlage stak op, toen ik op de bane was, en een oud mocderkcn kwam aan heur deure staan, en vroeg: meneer de Pastere, wilt ge mijnen rcgenschuiler hebben? Daar had ge het,, het levende,. Vlaamsche woord. Regenschuiler is 't ! Al lang zocht ik naar het echt-Vlaamsche woord, dat men zeggen moet als er op de deur geklopt wordt. In 't Fransch is 't Entrez". Goed, maar als de Franschen Entrez" zeg gen, is dat voor ons nog niet Binnen.1' Wil hebben ons eigen woord, elk volk heeft het zijne. Enikkwameen zieken man bezoeken. Ik klopte op de kamerdeur. Ja !" klonk het. Ja !" dat is 't, Felix. Ja" is 't, en niet binnen." ONDANKBAAR AMSTERDAM Teekening voor de Amsterdammer" van George van Ratmdontk Als Verriest zoo mocht vertellen dan ketsten zijn oogen licht, alles speelde aan zijn gelaat, de wenkbrauwen, de smekkende lip pen, de kinne; de oude bevende handen roer den; die ziel tintelde, als een frisch zonnig wijntje, door zijn wezen! O wat hij vertelt, is in den mond van een ander zoo dor, zoo ver sleten precies. Maar bij hem is elk woord als dooreen harpsnaar en uitgestooten. Het zingt, het danst, het sprinkelt, als zilver, als muziek. 't Zijn spelende rivierkens, en in zijnen mond is er geen schoener tale dan de onze ! En hij sprak van Vlaanderen, over hut schoone goede Vlaanderen, met zijn zielegezond volk, hij bedroomde luidop, hoe schoon zijn kunst is, en hoe schoon dit volk worden zal, en worden moet ! Maar hoe zegt hij dat ! Hoe zingt het woord Vlaanderen" in zijn mond ! En toen dacht ik aan Sint-Franciscus als van hem verteld wordt, hoe hij op kerstnacht te Verrochio den naam van Jezus" niet zulk hemelsschoon muziek uit sprak, al deed hij ook daarbij geblaat van een lammeken na, en hoe hij na elk woord Jezus" eerbiedig zijn mond afvaagde, alsof zijne lippen te onrein waren voordien zoeten naam. Het woord Vlaanderen" in den mond van Verriest is muziek. En ik dacht, Waarom is die man geen Bis schop, en hebben ze dien op een dorpken w ggestoken, weggemoffeld !" Hoe schoon het ook was, toch begon ik naar het oordeel van mijn stuk te verlangen; de fazant was al verorberd en den overschot had Pauline al weggedragen, en nog had ik niets vernomen. Toen vroeg ik er naar. Het leeft niet", zei de pastoor. Boem ! daar hadt ge het. Het leeft niet, ge hebt de fout van Jordaens, maar anders. Ai uwe per sonen hebt ge een ander gelaat gegeven, maar ze drukken zich allemaal op dezelfde wijze uit. Hunne taal leeft niet. Ze spreken allemaal uwe taal, en dan nog een doode taal, hoekeiitaal. De zee heeft haar rythine, of ze fluistert of ze stormt; ze doet nooit lijk iets anders, maar altijd lijk de zee. Het woud heeft zijn rythine, het wiegende koren, maar ook elke inensch, of hij vriendelijk nu, en straks grammoedig is. En dat hebben uwe personen niet !" En ik zat daar neergeslagen en in den gang hong mijn hooge hoed! Maar ik was niet wanhopig, want een nieuw licht schoof zich over mijn levens en kunstuitzicht. Het licht der waarden! En ik heb de pastoor bedankt eu ben blij geweest dat hij mijn werk een dood ding had gevonden. Want nu had ik mijn weg ondekt. En toen ik wegreed in het boinmeltreintje, een echte snuifdoos, dacht ik met geluk aan de lichtgevende ziel van dien man, die Roden bach en zooveel anderen in zijnen schijn groot had gemaakt. Wat zou die man niet kunnen als hij Bis schop was" zei ik nog dikwijls Hij is als brood vour Vlaanderen geweest. Maar nu ligt Verriest met een kruisken boven zijn hoofd begraven. Niemand zal hem meer zien, of zijn zoetgevooisde stemme hooren. Maar het licht dat van zijn ziel straalde, ligt als een schat iu duizend Aarlen, en zal nog dikwijls te hooren en te z.en zijn in de werken van Vlaamsche kunstenaars: optimisme, le vensgeest ! En nu ben ik blij dat hij maar een paster is inog en zijn, een simpele paster van te A. S. M. HUTCHINSON. Als de winter komt. Vert. Chr. Moresco - Brants. Amsterdam, Van Holkema en Warendo rf. Ik heb gehoord, dat dit boek een zegetocht over de wereld maakt, en wanneer dat z/o is, hoeft het ons in 't geheel niet te bevreemden. Niet in de eerste plaats omdat het een mooi boek is er zijn massa's mooie boeken, wier zegetocht zich nog niet uitstrekt tot de gren zen van hef eigen taalgebied. Ik geloof ook niet, dat de diepere kwaliteiten, die deze ro man bezit, het zijn direct en groot succes verzekerd hebben; het komt, doordat het boek zoo innig leesbaar is. De Engelsche schrijvers zijn gebaren ver tellers; zij schrijven vaak om de loutere ge noeglijkheid van het vertellen, en wij lezen ze om het genoeglijke alleen. Om het wegge doken zitten in een prettig-gcschrcvcn boek, dat ons niet schokt met Hevige emoties als Dostojewski dat doet, dat ons niet zet voor machtige sociale problemen als Zola. Ik wil daarmee allerminst beweren, dat ik een ge noeglijke Engelsche schrijver zou stellen boven Dostojewski of Zola, en als een boek niet meer is dan genoeglijk, is het zeker dat er iets aan mankeert. Dit boek is meer. Maar voor ik daarover spreek, nog een woord over dat element-vangenoeglijkheid, die speciaal-Engelsche at mosfeer, waar dit verhaal van doordrongen is. Deze schrijver heeft iets, heeft vél, van Dickens; hij is, nu ja,een moderne geest, en de schrijftrant heeft zich sedert Dickens gewijzigd. Maar het gelijke is toch die eigenschap van den lezer zoo alleraangenaamst bezig te kun nen houden, hem eigenlijk een beetje er tusschen te nemen; niet hartstochtelijk, niet grót, niet geweldig te doen, maar meteen fijnen koelen humor de menschen te zien en te beschrijven. Wat dit boek dan meer is, dan genoeglijkleesbaar, dat is het door den sclurpen kijk van den schrijver op de wereld, waarin hij leeft. Op het massa-begrip, het vlottende denken en voelen van de kuddedier-nienschen, zoowel als op het diepere bestaan van den eenling. Prachtig is het verloop van de ver-i houding tusschen Sabre en zijn vrouw. Wat is dat scherp belicht, dat zLlige huwelijks leven; wat is lut duidelijk, dat elke handeling voortkomt uit deze karakters, uit deze gcmoedsaarden, uit dit ULndige, ondraaglijke vast-loopen van verschil in Lvuisticliting. Dan de verhouding van Sabiv tot zijn firmagenooten, wat is hier tastbaar gemaakt het stiekeme, verraderlijke terugdringen van den onpractischen, aan de handige middelmatig heid vijandigen idealist ! Wat nu dat idealisme op zich-zelf aangaat, het denk-leven van Sabre is meer ineiischelijk dan wijs, en met veel nieuws komt hij ook niet voor den dag. Was dat het geval geweest, was in dit boek een nieuwe, de verhoudingen omkcercnde, levensrichting gepredikt, dan zou het wel met meer reserve ontvangen zijn, en de zegetocht zou, als er sprake van had mogen zijn, zeker niet met zoo'n kilometervretende vaart over de wereld zijn gegaan. Zooals het nu is, heeft het alle eigenschappen die een spoedig succes waarschijnlijk moesten maken. Maar al te vaak valt dat te beurt aan boeken, die veel minder zijn dan dit; zelfs zoo vaak, dat een scherz.innig scepticus zou kunnen zeggen: het boek heeft me te veel succes om goed te kunnen zijn." Maar in dit geval zou hij zich toch vergissen; Als de winter komt" is een tni.oi en een merkwaardig boek. H !?; R .M A N M I I) I) L N I) O R l' uiDo DA VEKONA. f h' vrouw die trouw bleef, vertaling van Chr. Moresco Brants. Amsterdam Van Holkema & Warenelorf z.j. Toen ik deze geschiedens ten einde gelezen had,was het niet de vrouw die trouw bleet, die de allereerste plaats in mijn gedachten en gevoel innam, maar haar ongelukkige, afgeleefde, wanhopige aanb.dder en moordenaar: don Massimo Caddulo, markies della Tenda, baron van Villico en iuliarosa, die in hetzelfde uur waarop hij de moordenaar wordt van de schoone Antonella, zijn eigen waardeloos leven doet eindigen. Trouwens, de vrouw die trouw bleef, Antonella, gaat in het heele bock meer langs dan dór ons heen. Ze is te vaag; de schrijver heeft niet voldoende aandacht aan haar besteed. Ze is schoon en hevig, lui en onverzettelijk, maar ze heeft niet als Mimi Biuette - ons hart in haar bejuweelde handen. Slechts in enkele heftige scènes zien we in haar meer dan een bij-figuur. Wat jammer is, want het gegeven had pakkender uit gewerkt kunnen worden. Antonella is de mooie, welopge voede dochter en de trots van den schatrijken woekeraar Passadonato, wiens fortuinjacht maar n doel heeft: die dochter een eerste plaats in het maatschappelijk leven te doen innemen. Maai de, dochter helpt aanvankelijk niet mee tut verwezenlijking van zijn plannen ; integendeel ze wordt verliefd op een adellijken luite nant van de cavalerie, die aan haar vader ettelijke duizenden lire schuldig is. De luite nant is niet slecht en niet goed ; hij leeft graag zorgeloos en zit 't liefst op een paard. Hij stelt Antonella voor, zijn schuldbewijzen 's nachts eenvoudig onder papa's hoofdkussen vandaan te halen en te verbranden. Dit geschiedt. Anto nella, die reeds den volgenden morgen door Passadonato ontdekt wordt en het huis uitgejaagci, brengt haar luitenant de bevrijdende tijiing, maar voegt te zelfder ure de voor een armen luitenant niet zoo vioolijke boodschap erbij dat ze op weg zijn vader en moeder te worden. En nu is het aan jou om me weg te jagen". Maar alles komt in orele ' De luitenant, «raaf (iilli, neemt zijn ontslag en wordt de schoon zoon van den woekeraar Passadonato, die met zijn geld het jonge paareui onbekommerd bestaan verschaft. Wie heeft dit alles bewerk stelligd? wit heeft de wraaklust van Passado nato gestild, wie (ill i tot trouwen aange spoord? don Massimo. Met :? ij:! onberispelijke slobkousen, zijn monocle, /ijii rotting en zijn adel, zijn zaclüe ironie en zijn talent tui intri geeren 'heeft hij het heele gecompliceerde geval ontward. Wat is natuur.ijker dan dat hij een lid van het huisgezin wordt en Anloneila ge zelschap houdt als d>' jonge luiten; nt vol bloeden afnidt ?> dat hi| bn de geboorte is van het stakkcngi le\uit|e,d, t maar een paar uur op aarde \eiio It, tei\\i|l de luitenant ga.oppeerl? d it hi| de m nb k n voor het jonge paar uitzoekt en P'svdonato opvo'dt? A. S. M. HUTCHINSON, de schrijver vai Als de winter komi...." Natuur ijk hij is niet alleen filantroop en hij verdient er iets bij. maar /onder vriendschap zijn zijn daden niet. Maar Antonella vindt hem onuitstaanbaar. En dit wordt er niet beter op als don Massimo plotseling bemerkt haar lief te hebben en haar dat zegt, moed puttend uit zijn overtuiging dat zij een minnaar heeft. Antonella zet hem het huis uit en Passadonato moet voortaan zijn eigen dassen kie/.en. Maar Anloneila. heeft recht om hoos te zijn. Want het lijkt alleen maar alsof ze een minnaar heeït. Ze gaat wel stilletjes naar Piins Equicola, den ouden aristocraat die haar liefheeft, maar ze blijft trouw aan (iilli; ze ontvangt wel dagelijks minnebrieven van den prins en ze stuurt ook we11 ingewikkelde en voorzichtige epistels terug, maar ze is trouw aan (iilli. \Vie kan ook haar geheime beweegredenen raden: dat ze in 'Jen nrins een middel ziet om (iilli weer hij lande. Hij heeft de mijter overgroeit daar in die stille landen Leie en Schelde. Hij heeft een volk wakker gemaakt, zijn volk een ster aan den hemel gegeven. De blijde hoop ! En dat kan nog al tellen ! SOHILDERKUNST-KRONIEK ST. LUCAS. Tentoonstelling Stedelijk Museum. November 1C22. Deze tentoonstelling wekt ecne serie wee moedige gevoelens: een bloemenhulde voorde inzending van Mevrouw Bisschop Robertson herinnert aan het feit dat zij voor goed het penseel heeft neergelegd; een korte rondblik brengt u het besef bij dat deze doode het won van de levenden; onder de levenden treft ge er nauwelijks twee wier werk uitgaat boven een vriendelijke middelmatigheid; cubisme, futurisme, expressionisme schijnen voorbij gegaan zonder een spoor na te laten ; een grijze eentoonigheid, grijs als het gezeefde daglicht, dat de zaal met iets meer dan een halfduister beschenkt, bepaalt het karakter der expositie. Hoeveel moeite, zorgen, tijd, inspanning moeten besteed zijn aan dit nederig resultaat. Ik geloof niet,dat er te veel geschilderd wotdt. Men moet immers aan den gang blijven. Maar er wordt ongetwijfeld te veel geëxposeerd. Dit te veel wreekt zich aan zich zelf. Waarschijnlijk zijn hier tal van voortbrengselen die aan den wand eener goed aangekleede kamer een bescheiden plaats verdienen. Bij tientallen onbarmhartig opgehangen tegen de muren eener on gemoedelijke te n toon s tellingsruimte, verkleinen, verknauwen, vermoorden ze elkander. Hulpeloos loopt de beschouwer rond, zoekt in den catalogus naar namen die hem niet interesseeren en vervalt tot zulk een graad van botte nieuwsgierigheid dat hij Professor van der Waay dankt, die den hoteltuin, dien hij met zooveel licht- en schaduwplekken en stoffage portretteerde, zakelijk aanduidt als de tuin va i het hotel in Nunspeet. Inderdaad het is die tuin. Hij is goed getroffen en vaardig verbeeld. Twee inzenders munten boven anderen uit: Coha Ritsema en Monnikendam. Naast hen verdient Sam van Beek genoemd om zijn litho der z.wartschcdel-reigers. Goed voor den dag komen Mej. A. van den Berg (11), Me j. Fanny Psicha (1(52) rauss (73) Koster (120) Max Nauta, Rueter (174) Wol te r (233)- - die gevaar loopt ee.i illustratief-anecdotischen kant op te gaan ----- en wellicht nog eenige anderen. H i; N N u s iiiiimiiiiim iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiMiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiMiiiimiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiniiiiiiii zijn regiment te krijgen, hen beiden in de hoogste kringen te doen introduceercn? Want ze is de dochter van Passadonato en dus eer zuchtig. Maar boven alles staat haar liefde voor den mldüelmatigen jongen vroolijken echtgenoot; ze wil hem' volkomen gelukkig z en en door haar. En niet zijn echtgenoote, m iar zijn minnares wil ze blijven. Arme'.Antonella. Ze delft haar eigen graf door don Massimo te behandelen alsof hij alleen maar slobkousen en inirigue-lust bezit en geen ziel. Zijn ziel is wel niet zoo wit als zijn slobkousen, maar toch altijd m.g de moeite waard. En dit merkt Antonella als ze eindelijk Massimo opzoekt om hem een paar compromittantc brieven terug te vragen die haar kamenier hem in handen heeft gespeeld. De rollen zijn omgekeerd: Don Massimo is niet langer de getrapte aanbidder die niets ont vangen zal. In zijn stille huis, het huis, waarin zij beiden alleen zijn, neemt il ij wraak'op 'f heele leven dnor haar te onderwerpen aan zijn tot razernij gestegen wil. Wat hem altijd gewei gerd is, dat neemt hij: haar schoone lichaam, dat koud is geworden van zielsangst onder zijn aanrandende han den. Het tragisch slot is onvermijde lijk: vier revolverschoteii zijn genoeg om twee menschen te dooden. Voor hem, don Massimo, die een dochter heeft die hem niet kent, die vlak voor den ouderdom staat zonder een liefde op aarde, die gehaat wordt door wat hij aanbidt - voor heinis geen uitweg. Zijn leven van glim lachen en intrigeeren en ironie, zijn leven vol verzwegen teleurstelling en leed is voorbij. En hij neemt mee in den dood wat hem nog aan 't leven had kunnen binden, .Antonella, de vrouw die trouw wilde blijven, maar wier lot het was zich beroofd te weten van die trouw en te sterven nadat haar moordenaar tevens haar zielerust ge stoord heel'tdoor haar de ontrouw van haar man te vertellen. Ja, en ondanks de tragiek van het jonge vermoorde leven, ondanks alle slechtheid van don Massimo -- de sympathie is aan :ijn kant. "Misschien wel omdat de armoede van zijn hart zoo schrijnend afsteekt bij zijn ironie eii ziin monocle en zijn afschuw van vnlgariteit. terwijl hij toch leven moest van percenten diedewinkeliers hem afstonden en van intrigue. Wat een inenschenkenner is Verona ! Ware hij dat niet, hij zou met zoo'n niet al te best gecomponeerd boek als dit niet kunnen boeien. Maar waarom moeten we toch 318 bladzijden lang voelen dat 't een vertaling is? en zeggen geliefden in Italië heusch in hevige momenten 'altijd tegen elkaar: je bevalt me?" Om van te ijzen zou dat zijn J u i. i A F R A N K Dr. 1. D. BII:KI:NS m-: HAAN. Ver<;<'.:iV/i/i'/.'. Studies. Amsterdam. S. 1.. van l .oo\ . Lie schoonheid der natuur is in dcn^ loop der eeuwen telkens anders gezien: de Middel eeuwer genoot het lenteschoon, de roman ticus het woeste, verlatene van ongenaakbare rotsen en diepe wouden en wij stellen boven dit alles het vergezicht, het ruime, om met den buk het al overziende het alles samen te vatten. En z.ooals het natuurgevoel van onzen tijd gericht is op ruimte en alomvattend heid, zoo ook de geest. Zoo schuilt er sym boliek in die vergezichten, waarvan de schrijver de schoonheid intens geniet, om ze in schoonheid van geestelijke vergezichten om te zetten. In schoonheid van geestelijke vergezichten: dit boek toch is geen studieboek, geen streng wetenschappelijk betoog, al vooronderstelt het degelijke wijsgeerige stu die; maar een studie, ie tot ontroering, tol extase over de weidsche schoonheid der verkregen inzichten uitgroeide en thans het geluk over deze vondsten omzet in studies van groote artistieke kwaliteit. Buiten gemeen helder zijn deze dertien studies over de groote wijsgeerige vraagstukken van de ? bezinning, van het raadsel van den mensen, van het geluk, van doen en denken, van geboorte en dood,van de UniverseeleBeweging. In deze studies treft een helder inzicht in de tegenstrijdigheden en tegenstellingen des levens, tegenstrijdigheden, die opgeheven en verzoend worden in het denken; zoo is de groote levenskunst niet wezenlijk staat kundig, noch oekonumisch of maatschap pelijk, maar de richting op de Idee; ze is wezenlijk religieus", (p. 138). Zoo benaderen de eerste studies de groote vraagstukken van verschillende kanten om in die over de unirerseele beweging te worden samengevat. Van centrale beteekenis is het denken, de bezinning. Het is de bron van het zuiverst genot, ele edelste emotie: wie nimmer het kristallen paleis der wijsbegeerte binnentraden, beseffen liet begrip in zijne schoonheid niet. Dat een begrip, een grond begrip als ,,eenheid" een lichtpunt is voor beschrijving der duistere wereldvlakte; dat identiteit", zijn" en niet-zijn" en zoovele meer de innerlijke \\oneleren der Schepping uitmaken, wordt misschien door weinigen verstaan; maar deze weinigen willen het aan de velen verkondigen." (p. 150). Maar het begrip te verstaan is het begrip verstaan wijsgeerig. Dat is: versta het als element van de eeuwige orde der werkelijkheid. De werke lijkheid zijl gij. (iij verstaat de waarheid slechts voor zoover gij haar zijt geworden. Eenheid en het vele, zijn en worden, subjekt en objekt, natuur en geest, identiteit en tegen stelling, leven en dood strekken zich door ons heen. Wie deze begrippen deelt, zamelt geen dorre schema's op, maar brengt aan het luiden de klokken van zijn eigene bewustheid." (p. 110). Wat m het logische begrip in zuiverheid van denken doordacht wordt, is resultaat van lange cultuurontwikkeling. De wor steling van de nienschheid met eigen begrip, met eigen levensraadsel, is uitgebeeld in schoone bladzijden over de levenswijsheid van Israël en Hellas, 't Christendom en de groote moderne kunst (p. 38, v.v. p. 104 v.v.). En ook in die over Renaissaiice-helden, beperkt door te veel burgerzin." J. S'. D. B E K (i 11 V. E Y S l N U A --E L l A S

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl