Historisch Archief 1877-1940
18 NoV. '22. - No. 2369
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
PERSOONLIJKE HERINNE
RING AAN HUGO VERRIEST
DOOR FELIX TIMMERMANS.
(Teektning van eten schrijver).
In die dagen had ik een tragedie in verzen
geschreven, vijf bedrijven.
De handeling had plaats in de elfde eeuw.
Ik had een eeuw genomen waar ik niets van
af wist, om zeker niet te missen. Per ongeluk
had ik er een kaartspel in gebracht, daarom
alleen vond een andere vriend het een vod.
Doch ik liet het kaartspel er in, en krabde
elfde eeuw" uit.
Ik zond het naar Hugo Verriest, en angstig
wachtte ik zijn antwoord af.
Op een schoenen dag schreef hij mij met
zijn elektrieke-naaldgeschrift: Kom ne kier
af, we zullen er over klappen".
Dat was meer dan dat de koning mij naar zijn
hof riep,en daarom zette i k dan ook mijn hoogen
zijden hoed op, en kwam na vier uur rijdens,
't was halftien, te Vichte aan, en dan te voet
naar de befaamde pastorij !
Het land lag nog in frissche morgennevels,
waar warme zon achter werkte.
Een boerin, aan wie ik den weg vroeg, nam
mij voor een dokter-geneesheer, met mijn
hoogen hoed en mijn langen baard (beide
voorwerpen zijn sindsdien door mij niet meer
gedragen), mijn hart klopte rap; ik ging op den
maat van mijn hart, snel. Want ik ging den
schoonsten kunstenaar van schoon Vlaanderen
zien; honing hooren vloeien in 't Vlaamsch,
de belofte van den Vlaamschen Mei hooren
merelen !
Onderwegen zoop de zonne aan de nevels, en
'k zag het dorp, wit met roode daken en een
bruin heksken.
Harder klopte mijn hart, en toen ik aan de
pastorie belde, scheen de bel in mijn borst te
hangen. Ik zette mijn hoogen hoed rechter, en
vaagde het stof mijner schoenen aan 't gras af.
Pauline kwam opendoen, een zedige pastoors
meid, in wier levendige oogen men leest de
lust om den vrede en de zuiverheid van het
huis, aan wie men ziet dat zij een blijde meester
dient. Zij glanst.
En lijk alle pastoorsmeiden zei ze: Meneer
is niet t'huis", er gelukkig bijvoegend Hij is
nog in de kerke".
En ik naar de kerk, en toen 'k er meende in
te gaan, kwam hij er uit.
Eerst bleef hij staan, onderzoekend, wie of
wat dat gebaard jongmensch onder die zijden
buis was. Plots stak hij gul zijn handen uit.
Felix ! dat zijt gij !".
Ik was het inderdaad.
Kom mee naar mijn huis. Er ligt nog een
fazant in den kelder. Pauline moet hem bak
ken. Moogt ge fazant?"
Het eenigst besluit van dien fazant scheen
mij, dat Verriest mijn tragedie goed vond.
Waarom zou hij anders voor mij, verloren rat,
fazant aanbieden?
Ik wierd een voet grooter ! Verriest vond
mijn werk goed. Ik zat als op een wolk van
geluk. Terwijl we naar de witte pastorij
gingen, hield hij een babbeltje over de ligging
van Ingooighem.,,Als't regent over Ingooighem
loopt het water van Ingooighem weg, links
naar de Leie en rechts naar de Schelde." Hij
sprak over de deugd der zonne, en het
sckoone" weer. De pastorij was ruim, ik spreek van
de oude, toen was Verriest nog in dienst.
Ik moest de beste kamer zien, wat wij
noemen in Brabant de rijstpapkamer, waar
den boer maar met kermjs zijn gezin vergaart
en de reuzenmaaltijden gehouden worden.
Daar hong en stond en lag een schat van
schoone dingen. De buste van Oezelle als een
wit gedacht, het ontroerend doodenmasker
van Gezelle met den vertrokken mond. .,Zie
naar die mond" zei Verriest, zoo trok
ezelle een mond als een gedicht in hem aan
't werken was. Wij waren eens met hem op
wandel; nevens een beek gekomen, bleef hij
achter; ik zag omme. Gezelle tuurde naar 't
water, naar de blommen, ik zag den mond
vertrokken. Ik fluisterde tegen mijn vriend:
morgen hebben wij een gedicht en den
anderen dag las hij ons voor O blommen
langs den watergracht".
Daar prijkte een kast, een oude hoerenkast,
vol zeldzaam porcelein, chineesch, japansch,
Delft doréenz. Daarhongenschilderijen,por
tretten, geschenken en herinneringen. Hij wees
mij de vier Evangelisten van Jordaens. Hoe
veel staan er daar op?" vroeg hij. Ja ... vier"
zei ik verbaasd.
Drie. . . . " klonk hèt, wan t die en die zijn
tweedezelfden." En bij nadertoezien bleek het
waar te zijn.
Maar waarom zei Verriest niets van mijn
tragedie in verzen, vijf bedrijven groot? We
aten toch fazant....
Hij vertelde nog menig schoone dingen over
ezelle en Rodenbach, tot Pauline om eten
riep.
Nu zou ik het oordeel wel vernemen.
Maar onder 't eten vertelde Verriest over
zijn menschen, zijn land en zijn tale. Onze
taal" zei hij, omtrent in dezen aard, heeft de
lenigheid, den rijkdom en de schoonheid lijk
alle andere taal, lijk het Fransch en 't
Italiaansch. Wij hebben onze taal verleerd op de
schole. Op de schole leert men geen taal. Wij
zijn een wordend volk, en onze tale ligt verloren
onder 't volk. De levende taal leeft onder het
levende volk."
Weet ge het Vlaamsche woord voor
parapluie?"
Regenscherm?"
Neen 't", juichte hij regenscherm is een
gemaakt woord, het levende woord is er,
voor alles is een levend woord, maar 't
ligt verloren ergens. Een vlage stak op,
toen ik op de bane was, en een oud
mocderkcn kwam aan heur deure staan, en vroeg:
meneer de Pastere, wilt ge mijnen
rcgenschuiler hebben? Daar had ge het,, het
levende,. Vlaamsche woord. Regenschuiler is
't ! Al lang zocht ik naar het echt-Vlaamsche
woord, dat men zeggen moet als er op de deur
geklopt wordt. In 't Fransch is 't Entrez".
Goed, maar als de Franschen Entrez" zeg
gen, is dat voor ons nog niet Binnen.1' Wil
hebben ons eigen woord, elk volk heeft het
zijne. Enikkwameen zieken man bezoeken. Ik
klopte op de kamerdeur. Ja !" klonk het.
Ja !" dat is 't, Felix. Ja" is 't, en niet
binnen."
ONDANKBAAR AMSTERDAM
Teekening voor de Amsterdammer" van George van Ratmdontk
Als Verriest zoo mocht vertellen dan
ketsten zijn oogen licht, alles speelde aan zijn
gelaat, de wenkbrauwen, de smekkende lip
pen, de kinne; de oude bevende handen roer
den; die ziel tintelde, als een frisch zonnig
wijntje, door zijn wezen! O wat hij vertelt, is
in den mond van een ander zoo dor, zoo ver
sleten precies. Maar bij hem is elk woord als
dooreen harpsnaar en uitgestooten. Het zingt,
het danst, het sprinkelt, als zilver, als muziek.
't Zijn spelende rivierkens, en in zijnen mond
is er geen schoener tale dan de onze !
En hij sprak van Vlaanderen, over hut
schoone goede Vlaanderen, met zijn
zielegezond volk, hij bedroomde luidop, hoe schoon
zijn kunst is, en hoe schoon dit volk worden
zal, en worden moet !
Maar hoe zegt hij dat ! Hoe zingt het woord
Vlaanderen" in zijn mond ! En toen dacht ik
aan Sint-Franciscus als van hem verteld wordt,
hoe hij op kerstnacht te Verrochio den naam van
Jezus" niet zulk hemelsschoon muziek uit
sprak, al deed hij ook daarbij geblaat van een
lammeken na, en hoe hij na elk woord Jezus"
eerbiedig zijn mond afvaagde, alsof zijne
lippen te onrein waren voordien zoeten naam.
Het woord Vlaanderen" in den mond van
Verriest is muziek.
En ik dacht, Waarom is die man geen Bis
schop, en hebben ze dien op een dorpken w
ggestoken, weggemoffeld !"
Hoe schoon het ook was, toch begon ik naar
het oordeel van mijn stuk te verlangen; de
fazant was al verorberd en den overschot
had Pauline al weggedragen, en nog had ik
niets vernomen. Toen vroeg ik er naar.
Het leeft niet", zei de pastoor. Boem !
daar hadt ge het. Het leeft niet, ge hebt de
fout van Jordaens, maar anders. Ai uwe per
sonen hebt ge een ander gelaat gegeven, maar
ze drukken zich allemaal op dezelfde wijze uit.
Hunne taal leeft niet. Ze spreken allemaal
uwe taal, en dan nog een doode taal,
hoekeiitaal. De zee heeft haar rythine, of ze fluistert
of ze stormt; ze doet nooit lijk iets anders,
maar altijd lijk de zee. Het woud heeft zijn
rythine, het wiegende koren, maar ook elke
inensch, of hij vriendelijk nu, en straks
grammoedig is. En dat hebben uwe personen
niet !" En ik zat daar neergeslagen en in den
gang hong mijn hooge hoed! Maar ik was
niet wanhopig, want een nieuw licht schoof
zich over mijn levens en kunstuitzicht. Het
licht der waarden!
En ik heb de pastoor bedankt eu ben blij
geweest dat hij mijn werk een dood ding had
gevonden. Want nu had ik mijn weg ondekt.
En toen ik wegreed in het boinmeltreintje,
een echte snuifdoos, dacht ik met geluk aan de
lichtgevende ziel van dien man, die Roden
bach en zooveel anderen in zijnen schijn groot
had gemaakt.
Wat zou die man niet kunnen als hij Bis
schop was" zei ik nog dikwijls Hij is
als brood vour Vlaanderen geweest.
Maar nu ligt Verriest met een kruisken boven
zijn hoofd begraven. Niemand zal hem meer
zien, of zijn zoetgevooisde stemme hooren.
Maar het licht dat van zijn ziel straalde, ligt
als een schat iu duizend Aarlen, en zal nog
dikwijls te hooren en te z.en zijn in de werken
van Vlaamsche kunstenaars: optimisme, le
vensgeest ! En nu ben ik blij dat hij maar een
paster is inog en zijn, een simpele paster van te
A. S. M. HUTCHINSON. Als de winter
komt. Vert. Chr. Moresco - Brants.
Amsterdam, Van Holkema en
Warendo rf.
Ik heb gehoord, dat dit boek een zegetocht
over de wereld maakt, en wanneer dat z/o is,
hoeft het ons in 't geheel niet te bevreemden.
Niet in de eerste plaats omdat het een mooi
boek is er zijn massa's mooie boeken, wier
zegetocht zich nog niet uitstrekt tot de gren
zen van hef eigen taalgebied. Ik geloof ook
niet, dat de diepere kwaliteiten, die deze ro
man bezit, het zijn direct en groot succes
verzekerd hebben; het komt, doordat het
boek zoo innig leesbaar is.
De Engelsche schrijvers zijn gebaren ver
tellers; zij schrijven vaak om de loutere ge
noeglijkheid van het vertellen, en wij lezen
ze om het genoeglijke alleen. Om het wegge
doken zitten in een prettig-gcschrcvcn boek,
dat ons niet schokt met Hevige emoties als
Dostojewski dat doet, dat ons niet zet voor
machtige sociale problemen als Zola. Ik wil
daarmee allerminst beweren, dat ik een ge
noeglijke Engelsche schrijver zou stellen boven
Dostojewski of Zola, en als een boek niet meer
is dan genoeglijk, is het zeker dat er iets aan
mankeert.
Dit boek is meer. Maar voor ik daarover
spreek, nog een woord over dat
element-vangenoeglijkheid, die speciaal-Engelsche at
mosfeer, waar dit verhaal van doordrongen is.
Deze schrijver heeft iets, heeft vél, van
Dickens; hij is, nu ja,een moderne geest, en de
schrijftrant heeft zich sedert Dickens gewijzigd.
Maar het gelijke is toch die eigenschap van
den lezer zoo alleraangenaamst bezig te kun
nen houden, hem eigenlijk een beetje er
tusschen te nemen; niet hartstochtelijk, niet
grót, niet geweldig te doen, maar meteen
fijnen koelen humor de menschen te zien en te
beschrijven.
Wat dit boek dan meer is, dan
genoeglijkleesbaar, dat is het door den sclurpen kijk
van den schrijver op de wereld, waarin hij
leeft. Op het massa-begrip, het vlottende
denken en voelen van de kuddedier-nienschen,
zoowel als op het diepere bestaan van den
eenling. Prachtig is het verloop van de ver-i
houding tusschen Sabre en zijn vrouw. Wat
is dat scherp belicht, dat zLlige huwelijks
leven; wat is lut duidelijk, dat elke handeling
voortkomt uit deze karakters, uit deze
gcmoedsaarden, uit dit ULndige, ondraaglijke
vast-loopen van verschil in Lvuisticliting.
Dan de verhouding van Sabiv tot zijn
firmagenooten, wat is hier tastbaar gemaakt het
stiekeme, verraderlijke terugdringen van den
onpractischen, aan de handige middelmatig
heid vijandigen idealist !
Wat nu dat idealisme op zich-zelf aangaat,
het denk-leven van Sabre is meer ineiischelijk
dan wijs, en met veel nieuws komt hij ook niet
voor den dag. Was dat het geval geweest, was
in dit boek een nieuwe, de verhoudingen
omkcercnde, levensrichting gepredikt, dan
zou het wel met meer reserve ontvangen zijn,
en de zegetocht zou, als er sprake van had
mogen zijn, zeker niet met zoo'n
kilometervretende vaart over de wereld zijn gegaan.
Zooals het nu is, heeft het alle eigenschappen
die een spoedig succes waarschijnlijk moesten
maken. Maar al te vaak valt dat te beurt aan
boeken, die veel minder zijn dan dit; zelfs
zoo vaak, dat een scherz.innig scepticus zou
kunnen zeggen: het boek heeft me te veel
succes om goed te kunnen zijn." Maar in dit
geval zou hij zich toch vergissen; Als de
winter komt" is een tni.oi en een merkwaardig
boek.
H !?; R .M A N M I I) I) L N I) O R l'
uiDo DA VEKONA. f h' vrouw die
trouw bleef, vertaling van Chr.
Moresco Brants. Amsterdam
Van Holkema & Warenelorf z.j.
Toen ik deze geschiedens ten einde
gelezen had,was het niet de vrouw die
trouw bleet, die de allereerste plaats
in mijn gedachten en gevoel innam,
maar haar ongelukkige, afgeleefde,
wanhopige aanb.dder en moordenaar:
don Massimo Caddulo, markies della
Tenda, baron van Villico en
iuliarosa, die in hetzelfde uur waarop hij
de moordenaar wordt van de schoone
Antonella, zijn eigen waardeloos leven
doet eindigen. Trouwens, de vrouw
die trouw bleef, Antonella, gaat in het
heele bock meer langs dan dór ons
heen. Ze is te vaag; de schrijver heeft
niet voldoende aandacht aan haar
besteed. Ze is schoon en hevig, lui en
onverzettelijk, maar ze heeft niet
als Mimi Biuette - ons hart in haar
bejuweelde handen. Slechts in enkele
heftige scènes zien we in haar meer
dan een bij-figuur. Wat jammer is,
want het gegeven had pakkender uit
gewerkt kunnen worden.
Antonella is de mooie, welopge
voede dochter en de trots van den
schatrijken woekeraar Passadonato,
wiens fortuinjacht maar n doel
heeft: die dochter een eerste plaats in het
maatschappelijk leven te doen innemen. Maai
de, dochter helpt aanvankelijk niet mee tut
verwezenlijking van zijn plannen ; integendeel
ze wordt verliefd op een adellijken luite
nant van de cavalerie, die aan haar vader
ettelijke duizenden lire schuldig is. De luite
nant is niet slecht en niet goed ; hij leeft graag
zorgeloos en zit 't liefst op een paard. Hij stelt
Antonella voor, zijn schuldbewijzen 's nachts
eenvoudig onder papa's hoofdkussen vandaan
te halen en te verbranden. Dit geschiedt. Anto
nella, die reeds den volgenden morgen door
Passadonato ontdekt wordt en het huis
uitgejaagci, brengt haar luitenant de bevrijdende
tijiing, maar voegt te zelfder ure de voor een
armen luitenant niet zoo vioolijke boodschap
erbij dat ze op weg zijn vader en moeder te
worden. En nu is het aan jou om me weg te
jagen".
Maar alles komt in orele ' De luitenant, «raaf
(iilli, neemt zijn ontslag en wordt de schoon
zoon van den woekeraar Passadonato, die
met zijn geld het jonge paareui onbekommerd
bestaan verschaft. Wie heeft dit alles bewerk
stelligd? wit heeft de wraaklust van Passado
nato gestild, wie (ill i tot trouwen aange
spoord? don Massimo. Met :? ij:! onberispelijke
slobkousen, zijn monocle, /ijii rotting en zijn
adel, zijn zaclüe ironie en zijn talent tui intri
geeren 'heeft hij het heele gecompliceerde geval
ontward. Wat is natuur.ijker dan dat hij een
lid van het huisgezin wordt en Anloneila ge
zelschap houdt als d>' jonge luiten; nt vol
bloeden afnidt ?> dat hi| bn de geboorte is van
het stakkcngi le\uit|e,d, t maar een paar uur
op aarde \eiio It, tei\\i|l de luitenant
ga.oppeerl? d it hi| de m nb k n voor het jonge
paar uitzoekt en P'svdonato opvo'dt?
A. S. M. HUTCHINSON,
de schrijver vai Als de winter komi...."
Natuur ijk hij is niet alleen filantroop en hij
verdient er iets bij. maar /onder vriendschap
zijn zijn daden niet.
Maar Antonella vindt hem onuitstaanbaar.
En dit wordt er niet beter op als don Massimo
plotseling bemerkt haar lief te hebben en haar
dat zegt, moed puttend uit zijn overtuiging
dat zij een minnaar heeft. Antonella zet hem
het huis uit en Passadonato moet voortaan
zijn eigen dassen kie/.en. Maar Anloneila. heeft
recht om hoos te zijn. Want het lijkt alleen
maar alsof ze een minnaar heeït. Ze gaat wel
stilletjes naar Piins Equicola, den ouden
aristocraat die haar liefheeft, maar ze blijft
trouw aan (iilli; ze ontvangt wel dagelijks
minnebrieven van den prins en ze stuurt ook
we11 ingewikkelde en voorzichtige epistels
terug, maar ze is trouw aan (iilli. \Vie kan ook
haar geheime beweegredenen raden: dat ze
in 'Jen nrins een middel ziet om (iilli weer hij
lande. Hij heeft de mijter overgroeit daar in
die stille landen Leie en Schelde. Hij heeft een
volk wakker gemaakt, zijn volk een ster aan
den hemel gegeven. De blijde hoop ! En dat
kan nog al tellen !
SOHILDERKUNST-KRONIEK
ST. LUCAS. Tentoonstelling Stedelijk
Museum. November 1C22.
Deze tentoonstelling wekt ecne serie wee
moedige gevoelens: een bloemenhulde voorde
inzending van Mevrouw Bisschop Robertson
herinnert aan het feit dat zij voor goed het
penseel heeft neergelegd; een korte rondblik
brengt u het besef bij dat deze doode het won
van de levenden; onder de levenden treft ge
er nauwelijks twee wier werk uitgaat boven
een vriendelijke middelmatigheid; cubisme,
futurisme, expressionisme schijnen voorbij
gegaan zonder een spoor na te laten ; een grijze
eentoonigheid, grijs als het gezeefde daglicht,
dat de zaal met iets meer dan een halfduister
beschenkt, bepaalt het karakter der expositie.
Hoeveel moeite, zorgen, tijd, inspanning
moeten besteed zijn aan dit nederig resultaat.
Ik geloof niet,dat er te veel geschilderd wotdt.
Men moet immers aan den gang blijven. Maar
er wordt ongetwijfeld te veel geëxposeerd. Dit
te veel wreekt zich aan zich zelf. Waarschijnlijk
zijn hier tal van voortbrengselen die aan den
wand eener goed aangekleede kamer een
bescheiden plaats verdienen. Bij tientallen
onbarmhartig opgehangen tegen de muren
eener on gemoedelijke te n toon s tellingsruimte,
verkleinen, verknauwen, vermoorden ze
elkander. Hulpeloos loopt de beschouwer
rond, zoekt in den catalogus naar namen die
hem niet interesseeren en vervalt tot zulk
een graad van botte nieuwsgierigheid dat hij
Professor van der Waay dankt, die den
hoteltuin, dien hij met zooveel licht- en
schaduwplekken en stoffage portretteerde, zakelijk
aanduidt als de tuin va i het hotel in Nunspeet.
Inderdaad het is die tuin. Hij is goed getroffen
en vaardig verbeeld.
Twee inzenders munten boven anderen uit:
Coha Ritsema en Monnikendam. Naast hen
verdient Sam van Beek genoemd om zijn litho
der z.wartschcdel-reigers. Goed voor den dag
komen Mej. A. van den Berg (11), Me j. Fanny
Psicha (1(52) rauss (73) Koster (120) Max
Nauta, Rueter (174) Wol te r (233)- - die gevaar
loopt ee.i illustratief-anecdotischen kant op
te gaan ----- en wellicht nog eenige anderen.
H i; N N u s
iiiiimiiiiim iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiMiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiinmiiMiiiimiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiniiiiiiii
zijn regiment te krijgen, hen beiden in de
hoogste kringen te doen introduceercn? Want
ze is de dochter van Passadonato en dus eer
zuchtig. Maar boven alles staat haar liefde
voor den mldüelmatigen jongen vroolijken
echtgenoot; ze wil hem' volkomen gelukkig
z en en door haar. En niet zijn echtgenoote,
m iar zijn minnares wil ze blijven.
Arme'.Antonella. Ze delft haar eigen graf
door don Massimo te behandelen alsof hij
alleen maar slobkousen en inirigue-lust bezit
en geen ziel. Zijn ziel is wel niet zoo wit als
zijn slobkousen, maar toch altijd m.g de moeite
waard. En dit merkt Antonella als ze eindelijk
Massimo opzoekt om hem een paar
compromittantc brieven terug te vragen die haar
kamenier hem in handen heeft gespeeld. De
rollen zijn omgekeerd: Don Massimo is niet
langer de getrapte aanbidder die niets ont
vangen zal. In zijn stille huis, het huis,
waarin zij beiden alleen zijn, neemt
il ij wraak'op 'f heele leven dnor haar
te onderwerpen aan zijn tot razernij
gestegen wil. Wat hem altijd gewei
gerd is, dat neemt hij: haar schoone
lichaam, dat koud is geworden van
zielsangst onder zijn aanrandende han
den. Het tragisch slot is onvermijde
lijk: vier revolverschoteii zijn genoeg
om twee menschen te dooden. Voor
hem, don Massimo, die een dochter
heeft die hem niet kent, die vlak
voor den ouderdom staat zonder een
liefde op aarde, die gehaat wordt
door wat hij aanbidt - voor heinis
geen uitweg. Zijn leven van glim
lachen en intrigeeren en ironie, zijn
leven vol verzwegen teleurstelling en
leed is voorbij. En hij neemt mee in den
dood wat hem nog aan 't leven had
kunnen binden, .Antonella, de vrouw
die trouw wilde blijven, maar wier
lot het was zich beroofd te weten van
die trouw en te sterven nadat haar
moordenaar tevens haar zielerust ge
stoord heel'tdoor haar de ontrouw van
haar man te vertellen.
Ja, en ondanks de tragiek van het
jonge vermoorde leven, ondanks alle
slechtheid van don Massimo -- de
sympathie is aan :ijn kant.
"Misschien wel omdat de armoede van
zijn hart zoo schrijnend afsteekt bij zijn ironie
eii ziin monocle en zijn afschuw van
vnlgariteit. terwijl hij toch leven moest van percenten
diedewinkeliers hem afstonden en van intrigue.
Wat een inenschenkenner is Verona ! Ware
hij dat niet, hij zou met zoo'n niet al te best
gecomponeerd boek als dit niet kunnen boeien.
Maar waarom moeten we toch 318 bladzijden
lang voelen dat 't een vertaling is? en zeggen
geliefden in Italië heusch in hevige momenten
'altijd tegen elkaar: je bevalt me?" Om van
te ijzen zou dat zijn
J u i. i A F R A N K
Dr. 1. D. BII:KI:NS m-: HAAN.
Ver<;<'.:iV/i/i'/.'. Studies. Amsterdam. S. 1..
van l .oo\ .
Lie schoonheid der natuur is in dcn^ loop
der eeuwen telkens anders gezien: de Middel
eeuwer genoot het lenteschoon, de roman
ticus het woeste, verlatene van ongenaakbare
rotsen en diepe wouden en wij stellen boven
dit alles het vergezicht, het ruime, om met
den buk het al overziende het alles samen te
vatten. En z.ooals het natuurgevoel van
onzen tijd gericht is op ruimte en alomvattend
heid, zoo ook de geest. Zoo schuilt er sym
boliek in die vergezichten, waarvan de
schrijver de schoonheid intens geniet, om ze
in schoonheid van geestelijke vergezichten
om te zetten. In schoonheid van geestelijke
vergezichten: dit boek toch is geen studieboek,
geen streng wetenschappelijk betoog, al
vooronderstelt het degelijke wijsgeerige stu
die; maar een studie, ie tot ontroering,
tol extase over de weidsche schoonheid der
verkregen inzichten uitgroeide en thans
het geluk over deze vondsten omzet in
studies van groote artistieke kwaliteit. Buiten
gemeen helder zijn deze dertien studies over
de groote wijsgeerige vraagstukken van de
? bezinning, van het raadsel van den mensen,
van het geluk, van doen en denken, van
geboorte en dood,van de UniverseeleBeweging.
In deze studies treft een helder inzicht
in de tegenstrijdigheden en tegenstellingen des
levens, tegenstrijdigheden, die opgeheven en
verzoend worden in het denken; zoo is de
groote levenskunst niet wezenlijk staat
kundig, noch oekonumisch of maatschap
pelijk, maar de richting op de Idee; ze
is wezenlijk religieus", (p. 138).
Zoo benaderen de eerste studies de groote
vraagstukken van verschillende kanten om
in die over de unirerseele beweging te worden
samengevat. Van centrale beteekenis is het
denken, de bezinning. Het is de bron van het
zuiverst genot, ele edelste emotie: wie
nimmer het kristallen paleis der wijsbegeerte
binnentraden, beseffen liet begrip in zijne
schoonheid niet. Dat een begrip, een grond
begrip als ,,eenheid" een lichtpunt is voor
beschrijving der duistere wereldvlakte; dat
identiteit", zijn" en niet-zijn" en zoovele
meer de innerlijke \\oneleren der Schepping
uitmaken, wordt misschien door weinigen
verstaan; maar deze weinigen willen het aan
de velen verkondigen." (p. 150). Maar het
begrip te verstaan is het begrip verstaan
wijsgeerig. Dat is: versta het als element van de
eeuwige orde der werkelijkheid. De werke
lijkheid zijl gij. (iij verstaat de waarheid
slechts voor zoover gij haar zijt geworden.
Eenheid en het vele, zijn en worden, subjekt
en objekt, natuur en geest, identiteit en tegen
stelling, leven en dood strekken zich door ons
heen. Wie deze begrippen deelt, zamelt geen
dorre schema's op, maar brengt aan het luiden
de klokken van zijn eigene bewustheid."
(p. 110).
Wat m het logische begrip in zuiverheid
van denken doordacht wordt, is resultaat
van lange cultuurontwikkeling. De wor
steling van de nienschheid met eigen begrip,
met eigen levensraadsel, is uitgebeeld in
schoone bladzijden over de levenswijsheid van
Israël en Hellas, 't Christendom en de groote
moderne kunst (p. 38, v.v. p. 104 v.v.). En
ook in die over Renaissaiice-helden, beperkt
door te veel burgerzin."
J. S'. D. B E K (i 11 V. E Y S l N U A --E L l A S