Historisch Archief 1877-1940
25 Nov. '22. - No. 2370
D'E AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
M. Q. DE BOER. Geschiedenis der
Amsterdatnsche stoomvaart. Tweede deel,
Ie en 2e stuk. Uitgegeven in op
drachtder Amsterdamsche
StoomvaartMaatschappijen door Scheltema en
Holkema's Boekhandel, Amsterdam
1922. 4o.
Met bekwamen spoed heeft dr. de Boer
aan het vroeger (no. 2331) door ons aange
kondigde eerste deel van de Geschiedenis
der Amsterdamsche Stoomvaart het tweede
deel toegevoegd. En zoo uitgebreid bleek de
stof, zoo omvangrijk het materiaal, dat dit
tweede deel in twee stukken moest worden
gesplitst; het is dan ook tot niet minder dan
412 bladzijden uitgedijd. Zoo was een nieuwe
indeeling geboden, waarbij alleen de vraag
zou kunnen rijzen, waarom men niet eenvoudig
van drie deelen is gaan spreken.
Bibliographisch ware dat ook verre te verkiezen.
Het zoo gesplitste tweede deel sluit zich
natuurlijk onmiddellijk bij het eerste aan.
Het vervolgt allereerst de geschiedenis der
Koninklijke Nederlandsche Stoomboot-Maat
schappij tot het einde der negentiende eeuw.
Dan neemt dr. de Boer de lijn der historie weer
op van de Stoomvaartmaatschappij Neder-'
land na de verplaatsing naar Amsterdam
tot aan het herstel van den veertiendaagschen
dienst, dus van 1879 tot 1887. In de twee
volgende hoofdstukken worden dan de op
richting en de eerste jaren van den
Koninklijken West-Indischen Maildienst be
schreven.
Dan komt aan de orde de stichting der
Koninklijke Paketvaart-Maatschappij. In het
volgende hoofdstuk komt dr. de Boer dan
weer terug op de Stoomvaartmaatschappij
Nederland; de geschiedenis na het herstel
van den veertiendaagschen dienst in 1887
tot het einde der negentiende eeuw wordt
daarin beschreven. Dan komt de Koninklijke
Paketvaart-Maatschappij weer aan de orde,
wier lotgevallen van 1891 tot 1899 uitvoerig
worden behandeld. Het tweede stuk van dit
tweede deel wordt ingezet met een hoofdstuk
over de Koninklijke Nederlandsche Stoom
boot-Maatschappij en den Koninklijken
WestIndischen Maildienst, die zich intusschen
hadden gecombineerd, in de twintigste eeuw.
Dan behandelt dr. de Boer in afzonderlijke
hoofdstukken de geschiedenis der groote
reederijen in de twintigste eeuw; achter
eenvolgens worden besproken de Stoomvaart
Maatschappij Nederland, de Koninklijke
Paketvaart-Maatschappij, de Hollandsche
Stoomboot-Maatschappij, de Java-, China-,
Japan-lijn en de Koninklijke Hollandsche
Lloyd. In twee kleine hoofdstukken worden
dan nog beschreven de Nederlandsche
Scheepvaart-Unie en de zoogenaamde wilde
vaart, met welken ouden naam de geschiedenis
der fcleine stoombootmaatschappijen, die
dikwijls slechts een zeer ephemeer bestaan
hebben geleid, worden aangeduid.
Daarmede is dus de rijke inhoud van het
tweede deel aangewezen. Dr. de Boer heeft
zijn geschiedenis van de Amsterdamsche
stoomvaart up to date willen maken. Terecht;
bij zulk een onderwerp ware een afsluiting
b.v. bij het einde der negentiende eeuw niet
te verdedigen. Dr. de Boer heeft evenzeer
terecht het up to date echter niet al te letterlijk
opgevat; hij sluit zijn boek af met den wapen
stilstand van November 1918. Hij geeft dus
nog de geschiedenis van onze stoomvaart
gedurende den grooten oorlog, die natuurlijk
aantrekkelijk en belangwekkend genoeg is.
Maar van wat daarna is gevolgd spreekt
hij niet. Wij zijn nog te veel de onmiddellijke
tijdgenooten van wat na den oorlog op
stoomvaartgebied is gebeurd, om er reeds nu
objectief tegenover te staan; ook zou be
zwaarlijk een geschikt eindpunt voor dit
boek kunnen worden gevonden na 1918,
nu de verhoudingen nog zeer weinig stabiel
zijn en alles nog naar onzekere doeleinden
streeft. Ten overvloede werd dr. de Boer
door zijn boek te sluiten met 1918 buiten de
noodwendigheid gebracht van de ernstige
crisis te spreken, die vooral op
scheepvaartgebied Amsterdam heeft geteisterd en nog
voortgaat te benauwen. Er zijn reeders genoeg,
die dr. de Boer het voorrecht benijden, dat
hij zijn grootboek met 1918 heeft mogen
afsluiten; hun is dat tot hun schade niet
vergund geweest.
Wanneer men den inhoud van dit rijke
tweede deel overziet, dan rijst wel eenig be
zwaar tegen de indeeling. Het kan nauwelijks
anders, of het overzicnt van den inhoud,
dat wij boven gaven, moet op den lezer een
min of meer verwarrenden, om niet te zeggen,
rommeligen indruk maken. Het maakt den
indruk van een springen van den hak op
den tak, als men bijv. de geschiedenis van de
Stoomvaart-Maatschappij Nederland ver
deeld ziet over drie, uiteenliggende
hoofd_ stukken. Dat geeft den lezer wel wat het
' gevoel van deining, wat misschien wel bij liet
onderwerp past, maar toch als boekconstructie
minder juist schijnt. Daardoor moet ook
steeds te veel naar vorige, half vergeten
hoofdstukken worden verwezen. Het komt.
ons voor, dat beter bij elkander ware geplaatst'
wat bij elkander behoort, zoodat b. v. de
geschiedenis van de Nederland als een geheel
was behandeld. Waarom dat niet is gebeurd,
is niet geheel duidelijk. Immers de verschillende
Stoomvaart-Maatschappijen hebben natuurlijk
wel allerlei contact met elkander; tusschen
sommigen bestaat zelfs een zeer nauwe samen
werking, die in enkele gevallen zelfs tot een
fusie heeft geleid. Maar in het algemeen is
het contact niet zoo eng, dat degeschiedenis
der afzonderlijke maatschappijen, die trouwens
administratief altijd gescheiden zijn gebleven,
niet beter ook als een geheel ware beschaven.
Intusschen is dat natuurlijk een zaak van
minder belang dan de inhoud van het hoek
als geheel. En dan mogen wij opnieuw
constateeren, wat wij reeds vroeger bij de bespreking
van het eerste deel hebben vastgelegd, dat
die inhoud zeer belangrijk en bovendien
bijzonder aantrekkelijk is. Dr. de Boer heeft
geen petillanten, meesleependen stijl, die den
lezer moet boeien en aantrekken. Zijn wijze
van zeggen is eenvoudig en sober; zijn voor
stelling der dingen is vór alles zakelijk;
het geheele boek maakt den indruk van een
voortreffelijk gesteld verslag. Maar welk een
indruk maken niettemin deze zoo sober en
soms zelfs wat droog vertelde feiten ! Het is
ons telkens bij de lectuur gegaan alsof wij
weer lazen'van de ondernemende, stoere
Hollanders der zestiende en zeventiende eeuw.
Men leeft onder een sterk geslacht te midden
van deze energieke reeders van het Amsterdam
der afloopende negentiende eeuw. Het is van
kracht en van durf, waarvan deze bladzijden
spreken, juist door hun eenvoud en 'hun
onopgesmukte soberheid. Het is met dit
boek in het algemeen als met wat de schrijver
mededeelt over zijn bronnen. Van belang
rijke feiten spreken de documenten soms
nauwelijks; het heeft dr. de Boer soms moeite
gekost door persoonlijk navragen achter de
waarheid van allerlei gewichtigs te komen
Niets is meer karakteristiek dan zijn
mededeeling, dat van den ondergang van de
Tubantia, die een kreet van verontwaardiging
in den lande deed opgaan en die de directeuren
van de Koninklijke Hollandsche LJoyd stellig
ten diepste moet hebben bewogen dat van
zulk een schokkend feit nauwelijks iets in de
notulen van de genoemde directie is te vinden.
Zoo zijn nu eenmaal de Hollanders; zij zwijgen
als zij diep bewogen zijn. Ook in dit opzicht is
dr. de Boer een echte Hollander. Uiterlijk
onbewogen gaat hij voorbij aan zoo me.iige
scheepsramp, die onze handelsvloot heeft ge
troffen, de Koning der Nederlanden, de
Tubantia en zoovele andere prachtschepen.
En evenzeer uiterlijk koel en zeer zakelijk
spreekt hij van de energie en het doorzettings
vermogen van die taaie Hollanders, die in
onzen tijd de Amsterdamsche stoomvaart
hebben gesticht en tot hoogen bloei hebben
gebracht. Hij spreekt telkenmale van moeilijk
heden, die moeten worden uit den weg ge
ruimd. Dat is natuurlijk en gewoon. Maar
even natuurlijk en gewoon is het, als hij dan
vo'ortgaat met zijn verhaal en ons vertelt,
dat en hoe de kwesties weer worden opgelost
en de zwarigheden uit den weg worden ge
ruimd. Dat karakteriseert niet alleen onze
reeders, maar ten slotte ook dr. de Boer.
Want ook hij had groote moeilijkheden te
overwinnen :gebrek aan stof hier; overstelpende
overvloed van gegevens ginds; een nog geheel
onontgonnen terrein, waarin zelfs nog geen
hoofdwegen waren getraceerd; een stof ten
slotte, die voor de behandeling een niet
geringe technische kennis en vaardigheid
eischte. Die_,zwarigheden is dr. de Boer door
een noesten arbeid van zes jaren te boven
gekomen, zoodat zijn boek de grondslag kan
worden voor verdere studie en nader onder
zoek. Want al lezende bemerkt men al spoedig,
wat de schrijver trouwens in de voorrede ook
constateert: er ligt hier veel meer stof dan
kon worden verwerkt; voor de studenten der
handelsfaculteit liggen hier de onderwerpen
voor dissertaties voor het grijpen.
Bij de beoordeeling van het eerste deel
DE FINANCIËELE TOESTAND VAN ,,DE TRIBUNE"
Teekening voor de Amsterdammer" van Georgt van Raemdonch
De eenige weg
iimmiiiiiiiiiiiMHiiiiiHHUiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii 111 iiiiiitiiniii
wezen wij op de voortreffelijke en aantrek
kelijke uitvoering van dit boek. Het spreekt
van zelf, dat hel tweede deel bij dit eerste
niet achterstaat. Nu het geheel op de beste
wijze is voltooid, mogen wij niet alleen dr.
de Boer, maar ook den heer Oroesbeek van
de firma Scheltema en Holkema van harte
gelukwcnscheti met dit mooie boek.
11. BRUG M A N s
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
n iiiiMMiiMMMimminti i m: iiniin iiiiiiiiiiin mm MI m m N tn ut m.
PASTEUR 1822?1895
Standbeeld van Pasteur voorde Sorbonne teParijsJ
Wanneer men waarneemt hoe wetenschap
ontstaat, wanneer men zelf tracht op enkele
kleine onderdeelen deze wetenschap wat voor
uit te brengen, en wanneer men dan in
woorden wil brengen hoe zulk een procéd
zich als regel ontwikkelt,dan kan men dat het
beste karakteriseeren door te zeggen: het is
vallen en opstaan, iets verder strompelen,
weer vallen, weer opstaan, waarbij men ten
slotte na eindelooze moeite indien men geluk
heeft na vele lange jarè"n een klein eindje
vooruit gekomen is. Zoo althans werken de
meesten van ons. Wij werken dertig of veertig
jaar, bij onzen dood worden we geprezen, er
wordt gewezen op een leven van arbeid en met
al onze zorgen en met al onze moeite hebben we
de wetenschap enkele tientallen meters verder
gebracht. Langzaam voortstrompelen, val
len en wanneer we sterk zijn weer op
staan, dat is de eenige w;jze, waarop de mees
ten van ons voort kunnen gaan. Enkelen zijn
gelukkiger, ook zij strompelen eenigen tijd,
maar dan plotseling nemen zij een sprong,
soms zelfs een grooten, soms zelfs meerdan n
sprong: deze gelukkigen zijn de talentvollen,,
zij komen verder dan de anderen.
Maar dan zijn er enkelen, zeer enkelen, die
tot de hoogst bevoorrechten behooren. Zij
strompelen niet, zij vallen niet, zij springen
niet, zij loopen recht op en recht uit, heel hun
leven door. Natuurlijk, ook zij aarzelen soms,
dwalen wellicht een eindje af, maar dan weer
gaan zij voort, rechtuit met vasten stap. Dat
zijn de genialen; waar anderen eenige meters
afleggen, doen zij vele kilometers.
Tot dezulken behoort Pasteur.
Wie het werk van Pasteur oppervlakkig
beschouwt, zou nieenen, dat deze voorstelling
onjuist is en dat Pasteurs ontdekkingen groote
sprongen moeten worden genoemd. Maar wie
bestudeert, hoe hij zijn werk gedaan heeft
en er is voor den natuuronderzoeker geen nut
tiger studie dan deze ziet, dat zijn gansche
werk is niet enkele brillante uitvindingen,
maar n lange reeks van opeenvolgende ont
dekkingen.
De beteekenis te schetsen van Pasteurs werk
is haast ondoenlijk, omdat die beteekenis zoo
buitengewoon groot is. Wil men het in enkele
regels samenvatten, dan kan men zeggen :
Pasteur is de grondlegger van de leer Oer in
fectieziekten tn van ue zoogenaamde vaccin
therapie dezer ziekten.
Vór Pasteur was de oorzaak van de tu
berculose, van de diphterie, van het milt vuur der
lunderen en schapen, van de cholera der
kippen en van de vlekziekteder varkens, onbe
kend. Door Pasteurs onderzoekingen en uoor
den arbeid van anderen, die daarop voort
bouwden, weten we, dat die ziekten worden
veroorzaakt door levende organismen, die
men isoleeren en kweeken en onder de micros
coop bekijken kan. De beteekenis hiervan is
daarom zoo groot, omdat eerst niet de erken
ning van deze feiten, die thans zoozeer
gemeengoed zijn geworden, dat men zich
naast niet meer kan voorstellen dat omstreeks
1865 daarover nog vinnig gestreden werd
de weg geopend werd voor een rationeele
therapie.
Pasteur vond niet alleen wat de oorzaak
van de infectie-ziekten" was, hij gaf zelfs
voor vele dezer ziekten de middelen ter voor
koming aan (vaccin-therapie). Maar behalve
dat waren zijn ontdekkingen de directe aan
leiding tot de vondsten van Lister,die een com
plete omwenteling in de chirurgie te weeg
brachten en den grondslag vormen van de
geheele moderne leer van amisepsis en asepsis.
En eveneens zijn tal van latere vondsten, b.v.
de geheele serumtherapie ongetwijfeld geheel
gebaseerd op Pasteurs werk.
Omstreeks 1860 dreigde de zijdeindustrie in
Frankrijk en in vele andere landen te gronde te
gaan. Sedert 15 jaren was er een ziekte onder
de zijdewormen ontstaan, men had alles gedaan
om die te voorkomen, niets hielp, elk jaar werd
het erger en in 1864 en '05 werd de toestand,
vooral in het Zuiden van Frankrijk, waar een
groot deel van de bevolking van deze industrie
leefde, catastrofaal.
Toen werd de hulp van Pasteur ingeroepen,
een man, die niet was een bioloog, maar een
chemicus, een man, die bij wijze van spreken,
nog nooit een zijdeworm gezien had en die in
enkele jaren tijds aangaf, waardoor de ziekte
ontstond en hoe ze kon worden voorkómenen
daarmee de zijdeindustrie in Frankrijk
waar millioenen francs jaarlijks mee gemoeid
waren redde.
Wanneer men over deze zaken schrijft, is
het zeer moeilijk zich te beperken; is het
moeilijk om niet erbij te vertellen hoe Pasteur
dit werk deed, hoe ongelooflijk moeilijk het
probleem was in een tijd, toen men van in
fectie" nog niets afwist. Moeilijk is het om niet
te wijzen op vele détails van dit onderzoek,
hoe hij in de zieke zijdewormen onderde micros
coop kleine korreltjes vond, die hij als ver
wekkers der ziekte beschouwde; hoe hij in zijn
studie bemoeilijkt werd doordat er twee ziek
ten der zijdewormen waren en niet ene; hoe
hij op tal van wijzen werd tegengewerkt enz.
Moeilijk is dit vooral, omdat ieder die over
Pasteur schrijft, moet vreezen hem te kort
te doen. Indien iemand in zijn geheele leven
alleen dat verrichtte wat Pasteur in die paar
jaar van het zijdeworm-onderzoek deed, kon
zijn biographie een boek vullen, maar Pasteur
maakte een tiental van dergelijke perioden
door.
Pasten r begon zij n carrière als chemicus en zijn
eers te belangrijke ontdekking was cenchctnische.
Wijnsteenzuur bestaat in drie vormen, n
die gepolariseerd licht naar rechts draait, n
die het naar links draait en n die het licht in
het geheel niet draait, de z.g. racemische vorm.
Dat leert thans iedereen op de hoogere burger
school.
Maar in 1845 wist men dat nog niet. De
rechtsdraaiende vorm, dat is de vorm die als
handelsproduct voorkwam, was bekend en het
vermogen van deze kristallen, om het gepo
lariseerde licht naar rechts te draaien was in
1844 door Mitscheriich ontdekt, die tevens
gevonden had, dat het racemische
wijnsteenzunr het licht niet draaide. Dit racemische
wijnsteenzuur was toevallig gevonde'n door
Kestnerin 1820. Men wist, uat het soms bij de
bereiding van wijnsleenzuur ontstond, maar
niemand wist hoe het kon worden bereid.
De zaak van het links-draaiend, liet
reclitsdraaiend en niet-draaiend wijnsteenzuur is
thans zeer eenvoudig. Men neemt aan, dat de
moleculen van het links draaiende zich ver
houden tot die van het rechtsdraaiende als
een linkerhandschoen tot een rechter ;men weet
eveneens, dat de kristallen van het links-draai
end wijnsteenzuur ook vormen het spiegelbeeld
van die van het rechtsdraaiende. En tevens weet
men, dat het raceniiscl'e kristal moet worden
opgevat als een combinatie van links- en
rechtsdraaiende moleculen. Maar deze kennis,
die van belang is geworden voor tal van an
dere chemische vraagstukken, danken we aan
Pasteur. Hij had zijn zinnen op dit vraagstuk
gezet en rustte niet vór het was opgelost.
Het racemisch wijnsteenzuur was bekend,
men had het in handen gehad, het moest
mogelijk zijn het te maken, maar niemand wist
hoe liet moest worden gemaakt. Vele dagen en
vele nachten dacht Pasteur alleen aan dit
probleem. Hij reisde een aantal fabrieken af
in Weenen, Leipzig enz. om na te vragen en uit
te vorschen of men het racemisch wijnsteen
zuur ook had waargenomen. Sommigen wisten
er iets van, n had het zelfs het jaar te voren
in handen gehad,maar niemand kon liet maken.
Een chemicus aan een fabriek in Praag zei,
dat hij het kon, maar het bleek een vergissing.
Tenslotte slaagde Pasteur er in het racemisch
zout te vinden. Hij vervaardigde er een
dubbelzout van, loste het op in water, liet het daarna
weer uit kristalliseeren, en vond dat daarbij
twee soorten van kristallen ontstonden,
sommigen met een facet aan den eenen kant,
andere met een facet aan den anderen kant.
Zorgvuldig zocht hij de be-ide vormen uit, loste
ze elk afzonderlijk op en kon aantoonen, dat
e eene oplossing liet polarisalielicht naar
links en de andere liet licht naarrechtsdraaide.
Later slaagde hij er ook nog in het racemische
zuur in het laboratorium zelf te bereiden,
zoodat daarmee het mysterie geheel was opge
lost.
Men kan zich afvragen of deze zaak nu van
zoo groot belang is. Voor mijn gevoel ligt
het groote belang er van hierin, dat het karak
teristiek is voor Pasteurs wijze van werken.
Hij heeft zich dit vraagstuk in het hoofd ge
haald en rust niet, voor hij het heeft opge
lost en volledig opgelost en hierbij volgt hij
de werkwijze die naar mij voorkomt de
scliuonste uiting van intellectueelen arbeid is. Hij
denkt zich eerst hoe de oplossing zijn moet
en rust niet voor hij de opvatting volleuig heeft
bewezen, onverschillig of het lang duurt of
kort, onverschillig of anderen er aan gelooven
of niet, onverschillig of het moeite kost, of het
dagen of nachten van inspannenden arbeid
vnraert.
Wanneer men leest in ,,I.a Vie de Pasteur",
van zijn schoonzoon Valléry-Ravot, met
welke zorgvuldigheid Pasteur het beslissende
experiment van dit onderzoek verrichtte en
aan een zijner oude vrienden toonde om dien
van de juistheid te overtuigen, gaan onze ge
dachten onwillekeurig naar een andere de
monstratie van Pasteur n.l. die welke in
Mei 1881 op de boerderij te Pouilly-le-Fort
plaats had. ,,The story has been told a
thousand time's" zegt Page-t in ,.Pasteur and after
Pasteur" and will bear telling to the end of
time".
Pasteur nam 50 schapen en verdeelde ze
in twee groepen, de eene groep werd
voorbehandeld niet een vaccin tegen miltvuur, de
andere groep niet. Daarna werden alle 50
schapen met miltvuur geïnfecteerd. Twee
dagen later was een groote massa menschen te
Pouilly-le Fort vereenigd, menschen van
de wetenschap, landbouwkundigen, boeren,
journalisten. Van de 25 niet voorbehandelde
schapen waren er 22 dood, 2 stervende en l
ziek. De 25 voorbehanelelde schapen waren
allen volkomen gezond.
Er liggen bijna 25 jaren tusschen de beide
demonstraties, de tweede was van grooter
belang dan de eerste, en ze'ker van grooter
practisch belang, want door de vaccinatie
tegen miltvuur wordt een ziekte bed wongendie
vroeger in Frankrijk 10 pCt. der schapen en
5 pCi. der runderen doodde. Maar het
essentieele der beide demonstraties is gelijk. Er
is een vraagstuk op te lossen, en het wordt
opgelost, volledig.
Na Pasteurs chemische onderzoekingen
kwamen zijn studiën over de fermentatieve
processen ene bij de wijn- en de bierbereiding
een rol spelen; uat kan slechts met een enkel
wooid worden genoemd, maar noodzakelijk
is het om naar voren te brengen Pasteurs
onderzoek over de' generatio spontanea, want
dit is wel de basis geweest van al zijn latere
werk.
Het probleem waarom het ging was niet
minder dan het volgende. Ontstaat het leven
steeds tn uitsluitend uit levende wezens of kan
ook uit doode materie het leven ontstaan ?Dat
voorhoogere en zelfs ook voor de lagere dieren
als rupsen, torren, vliegen enz. de eerste op
vatting juist was, daarover was men het al
eens. De' vraag echter wasjof lagere organismen,
die rotting in vloeistoffen als bloed, urine ot
vleeschbiiuillon kunnen te weeg brengen,
ook steeds uit levende wezens voortspruiten
dan wel spontaan ontstaan. Pasteur geloofde
het eerste en zijn grootste tegenstanders waren
de beroemde eiuiische geleerde Liebig en de
Franscliman Pouchet.
Pasteur kon aantoonen, dat een kolf met
bouillon, na gekookt te zijn, geen rotting ver
toont indien ze gesloten bewaard wordt. Zijn
tegenstanders waren daarmee nog niet te
vreden en beweerden, dat rotting zonder
toetreding van lucht niet kon optreden
(sommigen meenden dat de zuurstof uit de
lucht voor etit proces noodig was) zoodat
Pasteurs proef niet geheel bewijzend was. Hij
nam toen de proef, cue beroemd geworden
is.De bouillon werd nu niet gekookt in een ge
sloten kolf, maar in een koltuie aan het boven
einde dun uitgetrokken was, dus als het ware
eindigde in een buis. Deze buis was zoo ge
bogen, dat ze, wanneer de kolf stond, een hori
zontalen stand innam en tevens was de buis
twee maal in verlikale richting omgebogen.
Aan liet einde was deze buis open. De lucht had
dus vrijen toegang tot de bouillon en toch kon,
in de koif de bouillon niet rotten, omdat geen
micro-organismen in de- kolt' kunden binnen
uringen. l>e kolf die voor deze proef gebruikt
is, wordt nog altijd in het Institut Pasteur te'
Parijs bewaard en ze is nog steeds steriel.
Pasteurs chemische' onderzoekingen, zijn
onderzoeking over de fermentatieve processen
in de wijn- en erindustrieén, zijn onder
zoek over de ziekte der zijdewormen en over
de generatia spontanea zouden reeds voldoende
zijn geweest om twee andere menschen wereld
beroemd te maken. Pasteur heeft echterdaarna
nog zulk een grootschen arbeid verricht,dathet
andere er bijna door in de schaduw wordt ge
steld.
Eerst volgden in de jaren tusschen 1865
en 1878 zijn studiën over de fermentatieve
processen van het bier en daarna over de
oorzaak der acute infectieziekten. In deze
jaren werd feitelijk de grondslag gelegd voor
de geheele moderne bacteriologie. Pasteur
toonde aan, dat besmettelijke en vele andere
ziekten worden veroorzaakt door
microorganismen en dat elke ziekte haareigen speci
fiek mi'cro-organisine heeft. Tal van
bacteneën werden door hem het eerst gevonden. Hij
toonde aan, dat men deze micro-organismen
kan vinden, dat men ze kan kweeken en in
reincultuur kan krijgen en ten slotte, dat men
door er een dier mee in te spuiten bij dat dier
dezelfde ziekte kan teweeg brengen. Ook
hier ziet men weer op de vraag: wat is de oor
zaak etner ziekte? een volledig antwoord,
zoodat niemand meer behoeft te twijfelen.
In den eersten tijd had zijn onderzoek over
de oorzaken van ziekten bij den mensch uit
sluitend wetenschappelijke beteekenis, reeds
in 1865 echter kreeg het een groot practisch
belang omdat Lister, voortbouwende op Pas
teurs ontdekkingen, de wond-antisepsis met
carbol invoerde. Listers ontdekking is er een
geweest van de allergrootste beteekenis, voor
al voor de chirurgie. De chirurgie vór 1865
en die na 1865staan tot elkaar als een kind tot
een volwassen man. Niets remde de chirurgie
vuur 1805 zoo zér als de kans op infectie,
die elke operatie met zich bracht. Wanneer
iemand een been of arm zoodanig brak, dat een
open wond daarbij ontstond en een stuk bot
niet de buitenlucht in aanraking kwam (z.g.
gecompliceerde fractuur) dan had hij groote
kans om te sterven aan wondgangreen, wond
koorts, koudvuur, of hoe men dat noemen wil.
Werd hij opgenomen in een ziekenhuis dan
werd die kans bijna tot zekerheid;
hospitaalgangreen noemde men het ontstekingsproces
uat dan in de-wond ontstond, een naam die in
derdaad de grootste aanklacht tegen de chi
rurgische practijk van die dagen beteekent.
Vór 1865 werd elke ingreep waarbij deelen
van het inwendige lichaam bloot kwamen
indien die ingreep in een hospitaal geschiedde
- beantwoord met stroomen etter.
Vór 1865 werden tal en tal van kraam
vrouwen besmet door de hand van den arts,
die zonder het te bevroeden, infectie-kiemen
van de eene patiënte overbracht op de andere.
Pasteur en Lister legden den grondslag van
de antiseptische behandeling die later is
gevolgd door de aseptische en die gemaakt
jieeft dat in de moderne chirurgie en verlos
kunde, infectie bij operatiën inplaats van
regel te zijn tot de groote uitzonderin
gen is geworden. Zonder twijfel is door het
werk van deze mannen en van velen die met
hen meewerkten het leven van
honderdduizende menschen gespaard gebleven. De
antisepsis werd geïnaugureerd door Lord Lister
in Engeland en had hoofdzakelijk beteekenis
voor chirurgie en verloskunde. Een tiental
jaren later begon Pasteur met een
onderzoekingsre-eks die zou leiden tot een rationeele
therapie van een aantal intere infectieziekten
bij menschen en dieren.
Het verhaal van het ontstaan van deze
therapie is merkwaardig.
S T O K M VAN L E E U L N.
(Slot vulgi).