Historisch Archief 1877-1940
f*""1
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
25 Nov. '22. - No. 2370
Houtsnede uit:'?Dialogus der Creaturen"
CORNELIS VETH'S GESCHIE
DENIS DER NEDERLANDSCHE
CARICATUUR *)
In het geestelijk en geestig leven van Neder
land is de heer Cornelis Veth een eigenaar
dige figuur. Na ons eenigen tijd vermaakt te
hebben met zijn charges der prikkellectuur",
waar de baarden derintellectueelen om hebben
gebibberd van plezier, terwijl het Algemeen"
doorging met zinneloos verzwelgen van de
prikkel-idyllen, die niet geschreven waren
door Veth, heeft deze auteur zich thans
teruggetrokken in de kritiek en de beschou
wing en is zich in de eerste plaats rekenschap
gaan geven van een verschijnsel, waar hij
zelf aan deelgenomen heeft. Het resultaat
werd het dikke boek dat voor ons ligt:
Geschiedenis van de Nederlands.h
caricatuur en van de Scherts in de Nederlandsche
beeldende kunst."
Dit boek is geen standaardwerk, het is wel
een blijvend werk. Elk Duitsch professor
zou zich schamen als hij dit boek had geschre
ven (gesteld dat hij het kon !) waarin zoo
weinig allure van degelijkheid is op te merken
en dat zoo vrij is van massief-gebarende
systematiek. Maar het is zoo degelijk, dat de
gemiddelde Franschman er voor zou terug
deinzen zóte schrijven overeen zoo gracieus
onderwerp, en het is zoo gracieus, dat een
Engelschman den Franschen geest er eerder
in zou ontdekken dan zijn eigen zakelijkheid.
Van de drie wijzen, waarop dit boek kan wor
den besproken, de technisch-schilderkunstige,
de historische en de psychologische, kiezen
wij onvoorwaardelijk de laatste. Want het
belangrijkste van deze beschouwingen is,
naar onze overtuiging, niet de verkondigde
op*) Uitgave A. W. Sijthoff's Uitg. Mij.,
Leiden.
P. van Woensel: Omslagprentje voor De Lantaarn" 1796
lllllllllllllllllllllttllllllllllllMIMIIIIIII
vatting, waarover men hier en daar met den
schrijver zou kunnen twisten, maar zijn
geheel nieuwe methode, en het algemeen
beginsel, waaruit hij de caricatuur beziet.
* *
Deze geschiedenis van de Nederlandsche
caricatuur maakt vooral den indruk op ons,
te zijn ontstaan door dagelijksch contact
met de behandelde stof. De schr-ijver is niet
uit een abstract schema neergedaald naar
hetgeen binnen dat schema voegzaam kon
worden samengeschikt, maar hij heeft zich
als een toch ietwat bedachtzame jonge
hond, gewenteld in de bloemige weiden der
Nederlandsche caricatuur, en zoo is het bock
gegroeid over hem zelf heen. Het is inductief,
niet deductief ontstaan, het is de geestes
vrucht van een praktisch levensphilosoof
eerder dan van een metaphysicus.
Het is niet gebouwd maar geworden, het
is fragmentarisme dichtgegroeid tot monu
mentaliteit, het is geleefd eerder dan
gedacht, al moeten wij daarbij erkennen, dat
de belever uit wien het welde, vol was van
gedachten, die worden gedragen door zijn
geestdrift voor zijn onderwerp.
Dit boek is een aanhoudende journalistieke
keuveling, men kan er fragmenten uitknippen,
die juist geschikt zouden zijn om, als er een
expositie van het besproken kunstwerk was,
te dienen als bespreking voor de courant.
En toch leidt die keten van keuvelingen ons
naar een essentieel begrip van de caricatuur,
geeft zij ons duidelijk de historische ontwik
keling van dat belangwekkend
levensverschijnsel, historische ontwikkeling, die voor
bereiding is tot actueel begrip.
Deze geschiedenis der Nederlandsche cari
catuur is, om al de eigenschappen, die boven
werden uiteengezet, een modern boek. De
moderne cultuur heeft de scheiding opge
heven tusschen abstractie en leven, ze is niet
bewust, systematisch, mechanisch monu
mentaal, haar monumentaliteit is organisch
geworden. Ziehier de invloed van het
massabewustzijn op het geestelijk
leven. De eigenaardigheden van
den individu komen, zijns on
danks, onmiddellijk in dienst
van een tijdsbedoeling, van
een noodzakelijk tijdsbegrip.
Maar verdwijnt daardoor
eenerzijds het privilege van
persoonlijke cultuur, aan den
anderen kant wordt iedere ge
meenschapsuiting in het gees
telijk leven meer dan ooit ge
kleurd door depersooniijkhcrd,
die met ijver in dienst wordt
genomen om een bepaalde
gemeenscliapsfunctie te ver
wezenlijken.
Voor een boek over de Cari
catuur is Cornelis Veth de ge
roepene. Niemand weet of hij
een superieure schoolmeester
is, dan wel een geleerde, die
zich als schitterend essayist
openbaart op het moment,
waarin wij denken dat hij dor
gaat worden, of hij een mensch
is die (wat den lachlust het
hevigst inspireert) zijn lachen
inhoudt op een pijnlijk mo
ment, dan wel die den lach
laat verzinken in een diepe,
ontroerende mcnschtMjkheid.
Cornelis Veth is een caleidos
copische figuur, wiens ironie
DE HAOHESPELERS. Naar het u lijkt.
As you like it", al naar het u behaagt,
al naar u de muts er voor staat, al naar gij
er de fantasie voor bezit.... Want behagen
doet het allicht, waar het op aankomt is
de warmtegraad van dit welbehagen en de
lichtsterkte binnen onze oogleden wanneer
we ze sluiten over den Shakespeare-droom.
Al blijft de helft van den tintelenden tekst
achter de kiezen, al vervult zich maar een
tiende van deze overstelpende beloften, ze
blijken in knop al mild genoeg, vervoerend
als de lucht in de lente. En dit blijft wel het
boeiendst geheim, dat van dien overvloed
elck wat wils kan nemen, om er den eeuwigen
schat, dien Shakespeare ons liet, slechts
mee te verrijken, dat deze in zichzelf vol
maakte, nooit voltooide wereld voor ieder
opnieuw te ontdekken ligt. Je kunt er maar
niet achter komen hoe 't gemaakt is",
schreef Strindberg over de
Shakespeareblijspelen. Houdt deze uitspraak niet tevens
den hoogsten eisch in, dien wij aan een op
voering moeten stellen: dat we er met onzen
neus op kunnen gaan liggen, haar befcijken,
als een fijn en heider miniatuur onder de
loupe, dat we haar tasten en proeven en
ruiken en dat we er dan eerst recht
niemendal van begrijpen ! En behalve die
hoogste eisch, blij ven er dan nog t al van vrome
wenschen, en naast deze wenschen, rekenen
wij weer op alle verrassingen van het wijs en
dom geluk.. .
De vertooning,die de Haghespelers" thans
van Naar het u lijkt" bieden, lijkt" mij
een toonbeeld van dilettantisme, doch ziet,
ook hi< . werd, met wat goeden wil, de nood
weer lUast tot deugd.... Shakespeare,
ook al gelegenheidsdichter aanvaard,
hoaveel edeler blijkt dan deze liefhebberij dan
het gemiddeld bruiloftsdivertissement, waar
voor men in beschaafden kring 'alreeds
bewonderende verteedering vindt. ,',Orlandoen
Rosaiinde", wie de/.e namen laat smelten op
de tong, is al half gewonnen, Celia", al lispt
ze haar eerste syllabe, al slikt ze haarlaatste
in, voor een verkouden debutante in liet
Ardensch foreest" bezwijkt het critisch
verstand, en hoe verblijdend vond ik in dit
land der onverstaanbare n, de duidelijke
diclie van Gilhuys, Joh. de Meester en Dick
van Veen. Of men waagt zich zonder voor het
minst een paar brillante hertoginnet jes aan
dit blijspel niet, of men vertrouwt op Shakes
peare's oerkracht, en op de omstandigheid,
dat lang niet ieders verbeelding tot eenig ideaal
in deze reikt. En zoo zal ook de enkele toe
schouwer, die zich bij de lezing van het
werk een sprookjesacntig-schoone en
ombij-te-schreien indrukwekkende voorstelling
had gemaakt van bijv. Rosalinde's verbanning
-- e machtige Hertog Frederik with his
eyes f u 11 of anger", te midden van zijn
hofstoet, gebiedend over zijn onschuldige nicht
en engelachtige dochter moeten kiezen
ot deelen: f zijn eigen illusie sluiten in de
brandkast van zijn ziel, f genoegen nemen
met Hans van Meerten, welke zonder de
geringste vorstelijke pretentie om het gordijn
kwam vertellen dat Rosalinde met bekwamen
spoed vertrekken kon.
Quand on n'a pas ce qu'on aime, il f-uit
aimer ce qu'on a, welnu, du bleek bij j'
vertooning mogelijk, doordat zoowel h,,t
goede (de geest) als het tekort (aan poe/iel
zich gelijk bleef, en het Verkade was gelukt
van uit zwak geheel, met hulp van decor-t
tieve decors en bekoorlijke costmmis jnder
daad een geheel" te maken dat, bij deze
gebondenheid in vlot tempo, het voordcel
had van telkens een luimige opkomst welke
de kwijnende belangstelling iu de' vooraf
gaande ophief. Zoo bleven we geboeid tot
het einde, minder door een mogelijke ver
wezenlijking van het juweelig-gc'siL.pcn a,s
een vogelkoor melodieus en van licht door
drenkt werk naar idealen eisch, dan wel in
de vraag: hoe zal men met deze gebrekkige
wordt voortgestuwd door levensdiepte, wiens
kunstenaarsaanleg wordt getemperd door een
gedegen kennis van feiten en techniek. Maar
deze raadselachtige en boeiende veelheid van
facetten stelt niettemin een eenheid saam en
openbaart ons de vastheid van een omlijnde
Idee.
Deze geschiedenis der caricatuur is een
stuk caricatuur zelve. Het begrip dat deze
schrijver omtrent de 'caricatuur heeft,
realizeert zich onmiddellijk in den aard zijner
eigene beschouwingen. Want er leeft die
eigenaardige eenheid in tusschen gevoelig
beseffen van hetgeen er tragisch en ontroerends
in het leven der menschen en gebeurtenissen
is en een objectief en levenswijs beironizeeren
daarvan en nimmer zoo zeer als in oit boek
leerden wij inzien, hoe de scherts en de cari
catuur in heur negatieve levensverbeelding
het leven zelf in zijn eigenlijke bezinning zijn,
in zooverre de glimlach dat leven samen
trekt in een veeleenig besef van leed en lust
en aan gevoel en gedachte stijlvol de grens
stelt der ingetogenheid.
Het boek dat voor ons ligt is, in zijn
tintelende didaktiek, een historisch-geordend
pleidooi voor de waarachtigheid in de cari
catuur. Het gaat, terecht, van de waarheid
uit, dat wij, in ons vertroebeld leven, ten
\
Albert Hahn: De liberale jongeling
minste den lach zuiver moeten houden en
liet toont aan hoe die lach in den loop der
tijden is bedorven en gesublimeerd.
Wij missen er in een algemeene begrips
matig: uiteenzetting van wat nu onder humor,
satire, ironie en sarcasme, dat
verzamelwoord van alles wat tot het lachen in de
beeldende kunst geleid heeft, is te verstaan.
Maar als de schrijver, onmiddellijk na deze
opvallende onthouding van alle
karakterizeerende begripsinleiding, ons komt ver
klaren dat hij voor het eerst in de geschie
denis der cariratuurgeschiedenissen, een
gansche reeks van onze voortreffelijkste schilders
onder de caricaturisten wil rangschikken,
dan begrijpen wij in eens zijne bedoeling,
dan weten wij dat liet onjuist zou geweest
zijn hier met begripsuiteenzettingen te komen,
omdat hij ons zelf door zijne feitelijke demon
straties het begrip van den lach wil doen
vinden, daarbij vooronderstellende een ge
meenschap van modern bewustzijn tusschen
hem en ons. Maar k beseffen wij de
onnoodigheid van a-prioristische omschrijvingen,
omdat het duidelijk wordt, hoe de schrijver
juist niet de caricatuur als een gespeciali
seerde afdccling van de aesthetiek der beel
dende kunsten beschouwt, maar als een
verschijnsel dat door een algemeener levens
begrip wordt bepaald.
De didaktiek, de overlegging welke een
leerboek van deze soort eigen is, komt tot
uiting in.enkele markante grondtrekken,
welke wij in de volgende regelen willen pogen
te onderkennen.
Vooreerst treft ons in de beschouwingen
van Veth, hoe hij aan de caricatuur een sociaal
criterium stelt. De lach", ?-- aldus verklaart
hij,?zeltsde bittere en agressieve, heeft neiging
tot mededeelzaamheid, behoefte aan sym
pathie. De spot, die naar binnen slaat, vindt
geen bevrediging. De caricatuur is een gezel
lige kunst, zij heeft sociale behoeften. Zij
verloochent bovendien nooit geheel haar
Charles Rochussen: Het lagchen"
didaktischen aard, en zoekt de tribune. Zij
kan niet tieren in heimelijkheid" (blz. 179).
Het is deze diep in den schrijver wonende
overtuiging, welke hem tot een zoo indringend
besef heeft gevoerd van de middeleeuwsche
caricatuur. Geheel verschillend van vele ge
leerde archaeologen en historici laat Veth na,
verband te zoeken tusschen de apen en mon
sters in obscoene gestalten die de marges en
letters der gebedenboeken evenzeer versierden
als de koorbanken der kerken, en den tekst.
Er is geen verband. Het rijke, overvolle, over
moedige gemoeds- en geestesleven, eencombi
natie van nuchtere kritiek bij dolle verbeel
dingskracht, het vierde zich uit, waar het
zich uitvieren kon, en vooral kwam het tot
uiting in het boek der middeleeuwen: de
kerk.
In zijn schitterende beschrijving der mid
deleeuwsche caricatuur heeft Veth een ver
leden gemeenschapsleven begrepen in al zijn
ranwheid en verbeeldingskracht, in zijn
hulpelooze simpelheid en kinderlijke boert,
omdat hij schreef van een gemeenschaps
begrip uit, omdat de intellectueel in dezen
schrijver eerst opstaat bij zijn détail-karak
teristiek, maar voortdurend achter in zijn
geest het vruchtbaar besef woont, dat de
dartelheden der caricatuur alleen door een
gemeenschapslust, niet door het
individueelbizarre worden gevoed. Het brengt hem tot
een breeae visie op en een zeldzaam logische
behandeling van Jan Steen, wiens lachende
wijsheid" hij benadert, na de argelooze ver
wondering" tegenover het rijke leven van een
van de Venne en de scherts van een Adriaan
van Ostade te fïebben getypeerd. Want hij
ziet Jan Steen vooral als den psycholoog der
feestgenooten. Hij ziet in dezen blijspel
dichter die naast Rembrandt, den grooten
dramaturg, zijn bestaansrecht en bekoring
handhaaft, den schilder die de menschen niet
teekent, zooab zij in eenzaamheid zijn,
alleen niet zichzelf, hun begeerten en hun
zorgen, doch in de wrijving met de manifes
taties van het leven om hen. Met een zekere
ingenomenheid zien wij Veth de woorden
van Bergson dteeren: Ie rire estunecertaine
geste sociale",en wanneer hij de duizend fijne
trekken in het werk van Jan Steen beturend
er op wijst hoe Steen, de schilder van de
uitgelatenheid, zich met een glimlach buiten
en boven het spel der hartstochten weet te
plaatsen, hoe hij de menschen proeft en weegt,
dan gevoelen wij hoe hier, in deze combinatie
van beschouwingen, een uitgesproken voor
keur door de regels gluurt, welke de menta
liteit van den schrijver zelf bepaalt. En
ook waar hij komt tot zijn merkwaardig en vrij
gedetailleerd overzicht van de moderne
karikatuur, treffen wij sprekende voorbeelden
van een algemeenheid van sociaal gevoelen,
als wij hem Albert Hahn zien waardeeren
om de originaliteit waartoe zijn zeer om
lijnde politieke overtuiging hem voert, maar
hem niettemin de mogelijkheid van een pro
letarische caricatuur in een nog burgerlijke
samenleving zien ontkennen, en van
Raemaekers,dien hij in vele opzichten den mindere
van Hahn acht, de politieke bewegings
vrijheid zien opmerken.
Er blijkt uit dit alles niet, dat Veth een
proletarische caricatuur zou verwerpen, maar
w'el dat hij een proletarische caricatuur,
thans als product van een burgerlijke samen
leving een bizarrerie zou achten, die met een
wezenlijk proletarische caricatuur in tegen
spraak is.
De beschouwingen van Veth wortelen in
een sociaal bewustzijn. Maar hebben wij dat
eenmaal vastgesteld, dan merken wij terstond
op, dat er van dat sociaal bewustzijn fijne
voelhorens uitsteken naar de ironizeerende en
spotzieke uitingen van de gefolterde
individueele menschenziel in de caricatuur, en
dat hij, die zulke buitengemeen scherpe en
subtiele karakteristieken geeft, als neerge
legd zijn in de onderscheiding tusschen
Brenghel en Steen, niettemin onophoudelijk het
aesthetische boven het
intellectueel-karakterizeerende element wenscht te accentueeren.
Wat de eerste opmerking betreft, verwijzen
wij den lezer van deze bespreking, die een
lezer moet worden van Veth's geschrift, naar
zijn beschrijving van het satirisme van den
middeleeuwer Jeroen Bosch, die zijn
schepmiddelen de span11"1^ erin houden, een
eindindruk halen den epiloog nochtans waardig. .
In Naar het u lijkt" speelt het woud
de hoofdrol, dit is niet alleen een
tooverwoud, als in den
Midzomernachtdroom", neen, dit doortjilpt en doorzongen
foreest vervult een tevens utoreele taak,
het is de betere wereld, God's vrije Natuur,
waar alle menschen, de grooten en de kleinen,
de braven en de boozen, ver van d'onechten
praal van het mjd-vol hof", zich-zelf mogen
zijn, dat wil zeggen, vroolijk en goed, z
beminnelijk en wars van geweld als Shakes
peare zich het creatuur maar droonien kon !
En van dit gezegend woud, vol geheime
krachten, is de liefde natuurlijk de
allergeheimsle en de allerschoonste. Welk een
'innig minnespel tusschen de jonkvrouw
Rosalinde, in haar fiere vermomming van
dapperen Ganymedes, en den edelen, weeken
knaap Orlaudo, in wien de liefde dubbel
leeft: herinnering" aan de lietlijke jonge
vrouw, die hem haar halsketting schonk
aleer zij spoorloos van de aarde verdween,
verlangen", weerspiegeld in de oogen van
den schoonen jongen man, haar beeld zoo
wonderbaar gelijk, die vór hem staat^Als
goudglans in herfst hangt wat was, wal is,
wat worden zal.... om deze twee uitver
korenen, die elkander als de vlinders zoeken
en ontwijken tusschen de groene struiken,
en elkanders namen kerven in het boomschors.
Dan, waar niets verwondert, een macht ten
góde het al bestiert, verwondert ons ook
delieftlc-op-het-eerste-gezicht van Olivier, den
bekeerden boozen broeder, voor de aller
liefste Celia niet, want alles van waarde
wordt altijd door Shakespeare gered en
verheven, maar het spreekt van zelf, dat
dan ook dadelijk de ontmoeting van dit
tweede paar in het licht dezer liefde moet
staan. De dichter, al gaf hij zijn hart aan
Rosalinde, heeft het ook voor Celia gunstig
genoeg beschikt. . Waar tot dusver Rosalinde
overal het woord deed, is het thans Celia,
die Olivier, den verdoolde, den weg wijst. .
en vol vurige belangstelling luistert naar
zijn berouwvol reisverhaal. Op dit
oogenJeroen Bosch: De goochelaar
minimin iiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii iiiiiiinii i minimum i
blik meende ik wel zeker te weten, dat de
rol van deze Celia", toevertrouwd aan een
jonge dame, die misschien in de toekomst
een gevoelig Sprotje" z;il kunnen geven,
zelfs in dit bescheiden wonderland niet wel
te aanvaarden was. En niet respect voor
Nel Stants, die in goed-gedragen travestie,
met jeugdige bravoure de ganiinenV
van haar rol naar buiten speelde ten koste
der teedere schalkschheid, kan men haar
toch geen Rosalinde" noemen. De bekoring
van de figuur is immers, dat deze jongeling
een meisje is, een smachtend vrouwehart onder
het wambuis en dat wij daaraan voort
durend, ontroerend herinnerd worden, terwijl
het alleen den edelen droomer Orlando", den
dichter, die de werkelijkheid (den worstelaar
in het eerste bedrijf) overwon, ontgaat.
Neen, zulk een Dichter, onbewust van het
reëel geluk (van de vleeschelijke Rosalinde)
dat naast hem gaat, vervuld slechts van het
droombeeld (van de Rosalinde zijner her
innering en zijns verlangens) gaf Kommer
Kleyu ook al niet. Hij was een lieve jongen,
gracieus en warm van toon, en bewees op
zijn beurt hoe ver de vertolker bij Shakes
peare beneden de opgave kan b ij ven om. . . .
toch nog aannemelijk te zijn.
Wijs en fijn was ilhuys, als de ernstige
nar Toetssteen, dien ik me echter ouder
voorstel, mannelijker, meer een steun voor
de gevluchte meisjes en een spil voor het spel.
Zijn schaduw Jacques" (Joh. de Meester)
bracht bij zijn opkomst iets van de wijde
atmosfeer der half-doorvoelde, half-gespeelde
Weltschmerz op het tooneel, zonder voor
een, in dit stuk te weinig verantwoorden
Hamlet te bezwijken, maar met te veel van
den Franschen misantroop erin. Had van
Dalsum den ouden Hertog (hoe van-hcden,
bijna schreef ik van-Zondag, komt ons deze
opgewekte balling voor !) niet wat zonniger
kunnen spelen? 't Is alt'vel een sprookje en
ik stel me voor, dat het bij alle voornaamheid
en den natuurlijken grond van weemoed,
in dit Ardensch Foreest nu en dan een veel
gezelliger pau is geweest dan deze ingetogen
hovelingen, die de zaïigwijzen" van hun
directeur zongen met een gezicht of LC op de
muziekschool zaten, te vermoeden gaven.
lu het laatste bedrijf met Toetfsteen'en de
ontstellend malle Aagje" van Louise Kooi
man erbij, ging het beter, ook plastisch was
deze groep een glanspunt. Dit ontstellend"
sluit onze waarceering voor Mei. Kooiman's
knap volgehouden boerendeern niet uit,
ik wilde maar zeggen: was Shakespearo,
die zooveel hield van mc-nsch en dier, wel
ooit zoo wreed in zijn spot?
Over een vertaling valt niet te (wisten,
Ie minder waar de vertaler is een seif-made
woordkunstenaar, die zijn eigen ring en
rijk palet zelfs ter wille van Shakespeare's
fijnen luister niet aan den kapstok kan hangen.
In het voordeel der spelers zij alleen
aangeteekend, dat de structuur van Van Looy's
taal aan slechtgeschoolde stemmen, o Ro
salinde, vele voetangels en klemmen legt,
en dat bij deze vaak gewilde woordenkenze
ook de bevattelijkheid van den hoorder
op de proef wordt gesteld.
Meer bekoring ging voor mij uit van de
schermen en gordijnen, door Frans van
der Kooy ontworpen, al kan men ook met
hem van opvatting verschillen over een op
lossing, die in sommige groote tooncelen alles
te raden laat, terwijl tusschentooneelcn waren
uitgewerkt, en betwijfelen of dit zwaar, als
een fraaie kinderprent gestylccrd decor,
zonder lucht en zonder perspectief, voor
de transparante romantiek van dit lichtste
der romantische sprookjes (Cymbeline,
Wintertale, Tempest) wel de atmosfeer schept.
In die dichte groene loovermanteau moet
het krielen van nestjes en liedjes en wiekjes
en gonsjes, daar is al belofte en geheimzinnig
heid, Shakespeare's thoughtful breatJi" fluis
tert door dit woud....
Maar hiermede raken we dan ook weer
aan het ideaal van ruimte en diepte, ernst
en lieflijkheid, van onnaspeurbaar leven . . .
en deze vertooning in haar wortels. Hoe ze
gemaakt" was bleek geenszins ondoor
grondelijk; nochtans was zij aardig gemaakt,
en blijfr elk, met begrip en smaak gemon
teerd Shakespeare-spel een geschenk in den
donkeren winter. T o i1 N A t; i i